Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | nr. 45, item 11 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | nr. 45, item 11 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet in verband met de evaluatie van het functioneren van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, alsmede de regeling van enkele andere onderwerpen in die wet ( 34047 );
- het wetsvoorstel Wijziging van de Advocatenwet, de Gerechtsdeurwaarderswet en de Wet op het notarisambt in verband met het doorberekenen van de kosten van toezicht en tuchtrechtspraak aan de beroepsgroepen (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen) ( 34145 ).
De voorzitter:
Voor dit debat heeft zich een vijftal sprekers gemeld. Voordat ik het woord geef aan de eerste spreker, heet ik uiteraard de minister van harte welkom.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Helder (PVV):
Voorzitter. Vandaag bespreken wij een wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet en een wetsvoorstel voor doorberekening van de kosten van toezicht en tuchtrecht voor de juridische beroepen.
Eerst de wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet. Aanleiding tot dit wetsvoorstel is de evaluatie van het functioneren van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, de KBvG, door de commissie-Van der Winkel. De minister stelt onder andere voor om onderscheid te maken tussen de kandidaat-gerechtsdeurwaarder die in het kader van zijn beroepsstage aan de gerechtsdeurwaarder wordt toegevoegd en de toegevoegde gerechtsdeurwaarder. De eerstgenoemde is nog in opleiding, de tweede is na een jaar stage voldoende vakbekwaam, maar heeft niet — of nog niet — de ambitie om tot gerechtsdeurwaarder benoemd te worden. De voorwaarden die daarbij gelden, worden verduidelijkt.
Om de gebrekkige controle op zogenoemde freelancers tegen te gaan wordt verder een wettelijk vastgelegd maximum van twee gerechtsdeurwaarders aan wie men kan worden toegevoegd, opgenomen in dit wetsvoorstel. Ook worden er een aantal aanpassingen voorgesteld die van belang zijn voor het goed functioneren van de KBvG als publiekrechtelijke beroepsorganisatie. Om de integriteit en de kwaliteit van gerechtsdeurwaarders te bevorderen is het al verboden voor gerechtsdeurwaarders om ambtshandelingen te verrichten voor rechtspersonen of natuurlijke personen waarmee een te nauwe band bestaat en dat wordt in dit wetsvoorstel uitgebreid met vennoten en aandeelhouders. Voor klanten van participanten in een gerechtsdeurwaarderskantoor is dit niet verboden. Daarvoor geldt de onafhankelijkheidseis die door dit wetsvoorstel wettelijk wordt verankerd in de Gerechtsdeurwaarderswet.
Ik kan hier vrij kort over zijn. In principe is mijn fractie het eens met dit wetsvoorstel. Toezicht op de juridische beroepsgroepen, notarissen en advocaten, deurwaarders en gerechtsdeurwaarders moet zo veel mogelijk overeenkomen. De Gerechtsdeurwaarderswet loopt nu achter op de wet die voor andere juridische beroepsgroepen wel geldt. Mijn fractie is ook voor wettelijke regelgeving die de kwaliteit, integriteit en het functioneren van de genoemde beroepsgroepen bevordert. In de meeste voorstellen over het toezicht kan mijn fractie zich ook vinden. In het wetsvoorstel wordt gekozen voor een integrale benadering van toezicht op gerechtsdeurwaarders, zoals recentelijk ook al is geregeld voor notarissen. Zowel financieel als niet-financieel toezicht wordt opgedragen aan een externe toezichthouder, het Bureau Financieel Toezicht.
Ik heb toch een punt van kritiek op het laten vervallen van het nationaliteitsvereiste van de deurwaarder. Hiervoor in de plaats komt een ander nationaliteitsvereiste, namelijk de nationaliteit van een andere EU-lidstaat, een van de landen van de Europese Economische Ruimte (EER) of Zwitserland. De richtlijn is niet zonder meer van toepassing op dit ambt, maar de regering gaat toch regelen dat mensen met een andere nationaliteit, die drie die ik net noemde, ook gerechtsdeurwaarder in Nederland kunnen worden. Mijn vraag is waarom de minister hiermee voorop wil lopen in de Europese Unie. De wetgever heeft in het verleden de nationaliteitseis niet voor niets in de wet opgenomen. Doen die overwegingen er niet meer toe of is het wijzigen van het nationaliteitsvereiste erg noodzakelijk? Zitten veel gerechtsdeurwaarders hier met smart op te wachten?
Dat vraag ik mede omdat de minister zelf in de memorie van toelichting aangeeft dat het functioneren van de gerechtsdeurwaarders niet los kan worden gezien van het grote rechtsstatelijke belang van een goede uitoefening van het ambt. Dat ambt brengt bepaalde verantwoordelijkheden en privileges met zich. Met de taakuitoefening door gerechtsdeurwaarders worden ook algemene belangen gediend. Ook staat in de memorie van toelichting dat de gerechtsdeurwaarder wordt benoemd als openbaar ambtenaar en in die functie openbaar gezag uitoefent. Volgens de minister mag dit niet worden gehinderd of oneigenlijk worden beïnvloed door de feitelijke of financieel-juridische positie van waaruit de gerechtsdeurwaarder zijn ambtshandelingen verricht. In dat kader refereer ik aan de vraag die ik net stelde. In het verlengde daarvan vraag ik of de naleving van een tuchtrechtelijke maatregel die zou worden opgelegd aan de eerder genoemde mensen met een niet-Nederlandse nationaliteit — uit een andere EU-lidstaat, uit een van de landen van de EER of uit Zwitserland — wel kan worden afgedwongen.
Over de Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen kan ik ook kort zijn. In Rutte I is daartoe besloten. De PVV heeft haar handtekening daar toen onder gezet. Die laten wij staan omdat wij zelf geen dekking hebben gevonden. Dan is het wel zo chic om de handtekening te laten staan. Ik zeg daarbij dat wij dit mede doen omdat deze maatregel is genomen om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Daar hebben wij in Rutte I voor getekend. Helaas zijn er nog altijd forse taakstellingen op alle onderdelen van Veiligheid en Justitie. Met name de forse taakstellingen voor de politie en het Openbaar Ministerie gaan mijn fractie erg aan het hart. Wij blijven er dan ook voor ijveren om niet de taakstelling, maar wel de hoeveelheid geld die daarnaartoe gaat, naar boven bij te stellen. In dat kader kan mijn fractie dan ook instemmen met de Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen, hoezeer wij ook begrip hebben voor de kritische kanttekeningen die daar door derden bij zijn gemaakt.
Tot slot. De resterende vragen van mijn fractie heeft de minister in de schriftelijke ronde naar tevredenheid beantwoord. Met de kanttekening die ik net maakte, kan ik dus afsluiten met de opmerking dat mijn fractie voornemens is om met het wetsvoorstel inzake de Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen in te stemmen.
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. Ik zal mijn bijdrage beginnen met de wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet in verband met de evaluatie van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders. Daarna zal ik spreken over de Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen, waar ik minder positief over ben.
De gerechtsdeurwaarder is een openbaar ambtenaar. Hij is benoemd door de kroon en voert een belangrijke staatstaak uit, onder andere de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken. Dat is van groot belang voor de rechtszekerheid. Het dient een rechtstatelijk belang dat de nakoming van vonnissen van rechters op een nette manier kan worden afgedwongen. De gerechtsdeurwaarder moet deze taak onafhankelijk van de opdrachtgever vervullen omdat hij ook de belangen van degene die een betalingsverplichting heeft, de debiteur, mee moet wegen. Deze onafhankelijkheid heeft een formele kant, namelijk de discussie rondom het participeren van opdrachtgevers in deurwaarderskantoren, en een materiële kant, namelijk de afhankelijkheid van opdrachtgevers door de tarieven. Op beide punten wil ik ingaan.
Ik ga allereerst in op de formele kant van de onafhankelijkheid. De SP vindt dat wij heel erg zuinig moeten zijn op de onafhankelijkheid. Dit speelt bijvoorbeeld een rol in de discussie rondom derdenparticipatie. De SP vindt dat wij niet moeten toestaan dat opdrachtgevers te veel invloed kunnen krijgen in deurwaarderskantoren. Het is dan ook goed dat de regering de gewijzigde verordening indertijd heeft vernietigd. De onafhankelijkheid moet gewaarborgd blijven. Iedere schijn van belangenverstrengeling dient te worden vermeden, want de gerechtsdeurwaarder is geen verlengstuk van de opdrachtgever. Niet de opdrachtgever behoort te bepalen wat er moet gebeuren en wat er mag. Volgens de regering — naar ik meen, schreef de staatssecretaris toen de stukken — was het van groot belang dat de gerechtsdeurwaarder op geen enkele wijze werd beperkt of gestuurd in de wijze waarop hij zijn ambtsuitoefening vervult. Een ontwikkeling of enige regeling die aan dit principiële uitgangspunt afbreuk doet, is niet aanvaardbaar, aldus de genoemde staatssecretaris, die daarmee op dat moment de grenzen aangaf. Kan dit misschien toch wat inzichtelijker worden gemaakt aan de hand van voorbeelden? Misschien is de minister daartoe in staat. Welke ontwikkelingen zijn bijvoorbeeld te verwachten?
Ik vind dat de onafhankelijkheid centraal en stevig in de wet moet worden verankerd. Het is mogelijk gemaakt om een algemene maatregel van bestuur af te kondigen. Wat zal daarin bijvoorbeeld worden geregeld?
Ik maak even een zijstap. Binnen het notariaat zijn de regels met betrekking tot het participeren van derden recentelijk behoorlijk aangescherpt. Er mogen alleen nog maar mensen participeren die het toegestane beroep uitoefenen. Private partijen kunnen niet meer deelnemen. Dat is een onafhankelijkheidsbevorderende maatregel. Want, zo redeneert men, als je een minderheidsaandeelhouder een vinger in de pap geeft, dan moet je rekening houden met zijn belangen. Waarom zou niet exact hetzelfde gelden voor het deurwaarderskorps? Kan de minister daarop ingaan? Ziet de minister daarnaast mogelijkheden om de regels aan te scherpen?
Die onafhankelijkheid kent ook een ander perspectief, namelijk de toenemende afhankelijkheid van grote opdrachtgevers. Sinds de Gerechtsdeurwaarderswet van 2001 kennen we concurrentie en daarmee is er een spanningsveld ontstaan. Aan de ene kant moet het openbaar ambt netjes en zorgvuldig worden uitgeoefend, maar aan de andere kant is er het ondernemerschap. De tarieven die de opdrachtgever aan de deurwaarder betaalt, zijn vrijgegeven en daarop is concurrentie mogelijk. De ambtstarieven, de kosten die op de debiteur kunnen worden verhaald, staan echter wel vast. De gevolgen van de concurrentie worden steeds duidelijker, zeker in tijden waarin de druk op de markt groot is. Veel deurwaarderskantoren verkeren in financieel zwaar weer; de helft van de kantoren zou niet voldoen aan de opgestelde financiële normen.
Deze ontwikkeling is op zichzelf al zorgelijk, maar ze wordt versterkt door het gedrag van de overheid. Het is een prima uitgangspunt dat steeds meer incassotaken van de overheid gecentraliseerd worden bij het Centraal Justitieel Incassobureau, CJIB, maar dat maakt het wel des te belangrijker om hiermee verantwoord om te gaan. Dat is niet nieuw. Er is al voor gewaarschuwd in het rapport Noblesse Oblige. De evaluatiecommissie constateerde dat vooral overheidsopdrachtgevers uit zijn op winstmaximalisatie, waardoor de belangen van het openbaar ambt in de verdrukking komen. De Nationale ombudsman beveelt aan om een eerlijke beloning per dossier te geven en ik citeer: "De ombudsman signaleert het gevaar dat als de externe deurwaarder geen of een onredelijk lage vergoeding krijgt voor zijn invorderingsacties, hij zijn vergoeding moet zien 'terug te verdienen' over de rug van de debiteur." Dat is precies wat er nu gebeurt. Het CJIB is een bulkopdrachtgever van heel groot belang.
Het gekozen systeem van aanbestedingen leidt ertoe dat deurwaarders feitelijk gedwongen zijn om in te schrijven voor het minimumtarief van €0,87. Laat dat bedrag even op je inwerken. Wat kan je nou doen voor €0,87? Die deurwaarders zijn hier echter wel toe gedwongen, want als je je niet voor dit laagste tarief inschrijft, doe je niet mee en daarmee schiet je jezelf gigantisch in de voet. Men kan zich dit eenvoudigweg niet permitteren. Het CJIB is als opdrachtgever namelijk te belangrijk. Als de gerechtsdeurwaarder geen onderhandelingsruimte heeft tegen de inkoopmacht van de grote opdrachtgevers, is er feitelijk helemaal geen marktwerking of concurrentie meer. Ik vind dat gegeven op zichzelf niet zo erg, maar het heeft volgens mij wel grote risico's. Deurwaarders zijn gedwongen om zich in te schrijven voor het tarief van €0,87 en daarna vindt er een loting plaats, want zo gaat dat. Er wordt dan helemaal niet meer gekeken naar kwaliteit of naar verantwoord incasseren. Zo krijgen we een stelsel waarin gerechtsdeurwaarders onder de kostprijs gaan werken. Dat brengt het risico mee op praktijken die je niet wilt, en die hier en daar ook echt worden verwezenlijkt, namelijk dat de kosten bij de debiteur worden gezocht. Als voorbeeld geef ik multibankbeslag leggen, waarover ik met mijn collega's van de ChristenUnie vragen heb gesteld, maar misschien zijn er meer voorbeelden denkbaar. Dat de kosten bij de debiteur worden gezocht of dat onethisch gedrag vaker plaatsvindt, daarop zou je volgens mij niet eens meer risico moeten willen lopen. Daardoor staat de onafhankelijkheid op de tocht.
De deurwaarder moet altijd kunnen zeggen: om mij moverende juridische of sociale redenen doe ik dit niet. Als voorbeeld noem ik maar een gezin met kinderen op straat zetten. Een te grote afhankelijkheid van grote opdrachtgevers zet die onafhankelijkheid onder druk. Daarom moeten er fatsoenlijke tarieven zijn. De overheid moet daarbij het juiste voorbeeld geven. De keuze voor de laagste prijs is de facto no cure, no pay. Dat leidt tot winstmaximalisatie bij de overheid. Kwaliteit en maatschappelijk verantwoord incasseren zijn daaraan totaal ondergeschikt gemaakt. Dat vind ik kwalijk.
Een korte zijstap. In de begroting voor 2016 krijgt het CJIB per boete €2 erbij aan administratiekosten. We hebben deze begroting al besproken. De deurwaarder krijgt daarvan €0,87 als de inning niet lukt. Dat is ongeveer de prijs van een postzegel. Ik overdrijf het misschien een beetje, maar het is om even te illustreren dat dit echt heel weinig is. Welk signaal geeft de overheid daarmee af? Dat de inspanning van een deurwaarder niet veel meer waard is dan een postzegel? Eigenlijk begrijp ik het niet zo goed. Ik vind het ook niet erg fatsoenlijk. Graag hoor ik een reactie van de minister hierop. Volgens mij heeft dit niet zo heel veel meer te maken met concurrentie op basis van kwaliteit.
Ik zeg het nogmaals tegen de minister: maatschappelijk verantwoord incasseren heeft zijn prijs, dat is niet gratis. De overheid moet het goede voorbeeld geven en de norm stellen. Je ziet dat grote marktpartijen, dus het bedrijfsleven, het slechte voorbeeld van de overheid volgen: die €0,87 van het CJIB. Dat kan en mag niet en daarom moeten we een norm gaan stellen: een vast tarief, een bodem. Net als schuldenaren een vast tarief betalen, hoort een opdrachtgever dat ook te doen. Dat voorkomt risicovol gedrag zoals agressief incasseren. Volgens mij leidt het ook tot hogere opbrengsten voor de overheid, omdat het mogelijk tot meer inningen leidt als je mensen iets meer de tijd geeft en iets meer maatwerk toepast. Misschien gaat de kost gewoon voor de baat uit. En als je dat niet doet, wordt de onafhankelijkheid aangetast. De gerechtsdeurwaarder moet geen eigen belang krijgen bij het welslagen van de vordering. Ik denk daarom dat wij aan de regering als eis moeten stellen dat er aan de kant van de opdrachtgever een minimaal ambtelijk tarief komt, om de doorslaande marktwerking te beteugelen. Dat is een eerlijke beloning. De overheid moet niet voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten. Een reële prijs houdt in ieder geval in dat dat niet €0,87 kan zijn. Er zitten grenzen aan de marktwerking. Voorkom dat je deurwaarders afhankelijk maakt van de incasso. Onderzoek in ieder geval wat redelijke minimale tarieven zouden zijn. Ik overweeg in tweede termijn een motie hierover in te dienen.
Een ander probleem met betrekking tot het CJIB was dat de tijd om te incasseren steeds korter wordt. Neem bijvoorbeeld het probleem met DUO. Een student kan vaak niet betalen, maar kan dat wel na de studie, wanneer er inkomen wordt gegenereerd. Dat zal niet gebeuren als de deurwaarders te weinig tijd krijgen. Zo loopt de Staat inkomsten mis. Kan de minister hier eens naar kijken en bijvoorbeeld met de deurwaarders in gesprek gaan over de vraag of je niet meer opbrengsten kunt genereren als je soms iets meer tijd neemt dan de tijd die er nu voor staat bij het CJIB?
In de kritiek op de marktwerking en de doorgeslagen concurrentie sta ik niet alleen. Uit een enquête blijkt dat de meeste gerechtsdeurwaarders zich hier grote zorgen over maken. Ik geef een citaat ter illustratie: er is financiële lucht nodig om de misstanden te voorkomen. Het algemene standpunt dat uit de enquête blijkt, is dat de ingevoerde marktwerking is doorgeslagen en moet worden beteugeld. Opdrachtgevers maken steeds vaker de dienst uit. De onafhankelijkheid wordt bedreigd door grote opdrachtgevers, die steeds vaker de dienst uitmaken. Er is geen onderhandelingsruimte tegen de inkoopmacht. Er moet een reëel inkomen zijn om de onafhankelijkheid te kunnen waarborgen, de onafhankelijke taak in het rechtsbestel te kunnen uitvoeren en de kwaliteit te waarborgen. Dat zijn de resultaten uit de enquêtes. Ik heb zojuist in mijn bijdrage uitgelegd waarom ik het daarmee eens ben. Ik zeg wel tegen de minister: het is nogal wat als je dat van de gerechtsdeurwaarders zelf moet horen. Wat doet hij met dit signaal van de deurwaarders zelf?
Tot slot op dit punt: wij hebben het in Nederland op een bepaalde manier georganiseerd. Wij hebben een model waarbij er een spanning bestaat tussen, aan de ene kant, het openbaar ambt en, aan de andere kant, het ondernemerschap. Daarnaast hebben wij ook gemeentelijke deurwaarders, belastingdeurwaarders en waterschapsdeurwaarders. Ik vind dat wij ons best weleens mogen afvragen wat de toegevoegde waarde van het stelsel is. Dat het ook anders kan, bewijzen andere landen. Er zijn landen waar gerechtsdeurwaarder een publiek ambt is gebleven, vanuit de gedachte dat het een publieke taak is met een maatschappelijk belang. Ik pleit voor een onderzoek naar de inrichting van ons model. Ik wil de voor- en nadelen en de ervaringen in andere landen op een rijtje hebben, waarna wij een beredeneerde keuze kunnen maken of de manier waarop wij het hebben geregeld wel de beste is. Graag krijg ik hierop een reactie.
Zolang wij met de huidige situatie te maken hebben, moeten wij bezien waar wij zaken kunnen verbeteren. Dat kan volgens mij met het beslagregister. Dat is een veelbelovend hulpmiddel. De gerechtsdeurwaarder is hierop aangesloten, om het te raadplegen voorafgaand aan het leggen van beslag, en een en ander terug te koppelen naar de opdrachtgever. Het doel is onnodige kosten te voorkomen en de beslagvrije voet te waarborgen. Dat is dus heel goed, maar het is wel belangrijk dat snel meer partijen zich aansluiten, in ieder geval ook alle overheidsdeurwaarders. Wil de minister bevorderen dat zo snel mogelijk ook andere ministeries zich hiervoor gaan inzetten, zodat ook de fiscus en de gemeenten zich hierbij gaan aansluiten? Anders blijven diverse partijen en deurwaarders langs elkaar heen werken, met de schuldenaar als gedupeerde. Het doel van het register is nu juist dat de positie van de schuldenaar duidelijk wordt. Dat kan niet als alle overheidsschulden en -beslagen niet worden meegenomen. Meer samenwerking en afstemming op dit punt lijkt mij dus vereist. Ik wil graag een reactie van de minister.
Dan nog een enkel ander punt uit dit wetsvoorstel, allereerst het toezicht op de beroepsgroep. De regering erkent dat hierdoor de werklast van het Bureau Financieel Toezicht omhoog zou gaan. Tijdens de voorbereidingen op het toezicht op de deurwaarders zal echter pas duidelijk zijn hoe dit wordt ingevuld, aldus de regering. Citaat: beschikbare middelen moeten op de meest efficiënte en effectieve wijze worden ingezet. Dat laatste klopt natuurlijk, maar het is een beetje een open deur. Ik stel vast dat wij steeds meer verwachten van actief en zo nodig intensief toezicht op het notariaat en de gerechtsdeurwaarders. Hoe voorkomen wij dat te laat duidelijk wordt dat er een capaciteitstekort zou zijn? Graag krijg ik hierop een reactie.
Er zijn wel erg veel verschillende klachtmogelijkheden: bij het deurwaarderskantoor zelf, bij de Nationale ombudsman, bij de beroepsorganisatie KBVG en bij het Bureau Financieel Toezicht. Op de site van de overheid staat hierover meer informatie, evenals op de site van de KBVG. Er moet een convenant worden gesloten tussen de KBVG en het Bureau Financieel Toezicht, om te voorkomen dat zij elkaar tegenwerken of langs elkaar heen werken. Dat lijkt mij inderdaad van groot belang, als ik dit allemaal zo lees ik. Het feit alleen al dat er overlap mogelijk is in werkzaamheden en dat daarover afspraken moeten worden gemaakt, roept de vraag op wat dit nu zegt. Is het niet mogelijk om de bevoegdheden wat strikter te scheiden? Of is dit onvermijdelijk? Gaat het uiteindelijk goed werken volgens de minister? Waarop is zijn verwachting gebaseerd?
Dan kom ik op het tweede wetsvoorstel. Daar zal ik iets korter over zijn. Zojuist sprak ik al over de zorgelijke situatie op de markt bij de gerechtsdeurwaarders. Die situatie wordt versterkt door het gegeven dat de overheid zelf als voornaamste opdrachtgever niet bereid is om redelijke tarieven te betalen. Vervolgens wordt er in het tweede wetsvoorstel ook nog eens voorgesteld om de kosten van toezicht en tuchtrecht door te belasten. Dat brengt stevige kostenstijgingen met zich mee en daarom is het dus de vraag of dit het goede moment is voor dit wetsvoorstel.
Volgens mij is het ook de vraag of het uitgangspunt dat deze kosten doorbelast moeten worden, principieel juist is. De regering heeft zelf twee argumenten om de kosten van het toezicht en de tuchtrechtspraak door te berekenen. Allereerst het argument dat de juridische beroepsgroepen zelf primair voordeel hebben van tucht en toezicht. Ik stel daar tegenover dat de overheid en de samenleving juist profijt hebben van goed functionerende juridische beroepen, niet alleen de deurwaarders en notarissen zelf natuurlijk. Het zijn publieke taken, waar de overheid regels voor stelt en waarvan zij het van belang vindt dat die taken goed en integer gedaan worden. De minister wil dus wel stelselverantwoordelijke blijven en vanuit die rol regels maken, voorwaarden en kaders stellen, waarbinnen de deurwaarders en notarissen hun werkzaamheden naar behoren kunnen uitvoeren, maar vervolgens wil de minister daar niet voor betalen. Dus wel de lusten, maar niet de lasten.
Wat is er nu mis met het stelsel dat deze beroepsgroepen en de overheid samen de kosten dragen voor tucht en toezicht? Als maatschappij hebben wij behoefte aan onafhankelijk tucht en toezicht, zonder de schijn van belangenverstrengeling. De kosten moeten voor de beroepsgroepen niet leidend worden. Kwaliteit en zorgvuldigheid moeten leidend zijn. Daar hebben wij allemaal belang bij. Het gaat immers om de inrichting van onze rechtstaat en het vertrouwen dat mensen daarin hebben. Ik zeg niet dat beroepsgroepen dan slecht toezicht zullen gaan leveren, maar ik zeg wel dat ik vind dat het oneerlijk is en ook niet zo goed doordacht.
Die extra kosten zullen door de beroepsgroep mogelijk afgewenteld worden op de cliënten, de gebruikers van notarisdiensten bijvoorbeeld. Of er gaat bezuinigd worden op de kwaliteit, op intern of horizontaal toezicht, waardoor straks wellicht het aantal klachten en dus de kosten van toezicht toenemen. Dat is ook een risico en iets wat wij niet moeten willen, met name voor gerechtsdeurwaarders, die het grootste risico lopen om onterechte klachten aan hun broek te krijgen. Dat is de consequentie die voortvloeit uit hun rol. Ze maken zich vaak niet populair, maar spelen wel een belangrijke rol, waarmee zij de economie draaiende houden en zorgen dat de overheid haar geld krijgt, en niet alleen de overheid, trouwens. Het is dus een gezamenlijke verantwoordelijkheid en daarom is het in mijn ogen principieel onjuist om de kosten bij één partij te leggen.
Dan het tweede argument dat de regering aanvoert voor doorbelasting: het zou een prikkel zijn om de kwaliteits- en integriteitsbewaking efficiënt in te richten. Dat vind ik ook een rare redenering. De minister zegt hier dus eigenlijk dat pas als beroepen zelf moeten betalen, ze zullen zorgen voor beter tucht en toezicht, meer integriteit en minder klachten. Waarop is dat gebaseerd? De beroepsgroepen hebben nu al last van wat ik maar even "rotte appels" noem, mensen die over de schreef gaan. Je kunt niet zomaar een som geld weghalen en dan roepen dat het maar wat efficiënter moet. Als het al kon, als we al het idee zouden hebben dat het efficiënter zou kunnen, dan is dat een gezamenlijke verantwoordelijkheid en zou je dus eerst gezamenlijk, met de beroepsgroep en de toezichthouder samen, moeten onderzoeken wat efficiënter kan, zodat je zeker weet dat je de kwaliteit behoudt.
Waar kan het volgens de minister efficiënter? Wat hier uiteindelijk achter zit — dat heeft mevrouw Helder ook verwoord — is dat de overheidsfinanciën op orde gebracht moeten worden. Dat erkent de regering ook in het wetsvoorstel. Hierdoor wordt 7 miljoen euro bespaard. Daar wordt ook niet moeilijk over gedaan, het staat er gewoon en dat mag ook, maar ik vind het inhoudelijk niet zo'n sterk argument. Het plaatst ook de andere argumenten in een ander daglicht, want die zijn er volgens mij wel een beetje met de haren bij gesleept. Ik kan mij niet aan die indruk onttrekken.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Toch even een vraag over die overheidsfinanciën. U zegt dat geen sterk argument te vinden, maar is het een ambitie die u deelt?
De heer Van Nispen (SP):
Ja.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Hoe verhoudt zich dat dan tot het feit dat u geen dekking hebt voor uw eigen amendement?
De heer Van Nispen (SP):
Ik hoef de heer Van Wijngaarden maar te verwijzen naar onze tegenbegroting en onze alternatieve plannen. Dat debat voeren we hier niet, maar ik kan een serie aan maatregelen opnoemen waarmee wij ook zorgen voor een sluitende overheidsbegroting. Dat debat voeren wij hier nu niet en ik wil de voorzitter daar niet verder mee vermoeien, maar ik loop hier gewoon heel principieel en zakelijk de argumenten langs voor dit wetsvoorstel, en ik stel vast dat er eigenlijk geen ander goed argument is. Ik vind het een goed argument dat de overheidsfinanciën op orde gebracht moeten worden, maar voordat ik daarom iets ga doen waar ik principieel geen voorstander van ben, kies ik liever voor andere maatregelen. Dat is het antwoord.
Voorzitter. De financiële gevolgen voor vooral deurwaarders en notarissen zijn groot. Het gaat om duizenden euro's per persoon. Daarmee wordt het risico op onzorgvuldig handelen of zelfs integriteitskwesties groter. De regering vindt de financiële gevolgen gering, maar ik zie dat anders. Bovenal zijn de gevolgen nog geringer als zij zouden worden uitgesmeerd over iedereen die hier profijt van heeft, te weten de ongeveer tien miljoen belastingbetalers. Daar behoren natuurlijk ook de juridische beroepsbeoefenaars zelf toe.
Verder vind ik het principieel niet juist dat je onafhankelijke rechters die tuchtrechtspraak over je uitoefenen, moet gaan betalen. Tuchtrechtspraak is gewoon een vorm van rechtspraak; de kosten daarvan moeten door de samenleving als geheel worden gedragen. De advocatuur moet bijvoorbeeld gaan betalen voor rechters die over advocaten rechtspreken. Dat leidt tot een schijn van belangenverstrengeling en dat is onwenselijk. Ook om die reden ziet de SP dit wetsvoorstel niet zitten. Wij zullen daar niet voorstemmen. Ik ben nog bezig om te bekijken of wij via amendementen op dit punt nog iets kunnen doen.
Ik zie niet welk probleem met het wetsvoorstel wordt opgelost. In mijn ogen ontbreken goede argumenten om het voortaan anders te gaan doen.
In het wetsvoorstel zit een onderdeel waarmee ik in het bijzonder moeite heb, te weten het vragen van griffierecht bij een klacht over een notaris of gerechtsdeurwaarder. Ook bij de behandeling van de Advocatenwet hebben wij deze discussie gevoerd. De SP vindt dat wij geen griffierecht mogen invoeren bij een klacht over een notaris of gerechtsdeurwaarder. Ik vind het niet juist om een klager te laten betalen voor tuchtrecht. Het tuchtrecht is er immers primair om ervoor te zorgen dat de voor de specifieke beroepsgroep geldende regels gehandhaafd worden. Ook dat is een algemeen belang. Het is niet passend dat de klager hiervoor moet betalen en dus een drempel ondervindt. Dat was eerder nog gewoon het kabinetsstandpunt. Bovendien moet je mensen niet laten kiezen tussen één week boodschappen en het indienen van een klacht. Zo simpel is het volgens mij.
Het Landelijk Overleg Sociaal Raadsliedenwerk wijst in een goede brief op nog twee nadelen van het griffierecht. Ten eerste zal het aantal gegronde klachten afnemen, wat volgens mij niet de bedoeling kan zijn. Ten tweede zijn veel mensen vaak op het verkeerde adres, vooral waar het klachten over deurwaarders betreft. Zij betalen dus €50 om te horen dat zij bij de schuldeiser en niet bij de deurwaarder moeten zijn. Daarbij komt dat het griffierrecht een onwenselijke drempel is voor mensen die een klacht willen indienen. Het indienen van een klacht kan juist de boosheid kanaliseren. Het is beter dat de klager zijn klacht bij de tuchtrechter deponeert, dan dat hij de gerechtsdeurwaarder te lijf gaat. Zo is het maar net.
Kortom, wij moeten niet overgaan tot het invoeren van griffierecht. Op dit punt heb ik al een amendement ingediend. Ik zei al dat de SP geen voorstander is van de Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen. De wet die ik hiervoor uitgebreid besproken heb, kan, ondanks enkele kritische vragen die ik heb gesteld, zeer waarschijnlijk wel op mijn steun rekenen.
Mevrouw Swinkels (D66):
Voorzitter. Er is een bekend programma — ik kende het niet, maar sinds kort wel — met de titel "Betalen of leeghalen". In dit programma worden deurwaarders gevolgd in hun dagelijks werk. Dat levert een interessant doorkijkje op in de problemen die samenkomen als een deurwaarder op de stoep staat. Het laat zien hoe moeilijk het vaak is voor mensen om uit de schulden te komen, maar ook hoe lastig het is voor de deurwaarder om zijn werk te doen. Het is dus goed dat wij daar vandaag over spreken. Mijn bijdrage is verdeeld in drie blokken. Eerst zal ik ingaan op de doorberekening van de kosten van toezicht en tuchtrechtspraak. Daarna zal ik ingaan op het griffierecht. Tot slot zal ik een enkele opmerking maken over het functioneren van het toezicht op in het algemeen.
Allereerst enkele opmerkingen over de doorberekening van kosten. Een goed toezicht en een goed tuchtrecht kosten geld. Om de gaten in de begroting van Veiligheid en Justitie te dichten, wil de regering het toezicht en het tuchtrecht daarom doorberekenen aan de beroepsgroep van advocaten, notarissen en deurwaarders. Die gaten heeft de regering nota bene zelf gecreëerd met een onrealistische begroting.
Is dat doorschuiven terecht? Moeten de genoemde beroepsgroepen opdraaien voor bezuinigingen? De Raad van State zegt het heel puntig: een enkele verwijzing naar de tekortschietende overheidsfinanciering is een onvoldoende motivering voor een volledige doorberekening van de kosten van het tuchtrecht. Nee dus, geen doorrekening. Tegelijkertijd zijn pogingen om het toezicht en de klachtprocedures toegankelijker en efficiënter te maken, wat eveneens in dit wetsvoorstel wordt geregeld, heel welkom. Dank daarvoor. De vraag is alleen of die verbetering ook kan worden doorgevoerd zonder de kosten af te schuiven op de beroepsgroepen. Waarom zou het niet efficiënter kunnen als de Staat betaalt? Waarom zou dat alleen zo zijn als de beroepsgroep zelf de kosten op zich neemt? Is het de bedoeling van het wetsvoorstel — de heer Van Nispen stipte dit punt ook al aan — om ook de kosten samenhangend met de inzet van rechters in de tuchtrechtspraak voor deze beroepen voortaan door de beroepsorganisaties zelf te laten betalen? Hoe verhoudt zich dat tot een onafhankelijke rechtspraak?
Een tweede principieel punt is dat deurwaarders en notarissen een publieke functie uitoefenen. Een deurwaarder voert vooral vonnissen van de rechter uit, op een gedwongen manier, in naam van de Koning en voorkomt zo eigenrichting. Volledige doorberekening van de kosten zou dus dat publieke belang, dat er onmiskenbaar is, miskennen. Het is jammer dat de minister vol naar rechts afslaat en plaats van een middenweg te zoeken. Als het gaat om die middenweg, zou je voor notarissen kunnen voorstellen om de rekening te delen. De beroepsgroep betaalt bijvoorbeeld het tuchtrecht in eerste aanleg en de Staat dat in hoger beroep. De Engelsen — dat weet de minister vast — noemen dat "going Dutch". Is de minister daartoe bereid? Een van zijn voorgangers was dat in het verleden zeker wel.
Ik kom terug op de deurwaarders. Dat is de kleinste groep van de juridische beroepen waarover we het vandaag hebben. De beroepsorganisatie kent ongeveer 1.000 leden, waarvan slechts een deel echt volwaardig deurwaarder is. Zij zouden straks per jaar per deurwaarder €5.000 extra moeten gaan betalen. Dat is veel meer dan de tientjes die advocaten gaan betalen voor doorberekening van hun tuchtrechtspraak. Vindt de minister het echt redelijk dat deurwaarders zo zwaar extra belast worden? Waarom wordt ter rechtvaardiging daarvan verwezen naar de omzetcijfers van de beroepsgroep, terwijl het moet gaan om het netto inkomen? Je moet van die omzet nog alle kosten voor personeel, huisvesting en opleiding afhalen.
Dat alles wringt, zeker omdat deurwaarders maar weinig kunnen doen om klachten te voorkomen. Het gaat om gedwongen tenuitvoerlegging. Ik kan dat niet genoeg benadrukken. Deurwaarders komen steeds midden in een conflict te staan tussen de schuldeiser en de schuldenaar. Als zij hun werk goed doen dan zal de schuldeiser tevreden zijn, maar de vraag is of de schuldenaar dat ook is. Dat zal vaak niet zo zijn. Er zijn maar weinig mensen die een deurwaarder op de stoep krijgen en denken dat ze een dienst hebben ontvangen. Cijfers van de beroepsorganisatie over tuchtzaken laten dat goed zien. 92% van de ingediende tuchtklachten is niet ontvankelijk, ongegrond of onvoldoende van belang. Meer dan de helft van die klachten wordt niet in behandeling genomen omdat het puur gaat over het enkele feit dat de deurwaarder het vonnis ten uitvoer legt, met andere woorden dat hij zijn plicht doet.
Daar zit voor mij het verschil met de andere juridische beroepen, als je deurwaarders vergelijkt met notarissen en advocaten. Het is dus voor deurwaarders heel lastig om klachten te voorkomen. Een betere voorlichting zal daar maar heel weinig bij helpen. Mensen moeten immers hun woede — de heer Van Nispen had het daar al over — kwijt en die richt zich dan toevalligerwijs net op de deurwaarder, als verpersoonlijking van de schuldeiser en het kwaad op dat moment. Daarom mijn amendement om de kosten voor toezicht en tuchtrechtspraak voor de gerechtsdeurwaarders niet door te berekenen aan de beroepsgroep zelf. Is de minister bereid om die overweging te volgen? Erkent hij die bijzondere relatie tussen deurwaarder en schuldenaar?
Dan kom ik bij mijn tweede blokje, dat gaat over de griffierechten. De heer Van Nispen, opnieuw, heeft een amendement ingediend over het griffierecht dat de minister wil invoeren voor klachten over de drie beroepsgroepen, namelijk advocaten, notarissen en deurwaarders. Ik zal het heel kort houden op dit punt. Ik wijs erop dat een toegangskaartje van €50 om je recht te halen voor minima heel wat is. Voor klachten over deurwaarders moet je dat dus echt niet willen instellen. Veel mensen kunnen dat geld niet missen, ook al krijgen ze het misschien later terug. Met name dat deel van het amendement heeft dus mijn steun.
Dan kom ik tot mijn laatste opmerking. Het andere voorstel dat hier vandaag ter tafel ligt, gaat over de wijzigingen in de deurwaarderswetten in verband met de evaluatie van het functioneren van de beroepsorganisatie. Bij nota van wijziging heeft de minister een probleempunt voor mijn fractie weggenomen door de aanpassing van de ministerieplicht terug te draaien. We zijn daar dankbaar voor. Over de samenloop van toezichtinstrumenten heb ik nog wel wat vragen, want op verzoek van de Kamer heeft de minister een tabel gemaakt. Die tabel is twee pagina's lang geworden en daarin worden alle vormen van toezicht opgesomd die er straks bestaan. Er zijn nogal wat opties: eigen klachtafhandeling door de gerechtsdeurwaarder, de Nationale ombudsman, de beroepsorganisatie, de geschillenregeling van de beroepsorganisatie, het Bureau Financieel Toezicht en de tuchtrechtspraak. Wel wat veel, naar mijn mening. Hoe gaan mensen met een klacht straks het juiste loket vinden? Is de minister misschien bereid om in de gaten te houden of dat goed gaat en zo nodig in te grijpen? Kortom, wat mijn fractie betreft geen doorberekening van de kosten aan deurwaarders en steun voor het amendement van de heer Van Nispen om het voorstel om griffierechten in te voeren te schrappen, in ieder geval als het gaat om klachten tegen de deurwaarders.
De heer Recourt (PvdA):
Voorzitter. Ik begin met het voorstel tot wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet. Voor de PvdA is het van belang dat de gerechtsdeurwaarder onafhankelijk opereert en niet alleen de belangen van zijn opdrachtgever — de schuldeiser — behartigt, maar ook oog heeft voor de schuldenaar, die soms in een lastig parket zit. De leden van de PvdA-fractie steunen de lijn van de regering, omdat zij willen voorkomen dat prikkels vanwege financiële of persoonlijke belangen die het werk van de gerechtsdeurwaarder negatief kunnen beïnvloeden te allen tijde dienen te worden voorkomen. Deze lijn dient de integriteit van de beroepsgroep, maar ook de schuldenaar die uiteindelijk te maken krijgt met de gerechtsdeurwaarder. De onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder moet gewaarborgd blijven. Is de minister ook van mening dat onafhankelijkheid en onpartijdigheid kernwaarden zijn en dat, wanneer deze waarden in het gedrang komen, zij een robuuste verdediging vergen? Dat zijn zelfs de woorden van de minister, maar wat moeten wij nu verstaan onder "robuust"? De gerechtsdeurwaarder moet oog hebben voor de schuldenaar en de gerechtsdeurwaarder hoeft zich niet te laten sturen door de wensen van de opdrachtgever, zeker niet als dat in strijd zou zijn met de normen van moraal en fatsoen. Maar dit zijn subjectieve waarden die niet bepaald zijn. Hoe worden deze waarden getoetst?
De gerechtsdeurwaarder moet steeds naar eer en geweten handelen en mag zijn bedrijf niet als een lucratief zaakje beschouwen. Daarvoor weegt de wettelijke taak te zwaar. We hebben er geen bezwaar tegen dat gerechtsdeurwaarders de ruimte hebben om prijsafspraken te maken — ook met de overheid kunnen prijsafspraken gemaakt worden — maar deze constatering wordt gevolgd door enkele mitsen. De overheid moet zich namelijk bewust zijn van de positie van de gerechtsdeurwaarder in het rechtsbestel. De gerechtsdeurwaarder mag niet steeds met prijzen onder de kostprijs rekenen, omdat dit aan zorgvuldigheid en continuïteit van de ambtsuitoefening raakt. Hoe voorkom je dat een kantoor zich overgeeft aan de commerciële kant van het werk en zijn ambtelijke taak ondergeschikt maakt?
De heer Van Nispen had naar mijn idee een heel terecht pleidooi juist op dit punt. Hij nam het CJIB als voorbeeld met €0,87 per vordering. Ik kan een heel eind meegaan in zijn betoog over de manier waarop daar kwaliteitsborging tegenover moet worden gezet als je zo ongelooflijk op prijs concurreert. Aan de andere kant zijn zulke lage prijzen natuurlijk mogelijk doordat de automatisering en de enorme aantallen het mogelijk maken om tegen heel lage kosten heel grote hoeveelheden vorderingen over te zetten. Dan houd je een aantal, een percentage moeilijke zaken over en daar heb je dan wat tijd voor. De houding van "dit kan absoluut nooit" kan ik dus niet delen. De heer Van Nispen vroeg onderzoek naar de redelijke minimale tarieven. Ik vind dat te ver gaan, want het is niet flexibel. Ik kan me voorstellen dat je met nieuwe automatiseringsontwikkeling misschien nog wel kostenbesparingen kunt realiseren. Wat ik wel redelijk vind, is om te onderzoeken hoe prijsvorming en kwaliteit zich tot elkaar verhouden. Kun je voor dat bedrag van €0,87 een fatsoenlijke bodem aan kwaliteit leveren bij 10.000, 20.000 of 30.000 vorderingen? Het verzoek om een onderzoek daarnaar, steun ik graag.
In hoeverre kunnen gerechtsdeurwaarders een taak hebben bij schuldhulpverlening? Gerechtsdeurwaarders staan uit hoofde van hun wettelijke taak in contact met schuldenaren, die soms hoge schulden hebben en daarbij niet zelfstandig tot een oplossing kunnen komen. Zou het denkbaar zijn of misschien zelfs wat mij betreft wenselijk zijn dat de gerechtsdeurwaarder ook een signaalfunctie krijgt? Het is juist bij uitstek de deurwaarder die de problemen ziet. Hij ziet ze letterlijk, als hij over de drempel stapt.
De PvdA is blij dat de regering haar standpunt heeft herzien ten aanzien van de rol van de Nationale ombudsman. Wij hebben hierover vragen gesteld. Bij nota van wijziging krijgt de Nationale ombudsman weer een taak als ombudsman.
Ik wil mijn zorgen uitspreken over het Bureau Financieel Toezicht. Dat bureau krijgt er taken bij, maar moet de financiële dekking zoeken binnen de eigen organisatie. Het is een klein bureau met belangrijke toezichthoudende taken. Wat betekent deze uitbreiding van taken zonder financiële dekking voor het uitoefenen van toezicht? Ik krijg niet de indruk dat al duidelijk is hoe die nieuwe taken van het Bureau Financieel Toezicht dan moeten worden uitgevoerd en hoe de financiering vormgegeven moet worden. In de memorie van toelichting staat letterlijk: "hoe dit moet worden ingevuld, zal tijdens de voorbereiding van het integrale toezicht op de gerechtsdeurwaarders duidelijk worden". Is het dus al duidelijk, zo vraag ik de minister.
In het verslag heb ik vragen gesteld over de "schijn van belangenverstrengeling" als de gerechtsdeurwaarder tevens bewindvoerder is. In zijn antwoorden heeft de staatssecretaris mij er niet van overtuigd dat daarvan geen sprake is. Tussen de twee functies, die volgens de staatssecretaris verenigbaar zijn, zit een spanning. De gerechtsdeurwaarder zal de rechter ervan moeten overtuigen dat hij als bewindvoerder niet voor de schuldeisers van de rechthebbende optreedt, maar juist voor degene die schulden heeft. De persoon van de gerechtsdeurwaarder kan dat wellicht strikt scheiden, maar kan het kantoor waar de gerechtsdeurwaarder werkzaam is dat ook? En hoe voorkom je dat schuldeisers van het kantoor waar de gerechtsdeurwaarder/bewindvoerder werkzaam is, een voorkeursbehandeling krijgen?
Ik heb nog enkele vragen. In 2015 gaat het CJIB incassowerkzaamheden verrichten voor enkele instanties, zoals het UWV, DUO en het CAK. Dat betekent dat deze instanties geen gebruik hoeven te maken van gerechtsdeurwaarders in eerste instantie. Zijn de kosten die schuldenaren moeten betalen voor hun incassotraject bij het CJIB net zo hoog als de kosten voor een incassotraject dat direct door de gerechtsdeurwaarder wordt afgehandeld? Zijn ze daar net zo veel aan kwijt?
Ik kom bij het tweede voorstel, namelijk voor de Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen. Zeker in tijden dat er binnen de justitiële ketens sprake is van bezuinigingen waardoor de rechtzoekende burger getroffen dreigt te worden, is het goed dat ook beroepsgroepen als advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders hun steentje bijdragen aan die bezuinigingen. Dat zij daarmee een prikkel krijgen om beter op hun kwaliteit en integriteit te gaan letten, is meer dan een belangrijk bijkomend voordeel. Immers: hoe beter en eerlijker zij hun werk doen, hoe minder klachten en dus hoe goedkoper het wordt. Het staat hier in mijn papieren iets te enthousiast; ik ben niet van harte een voorstander van dit wetsvoorstel, maar ik ben er wel een voorstander van.
Ik heb wel een paar kritiekpunten. Voordat er een tuchtklacht kan worden ingediend, moeten er eerst griffierechten worden betaald. Daar heb ik begrip voor. Deze regel is opgenomen ter voorkoming van bagatelklachten. Het gaat hierbij om €50. Dat kan echter voor de laagste inkomens wel een probleem zijn. Als je van een bijstandsuitkering moet rondkomen, is €50 veel geld. Het is fijn dat als je gelijk krijgt, het geld wordt terugbetaald, maar dat neemt niet weg dat je het wel eerst moet ophoesten. Ook omdat het bedrag in lijn is met wat onvermogenden in de reguliere rechtspraak aan griffierechten moeten betalen, wil ik dit punt in het kader van dit wetsvoorstel niet zo ver doordrijven dat ik de griffierechten zal schrappen. Ik wil echter de minister wel vragen of hij goed wil laten monitoren of die griffierechten inderdaad geen te hoge drempel opwerpen voor de mensen met de laagste inkomens. Als dat wel het geval is, wil hij dat dan aan de Kamer melden en alsnog corrigeren?
In dat kader heb ik nog een opmerking. Al eerder werd door de woordvoerders van D66 en de SP opgemerkt dat er veel klachten over deurwaarders zijn waarop het antwoord is: u staat aan het verkeerde loket. Dan is €50 te veel betaald. Is er een manier denkbaar van klachtafhandeling waarbij de vraag of de klacht bij het juiste loket is ingediend, de vraag naar de bevoegdheid, voorafgaand kan zijn aan die €50, of dat je die €50 doorgezet kunt krijgen naar de juiste instantie? Dan betaal je de €50 om je klacht inhoudelijk behandeld te krijgen en ben je niet op louter formele gronden je geld kwijt dat je opnieuw moet betalen op het moment dat je voor het juiste loket staat.
De heer Van Nispen (SP):
De heer Recourt wijst er terecht op dat €50 voor een aantal mensen heel veel geld is en een drempel opwerpt waardoor een klacht niet wordt ingediend, wat onwenselijk is. Ik begrijp dat je als regeringspartij het amendement niet even makkelijk kunt steunen, ook al ben je het er inhoudelijk mee eens. Ik vind het wel lastig dat de heer Recourt voorstelt om het te monitoren en in de gaten te houden hoe het uitpakt. Moet de minister dan in de gaten houden hoe mensen een klacht niet indienen? Dat lijkt mij al ingewikkeld, maar daarbij komt dat je iets laat gebeuren wat je eigenlijk niet wilt. Het is een drempel voor mensen met weinig geld. Hoe ziet de heer Recourt dat?
De heer Recourt (PvdA):
Je kunt natuurlijk wel kijken naar de situatie voor en de situatie na de €50. Welke verschillen zijn er en welke vraaguitval kun je constateren? Dat valt te onderzoeken. Het onderzoek kan uitwijzen dat een mogelijk terechte klacht niet terecht komt waar het hoort. De €50 is bedoeld als drempel, namelijk om bagatelzaken eruit te halen. Als het ook een drempel is om niet-bagatelzaken tegen te houden voor mensen die het niet kunnen betalen, dan is het evident verkeerd en moeten we stoppen. Daar ben ik op dit moment nog niet van overtuigd. Nogmaals, de €50 sluit ook aan bij andere drempels die in het systeem zijn ingebouwd. Ik heb zelf te veel ervaring in bestuursrecht om niet te weten dat er heel veel bagatelzaken zijn, waardoor ik vaak heb gedacht "laten we die drempel alsjeblieft omhoog gooien", maar goed. Er moet altijd een balans in gevonden worden. Ik denk dat die €50 kan, maar zodra blijkt dat dat niet kan, moet het teruggedraaid worden.
De voorzitter:
Afrondend, mijnheer Nispen?
De heer Van Nispen (SP):
Nog even over de bagatelklachten. We hebben eerder een discussie gehad over de advocatenwet en toen hebben we gezegd dat er een niet-ontvankelijkheid zou moeten bestaan. Volgens mij kan dat. Een onzinklacht kan worden afgewezen, dus een financiële drempel opwerpen is volgens mij niet nodig. Het punt blijft staan dat de heer Recourt erkent dat voor minima €50 onwenselijk veel kan zijn, maar wil hij het wel eerst invoegen om vervolgens te kijken hoe het misloopt? Ik vind dat lastig. Kan de heer Recourt dan op z'n minst pleiten voor een hardheidsclausule voor mensen met lage inkomens? Ik geef maar een voorzet.
De heer Recourt (PvdA):
Dat waren twee vragen. De een is of een niet-ontvankelijkheid niet een afdoende oplossing is. Dat denk ik niet, want dan moet je nog steeds inhoudelijk de klacht bekijken, beoordelen en niet-ontvankelijkheid concluderen. Je kunt beter zorgen dat mensen die een klacht indienen om te klieren ontmoedigd worden door een relatief lage drempel. Voor mensen die weinig geld hebben, is het geen relatief lage drempel en is €50 veel geld. Ik twijfel een beetje over de hardheidsclausule, want daarmee tuig je een hele administratie op. Daarbij komt dat je je geld terugkrijgt als je gelijk krijgt. Dan is die drempel er wel, maar is beter te overkomen omdat je je geld niet kwijt bent. Hardop denkend blijf ik bij het standpunt om het in te voeren, maar om wel te onderzoeken of het misgaat. De heer Van Nispen neemt aan dat het misgaat, ik niet, maar het zou wel kunnen; dan moeten we wel ingrijpen.
Met oog op de toekomst hebben wij in de schriftelijke ronde vragen gesteld over het doorberekenen van de kosten voor toezicht en tuchtrecht aan andere beroepsgroepen. Voor de Partij van de Arbeid gelden voor bijvoorbeeld BIG-geregistreerden of accountants dezelfde norm die de regering gebuikt om voor juridische beroepsgroepen de doorberekening mogelijk te maken. De beroepsgroepen hebben immers in eerste instantie zelf baat bij toezicht en tuchtrecht en de genoemde doorberekening zal zorgen voor een efficiëntere inrichting van kwaliteit- en integriteitsbewaking binnen de beroepsgroepen zelf. Waarom zou bijvoorbeeld voor artsen of accountants een laagdrempeligere afhandeling van klachten niet gestimuleerd worden door het doorberekenen van kosten voor tuchtrecht aan die beroepsgroepen? Waarom zouden die beroepsgroepen niet ook zelf moeten betalen voor het toezicht? We zijn nu voor vergelijkbaar toezicht verschillende systemen in het leven aan het roepen. De antwoorden op de schriftelijke vragen overtuigen mij niet. Daarin staat dat die andere beroepsgroepen anders georganiseerd en samengesteld zijn en dat het niet is afgesproken in het regeerakkoord. Maar dat zegt toch niets over de mogelijkheid en de wenselijkheid om per beroepsgroep aparte wetgeving te maken over het betalen van de genoemde kosten?
Ik heb twee amendementen ingediend. Volgens mij spreken ze voor zich. Een daarvan heb ik zelf ingediend. Het andere heb ik samen met de heer Van Wijngaarden ingediend; onder dat amendement staat mijn naam als medeondertekenaar. Mochten er vragen over zijn, dan heb ik nog tien seconden spreektijd over. Ik zie dat dat niet het geval is. Dan denk ik dat ze duidelijk zijn.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Voorzitter. Ik begin ook met de deurwaarders. Het is al een paar keer gezegd: deurwaarders winnen misschien niet de populariteitsprijs, maar zonder hun inzet zouden rechterlijke vonnissen krachteloos worden en zou eigenrichting in de hand worden gewerkt. Deurwaarders zijn de handen en voeten van de rechtsstaat. Juist daarom moeten de kwaliteit en de integriteit van de deurwaarder hand in hand gaan met de dankzij marktwerking bereikte lagere prijzen en grotere keuzevrijheid. Ondernemers en de overheid zijn minder geld kwijt aan het innen van schulden dan vroeger en hebben meer keuzevrijheid gekregen. Doordat er sinds 2001 concurrentie is gekomen tussen deurwaarders, is er tariefdifferentiatie ontstaan en kunnen opdrachtgevers kiezen uit een landelijk aanbod in plaats van alleen uit kantoren in hun vestigingsgebied of in hun regio, zoals vroeger. Sommige opdrachtgevers, vooral grotere opdrachtgevers waaronder de overheid, zijn er daardoor in geslaagd om kortingen te bedingen, prestatieafspraken te maken en prijsvoordeel te verkrijgen.
De rol van de gerechtsdeurwaarder is echter hybride. Hij is ondernemer en ambtenaar tegelijk, net als bijvoorbeeld de notaris. De aanbevelingen over beter risicogestuurd toezicht steunt de VVD daarom van harte. Aan de gebrekkige controle op freelancedeurwaarders komt met dit wetsvoorstel een eind. Het kan daarom rekenen op steun van de VVD.
Wel heb ik met de PvdA een amendement ingediend waarin wordt geregeld dat de Kamer de gelegenheid krijgt om zich uit te spreken over de Algemene Maatregel van Bestuur die gaat over de onafhankelijkheid van de deurwaarder. De onafhankelijkheid van de deurwaarder ten opzichte van zijn opdrachtgever is dusdanig belangrijk dat een AMvB hierover getoetst moet kunnen worden door de Kamer. Daarnaast kan deze AMvB invloed hebben op de marktwerking in de incassobranche. De Kamer moet ook in dezen kunnen toetsen of die invloed niet te ver gaat.
Door onder anderen deurwaarders zelf en VNO-NCW is de wens geuit om de juridische status van het zogenaamde proces-verbaal van constatering te verzwaren. Het proces-verbaal van constatering houdt in dat de deurwaarder een feitelijke situatie vaststelt, bijvoorbeeld of een woning wel of niet bewoond is. Deurwaarders en enkele experts menen dat een zwaardere status voor het proces-verbaal van constatering zou resulteren in minder welles-nietesdiscussies in de rechtszaal en in ontlasting van de rechterlijke macht. Daarnaast kan het de samenleving helpen bij de bestrijding van adresfraude. Frankrijk en België hebben de status van het proces-verbaal van constatering al verzwaard.
Of het ook voor Nederland slim is om deze stap te zetten, staat voor de VVD zeker nog niet vast. Dit moet in het bijzonder vanwege de implicaties voor het bewijsrecht eerst zorgvuldig onderzocht worden. Het zou na deze stap voor iedereen namelijk fors moeilijker worden om een proces-verbaal van constatering in de rechtszaal te weerleggen. Ook zou hierdoor het procesmonopolie van deurwaarders worden versterkt ten koste van andere beroepsgroepen. De potentie van dit middel tegen adresfraude en ter ontlasting van de politie en de rechterlijke macht is ons nog onvoldoende gebleken, maar mogelijk is dit toch een interessant instrument om bijvoorbeeld adres-, woon- en hypotheekfraude tegen te gaan. Daarom wil ik de minister vragen om de eventuele meerwaarde van en de behoefte aan dit middel te verkennen. Is hij bereid om dat te doen? Kan hij daar ook de ervaringen in Frankrijk en België bij betrekken? Dit kan bijvoorbeeld worden betrokken bij de evaluatie van de wet, maar het kan wat ons betreft zoveel eerder als mogelijk om zinnige uitspraken te doen over de meerwaarde van dit middel.
Ik kom te spreken over de doorberekening van de kosten van toezicht en tuchtrecht. De VVD deelt met de regering dat de juridische beroepsgroepen een belang hebben bij adequaat preventief en repressief toezicht en dat ze er profijt van hebben als het vertrouwen in hun dienstverlening stijgt. Hoe minder rotte appels je in een boomgaard aantreft, hoe groter het vertrouwen in die boomgaard is. Daarom mag ook van de beroepsgroepen zelf een bijdrage worden gevraagd. Het doorberekenen van de kosten van toezicht is al succesvol ingevoerd bij de accountants. Het volledig doorberekenen van de kosten van de tuchtrechtspraak komt bijvoorbeeld ook voor bij octrooigemachtigden. Waarom zou de belastingbetaler, zoals nu het geval is, voor alle toezichtkosten moeten opdraaien? Hoe lager de rekening is voor de beroepsgroep, hoe hoger die is voor de belastingbetaler. Ik ontken uiteraard niet dat een kwalitatief goede uitoefening van de juridische beroepsgroepen niet alleen hun eigen economisch belang dient, maar eveneens dat van een betrouwbaar rechtsverkeer, zoals al meerdere malen is gezegd. Dat is echter nog geen reden om alle kosten dan maar bij de belastingbetaler te leggen.
Daarnaast zijn we gewoon eerlijk en duidelijk over het feit dat dit wetsvoorstel mede voortkomt uit de noodzaak om financieel orde op zaken te stellen, zoals ingezet onder Rutte I. Mevrouw Helder gaf dat al heel goed aan. Van iedereen in Nederland is door een meerderheid van deze Kamer veel gevraagd. Iedereen heeft zijn bijdrage geleverd: van ondernemer tot ambtenaar, van student tot gepensioneerde. Via dit wetsvoorstel wordt nu ook van de juridische beroepsgroepen een bijdrage gevraagd. De VVD kan dat steunen.
Wel wil ik nog stilstaan bij de veranderde omstandigheden in het notariaat, dat in Nederland gelukkig nog steeds van hoge kwaliteit is. Het is voor Nederlanders goedkoper geworden om naar de notaris te gaan. Bovendien is er een ruimer aanbod. Er zijn nog steeds klassieke notariskantoren die bij wijze van spreken rustig kunnen wachten tot het grind knerpt omdat hun kantoor over topexpertise en een goed internationaal netwerk beschikt, maar er zijn ook notarissen die via internet vooral concurreren op prijs en die zich meer opstellen als een juridische huisdokter met een bredere expertise dan die van de klassieke notaris op basis van zijn monopolypositie.
Kortom, de notaris is niet langer zijn broeders hoeder, maar eerder zijn broeders of zusters concurrent. Tegen die achtergrond heeft het notariaat erop gewezen dat notarissen ervoor passen om elkaar nog langer puur op basis van solidariteit te vervangen als een bepaalde notaris in persoonlijke problemen komt. De wettelijk gereguleerde beroepsorganisatie KNB wil daarom een consumentengarantiefonds kunnen instellen waaruit de kosten gedekt kunnen worden voor het beheer van aktes, zoals testamenten en koopaktes, die in onbeheer dreigen te raken. Hiermee zouden consumenten beschermd kunnen worden tegen verlies van bijvoorbeeld een testament of koopakte. Hoe staat de minister tegenover dit pleidooi van de KNB?
Tot slot heb ik een technische vraag over het griffierecht bij klachtzaken, zoals is geregeld in de Advocatenwet. In die wet betekent het niet voldoen hiervan dat een klachtzaak tegen een bepaalde advocaat geen formele beëindiging kent. Die blijft zweven rondom de betreffende advocaat. In de voorliggende wet betekent het niet voldoen dat een klacht niet ontvankelijk wordt verklaard. Moet het griffierecht uit de Advocatenwet niet geharmoniseerd worden bij dit wetsvoorstel? Voor de helderheid zeg ik erbij dat de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) hiervan pleitbezorger is. Ik leg de vraag hier open neer voor het debat.
De heer Van Nispen (SP):
Ik ken de VVD natuurlijk als een partij die eerder supporter is van marktwerking dan mijn partij. Ik vraag de heer Van Wijngaarden toch of hij iets herkent van de kritiek die ik mijn bijdrage heb geleverd, maar ook van wat uit een enquête onder gerechtsdeurwaarders blijkt, namelijk dat de ingevoerde marktwerking wellicht iets is doorgeslagen omdat opdrachtgevers steeds meer de dienst uitmaken en er niet echt meer sprake is van onderhandelingsruimte tegen de inkoopmacht van grote overheidsopdrachtgevers. Herkent de heer Van Wijngaarden daar iets in?
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Een markt, zeker een bijzondere markt als deze, die geen gewone markt is, kan alleen functioneren met goede marktmeesters. Ik denk dat het goede van dit wetsvoorstel is dat de controle op kwaliteit en integriteit wordt versterkt. Ik denk dat dit een essentiële randvoorwaarde is. Eerlijk gezegd vind ik het niet aan de Kamer om uitspraken te doen over de vraag of de concurrentie in de sector al dan niet te ver is doorgeschoten. Daar hebben we toezichthouders voor.
De voorzitter:
De heer Van Nispen, afrondend.
De heer Van Nispen (SP):
Dat is mij net iets te makkelijk. Wat doe je als je een stelsel van marktwerking hebt ingevoerd en uit alles blijkt dat de markt onder druk staat: van het evaluatierapport tot de Nationale ombudsman en een enquête onder de gerechtsdeurwaarders zelf? Je hoeft de beroepsorganisatie of de belangenvereniging maar te spreken: iedereen zegt dat de markt ontzettend onder druk staat. Ik heb het niet eens alleen over de financiële problemen die veel kantoren hebben, maar vooral over het feit dat je voor €0,87 niet op een maatschappelijk verantwoorde manier kunt incasseren met alle risico's van dien. Die heb ik uitgebreid beschreven. Ik mag toch van de VVD verwachten dat ze daar ook kritisch naar kijkt? Sinds er vaste tarieven gelden ten opzichte van de schuldenaren, zou je toch ook eens moeten kijken — ik formuleer het zoals de heer Recourt deed — of het stelsel goed functioneert, of dat er een onderzoek moet komen naar de kwaliteit ten opzichte van de tarieven, bodemprijzen en "no cure, no pay"-formules die op dit moment worden gehanteerd.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Ik hoor de heer Van Nispen al concluderen dat de markt niet goed functioneert. Ik ben nog helemaal niet zo ver. Je ziet bij iedere liberalisering dat er druk op de prijzen ontstaat. Ik heb al geschetst dat ontzettend veel partijen daarvan hebben geprofiteerd. Er zijn deurwaarderskantoren die het goed doen en deurwaarderskantoren die het niet goed doen. Als je een enorme betrouwbare klant binnenhaalt, zoals de overheid, is dat natuurlijk ook heel interessant. Die brengt veel opdrachten met zich mee. Ik vind het dus te snel geconcludeerd dat het niet functioneert. Bij iedere beroepsgroep waar wordt gedereguleerd en waar druk komt op de tarieven, zie je meteen discussie ontstaan over de vraag of het niet is doorgeschoten. Vooralsnog zie ik dat heel veel ondernemers juist profiteren van de ruimere keuzevrijheid en dat de kosten voor hen zijn gedaald. Ik maak graag de analogie met de apothekers. Die markt is ook geliberaliseerd en daar ontstonden ook allerlei verhalen over de inkomens. Je ziet echter nog steeds dat er apothekers zijn die het heel goed doen en apothekers die het wat minder goed doen.
De voorzitter:
Dank u. Daarmee is een einde gekomen aan de eerste termijn van de zijde van de Kamer.
De vergadering wordt van 20.18 uur tot 20.33 uur geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn.
Minister Van der Steur:
Voorzitter. Dank aan de leden van de Kamer voor de bijdragen die zij over beide wetsvoorstellen geleverd hebben. Laat ik vooropstellen dat ik het een heel goede gedachte vind dat deze twee wetsvoorstellen zijn geclusterd. We zien dat de verwevenheid tussen deze wetsvoorstellen zo groot is dat dit het debat ook helpt. Ik zou in overweging willen geven aan de Voorzitter en aan de Griffie om op een heel terrein de wetsvoorstellen die nog voorliggen bij de Kamer, te bundelen in één groot debat. Wellicht kunnen we dan ook grote stappen vooruit zetten. Dat is waar ik voor sta bij het justitiedeel van mijn portefeuille, namelijk het tot stand brengen van wetgeving om de samenleving beter te maken.
Dat is ook het uitgangspunt van beide wetsvoorstellen die vanavond voorliggen. Laat ik allereerst zeggen dat ik het genoegen heb gehad, in mijn leven voordat ik in de bankjes in dit gebouw plaatsnam, veelvuldig te hebben kunnen samenwerken met deurwaarders, notarissen en natuurlijk ook advocaten. Ik heb veel respect en waardering voor notarissen en deurwaarders en het werk dat zij doen, zeg ik in de richting van de betrokken partijen, die aanwezig zijn op de publieke tribune. Zoals terecht door een aantal leden is opgemerkt, vervullen zij een essentiële taak, die ook onderdeel is van onze rechtsstaat.
In dat kader spreken wij over de herziening van de Gerechtsdeurwaarderswet. Dat wetsvoorstel was nodig, omdat de oorspronkelijke Gerechtsdeurwaarderswet inmiddels meer dan vijftien jaar oud is. Het ambt heeft zich in de praktijk enorm ontwikkeld. De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders heeft enorme ervaring opgedaan als publiekrechtelijke beroepsorganisatie. Er zijn verordeningen met daarin beroepsregels tot stand gekomen. Dat is op een zodanige manier gebeurd dat de KBvG eigenlijk niet meer uit ons rechtsbestel weg te denken is. Sterker nog, ik denk dat heel veel mensen zeggen: goh, was dat niet altijd al zo geregeld zoals het sinds 2001 is geregeld?
Daarom is het ook passend dat in dit wetsvoorstel extra waarborgen en extra taken worden toegevoegd voor de professionaliteit van de KBvG, zoals de taak om kwaliteitstoetsen te organiseren. De zorg voor de kwaliteit van het werk wordt opgenomen in de algemene verordeningsopdracht van de KBvG. Het wetsvoorstel bevat de bepaling om de kwaliteit van gerechtsdeurwaarders te waarborgen en waar mogelijk ook te versterken.
Een belangrijke tweede pijler is de onafhankelijkheid. Terecht hebben veel leden hun waardering daarvoor uitgesproken en opgemerkt hoe belangrijk het is dat de gerechtsdeurwaarder onafhankelijk zijn of haar werk kan doen. De gerechtsdeurwaarder voert een ambt uit. Hij moet niet alleen oog hebben voor de belangen van de schuldeiser, maar ook van de schuldenaar, zoals door een aantal leden terecht is opgemerkt. Dat is zo'n belangrijke kernwaarde dat we die nu ook in de wet vastleggen. De Advocatenwet en de Wet op het notarisambt zijn al zeer recentelijk gemoderniseerd. Dan is het ook passend dat de Gerechtsdeurwaarderswet aan de beurt kwam. Daarmee worden de regels voor die drie beroepen zo veel mogelijk geharmoniseerd.
Ik zal niet de essentie van de wetsvoorstellen voordragen, omdat mevrouw Helder dat al gedaan heeft, zoals ik van haar gewend ben. Dat waardeer ik zeer. Ik wil wel graag antwoord geven op de vragen die door de leden over dit wetsvoorstel zijn gesteld. Laat ik om te beginnen nog even vaststellen dat deurwaarders ook gewoon ondernemers zijn. Dat betekent dat deurwaarders opereren op een markt, zij het een bijzondere markt, zoals de heer Van Wijngaarden terecht zei, omdat het een gereguleerde markt is. Niet iedereen kan zich zomaar gerechtsdeurwaarder noemen. Je moet aan strenge eisen voldoen en er geldt ook streng toezicht.
Het is wel een markt waarop de vrijheid bestaat om al dan niet op aanbestedingen in te schrijven, ook als het gaat om een aanbesteding van het CJIB. Je kunt het ook niet doen. Het is heel begrijpelijk dat dit wel gebeurt, ook voor de bedragen waarover gesproken is. Als je kijkt naar het volume dat wordt weggezet door het CJIB, en als je dat vermenigvuldigt met een bedrag van minder dan een euro, dan kun je nog steeds een enorme vaste kostenpost in je kantoor op z'n minst dekken. Vervolgens kun je dan winst maken op andere activiteiten, zo je niet al winst maakt op die enorme omzet.
Laten we ook niet vergeten dat deurwaarders naast het verrichten van ambtshandelingen, waarvoor overigens andere prijzen gelden, ook vaak actief zijn in de incassomarkt en dus ruimte hebben om op een andere manier hun eigen tarieven tot stand te brengen. Ik denk dat dit ook goed is.
Misschien is het goed om het even in perspectief te plaatsen. De omzet van de Nederlandse gerechtsdeurwaarders wordt op dit moment geschat op ongeveer 400 miljoen euro. Een totale extra kostenpost van enige miljoenen voor het toezicht en het tuchtrecht is in dat perspectief natuurlijk redelijk te overzien. Verder moeten we vaststellen dat deurwaarders over het algemeen worden ingeschakeld door bedrijven. Dan is het dus geen enkel bezwaar wanneer de kosten voor de dienstverlening, voor het toezicht en voor het tuchtrecht ook aan dat bedrijfsleven worden doorbelast. En ik loop nu even vooruit op het tweede wetsvoorstel, maar we moeten ten slotte ook nog vaststellen dat de meeste mensen nooit met deurwaarders te maken krijgen of deurwaarders inschakelen. De vraag rijst dan waarom de mensen zouden moeten meebetalen aan de kosten van het toezicht en het tuchtrecht. Tot zover mijn reactie in algemene zin. Ik zal daar straks verder op ingaan, evenals op de individuele vragen.
De heer Van Nispen stelde in het kader van de Gerechtsdeurwaarderswet een aantal vragen, onder andere over de wijze waarop de onafhankelijkheid van de deurwaarders wordt gewaarborgd bij een grote aanbesteding, zoals die van het CJIB. Ik denk dat de Kamer weet dat het met de aanbestedingen van het CJIB niet gelukkig is afgelopen. In kort geding is er tot twee keer toe vastgesteld dat de aanbestedingen niet op de juiste wijze waren verlopen. Om die reden is er op dit moment geen sprake van een aanbesteding. Ik heb begrepen dat de huidige contracten vooralsnog doorlopen totdat er nieuwe beslissingen zijn genomen. Het is essentieel, zo zeg ik tegen de heer Van Nispen, dat het CJIB heeft aangegeven dat er uiteraard moet worden voldaan aan de regels en verordeningen van de KBvG. Met deze regelgeving worden de normen voor onafhankelijkheid geborgd. Dit betekent concreet dat de gerechtsdeurwaarder zorg draagt voor een gebalanceerde opdrachtgeversportefeuille, waarbij diens onafhankelijkheid gewaarborgd is. De gerechtsdeurwaarder geeft de KBvG daartoe inzicht in de omzetverdeling over zijn opdrachtgevers. Wanneer een opdrachtgever meer dan 15% van de kantooromzet genereert, evalueert de gerechtsdeurwaarder zijn positie ten opzichte van deze opdrachtgever. Deze evaluatie wordt schriftelijk vastgelegd in het reglement van de KBvG. Op die manier en met al die waarborgen is de onafhankelijkheid gewaarborgd, ook bij grote aanbestedingen.
De heer Recourt vroeg hoe je ervoor kunt zorgen dat schuldeisers van het kantoor waar de gerechtsdeurwaarder of de bewindvoerder werkzaam is, geen voorkeursbehandeling krijgen. De gerechtsdeurwaarder verricht zijn taak in het kader van het civiele rechtsverkeer in opdracht van en betaald door partijen in datzelfde civiele rechtsverkeer en is daarbij uitsluitend gebonden aan de vonnissen van de rechter en aan de wet. Hij moet daarbij onafhankelijk en onpartijdig te werk gaan en geen partijen voortrekken. Hij moet oog hebben voor de belangen van de opdrachtgever, maar evenzeer voor de belangen van de schuldenaar of van andere betrokken partijen. Onafhankelijkheid en onpartijdigheid zijn de kernwaarden van de ambtsbediening van een deurwaarder; ik durf zelfs te zeggen dat ze daarvan de kroonjuwelen zijn. Dat komt tot uitdrukking in de gedragsregels en in de verordeningen. Het is ook een wezenlijk element van de vorming tijdens de beroepsopleiding en de stage.
De wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet die we vandaag bespreken strekt er in belangrijke mate toe dat de naleving van die kernwaarden van onafhankelijkheid en onpartijdigheid worden versterkt. Daarnaast zijn er kwaliteitsaudits en het integrale toezicht door het Bureau Financieel Toezicht. En uiteindelijk is er het tuchtrecht, waarbij weer een belangrijke rol voor de KBvG is weggelegd. De professionele integriteit dient door de beroepsorganisatie te worden gewaarborgd. Op dat gebied treedt de KBvG niet voor niets op in de vorm van een publiekrechtelijke beroepsorganisatie met verordenende bevoegdheden, net zoals bij de advocatuur en het notariaat. De KBvG is zich daarvan terdege bewust. Een individuele gerechtsdeurwaarder die over de schreef gaat, straalt immers negatief af op de beroepsgroep. Het voortrekken van bepaalde schuldeisers behoort daardoor niet tot de mogelijkheden, omdat dat niet in lijn is met de eisen die aan het vak van gerechtsdeurwaarder worden gesteld.
De heer Van Nispen (SP):
Was dit de reactie op mijn uitgebreide verhaal over de winstmaximalisatie bij de overheid en de afhankelijk daarvan? Als dat het geval is, valt me dat nogal tegen.
Minister Van der Steur:
Het laatste punt ging over de vraag van de heer Recourt, mijn eerste punt betrof de vraag van de heer Van Nispen over hoe de onafhankelijkheid bij aanbesteding is georganiseerd. Daarop heb ik net antwoord gegeven. De heer Van Nispen zei dat er een enorme afhankelijkheid is van grote opdrachtgevers. In het begin heb ik al gezegd: als je zo'n grote opdrachtgever niet wilt, moet je er niet op inschrijven. Dat is immers mogelijk. Als niemand inschrijft, heeft zo'n grote opdrachtgever geen enkele mogelijkheid om zijn werk bij een deurwaarderskantoor uit te zetten. Dat is echter niet de praktijk. Dat betekent dus dat het in de bestaande markt desondanks zeer interessant kan zijn, met de afweging die ik in het begin al aangaf, om in die totale markt van 400 miljoen op zo'n aanbesteding in te gaan. Dan geldt vervolgens nog steeds dat je je altijd moet houden aan de regels van onpartijdigheid en onafhankelijkheid.
De heer Van Nispen (SP):
Volgens mij geeft de minister nu een verkeerde voorstelling van zaken, alsof je zomaar met zijn allen zou kunnen besluiten om dat niet te doen. Dit suggereert bijna dat je met elkaar een afspraak maakt. Dat is volgens mij ook al niet toegestaan. Verder heeft de minister zelf — dat heb ik niet eens gedaan — gewezen op het feit dat de rechter gehakt heeft gemaakt van de aanbestedingsprocedures van €0,87, met uiteindelijk een loting. Dat heeft niets meer met kwaliteit of met maatschappelijk verantwoord incasseren te maken heeft. Ik verwijs de minister nogmaals naar wat daarover staat in het evaluatierapport getiteld Noblesse oblige, namelijk dat er sprake is van het risico van winstmaximalisatie bij overheidsopdrachtgevers. De Nationale ombudsman heeft gezegd: geef nu een eerlijke beloning, want anders bestaat het gevaar dat men zijn vergoeding moet terugverdienen over de rug van de debiteur. De minister erkent nog niet een begin van het risico dat ontstaat, namelijk dat deurwaarders zaken gaan terugverdienen bij debiteuren. Ik vind dat echt opmerkelijk.
Minister Van der Steur:
Als dat zou gebeuren op een manier die niet toelaatbaar is, dan is dat in strijd met de regels die aan een deurwaarder worden gesteld. Dan zullen het toezicht en het tuchtrecht daartegen moeten optreden. Ik zeg steeds tegen de heer Van Nispen dat de discussie over de tarieven er echt een is die tussen twee marktpartijen plaatsvindt, dat wil zeggen aan de ene kant het CJIB en aan de ander kant de deurwaarders. Als deurwaarders zouden vinden dat het bedrag te laag is, zouden zij niet hebben ingeschreven. Dat zij vinden dat de aanbesteding niet conform de regels is gegaan, is iets anders dan het bedrag. Er is wel degelijk door een groot aantal deurwaarders op die aanbesteding voor dat bedrag ingeschreven. Overigens gold dat niet ten aanzien van ambtshandelingen, zo heb ik begrepen. Daarvoor gelden aparte tarieven, zoals de heer Van Nispen ook weet. Maar er is ingeschreven en dat betekent dat het een interessante klus is. Anders had niemand ingeschreven. Die vrijheid is er. Ik ben het overigens wel eens met de heer Van Nispen dat je daarover geen afspraken mag maken, want dat zou een kartel zijn. Het is een afweging van elke individuele deurwaarder. Het gaat bij het CIJB om enorme opdrachten.
De heer Van Nispen (SP):
Concluderend: dit is natuurlijk wel de VVD, die het echt als een zuivere markt benadert, terwijl het dat volgens mij niet is. Het is een openbaar ambt en een publiek belang. Ik heb daarover gezegd wat ik erover heb gezegd. De benadering van de minister van de manier waarop de markt van de gerechtsdeurwaarders is vormgegeven, valt mij wel tegen. Ik denk dat de minister nog eens beter zou moeten nadenken over de vraag wat een wenselijke situatie is in deze sector.
Minister Van der Steur:
Ik heb de heer Van Nispen horen zeggen dat er een soort minimumtarieven zouden moeten zijn. Ik denk zomaar dat daarop wel met enig enthousiasme zou kunnen worden gereageerd, bijvoorbeeld op de publieke tribune. Ik zie ook dat er enig enthousiasme ontstaat. Er ontstaat ook beweging in de stoelen. Dat zou zomaar kunnen. Laten wij dat op €0,86 zetten en kijken wat er dan gebeurt. De SP en de regering vinden elkaar op dit punt inderdaad niet. Het is echt een markt. Het is een beperkte markt, want je kunt alleen in die markt komen als je gerechtsdeurwaarder bent, aan alle opleidingseisen voldoet en aan alle andere eisen voldoet die wij daar — ik denk terecht, ook vanwege het punt dat de heer Van Nispen aangeeft — met elkaar aan stellen. Maar het is wel een markt waarop vrijheid bestaat om er al dan niet op in te schrijven. Als niemand het zou doen, zou de overheid een ander tarief moeten hanteren. Dat geldt voor elke opdrachtgever.
De heer Recourt (PvdA):
De heer Van Nispen heeft behalve over de minimumtarieven ook nog iets anders gevraagd. Hij vroeg namelijk om een onderzoek naar de redelijke minimumtarieven. Ik heb gezegd: laten wij dat net iets anders formuleren. Laten wij bezien hoe wij aan de ene kant prijsvorming en aan de andere kant kwaliteit kunnen onderzoeken. Ik deel namelijk wel de zorg dat in de race om een zo laag mogelijk tarief de kwaliteit onder druk komt te staan. Kwaliteit hoort natuurlijk ook bij het doorberekenen aan de schuldenaar. Is de minister bereid, dat te onderzoeken?
Minister Van der Steur:
Ik heb dat ongetwijfeld in mijn papieren zitten, maar ik moet even kijken waar. Ik kom daar straks bij de beantwoording van de vragen van de heer Recourt op terug. Op zichzelf is het natuurlijk altijd goed om geïnformeerd te blijven over wat er in de markt gebeurt. Laat ik wel vooropstellen dat het onder druk komen te staan van kwaliteitseisen er nooit toe kan leiden dat ook de facto de kwaliteit, de onpartijdigheid en de onafhankelijkheid in gevaar komen. Dat zal een afweging zijn die elke deurwaarder voor zichzelf moet maken als hij inschrijft op een aanbesteding. Het kan niet zo zijn dat commerciële overwegingen ervoor zorgen dat aan de essentialia van het zijn van gerechtsdeurwaarder afbreuk wordt gedaan. Ik weet ook zeker dat dit in deurwaardersland geen rol speelt. Ik heb er zelf een mooie dag stage mogen lopen, met dank aan de KBvG, niet als minister, maar als Kamerlid, en ik heb toen gezien hoe zorgvuldig de deurwaarders hun taak opvatten.
De voorzitter:
De heer Recourt, afrondend.
De heer Recourt (PvdA):
Ik wacht uiteraard het antwoord af, maar op dit punt zie ik toch een merkwaardige rolwisseling. De minister zegt: die markt is wel mooi, maar de kwaliteit is zo'n belangrijk gegeven dat die deurwaarders zich daar echt wel aan houden. Je zou toch zeggen dat een echt liberaal standpunt — en ik ben bang dat dat ook de werkelijkheid is — moet zijn dat organisaties, ook deurwaarders, zich naar de financiële stroom richten en dat dit dus in dit geval ook gebeurt. Als je zwaar onder druk staat en mogelijk failliet gaat, is het toch wel heel erg van belang hoeveel geld je verdient per opdracht. Is het dan niet veel te veel ideaaldenken à la SP en PvdA van de minister om te denken dat die kwaliteit wel standhoudt tegenover de financiële prikkels?
Minister Van der Steur:
Laat ik op dit punt ook direct antwoord geven op de vraag die de heer Recourt in het debat heeft gesteld. Hoe voorkom je dat die deurwaarder zijn ambtelijke taak ondergeschikt maakt aan de commerciële kant van zijn werk? Het ondernemerschap van de gerechtsdeurwaarder is natuurlijk wel begrensd. Het is de gerechtsdeurwaarder toegestaan om naast zijn ambtelijke werkzaamheden niet-ambtelijke werkzaamheden te verrichten, dus zogenaamde commerciële werkzaamheden, maar daarvoor geldt wel dat hij commerciële werkzaamheden slechts verricht als dit de goede en onafhankelijke vervulling van het ambt dan wel het aanzien daarvan niet schaadt of belemmert. Commerciële nevenactiviteiten moeten niet zozeer de boventoon gaan voeren dat de gerechtsdeurwaarder feitelijk niet meer voor de ambtspraktijk beschikbaar is.
Dat zijn allemaal regels die al bestaan en die precies het punt raken waar de heer Recourt over spreekt. Ik geef daar een voorbeeld van. Als een gerechtsdeurwaarder informatie uit de ambtspraktijk verkoopt aan een handelsinformatiebureau, dan is dat schadelijk voor het vertrouwen in het ambt van de gerechtsdeurwaarder en dus ook niet toegestaan. Commerciële belangen kunnen natuurlijk een rol spelen bij ambtelijke werkzaamheden, maar dan geldt wel dat de deurwaarder tevens rekening moet blijven houden met de belangen van de schuldenaar. De gerechtsdeurwaarder moet zodoende altijd eerst oog hebben voor zijn ambtelijke taak. Bij de uitoefening van die taak mag hij commerciële belangen nooit de doorslag laten geven. Hij is ook voor zijn niet-ambtelijke werkzaamheden gebonden aan wet- en regelgeving en hij is — en dat is cruciaal — ook tuchtrechtelijk aansprakelijk voor het werk dat hij op commerciële basis doet.
De heer Van Nispen heeft nog een vraag gesteld over het toezicht. Is er een strikte scheiding mogelijk tussen de klachtmogelijkheden bij en bevoegdheden van de KBvG en het BFT? De regering is van mening dat dit uiteindelijk niet kan, want juist de samenwerking tussen deze twee organisaties leidt uiteindelijk tot een dekkend systeem van toezicht. Er is wel sprake van overlap, maar dat wordt gerechtvaardigd door het feit dat er ook behoorlijke belangen spelen. Tussen het BFT en de KBvG bestaat een goede en praktisch ingerichte samenwerking. Het BFT zal gebruikmaken van de uitkomsten van de kwaliteitsaudits die de KBvG uitvoert en werkafspraken daaromtrent zullen worden vastgelegd in een convenant. De regering acht een strikte scheiding juist niet gewenst. Er mogen immers geen zaken tussen wal en schip vallen. Liever enige overlap dan een gat op dat terrein.
De heer Van Nispen vroeg ook nog hoe het zit met de werklast van het BFT. Het goede nieuws is dat het BFT natuurlijk al sinds 2013 ervaring heeft opgedaan met het integraal toezicht op notarissen. Dat toezicht is efficiënt en effectief ingericht. Daar kunnen wij zeer tevreden over zijn. Voor het kwaliteitstoezicht op de gerechtsdeurwaarders zal het BFT steunen op de opgedane ervaringen. Uitgangspunt is een op een risicoanalyse gebaseerde toezichtsmethodiek, waardoor de capaciteit van het BFT zo effectief mogelijk kan worden ingezet. Jaarlijks stelt het BFT een jaarplan en een begroting op met de daaruit voortvloeiende kosten. Uiteraard overlegt mijn departement op reguliere basis met het BFT, zodat eventuele knelpunten in de taakuitoefening tijdig kunnen worden gesignaleerd. Dat geeft ook antwoord op de vraag die de heer Van Nispen stelde.
Wat betekent de taakuitbreiding van het Bureau Financieel Toezicht zonder extra financiële middelen, vroeg de heer Recourt ook nog. In zekere zin heb ik daarop al antwoord gegeven. Mocht er een knelpunt zijn, dan zijn wij altijd bereid om met het BFT daarover te spreken.
Dan kom ik bij de vragen van mevrouw Helder. Zij vroeg naar de nationaliteitsvereisten voor gerechtsdeurwaarders. Dat is niet alleen een discussie geweest in de stukken, maar ook in de boezem van mijn werkkamer. Zoals mevrouw Helder weet, is op grond van Europese regelgeving het nationaliteitsvereiste voor notarissen losgelaten. Vervolgens is de vraag opgekomen of wij voor deurwaarders vol kunnen houden dat die regelgeving niet voor hen geldt. Er is een serieuze risico-inschatting gemaakt en daar kwam uit dat er een groot risico is dat het Europese Hof uiteindelijk zal vinden dat een gerechtsdeurwaarder net zoals een notaris een openbaar ambt bekleedt en dat je daarvoor de nationaliteitseis niet kunt stellen. Dat is anders dan bij een rechter ten aanzien van wie de overtuiging bestaat dat dit wel kan. De samenleving internationaliseert en binnen de Europese Unie moet het vrije verkeer van diensten zo vrij mogelijk zijn. Dat is het uitgangspunt. Dat betekent dat je je in principe ook als niet-Nederlander als gerechtsdeurwaarder kunt vestigen. Dit betekent echter wel dat je aan alle Nederlandse eisen moet voldoen. Een Bulgaarse gerechtsdeurwaarder kan niet automatisch ook in Nederland een kantoor openen. Je moet de volledige opleiding in Nederland doorlopen waardoor je dus al langere tijd in Nederland moet verblijven. Je moet ook aan een taaltoets voldoen. De gerechtsdeurwaarders hebben aangegeven dat zij de nationaliteitseis verbreed willen hebben. Om die reden wordt hun positie geharmoniseerd met die van notarissen. Daar is geen bezwaar tegen gekomen.
Mevrouw Helder vroeg ook of tuchtrechtelijke maatregelen aan niet-Nederlanders kunnen worden opgelegd. Het goede nieuws is dat je, als je eenmaal lid bent van de publiekrechtelijke beroepsorganisatie, altijd een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd kunt krijgen. Daarvoor is de nationaliteit niet bepalend.
De heer Recourt vroeg hoe de integere beroepsuitoefening wordt gewaarborgd en hoe de waarden die een deurwaarder moet uitoefenen bij zijn ambtsuitoefening worden getoetst. In zekere zin heb ik dat al gezegd. De gerechtsdeurwaarder wordt genormeerd door de wet, maar er zijn veel normen uitgewerkt in verordeningen van de KBvG. De verordening op de gedrags- en beroepsregels en Verordening KBvG Normen voor Kwaliteit zijn daar twee voorbeelden van. Op de naleving van deze regels wordt door middel van kwaliteitsaudits toegezien. In de toekomst zal het BFT dit integraal doen. Handhaving vindt dan plaats door middel van het tuchtrecht.
Mevrouw Swinkels maakt zich zorgen over de klachtmogelijkheden. Er zullen voor burgers afzonderlijke klachtmogelijkheden buiten de eigen regeling van de gerechtsdeurwaarder om komen. Uit het schema in de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat soms op dat punt sprake is van een overlap. Ik heb dit ook al tegen de heren Recourt en Van Nispen gezegd. Die overlap wordt gerechtvaardigd doordat er bij het deurwaarderswerk verschillende belangen kunnen spelen. De geschillencommissie biedt een laagdrempelige mogelijkheid om tot oplossing van een geschil te komen, terwijl andere regelingen voortvloeien uit de eisen voor behoorlijk bestuur of het belang van een goede beroepsuitoefening. Voor de burger betekent de overlap aan mogelijkheden in praktische zin dat hij nooit aan het verkeerde adres is. De burger wordt actief geïnformeerd over zijn mogelijkheden, onder andere door de Ombudsman, maar ook via rijksoverheid.nl en door de KBvG. Voor de gerechtsdeurwaarder is die overlap aan klachtmogelijkheden niet ideaal. Hij kan zich op een aantal terreinen moeten verweren. Dat realiseer ik mij, maar tegelijkertijd is het van groot belang dat mensen die aan de "macht" van de gerechtsdeurwaarder worden onderworpen, de mogelijkheid hebben om hun klachten in brede zin in dienen.
De heer Van Nispen vroeg naar voorbeelden van de wijze waarop in de wet is verankerd dat de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder gewaarborgd blijft. Het is lastig om daar in korte tijd een lijst van te maken. De essentie is dat vergaande financiële en bestuurlijke verwevenheid tussen een gerechtsdeurwaarder en een opdrachtgever ertoe zou kunnen leiden dat de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder bij de uitoefening van zijn ambt in gevaar komt. Dan kan de indruk of de schijn ontstaan dat de gerechtsdeurwaarder niet onafhankelijk is en dat er sprake zou kunnen zijn van belangenverstrengeling. Het wetsvoorstel biedt daarom een algemeen wettelijk kader. Afhankelijk van de ontwikkelingen rond de verordening voor de onafhankelijkheid van de KBvG zal ik bezien of en, zo ja, in hoeverre nadere regelgeving voor die onafhankelijkheid noodzakelijk is. Als er regels worden gesteld bij AMvB zullen deze erop gericht zijn dat onwenselijke financiële afhankelijkheid wordt voorkomen. Daarbij kan de heer Van Nispen onder andere denken aan de normering van aandeelhoudersverhoudingen of andere vormen van zeggenschap.
Ik kom weer even terug op het punt van de heer Van Nispen over het CJIB. Indertijd is gekozen voor een bandbreedte. Er is geen sprake van een systematiek van no cure no pay, zoals de heer Van Nispen meende. Per zaak is er een bandbreedte van €0,87 tot €10,33 exclusief btw. Het maximumbedrag is gebaseerd op ervaringscijfers van het CJIB en de vijf organisaties waarvoor het CJIB de incassotaken zal gaan verrichten. In een offerte-uitvraag kan geen gemiddelde prijs worden gehanteerd. Ik heb al gezegd dat het CJIB op dit moment heroverweegt hoe de gerechtsdeurwaardersdiensten het beste kunnen worden ingekocht. Een van de onderdelen waar in dat kader naar wordt gekeken, is de prijsvorming. Daar wordt nu echt serieus over nagedacht, kan ik tegen de heren Van Nispen en Recourt zeggen. Uitgangspunt daarbij is dat er wordt gezocht naar een goede balans tussen enerzijds de belangen van een efficiënte en kostenbesparende rijksoverheid — waar de belastingbetaler voordeel van heeft — en anderzijds een goede en integere beroepsuitoefening door de gerechtsdeurwaarders.
Tegen de heren Van Nispen en Recourt kan ik zeggen dat voor ambtshandelingen vaste tarieven gelden. De bandbreedte van €0,87 tot €10,33 geldt dus niet voor ambtshandelingen. Daarover is wellicht enige verwarring.
De heer Recourt (PvdA):
De minister merkt op dat hetgeen de heer Van Nispen gevraagd heeft en door mij gesteund wordt, uitgezocht wordt in een breder kader. Kan dat op een zodanige manier naar de Kamer komen dat wij geïnformeerd worden over de uitkomsten van dat onderzoek? Wij horen graag hoe het zit.
Minister Van der Steur:
Ik kijk even rond, zoals mijn voorganger ook altijd deed. Als er door het CJIB inmiddels een besluit is genomen over de voortgang van een eventuele aanbestedingsprocedure, dan lijkt het mij dat wij de informatie daarover uiteraard met de Kamer kunnen delen. Als ik rondkijk, stel ik vast dat dit kan. Ik heb daar geen termijn voor, maar ik zeg toe dat wij de Kamer zullen informeren zodra daar helderheid over is.
De voorzitter:
Een aanvullende vraag van de heer Van Nispen op dit punt.
De heer Van Nispen (SP):
Dat klopt. Wij bedoelen iets anders. Het CJIB is inderdaad een heel grote opdrachtgever. Daarop heb ik mij gericht in mijn bijdrage in eerste termijn. Ik vind dat hier in hoge mate sprake is van no cure no pay, gelet op het feit dat bijna iedereen, vanwege de grote afhankelijkheid, moest kiezen voor die €0,87. Ik heb dat genoemd als voorbeeld. Ik weet dat dit, gelukkig maar, vernietigd is door de rechter. Nu gaan wij wachten tot het CIJB, gelet op de eerdere ervaringen en vanuit de gedachte van winstmaximalisatie, tot een nieuw besluit komt dat mogelijk wel door de beugel zou kunnen, en vervolgens meldt de minister dat aan de Kamer. Dat is echter niet wat ik bedoel. Door het ministerie zelf moet onderzocht worden wat een redelijk tarief zou zijn waartegen het werk op een fatsoenlijke manier gedaan kan worden en waarbij rekening kan worden gehouden met de belangen van de debiteuren. Het gaat ons dus niet alleen maar om het naar de Kamer sturen van de nieuwe aanbesteding van het CJIB, want die aanbesteding kunnen wij ook wel elders opzoeken.
Minister Van der Steur:
Nu moeten wij even oppassen, want het kan niet zo zijn dat de onderhandelingen en de inschrijving voor een aanbesteding via de Tweede Kamer gaan lopen, net zoals de onderhandelingen over de cao voor de nationale politie ook niet via de Kamer lopen. Het CJIB herbezint zich momenteel op de aanbesteding. De heer Van Nispen zegt dat het goed is dat de aanbesteding mislukt is, maar ik denk dat de belastingbetaler daar anders over zal denken. Het is duidelijk dat de rechter daarover gesproken heeft. Dit betekent dat er een heroverweging moet plaatsvinden. Ik bied aan om de Kamer te informeren over de slotsom van de heroverweging, ook over de prijsvorming. Dat is dus iets anders dan tegen de Kamer zeggen: hier zijn de aanbestedingsstukken, succes ermee. Het gaat om het daaraan voorafgaande proces. Het kan echter niet zo zijn dat vervolgens de onderhandelingspositie en de aanbestedingspositie van het CJIB hier openbaar worden neergelegd, waarmee wij de kans op een juiste aanbesteding verkleinen en de concurrentie op de markt onmogelijk maken. Dat is een grens die ik niet over kan gaan en niet over mag gaan. Anders heeft de aanbesteding geen zin. Daarnaast zullen wij ook moeten voldoen aan de Europese eisen voor een aanbesteding, ongeacht of de heer Van Nispen dit leuk vindt of niet.
De heer Van Nispen vraagt of de minister wil bevorderen dat ook de andere departementen zich zo snel mogelijk aansluiten bij de rijskincasso. In het project Clustering Rijksincasso participeren onder andere DUO, met de studiefinanciering, en het CAK, met de ouderbijdrage. Dat is een zeer omvangrijk project. Het gaat om ongelooflijk grote aantallen invorderingen. Dat vergt tijd. Ik denk dat we daar geen zaken moeten forceren. Uiteraard is in het kader van efficiency wel het uitgangspunt om die rijksincasso zo breed mogelijk te maken.
Er liggen nog twee vragen van de heer Recourt, maar eerst kan ik de heer Recourt en de heer Van Nispen nog melden dat er onderzoek wordt gedaan door het WODC naar redelijke tarieven voor de ambtshandelingen. Dat is dus het andere element. Daar zit ook een winstopslag voor de gerechtsdeurwaarder in. Ik verwacht de uitkomst van dat onderzoek in het voorjaar van 2016 en zal de Kamer daarover informeren. De ambtshandelingen en de prijsvorming ten aanzien van niet-ambtshandelingen zijn daarmee afgedekt.
De heer Recourt (PvdA):
Ik doe nog een laatste poging. Het WODC is bezig met een onderzoek. Is het mogelijk om dat onderzoek uit te breiden zodat het niet alleen ambtshandelingen betreft, maar ook de overige werkzaamheden van deurwaarders? Het gaat dan specifiek om de vraag hoe vaststelling van tarieven zich verhoudt tot de borging van kwaliteit.
Minister Van der Steur:
Daar aarzel ik echt over. Dat betekent eigenlijk dat als de uitkomst van dat onderzoek x zou zijn, daarmee automatisch vaststaat dat dat de prijs voor de diensten zou moeten zijn. We praten hier niet over de ambtshandelingen, maar over commerciële activiteiten van een deurwaarder waarop de hij bereid is om in te schrijven. Ik heb al gezegd dat hij altijd moet voldoen aan die kwaliteitseisen. De prijs waarvoor hij inschrijft, kan nooit zodanig zijn dat hij niet aan die kwaliteitseisen kan voldoen. Ik heb ook al gezegd dat die kwaliteitseisen, net als de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid, onderdeel zijn van die aanbesteding. Ik denk echt dat de heer Recourt op dit punt te veel vraagt, omdat daarmee ingegrepen wordt in de vrijheid om tot een aanbesteding te komen.
De voorzitter:
De heer Recourt, afrondend.
De heer Recourt (PvdA):
Ik spreek nu voor mezelf, want de heer Van Nispen heeft hier een andere mening over. Het gaat niet om minimumtarieven. Absoluut niet, want dan zou je inderdaad de marktwerking en ook innovatie om zeep helpen. Dat is niet de bedoeling. Wat je hoort, ziet en zelf kunt bedenken, is dat er spanning staat op die steeds dalende tarieven. Deurwaarders zeggen dat zij er afhankelijk van zijn en dat zij de eindjes echt niet aan elkaar kunnen knopen als zij nog een minimumkwaliteit willen borgen. Het gaat mij er meer om te onderzoeken of dat argument klopt. Dat is het enige dat wij vragen.
Minister Van der Steur:
Ik moet het heel voorzichtig zeggen. Het laatste wat ik wil, is namelijk dat we door middel van het doen van een onderzoek de markt op slot zetten of benadelen, de belastingbetaler benadelen of misschien zelfs wel de deurwaarders benadelen. Stel nu dat eruit komt dat €0,87 alleszins redelijk is. Dat zou betekenen dat een deurwaarder geacht wordt om niet meer daarboven in te schrijven. Dat is onredelijk. Het werkt dus alle kanten op. Ik kan het volgende doen. Ik weet dat er door het CJIB een expertgroep wordt ingesteld — die moet nog gaan beginnen, dus die zal niet op korte termijn tot een eindconclusie komen — om naar dat redelijke tarief toe te werken, om daar criteria voor op te stellen. Ik zou kunnen toezeggen dat als die expertgroep tot een conclusie komt, het advies dat die aflevert, wordt voorgelegd aan de KBvG en dat ik de Kamer naar aanleiding daarvan zal informeren, voor zover dat kan op grond van de mededingingsregels, over de uitkomsten daarvan. Dan hebben we wel een toetsing bij de KBvG. Is dat een werkbare oplossing? Tegelijkertijd hebben we dan nog het onderzoek van het WODC over ambtshandelingen. Daar wordt de Kamer gewoon over geïnformeerd, want daar spelen punten als marktwerking en concurrentiepositie minder.
Ik zie de heer Recourt enthousiast ja knikken, voorzitter. Die toezegging kunt u dus noteren.
De voorzitter:
Die toezegging noteren we. Desgewenst kan er in tweede termijn op gereageerd worden.
Minister Van der Steur:
Ik kom bij een vraag van de heer Recourt over schuldhulpverlening. Is het denkbaar dat gerechtsdeurwaarders een signaalfunctie krijgen bij schuldhulpverlening? Het is gerechtsdeurwaarders niet toegestaan om tegen betaling schuldbemiddeling te verrichten. Dat zou een vermenging zijn van belangen, vooral ook omdat zij frequent in schuldendossiers voor de schuldeiser optreden. Dat maakt het ongewenst om op dit punt wijzigingen aan te brengen in de bestaande wet- en regelgeving. Ze hebben wel een belangrijke signalerende en verwijzende taak. Bij de betekening van een vordering worden zij uiteraard frequent met betalingsonmacht en schuldenproblematiek geconfronteerd. Tussen de KBvG en de landelijke koepel van schuldhulpverleners, de NVVK, bestaat sinds 2012 een samenwerkingsproject VISH, Verwijsindex SchuldHulpverlening. Zodra de gerechtsdeurwaarder een beslag moet leggen, informeert hij bij de schuldhulpverlening of de debiteur zich daar heeft aangemeld met een problematische schuldenlast. Als dat het geval blijkt te zijn, meldt de deurwaarder dat terug aan zijn opdrachtgever die dan kan beslissen of hij de incasso wenst door te zetten of pas op de plaats maakt. In acht tot tien van de gevallen komt het zo tot een schorsing van de incasso, wetende dat bij de schuldhulpverlening dat niet veel zin heeft in de meeste gevallen. Dat betekent dat ook de schuldenaar een time-out krijgt om de zaken met zijn schuldhulpverlener op orde te brengen, de schuld te inventariseren en een aflossingsplan op te stellen.
Het hoort niet tot de taak van de gerechtsdeurwaarder om een andersom-signaalfunctie te vervullen. Als hij in de rechtmatige uitoefening zijner bediening een beslag, een aanmaning of een dagvaarding betekent, zal hij daar uiteraard voorlichting over geven, maar hij hoeft er vervolgens niet voor te zorgen dat er allerlei signalen bij andere instanties terechtkomen. Dat zou wel erg veel gevraagd zijn van de deurwaarders.
De heer Van Wijngaarden heeft gevraagd of de regering bereid is om te onderzoeken of het gewenst is om de juridische status van het zogenaamde proces-verbaal van constatering te verzwaren. Ik vind dat een interessante gedachte. Ik kan op dit moment absoluut niet de voor- en de nadelen van zijn proces-verbaal van constatering overzien. Daarom zal ik, zoals de heer Van Wijngaarden voorstelt, samen met de gerechtsdeurwaarders, de advocaten en rechters de voor- en nadelen van zo'n proces-verbaal in kaart brengen. Dat beperk ik dan wel tot Nederland. De heer Van Wijngaarden vroeg of ik even de rest van de wereld erbij kon betrekken of andere landen. Dat ga ik niet doen, als hij dat niet erg vindt. Dat vindt hij misschien wel, maar dat ga ik toch niet doen. Dat geeft mij de mogelijkheid om de Kamer al in de tweede helft van dit jaar daarover te informeren. Ik denk dat de heer Van Wijngaarden daar ook veel aan gelegen is. Ik doe dat graag, want ik vind het een interessante gedachte.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Ik wil niet hebberig overkomen, maar ik noemde net Frankrijk en België. Die liggen niet zo ontzettend ver weg. De minister spreekt zijn ambtgenoten deze dagen toch wat vaker dan gebruikelijk. Ik zou hem toch willen vragen om op zijn minst te betrachten om zich te informeren wat de ervaringen, positief en negatief, in die landen zijn met het verzwaren van de juridische status van dat proces-verbaal van constatering.
Minister Van der Steur:
Volgens mij gaat dat automatisch gebeuren. Als ik met advocaten en rechters om de tafel ga zitten om hierover te spreken, komt die informatie er natuurlijk uit. Wat ik niet ga doen, is een onafhankelijke instantie of een universiteit de opdracht geven om een rechtsvergelijkend onderzoek te doen. Ik denk dat dit element natuurlijk ook wordt meegenomen als je naar dit voorbeeld kijkt. Ik neem de suggestie van de heer Van Wijngaarden graag over, in de hoop dat daar iets interessants uitkomt.
Er is één amendement ingediend op de wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet nr. 34047 en dat is het amendement op stuk nr. 11 van de leden Van Wijngaarden en Recourt. Dat legt vast dat de Algemene Maatregel van Bestuur wordt voorgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal. Dat was ook al toegezegd, maar dubbel is altijd beter. Om die reden laat ik het oordeel over dit amendement graag aan de Kamer.
Ik kom bij de doorberekening van kosten bij het tuchtrecht. Daar moet ik beginnen met de discussie over het principe. In zekere zin heb ik ook bij de deurwaarders gezegd dat de vraag rijst wie moet betalen voor het tuchtrecht. Zijn dat de ondernemers, de deurwaarders, de notarissen en de advocaten of zijn dat de belastingbetalers? Dat is een principiële keuze die voorligt. De vraag rijst of het redelijk is om alle belastingbetalers daarvoor te laten betalen als zij allemaal heel vaak gebruikmaken van deurwaarders, advocaten en notarissen. Het zou misschien kunnen, maar niet alle belastingbetalers maken gebruik van deurwaarders, notarissen en advocaten. Er is maar een heel beperkt aantal belastingbetalers dat daar gebruik van maakt. Als een groot deel van de belastingbetalers van bijvoorbeeld advocaten gebruikmaakt, wordt een groot deel daarvan ook nog eens gefinancierd door de overheid. De beroepsgroepen hebben er zelf groot belang bij dat er aan hun kwaliteit niet kan worden getornd. Zij hebben daar als organisatie belang bij. Daarom is het ook een publiekrechtelijke beroepsorganisatie. Zij hebben daar echter ook een welbegrepen eigen commercieel belang bij. Zij hebben er belang bij dat foute, verkeerde, niet goed functionerende gerechtsdeurwaarders, notarissen en advocaten geweerd worden uit het beroep. Dat betekent dat de regering de principiële keuze maakt, te vinden dat die beroepsgroepen zelf de kosten zouden moeten dragen van toezicht en tuchtrecht.
Het gaat daarbij om een heel beperkt bedrag, afgezet tegen de omzetten van de betrokken beroepsgroepen. Ik zei net al dat de gezamenlijke deurwaarders bij benadering 400 miljoen euro omzet hebben. Het notariaat heeft een omzet van tussen de 700 miljoen en 800 miljoen euro. Het zal niet verrassen dat de omzet van de advocatuur onbekend is, maar men zal zich ook wel kunnen voorstellen dat die omzet substantieel is. Alleen al de kosten van rechtsbijstand bedragen immers al iets meer dan 400 miljoen. Daar komen dus nog alle commerciële activiteiten van de Nederlandse advocatuur bovenop. Ten aanzien van de advocatuur hebben we dit voor een groot deel ook al met elkaar afgesproken. Daar is een Kamermeerderheid mee akkoord gegaan. De regering vindt dat het logisch is dat dan ook de deurwaarders en de notarissen die stap moeten zetten.
De heer Van Nispen (SP):
Ik voel al dat we het over dit principe niet eens gaan worden. Ik heb echter een heel korte vraag over de redenering van de minister. Hij zegt dat de beroepsgroepen er belang bij krijgen dat er zo min mogelijk fouten worden gemaakt. Dus het feit dat notarissen en deurwaarders voor toezicht en tuchtrecht moeten gaan betalen, en dat advocaten voor tuchtrecht moeten gaan betalen, doet een prikkel ontstaan waardoor er minder rotte appels tussen zullen zitten. Dat is de redenering van de minister. Ik vraag de minister: zou het nu al fijn zijn voor de beroepsgroepen als er weleens een notaris of deurwaarder over de schreef gaat?
Minister Van der Steur:
Nee, natuurlijk niet. Niemand wil dat er een deurwaarder, notaris of advocaat over de schreef gaat. Maar de praktijk is wel dat het mogelijk is dat er een over de schreef gaat. De praktijk is dat er hierbij een belang is, ook van de samenleving, zeg ik tegen de heer Van Nispen. We hebben er immers allemaal belang bij dat deurwaarders, advocaten en notarissen hun werk goed, kundig, op een kwalitatief hoog niveau en in een aantal gevallen onpartijdig en onafhankelijk doen. Maar de vraag rijst wel, wie er de rekening moeten betalen voor die essentiële onderdelen toezicht en tuchtrecht. De regering kiest ervoor om te zeggen: het is redelijk om die rekening bij de beroepsgroepen zelf neer te leggen.
Er zit bovendien nog een tweede prikkel in. Op die manier heeft de beroepsgroep er namelijk ook belang bij om zo min mogelijk problemen te veroorzaken. Het heeft dus ook een preventieve werking. Als er een klacht dreigt, is er bovendien een belang om die klacht niet tot een zeer formele klacht te laten komen, maar de kwestie gewoon netjes via een geschillenregeling of via goed overleg met de betrokkenen tot een oplossing te brengen. Dat zal ik zo ook nog tegen de heer Van Nispen zeggen als ik het heb over de discussie over het griffierecht. Je hebt er dus dan meer belang bij om het op die manier tot een oplossing te brengen, want uiteindelijk zal dat jouzelf minder gaan kosten. Ik kom zo nog terug op de kosten, want er zit wel een klein verschil tussen de berekening van bijvoorbeeld mevrouw Swinkels van de kosten, en de berekening van de regering. Die zal ik zo toelichten.
De heer Van Nispen (SP):
De minister zegt toch: die prikkel is nodig om ervoor te zorgen dat het toezicht beter wordt vormgegeven dan nu. Als er echter op dit moment iets niet deugt aan het toezicht, of als de minister vindt dat de beroepsgroepen daar niet goed mee bezig zijn, dan kan hij dat toch nu al aanpakken, met regels en met gesprekken met de KBvG en de KNB? Waarom doet de minister dat niet, en suggereert hij nu dat daar een financiële prikkel voor nodig zou zijn?
Minister Van der Steur:
Nee, dat heb ik helemaal niet gezegd. Het wordt wel lastig als de suggestie gewekt wordt dat ik dat wel gezegd zou hebben. Niemand heeft er belang bij dat er fouten worden gemaakt door advocaten, notarissen en deurwaarders. Ook de mensen zelf die die fouten maken, hebben daar geen belang bij. We hebben er allemaal belang bij dat dit op een goede manier gebeurt. De vraag is echter, wie er moet opdraaien voor de kosten. Dat is een andere kwestie. De regering vindt dat het, alles afwegende, redelijk is dat de beroepsgroepen zelf die kosten dragen. Een Kamerlid vond bijvoorbeeld dat dat zo ook geregeld zou moeten worden bij mediation en mediators. Dat bleek toen daarover een initiatiefwetsvoorstel werd ingediend. Die lijn trekt de regering nu ook door bij de andere beroepsgroepen. In de advocatuur is dit ook al het geval ten aanzien van het toezicht.
Mevrouw Swinkels (D66):
Ik hoor de minister zojuist weer, eigenlijk voor de tweede keer, verwijzen naar de omzetcijfers van met name de deurwaarders. Zou het niet veel eerlijker zijn om daarbij uit te gaan van het netto-inkomen van deurwaarders? Wat zou het betekenen als er €5.000 per jaar per deurwaarder aan kosten bij zouden komen?
Minister Van der Steur:
Ja, dat brengt mij op het punt waar ik mevrouw Swinkels op wilde bedienen. Het door mevrouw Swinkels genoemde bedrag van €5.000 zou het bedrag zijn, als je de totale kosten van het tuchtrecht en toezicht dat op dit moment van toepassing is voor deurwaarders alleen omslaat over de gerechtsdeurwaarders zelf. Naast gerechtsdeurwaarders zijn ook toegevoegde kandidaat-deurwaarders lid van de KBvG en het ligt in de rede dat de KBvG via een omslagstelsel de kosten evenredig over alle leden verdeelt. Dat is aan de beroepsorganisatie zelf. Ter illustratie: als de kosten helemaal gelijk verdeeld zouden worden, komt het bedrag uit op €1.600. Dat is aan de KBvG, maar je kunt je ook voorstellen dat daarin een iets andere keuze gemaakt wordt. Een toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder heeft immers een net iets andere status dan een deurwaarder. Als je dat bedrag vergelijkt met de totale omzet, dan praat je over 400 miljoen omzet en €1.600 per lid van de KBvG. Je mag ervan uitgaan dat het bedrag dat betaald moet worden bij zakelijke klanten in rekening gebracht zal worden en daar zal worden doorbelast. Hoe de KBvG dat doet, is helemaal aan de KBvG, niet aan de regering. Dat kan aan de hand van de omzet. Sommige deurwaarderskantoren zijn heel groot met heel veel deurwaarders, andere deurwaarderskantoren zijn heel klein met een of twee deurwaarders.
Mevrouw Swinkels (D66):
Is de minister zich bewust van het feit dat die extra kosten voor toezicht en tuchtrecht bij deurwaarders veel harder ingrijpen dan bij notarissen? Bij deurwaarders moet het bij veel minder leden worden omgeslagen.
Minister Van der Steur:
Nee, want voor notarissen en deurwaarders komt het uit op ongeveer hetzelfde bedrag, zo rond de €1.500.
Mevrouw Swinkels (D66):
Ik bedoel de advocaten.
Minister Van der Steur:
Ja. Er zijn heel veel advocaten en die hebben met elkaar een per saldo goedkoper toezicht. Dat klopt. Bij hen zal het bedrag rond de €100 zijn, heb ik begrepen. Het is voor deurwaarders en notarissen inderdaad een hoger bedrag, maar dat kan wel worden doorbelast aan de opdrachtgevers. Het is aan de KBvG om te kiezen hoe het in redelijkheid over de leden kan worden verdeeld. Daarmee geef ik ook antwoord op de vraag van de heer Van Nispen dat het mogelijk is om de tarieven te verhogen met de kosten van de deurwaarder. Mevrouw Swinkels heb ik aangegeven dat er verschil is met de advocaten, omdat er veel meer advocaten zijn dan deurwaarders en notarissen. Ik heb ook uitgelegd dat het bedrag van €5.000 niet noodzakelijkerwijs hoeft te kloppen. Dat hangt af van de keuzes die de KBvG zelf maakt.
Het principiële punt van de heer Van Nispen is daarmee behandeld. Mevrouw Swinkels vroeg ook nog of de minister bereid is de pijn te delen met de beroepsgroepen. Nee, want dan had ik het voorstel niet zo gedaan. De ratio achter de doorberekening van kosten zit erin dat het voordeel van toezicht en tuchtrecht vooral ligt bij de beroepsbeoefenaren, naast het belang van de samenleving. Om die reden is dat in 2010 zo in het regeerakkoord opgenomen. Mevrouw Helder zei al dat dat de reden was voor de PVV-fractie om voor het wetsvoorstel te stemmen en ik ga ervan uit dat dat ook geldt voor de CDA-fractie.
Dat brengt mij bij het punt van de griffierechten. Dat is een debat dat de heer Van Nispen en ik ook bij de advocatenwet uitgebreid gevoerd hebben. Volgens mij was ik toen wel in een andere hoedanigheid. Er is binnen de beroepsgroepen grote ondersteuning voor de gedachte dat er een griffierecht wordt geheven, omdat, zoals de heer Recourt al zei, er echt sprake is van heel veel bagatelzaken; zaken waarbij mensen klachten indienen omdat het niets kost en die eigenlijk geen wezenlijke klachten betreffen. Als je klacht wordt toegewezen zal dat bedrag worden terugbetaald. Het is goed dat we op dit punt de situatie voor accountants en advocaten, waar het griffierecht al geldt, ook zullen doorvoeren bij de andere beroepsgroepen. Waarom zou je daar verschil in maken? Ik wijs erop dat voor advocaten en accountants de meerderheid van de Kamer daarmee heeft ingestemd.
Ik ben het er wel mee eens dat dat natuurlijk bekeken moet worden, zoals de heer Recourt en de heer Van Nispen zeiden. De heer Van Nispen heeft er principiële bezwaren tegen. Dat snap ik. Ik ga hem niet overtuigen. De heer Recourt zegt: ik kan er wel mee leven, maar ik vind dat we ons bewust moeten zijn van wat er gebeurt als het helemaal fout gaat. Ik denk niet dat dat zo is. Bij de notarissen en bij de advocatuur is dat niet het geval, maar stel dat het hierbij wel het geval zou zijn, dan vind ik het goed om toe te zeggen dat we zullen bekijken — monitoren, zo de heer Recourt wil — of er heel grote problemen zijn. Ik verwacht dat dat niet zo zal zijn, omdat er heel veel alternatieven zijn. Omdat de kosten voor tuchtrecht en toezicht zelf gedragen worden, zal er een enorme prikkel komen om ervoor te zorgen dat het zover niet komt. Je zult misschien eerder dan nu het geval is, zeggen: ik ga toch even praten om te bekijken of we het probleem kunnen oplossen. Heel vaak zullen die problemen worden opgelost door een goed gesprek. Ik ben het er wel mee eens dat we moeten bekijken wat er gebeurt als het eenmaal is ingevoerd.
De geschillencommissies, die zeer laagdrempelig zijn, mede dankzij het debat in de Kamer over mijn begroting — dat zeg ik bijvoorbeeld ook in de richting van de fractie van D66 — zijn natuurlijk ook alternatieven voor het indienen van een klacht. Ik merk ook op dat een deken, de beroepsgroep zelf en een toezichthouder geen griffierecht hoeven te betalen. In die gevallen is er dus helemaal geen sprake van een drempel.
De heer Van Wijngaarden vroeg of het griffierecht voor tuchtklachten tegen advocaten niet beter kan worden geïnd door de griffier in plaats van door de deken. Het antwoord daarop is "nee". In artikel 46e van de Advocatenwet staat inderdaad dat de deken dat moet incasseren. Dat is per 1 januari 2015 in de wet opgenomen. Als het griffierecht niet wordt betaald, dan zendt de deken de klacht niet door. Daarvoor is gekozen vanwege de bijzondere rol van de deken bij tuchtklachten tegen advocaten. Als er geen mogelijkheid is om het griffierecht te innen, kan de deken altijd nog zelf een klacht indienen als hij van mening is dat er iets heel ernstigs aan de hand is. De inning van het griffierecht door de deken is naar het oordeel van de regering efficiënter. Het voorkomt dat klachten eerst moeten worden doorgestuurd en dat daarna de griffier weer in actie moet komen. Wat ons betreft is er dan ook geen reden om daar op dit moment een wijziging in aan te brengen. Uiteraard spreek ik met regelmaat met de Nederlandse orde van advocaten om te bezien of hier praktische problemen uit voortkomen.
De heer Van Wijngaarden (VVD):
Ik wil de minister toch vragen of hij bereid is om de Kamer te informeren over de uitkomsten daarvan. We begrijpen wel dat dit binnen de advocatuur enorm leeft. Er zijn allerlei advocaten die met openstaande, zwevende klachten blijven zitten. Ik zou het dus erg op prijs stellen als we daarover geïnformeerd kunnen worden.
Minister Van der Steur:
Er zijn twee mogelijkheden, eigenlijk drie. De klacht wordt ingediend en er wordt geen griffierecht betaald. In heel veel gevallen zal daar dan mee bereikt zijn wat met het griffierecht wordt beoogd en waarmee de Kamer, waaronder de fractie van de VVD, heeft ingestemd. Het fungeert dan immers als drempel om klachten in het dienen. Er is dus eigenlijk geen reden om daar onderzoek naar te laten doen of discussie over te voeren, want dat is precies wat we willen. We willen niet hebben dat een organisatie, van welke orde dan ook; deurwaarders, notariaat of advocatuur, wordt geconfronteerd met klachten die worden ingediend door mensen die zeggen: ik dien een klacht in, maar ik betaal die €50 niet en ik kijk wel wat er gebeurt. Wij moeten willen dat die klachten verdwijnen. Serieuze klachten moeten natuurlijk gehoord worden. Als de deken die klachten ziet en vaststelt dat er niet betaald is, dan mag hij deze niet doorsturen. Hij kan dan wel zelf zeggen: wacht eens even, dit is een heel ernstige klacht. Dan kan hij de klacht zelf overnemen. Dan is er overigens ook geen griffierecht verschuldigd. Op die manier is dat geregeld. Als het wel een serieuze klacht is waar niet voor betaald is, dan kan de deken zelf die stappen zetten. Ik weet dus niet heel goed wat de heer Van Wijngaarden van mij zou willen horen. De regeling werkt op deze manier. Ik zou alleen aan de dekens kunnen vragen of zij het ook zo doen en ik zou de heer Van Wijngaarden daar vervolgens over kunnen berichten. De vraag aan de dekens is dan: kijkt u, voordat u een klacht naast u neerlegt omdat er niet voor betaald is, nog wel even of het een serieuze klacht is of niet?
De heer Van Wijngaarden (VVD):
We zouden het op prijs stellen als dat inderdaad wordt geverifieerd en wij op de hoogte gesteld worden van wat daar uitkomt. Anders blijft er mist bestaan over dit punt.
Minister Van der Steur:
Ik ken het standpunt van de Nederlandse Orde van Advocaten. De heer Van Wijngaarden zegt terecht dat dit moet worden meegenomen. Ik zal met de NOvA en de raden van disciplines spreken om de tuchtprocedure in het geheel tegen het licht te houden en te bezien of daar nog wijzigingen in moeten worden aangebracht. Ik neem dit punt daarin mee en zal na afloop van dat gesprek de Kamer informeren over de uitkomsten daarvan.
Mevrouw Swinkels vroeg hoe de waarborgen voor onafhankelijkheid van het tuchtrecht bij doorberekening zijn geregeld. We hebben daar ook over gedebatteerd bij de behandeling van de Advocatenwet. Daar speelde dezelfde zorg. We hebben toen uitgelegd dat de begrotingen van het toezicht en tuchtrecht door de beroepsgroepen zelf worden vastgesteld. Daar kan in principe de oneigenlijke prikkel in ontstaan van "hoe minder het kost, hoe beter het voor ons is". Ik verwacht niet dat dit gebeurt, want ik ken de organisaties totaal anders, maar de minister stelt uiteindelijk de begroting vast. Er is ten aanzien van de financiële omstandigheden een uiteindelijke toets ingericht in alle wetten voor de minister. Dit betekent ook dat de minister uiteindelijk garandeert dat er voldoende financiële middelen zijn voor een goede werking van toezicht en tuchtrecht.
Mevrouw Swinkels (D66):
Ik heb een vraag over het punt dat hieraan voorafging, in aansluiting op de toezegging aan de heer Van Wijngaarden om nog eens het toezicht bij de advocatuur tegen het licht te houden. Ik herinner de minister aan mijn vraag of het ook de bedoeling is dat de rechters, bijvoorbeeld in het Hof van Discipline, dat oordeelt over klachten tegen advocaten, voortaan betaald worden door de beroepsgroep. Dat is een van de vragen die ik in eerste termijn had voorgelegd en die wellicht aan de aandacht van de minister is ontsnapt. Maar nu ik de minister hoorde spreken over het toezicht, dat hij nog tegen het licht zal houden, vraag ik hem of hij in dat kader wil toezeggen dat hij er grondig over zal nadenken of het de bedoeling is dat ook de rechters door de advocaten als beroepsgroep betaald gaan worden als het gaat om de beoordeling van klachten tegen advocaten.
Minister Van der Steur:
Dan moet ik eventjes bladeren. Ik dacht zelf — nu bevind ik mij op glad ijs — dat dit al zo is. Ik kom in tweede termijn op deze vraag terug.
Voorzitter. De heer Van Nispen en mevrouw Swinkels stelden vragen over agressie tegen deurwaarders. Er is absoluut sprake van verbale agressie en geweld, zelfs ook bij de uitoefening van de taak van de gerechtsdeurwaarder, met name als er sprake van de betekening van gerechtelijke stukken. Ik heb het zelf meegemaakt. Toen ik een dag stageliep, ben ik aanwezig geweest bij een aantal aanzeggingen tot ontruimingen van gehuurde woningen waarvoor niet betaald werd. Alleen al bij de aanzegging, nog niet eens bij de echte ontruiming, waren dat zeer ingewikkelde gesprekken. Het is goed dat de KBvG op dat punt haar leden ondersteunt bij aangiften inzake agressie en zo nodig bij artikel 12-procedures, op grond van artikel 12 Strafvordering. Het was een issue, maar gelukkig is dat niet meer het geval, dat bij de ontruimingen en bij beslagleggingen de sterke arm een rol kan spelen en dus borg staat voor de veiligheid van de deurwaarders. Gelukkig is het dankzij het goede overleg over de cao van de nationale politie inmiddels niet meer zo dat zij haar taken heeft gestaakt. Ik geef onmiddellijk toe dat ook voor deurwaarders geldt dat in de uitoefening van hun beroep dat risico bestaat. Ik wil ook opmerken dat dit uiteraard onacceptabel is. De deurwaarders hebben een openbare taak. Zij kunnen niet zeggen dat zij er geen zin in hebben of dat zij het niet durven. Zij moeten dat gewoon doen en zij doen het ook heel goed. Zij horen daarbij niet geconfronteerd te worden met agressie en geweld.
De heer Van Wijngaarden vroeg of ik bereid ben om het nut van de instelling van een consumentengarantiefonds te onderzoeken, samen met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. Wat staat hier in de weg? Ik ben graag bereid het nut van de instelling van een garantiefonds met de KNB te onderzoeken. Sterker nog: over het nut van een dergelijk fonds bestaat bij mij geen enkele twijfel. Dat heb ik eerder al laten weten aan de KNB. Ik zal samen met de KNB bezien hoe dit kan worden geregeld.
De heer Recourt heeft gevraagd waarom artsen en accountants ook niet zouden moeten betalen voor het toezicht. Ik denk dat hier veel voor te zeggen is. Het principe geldt immers voor hen ook, maar dat is een punt dat met de betreffende beroepsgroepen besproken moet worden door de betreffende bewindspersonen. Daarover ga ik verder geen mening over ventileren.
Dan nog een punt van de CDA-fractie. Leden van de CDA-fractie hebben tijdens de schriftelijke voorbereiding gevraagd of het juist is dat de Nederlandse Orde van Advocaten nog een vordering op mijn departement heeft met betrekking tot bepaalde appelzaken. Het zou gaan om kosten van de behandeling van appelzaken die door burgers zijn ingesteld. In de schriftelijke stukken is geantwoord dat er geen vordering bekend was. Het is goed om te melden dat ik momenteel in overleg ben met de orde, omdat inmiddels bekend is dat er wel een dergelijke vordering is.
Ik kom bij de amendementen die zijn ingediend bij wetsvoorstel 34145 over de doorberekening van kosten voor toezicht en tuchtrecht in juridische beroepen. Dat zijn er een aantal. Ik begin met het amendement op stuk nr. 9 van het lid Recourt van de PvdA-fractie. Hij stelt voor dat een expliciete grondslag in de wet wordt gelegd voor de verordening over de wijze van doorberekening aan de leden. Op zich ben ik van mening dat het wetsvoorstel de beroepsgroepen voldoende grondslag biedt om regels te stellen voor de doorberekening aan de leden. Dat is het uitgangspunt van het wetsvoorstel. Daarmee zou de expliciete grondslag niet nodig zijn, maar ik laat het oordeel over het amendement aan de Kamer. De Kamer kan zelf beoordelen of een extra opname van die grondslag noodzakelijk is.
Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 11.
De voorzitter:
Nee, die hebt u al gehad. We zijn bij nr. 12.
Minister Van der Steur:
Ik heb een amendement op stuk nr. 11 van mevrouw Swinkels waarmee wordt geregeld dat kosten van toezicht en tuchtrechtspraak niet aan gerechtsdeurwaarders worden doorberekend. Mij wordt ingefluisterd dat dit amendement is vervangen door het amendement op stuk nr. 14. Dat zal ik straks behandelen.
Het amendement op stuk nr. 12 is van de heer Van Nispen. Hierin wordt voorgesteld om het griffierecht te schrappen uit de huidige Advocatenwet, de Gerechtsdeurwaarderswet en de Wet op het notarisambt. Ik heb daar al over gezegd dat ik daar uiteraard niet mee kan instemmen. Ik herinner mij wel heel goed 2 april 2014, de dag dat de heer Van Nispen zijn maidenspeech in de Kamer hield en met de toenmalige staatssecretaris van V & J in discussie ging over het griffierecht en het tuchtrecht. Hij kreeg toen ook nog een zak tomaten van een van de leden van de Kamer. De argumenten van de toenmalige staatssecretaris voor het griffierecht heb ik toen gedeeld en deel ik nog steeds. Ik heb ze zojuist uitgebreid met de Kamer besproken. Ik ontraad dan ook het amendement op stuk nr. 12 van de heer Van Nispen.
Ik kom bij het amendement op stuk nr. 13 van de heer Van Nispen. In dit amendement vraagt hij om de kosten voor de doorberekening van tuchtrechtspraak uit de wet te halen. Dat is een van de essentialia van het wetsvoorstel. Het amendement tast de kern van het wetsvoorstel aan. Ik ontraad dan ook dit amendement. Ondanks de opmerkingen die de heer Van Nispen erover gemaakt heeft, is er echt geen financiële dekking in het amendement opgenomen. Ook om die reden kan ik het niet steunen.
Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 14. Dat was eerst het amendement op stuk nr. 11 van mevrouw Swinkels. In het amendement wordt hetzelfde gevraagd, maar dan voor de deurwaarders. Voorgesteld wordt om de kosten en tuchtrechtspraak niet aan de deurwaarders door te berekenen. Dit amendement tast eveneens de kern van het wetsvoorstel aan. Er is geen financiële dekking hiervoor in het wetsvoorstel opgenomen. Dat betekent dat ik dit amendement ook moet ontraden.
Dan maak ik nog een laatste opmerking. Ik ben voornemens om voor de stemmingen een nota van wijziging uit te brengen bij het wetsvoorstel Doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen, met nummer 34145. Dat zal de tweede nota van wijziging zijn bij het wetsvoorstel. Deze zal enkele technische aanpassingen bevatten. Tevens bevat deze nota van wijziging enkele redactionele verbeteringen die de leesbaarheid vergemakkelijken. Ik streef ernaar om deze nota van wijziging uiterlijk aanstaande maandag aan te bieden, zodat de Kamer daar nog kennis van kan nemen voor de stemmingen. Daarmee ben ik aan het einde gekomen van mijn beantwoording.
De voorzitter:
Ik zie dat dit een vraag oproept bij de heer Recourt.
De heer Recourt (PvdA):
Er is nog één punt blijven liggen. Dat betreft kennelijk ongegronde of niet-ontvankelijke beroepen, vooral bij de gerechtsdeurwaarders. Mensen zijn boos over een vordering en dienen een klacht in, maar zij zijn aan het verkeerde loket. Ik hoorde de minister zeggen dat we dat net als bij de advocatuur niet in een officiële klacht, maar veel eerder willen ondervangen. De advocatuur heeft een dekengesprek. Dat is heel effectief, want dan worden heel veel klachten in een goed gesprek opgelost.
De voorzitter:
En wat is uw vraag aan de minister?
De heer Recourt (PvdA):
De vraag is hoe we dat bij de gerechtsdeurwaarders gaan doen. Hoe gaan we die klacht in een vroeg stadium oplossen door een gesprek waarin we mensen daarop wijzen, zonder dat zij meteen die €50 kwijt zijn?
Minister Van der Steur:
Ik moet dat even uitzoeken. Ik kom daar in tweede termijn op terug.
Ik kan inmiddels wel antwoord geven op de vraag van mevrouw Swinkels, nu ik daar nog even over heb nagedacht. Zij vroeg of ik kan onderzoeken of rechters in tuchtcolleges advocatuur door de orde worden betaald of door de Staat. Laat ik vooropstellen dat ik in de wet niets wil veranderen. Nu is geregeld dat de advocaat-leden door de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald en de kroonleden door de Staat. Deze financieringsstromen moeten hetzelfde blijven in verband met de onafhankelijkheid van de tuchtrechtspraak. De rekening gaat via de minister naar de Nederlandse Orde van Advocaten. Ik ga nu niets wijzigen in de wettelijke regeling. Daarmee ben ik gereed.
De voorzitter:
Dan dank ik u hartelijk. Daarmee is een einde gekomen aan de eerste termijn van de zijde van de regering. Ik constateer dat er behoefte is aan een tweede termijn.
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. Ik heb in eerste termijn al heel veel gezegd en ik zal mezelf niet herhalen, want dat is voor niemand leuk. Laat ik nu beginnen met de Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen, want daarover ben ik niet enthousiast. Inmiddels is het amendement op stuk nr. 13 ingediend. Daarmee worden de kosten van de tuchtrechtspraak niet doorbelast, omdat beroepen niet zelf hoeven te betalen voor de rechter die hen beoordeelt.
Mag ik een voorbeeld geven waarom dat weleens onwenselijk zou kunnen zijn? Er kan sprake zijn van verkeerde prikkels. In de advocatuur moet de deken afwegen of appel wordt ingesteld tegen een opgelegde maatregel van discipline. De deken kan zeggen dat hij de maatregel van discipline niet genoeg vindt, dat deze eigenlijk zwaarder had moeten zijn, dat deze ontoereikend is. Hij kan daartegen beroep instellen. Als de deken dat doet, kost dat de beroepsgroep dus geld. Die overweging zou helemaal niet mee moeten spelen.
Dat is een voorbeeld van een verkeerde prikkel. Om die reden zouden we dat niet moeten doen. Daarom verzoek ik de collega's om steun voor het amendement op stuk nr. 13. Verder spreekt de toelichting voor zich. Dat ik dit amendement heb ingediend, wil overigens niet zeggen dat ik wel voorstander ben van het doorberekenen van toezicht, maar daarover ben ik voldoende duidelijk geweest. Het argument van de minister dat het efficiënter kan en dat dit wetsvoorstel daarom een goed idee zou zijn, zie ik niet. Ik dien hierover de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat een van de argumenten voor wetsvoorstel 34145 is dat het doorberekenen van de kosten van tucht en toezicht aan juridische beroepen leidt tot een efficiënter systeem, maar dat niet duidelijk is waar dit op is gebaseerd;
verzoekt de regering, het wetsvoorstel doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen (34145) in te trekken en samen met de juridische beroepsgroepen en toezichthouders te onderzoeken of en hoe het tucht- en toezichtsysteem efficiënter moet worden ingericht,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Van Nispen (SP):
Dan ga ik verder met de wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet. Ik heb mijn grote zorgen uitgesproken over de markt, met name over de toegenomen afhankelijkheid van de overheidsopdrachtgevers. De minister ziet dat duidelijk anders, want hij zegt onder andere dat het feit dat gerechtsdeurwaarders inschrijven voor een tarief van €0,87, aantoont dat het werkt. De markt werkt, zegt de liberaal juichend. Het zal de minister niet verbazen dat de SP dat toch echt anders ziet. Juist door de afhankelijkheid van de grote opdrachtgevers is er geen enkele onderhandelingsruimte tegen de inkoopmacht van bijvoorbeeld het Centraal Justitieel Incassobureau. De SP zegt: maatschappelijk verantwoord incasseren heeft zijn prijs. De SP wil eigenlijk minimale tarieven, dus een eerlijke beloning voor de gerechtsdeurwaarder. Ik denk dat we daar vanavond niet uitkomen. Daarom willen wij in ieder geval dat onafhankelijke onderzoek; daar komen we namelijk bijna tot elkaar. Collega Recourt zal dadelijk, mede namens mij, een motie indienen op dat punt. Ik hoef daarom de motie daarover die ikzelf heb voorbereid, niet in te dienen.
Ik heb echter nog wel een punt over het beslagregister. Ik hoorde de minister zeggen dat de belastingdeurwaarder of gemeentedeurwaarder op termijn ook wel zal worden aangesloten bij het beslagregister. De minister had het althans over een rijksbrede incassovisie en alles, ook de ministeries, moet bij dat beslagregister worden aangesloten. Ik ga daar voor de zekerheid ook maar een motie over indienen. In de tweede termijn van de minister hoor ik dan wel of het nodig is om die motie te handhaven.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het beslagregister het voorkómen van onnodige kosten en het waarborgen van de beslagvrije voet tot doel heeft;
overwegende dat overheidsdeurwaarders niet bij het beslagregister zijn aangesloten wat de samenwerking en afstemming ten behoeve van dat doel niet ten goede komt;
verzoekt de regering, te bevorderen dat op zo kort mogelijke termijn alle overheidsdeurwaarders zich alsnog aansluiten bij het beslagregister,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Van Nispen (SP):
Nu mijn laatste motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de gerechtsdeurwaarder in Nederland zowel ondernemer als openbaar ambtenaar is wat de nodige spanning kan opleveren;
overwegende dat er naast de gerechtsdeurwaarders ook overheidsdeurwaarders bestaan wat de samenwerking en eenheid niet bevordert;
constaterende dat de gerechtsdeurwaarder in een aantal andere landen een publiek ambt is gebleven met de gedachte dat het een publieke taak is met een maatschappelijk belang;
verzoekt de regering, rechtsvergelijkend onderzoek te doen naar de inrichting van "de markt" voor gerechtsdeurwaarders, de voor- en nadelen te schetsen en te bezien of de Nederlandse situatie wel de beste keuze is geweest en de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Swinkels (D66):
Voorzitter. Ik wil uitsluitend constateren dat de minister heeft gewezen op de bijzondere positie die deurwaarders innemen. Daarbij heb ik hem de kernwaarde van hun onafhankelijkheid als publieke ambtsdragers horen onderschrijven. De minister toonde ook begrip voor de, zoals ik die zou willen noemen, "sandwichpositie" die de deurwaarder inneemt tussen opdrachtgever en schuldenaar, met name bij klachten over de deurwaarder. Daarom vind ik het jammer dat de minister niet het betoog volgt dat ten grondslag ligt aan het door mij ingediende amendement. D66 vindt dat die bijzondere positie juist níét zou moeten leiden tot het doorberekenen van de kosten aan de gerechtsdeurwaarders.
De heer Recourt (PvdA):
Voorzitter. De Partij van de Arbeid zal beide wetsvoorstellen steunen. Wij hebben wel een paar kritische kanttekeningen geplaatst. Die gingen over de prijsvorming, de kwaliteit van het werk van de gerechtsdeurwaarders en hun toegankelijkheid bij klachten. Ik wacht nog één antwoord af, dat komt in de tweede termijn. Over dat eerste dien ik samen met collega Van Nispen de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het WODC thans onderzoek doet naar onder meer prijs en kwaliteit van ambtshandelingen door gerechtsdeurwaarders;
verzoekt de regering, dit onderzoek te laten uitbreiden tot ook de overige handelingen van gerechtsdeurwaarders, dan wel dit onderzoek te laten verrichten door andere onafhankelijke deskundigen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Recourt (PvdA):
Ik geef daar nog een kleine toelichting op. Het gaat ons hierbij niet specifiek om het CJIB, waar kwaliteit wordt meegewogen in de prijsonderhandelingen. Dat is allemaal prima. Althans, daar willen wij niet in treden; na afloop gaan we bekijken of dat prima is. Het gaat ons om een algemeen onderzoek naar prijs versus kwaliteit, en door onafhankelijke deskundigen, dus niet door deskundigen die verantwoording verschuldigd zijn aan het CJIB. Het gaat dus niet om het CJIB en wij willen niet dat dit onder de verantwoordelijkheid van het CJIB gebeurt. Daarmee heb ik de motie voldoende toegelicht en ben ik klaar. Ik dank de minister voor zijn reactie.
De voorzitter:
Ik constateer dat de heer Van Wijngaarden niet van zijn tweede termijn gebruikmaakt. Daarmee is een einde gekomen aan de tweede termijn van de Kamer. De minister wil graag een schorsing van vier minuten.
De vergadering wordt van 21.46 uur tot 21.51 uur geschorst.
Minister Van der Steur:
Voorzitter. Laat ik allereerst vaststellen dat ik een brede steun proef voor de wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet. Ik denk dat dit ook belangrijk is, omdat die wet op een aantal essentiële terreinen de kwaliteit en de positie van de deurwaarder, maar ook zeker de kwaliteit en de positie van de KBvG extra ondersteunt. Ik ben heel blij dat dit wetsvoorstel in brede zin zal worden gesteund, zelfs door de SP-fractie, ondanks de kritische geluiden van die kant. Het is een belangrijke steun in de rug van de Nederlandse gerechtsdeurwaarders, die hun werk met uitzonderlijk veel inzet en heel af en toe, zoals ik ook met mevrouw Swinkels heb gewisseld, met moed moeten doen.
Ik kom te spreken over het tweede wetsvoorstel. Ik proef dat er voor dit wetsvoorstel een meerderheid in de Kamer is. Ik neem er nota van dat de SP-fractie ten aanzien van een aantal onderdelen aangeeft het principe niet goed te vinden. Ik vind dat jammer, want ik heb mijn best gedaan om de SP-fractie te overtuigen. Ik hoop dat de fractie van D66, alles afwegende en ook gegeven het feit dat het belangrijk is dat alle beroepsgroepen op dezelfde wijze worden behandeld, het wetsvoorstel zal steunen, ook al kon ik niet meegaan in de amendementen die zijn ingediend.
De heer Recourt zei: stel nu dat iemand een klacht indient, daarvoor het griffierecht van €50 moet betalen maar niet aan het goede adres is. Wat gebeurt er dan? Volgens mij is het antwoord daarop dat je bij de toezichthouder en de tuchtrechter altijd aan het goede adres bent. Die is namelijk over alles bevoegd. De klacht kan daar natuurlijk uiteindelijk wel ongegrond worden verklaard, en dan ben je die €50 kwijt. Als de klacht gegrond wordt verklaard, krijg je het geld terug. Mijn perceptie is dat de tuchtrechter en de toezichthouder altijd bevoegd zijn om van alle klachten kennis te nemen. De situatie dat er doorzending zou moeten plaatsvinden — zo heb ik de vraag van de heer Recourt begrepen — is volgens mij niet aan de orde.
De heer Recourt (PvdA):
Formeel zal het vast kloppen, maar waar het natuurlijk vooral om gaat, is dat mensen opkomen tegen de vordering zelf, in de trant van "ik heb al betaald" of "ik kan niet betalen". Het gaat helemaal niet over het handelen van de gerechtsdeurwaarder, maar over de achterliggende vordering en het achterliggende geschil. Daarvan moet toch snel duidelijk zijn dat het helemaal niets gaat worden? Informeer de mensen en laat ze een civiele procedure starten of wat dan ook.
Minister Van der Steur:
De voorlichting is erop gericht om het niet tot een klacht te laten komen, zeker niet op deze grond, wat dat is een evident onjuiste manier om een klacht in te dienen. Als een deurwaarder in de rechtmatige uitoefening zijner bediening tot incasso overgaat, kun je niet een klacht indienen tegen het feit dat hij dat doet. Zo'n klacht zal inderdaad ongegrond zijn. In de voorlichting moet wel heel helder worden gemaakt dat mensen wegens een inhoudelijk bezwaar tegen de vordering niet een klacht indienen bij de deurwaarder. Die voorlichting is al ruimschoots ingezet, maar misschien kan daar nog een keer extra goed naar worden gekeken. Ik denk dat dit essentieel is. Als mensen het toch doen, is dat de verantwoordelijkheid van de mensen zelf. Ik ben het eens met de heer Recourt dat de voorlichting moet deugen. Het moet helder zijn voor mensen dat dit niet de bedoeling is.
Dan kom ik nu bij de moties. De heer Van Nispen heeft een motie ingediend, op stuk nr. 12, waarvan de essentie is om het wetsvoorstel in te trekken. Gegeven de indruk die ik heb dat het wetsvoorstel 34145 op een meerderheid van uw Kamer kan rekenen, zal ik dat niet doen. Bovendien ben ik het inhoudelijk niet eens met de motie. Ik ontraad dan ook de aanneming ervan.
In de motie-Van Nispen op stuk nr. 13 wordt de regering verzocht om ervoor te zorgen dat de overheidsdeurwaarders zich aansluiten bij het beslagregister. Per 1 december vorig jaar is het beslagregister ingegaan. De regering is er enthousiast over dat dit er is. De KBvG is net begonnen met het opdoen van ervaring met het beslagregister. Ik denk dat het verstandig is om daarna te bezien of het verstandig is om de andere deurwaarders zich daarbij te laten aansluiten. Daarbij zal overigens het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid leidend zijn, omdat het gaat om inkomenspolitieke aspecten. Het kan best zijn dat op langere termijn die behoefte ontstaat, maar dan vinden wij wel dat er eerst ervaring met het register moet zijn opgedaan. Ik ontraad de motie, omdat daarin staat dat de regering hiervoor op zo kort mogelijke termijn zou moeten zorgdragen. Dat is gegeven het korte bestaan van het beslagregister niet verstandig. Ik ontraad dus de motie.
In de motie-Van Nispen op stuk nr. 14 wordt verzocht om een rechtsvergelijkend onderzoek. Het evaluatieonderzoek dat ten grondslag ligt aan dit wetsvoorstel geeft geen aanleiding voor de conclusie dat het ambt van gerechtsdeurwaarder anders zou moeten worden ingericht. De wet verplicht tot regelmatige evaluatie van het functioneren van de KBvG. Hierdoor houdt de regering voldoende de vinger aan de pols. Er is geen aanleiding om het door de heer Van Nispen gevraagde rechtsvergelijkend onderzoek te doen naar de inrichting van de markt. Om die reden ontraad ik deze motie.
In hun motie op stuk nr. 15 stellen de leden Recourt en Van Nispen vast dat het WODC onderzoek doet. Dat is juist; dat heb ik ook aangegeven. Ik heb ook aangegeven dat er een expertgroep actief is. In de motie wordt de regering verzocht, het onderzoek te laten uitbreiden, hetzij door het WODC, hetzij door andere onafhankelijke deskundigen, tot de overige handelingen van gerechtsdeurwaarders, zeg maar het commerciële bedrijf van de deurwaarders. Gegeven mijn toezegging over de expertgroep en de ruimte die de motie biedt om onafhankelijke deskundigen die niet het WODC betreffen daarbij in te schakelen, laat ik het oordeel over de motie aan de Kamer over.
Ik zeg de leden van de diverse partijen die hun steun hebben uitgesproken hartelijk dank, waarbij ik er overigens van uit ga dat gegeven het regeerakkoord van Rutte I ook de CDA-fractie het wetsvoorstel Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen zal steunen.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
De minister heeft aangegeven dat op het wetsvoorstel Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen (34145) nog een tweede nota van wijziging komt. Die zal aanstaande maandag naar de Kamer worden gezonden. Ik stel voor, over beide wetsvoorstellen aanstaande dinsdag te stemmen en stel vast dat de Kamer daarmee instemt.
Ik dank de minister, de Kamerleden en de mensen die dit debat hebben gevolgd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20152016-45-11.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.