31 322 Kinderopvang

Nr. 198 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 december 2012

Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer eerder geïnformeerd over de ontwikkelingen in het eerste half jaar van 2012 aangaande het gebruik van kinderopvang, arbeidsparticipatie, het aanbod van kinderopvang en de gemiddelde uurprijs (kamerstukken II, 2011/12, 31 322 nr. 175, nr. 189 en nr. 192). Zoals toegezegd geef ik u met deze brief inzicht in deze ontwikkelingen in het derde kwartaal van 2012. De weergave van de cijfers in deze brief is verschillend ten opzichte van voorgaande brieven en maakt de ontwikkelingen inzichtelijker. In de bijlage zijn de tabellen met cijfers over de ontwikkelingen in de kinderopvang weergegeven. Tevens wordt in deze brief ingegaan op het recht op kinderopvangtoeslag voor opvang van peuters voor een klein aantal uren per dag.

Samengevat ligt naar huidig inzicht het gemiddeld aantal kinderen dat gebruik maakt van kinderopvang 4% lager op basis van de cijfers over de eerste 9 maanden van 2012 ten opzichte van 2011. De daling in het aantal uren opvang per kind bedraagt 6%. De totale daling in het gebruik van kinderopvang in uren bedraagt 10% ten opzichte van 2011. De arbeidsparticipatie van vaders en moeders met jonge kinderen laat een redelijk stabiel beeld zien. Het aantal instellingen in de dagopvang en buitenschoolse opvang is toegenomen. Het aantal gastouders is gedaald. De gemiddelde uurprijs is gestegen in de eerste 9 maanden van 2012 ten opzichte van 2011.

Gebruik kinderopvang

Het gebruik van kinderopvang wordt gemeten aan de hand van het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag en het aantal afgenomen uren. Alle cijfers betreffen een voorlopig aantal. Aanvragen kunnen nog met terugwerkende kracht worden bijgesteld. In 2011 nam het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag toe met 3% ten opzichte van 2010. Uit de cijfers tot en met het derde kwartaal blijkt dat het gemiddeld aantal kinderen met kinderopvangtoeslag in 2012 4% lager is ten opzichte van het gemiddeld aantal kinderen dat in 2011 gebruik maakte van kinderopvang. De daling in het gebruik in het derde kwartaal is sterker vergeleken met het eerste half jaar van 2012. Het gemiddeld aantal uren dat kinderen gebruik maken van kinderopvang is gedaald in de eerste 9 maanden van 2012. Het aantal uren opvang per kind ligt 6% lager ten opzichte van 2011. De totale daling in het gebruik van kinderopvang in uren bedraagt 10% in de eerste 9 maanden van 2012 ten opzichte van 2011.

De exacte oorzaken van het lagere gebruik zijn op dit moment nog niet duidelijk. Zoals is toegezegd aan uw Kamer, zal in het tweede kwartaal van 2013 een analyse worden uitgevoerd naar de aard van de daling in gebruik. Bekeken zal worden in welke mate de daling in gebruik incidenteel of structureel is.

Een mogelijke oorzaak is dat door de stapeling van maatregelen ouders versneld en sterker het gebruik verminderen (gedragseffect). Daarnaast kan de economische situatie er ook voor zorgen dat ouders andere keuzes maken bij de combinatie van arbeid en zorg. Tevens wordt er strenger gecontroleerd door de Belastingdienst bij de aanvragen van een toeslag, wat tot gevolg kan hebben dat aanvragen nu al vooraf geweigerd worden die voorheen werden toegekend en pas bij het definitief afrekenen werden teruggevorderd.

Figuur 1: aantal kinderen met kinderopvangtoeslag1

Figuur 1: aantal kinderen met kinderopvangtoeslag1

1 Dit betreft een voorlopig aantal. Aanvragen kunnen nog met terugwerkende kracht worden aangepast.

Bron: Belastingdienst/Toeslagen, bewerking SZW

Tabel 1 laat de ontwikkeling van het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag per inkomensgroep zien. De daling in het gebruik van kinderopvang is redelijk gelijk over inkomens verdeeld. De verandering in het aantal uren opvang per kind is groter bij de lagere inkomens. De mutatie in het aantal kinderen is weer iets groter bij de hogere inkomens.

Tabel 1: aantal kinderen met kinderopvangtoeslag en uren per kind naar verzamelinkomen (% verandering in de 1e 9 maanden van 2012 t.o.v. gemiddelde 2011)

Verzamelinkomen

Mutatie aantal kinderen

Mutatie uren per kind

Totale mutatie

Negatief – tot 130% WML

–5

–7

–12

130% WML – modaal

–2

–8

–10

Modaal – 1,5 x modaal

–1

–8

–9

1,5 x modaal – 2 x modaal

–5

–6

–11

2 x modaal – 3 x modaal

–4

–4

–8

3 x modaal en hoger

–5

–3

–8

Totaal

–4

–6

–10

Bron: Belastingdienst, bewerking SZW

Aanpassing uitgaven kinderopvang

De daling in het gebruik van kinderopvangtoeslag, zoals gemeld in de brief over het tweede kwartaal (kamerstuk 31 322, nr. 192), heeft zich versterkt voortgezet in het derde kwartaal. Het gebruik in 2012 is daardoor lager dan geraamd bij de opstelling van de begroting voor 2013. Als gevolg van het lagere gebruik is in de Najaarsnota voor 2012 een budgettaire meevaller ingeboekt van € 50 miljoen.

Netto arbeidsparticipatie vrouwen en mannen

De ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van vrouwen met kinderen laat een redelijk stabiel beeld zien (figuur 2). In de figuur is een lichte daling te zien van de arbeidsparticipatie van alleenstaande moeders sinds medio 2011.

Figuur 2: netto arbeidsparticipatie vrouwen en moeders met jonge kinderen (in %)

Figuur 2: netto arbeidsparticipatie vrouwen en moeders met jonge kinderen (in %)

Bron: CBS

Ook de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van mannen laat een stabiel beeld zien, zoals te zien is in figuur 3. De participatie van alleenstaande vaders is in het derde kwartaal gestegen ten opzichte van het vorige kwartaal.

Figuur 3: netto arbeidsparticipatie mannen en vaders met jonge kinderen (in %)

Figuur 3: netto arbeidsparticipatie mannen en vaders met jonge kinderen (in %)

Bron: CBS

Figuur 4 laat de ontwikkeling in het aantal gewerkte uren door vrouwen met een jongste kind tussen de 0–3 jaar en met een jongste kind tussen de 4–11 jaar zien. Het aantal vrouwen met een kind tussen de 0–3 jaar en een baan van minder dan 12 uur is gedaald, terwijl het percentage van deze vrouwen met een baan van meer dan 12 uur is gestegen. Bij de huishoudens met een jongste kind in de leeftijd 4–11 jaar laat de ontwikkeling in de arbeidsduur van de vrouw een stabiel beeld zien. Cijfers over het gemiddeld aantal uren dat vrouwen werken zijn begin 2013 bekend. De cijfers zullen, zoals is toegezegd aan de Tweede Kamer, begin 2013 in een brief aan de Kamer over het vierde kwartaal worden medegedeeld. Deze cijfers zullen een gedetailleerder beeld geven van de ontwikkeling in gewerkte uren.

Figuur 4: arbeidsduur vrouw in % van huishoudens waarbij beide ouders werken (1 uur of meer) en in de leeftijd 15–64 jaar

Figuur 4: arbeidsduur vrouw in % van huishoudens waarbij beide ouders werken (1 uur of meer) en in de leeftijd 15–64 jaar

Bron: CBS

Aanbod kinderopvang

Tabel 2 laat de ontwikkeling zien in het aanbod van kinderopvang. In het derde kwartaal is het aantal instellingen in de dagopvang en in de buitenschoolse opvang gegroeid. Het aantal gastouders is verder gedaald.

Tabel 2: aantal kinderopvanginstellingen en gastouders
 

okt-11

jan-12

april-12

juli-12

okt-12

Dagopvang

5.730

5.862

5.966

6.013

6.096

BSO

6.637

6.735

6.744

6.720

6.776

Gastouders

50.391

48.887

47.159

46.191

44.437

Bron: DUO rapportage Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen

Ontwikkeling uurprijs dagopvang en buitenschoolse opvang

Tabel 3 laat zien dat de gemiddelde uurprijs in de eerste 9 maanden van 2012 is gestegen ten opzichte van 2011. De gemiddelde uurprijs in de dagopvang bedraagt over de eerste 9 maanden van 2012 € 6,45 en in de buitenschoolse opvang € 6,39.

Tabel 3: ontwikkeling gemiddelde uurprijs (in €)
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

1e 9 mndn 2012

Gemiddelde uurprijzen voor maximering 1

               

Dagopvang2

5,34

5,45

5,65

5,81

5,97

6,16

6,32

6,45

Buitenschoolse opvang2

5,51

5,68

5,80

5,91

5,95

6,10

6,17

6,39

Maximum uurprijzen

               

Dagopvang

5,68

5,72

5,86

6,10

6,10

6,25

6,36

6,36

Buitenschoolse opvang

6,13

6,03

6,02

6,10

6,10

5,82

5,93

5,93

verschil gem -max %

               

Dagopvang

–6,4

–5,0

–3,7

–5,0

–2,2

–1,5

–0,6

1,4

Buitenschoolse opvang

–11,3

–6,2

–3,8

–3,2

–2,5

4,6

4,0

7,8

Bron: Belastingdienst, bewerking SZW

X Noot
1

2012 is een voorlopige stand

X Noot
2

Exclusief gastouderopvang

Ten opzichte van 2011 is de gemiddelde uurprijs verder gestegen. Dit is in eerste instantie het gevolg van reguliere loon- en prijsstijging. Daarnaast kan dit veroorzaakt worden doordat ouders kritischer zijn geworden ten aanzien van de uren die zij afnemen als gevolg van de koppeling aan gewerkte uren. Tevens moeten instellingen meer aansluiten bij de wensen van ouders door het verdwijnen van de wachtlijsten. De sector speelt hier steeds meer op in door contracten voor minder uren aan te bieden. Kinderopvanginstellingen die ouders contracten voor minder uren willen aanbieden, zullen de vaste kosten over minder uren moeten verdelen. Dit kan leiden tot een stijgende uurprijs. Binnenkort zal een onderzoek naar de Kamer worden gestuurd over de wijze waarop de kostprijs van kinderopvangorganisaties is opgebouwd. In dit onderzoek zal meer aandacht worden besteed aan de uurprijs en contracten in de kinderopvang.

Opvang van peuters

Voor opvang van peuters gelden op dit moment twee verschillende criteria voor het aantal uren dat ouders opvang gebruiken. Naast de koppeling aan gewerkte uren bestaat nog een oud urencriterium voor het recht op toeslag bij opvang van peuters. Uit de wetsgeschiedenis van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Kamerstukken II, 2001–2002, nr. 28 447, nr. 3, blz. 5) volgt dat opvang van peuters voor een beperkt aantal uren geen mogelijkheid geeft tot het combineren van arbeid en zorg. Ouders hebben in dit soort gevallen geen recht op kinderopvangtoeslag.

Sinds 2012 bestaat de koppeling aan het aantal gewerkte uren van de minst werkende partner. De koppeling aan gewerkte uren zorgt ervoor dat ouders alleen recht op kinderopvangtoeslag hebben als de uren van de opvang bedoeld zijn voor de combinatie van arbeid en zorg. Dit heeft de doelmatigheid van de kinderopvangtoeslag verhoogd.

Het hanteren van twee verschillende urencriteria voor het recht op toeslag is onwenselijk. De koppeling aan gewerkte uren zorgt voor een verbetering van de doelmatigheid van de kinderopvangtoeslag. Dit leidt ertoe dat de koppeling aan gewerkte uren van de minst werkende ouder voortaan leidend is bij het recht op toeslag bij opvang van peuters in een geregistreerd kinderdagverblijf/gastouder. De passage uit de memorie van toelichting is daarom vanaf december 2012 niet meer relevant voor het recht op kinderopvangtoeslag.

Tot slot

De cijfers in deze brief laten een daling in het gebruik van kinderopvang zien. De arbeidsparticipatie van vaders en moeders met jonge kinderen blijft redelijk stabiel. Ouders kiezen er blijkbaar voor om de combinatie arbeid en zorg anders in te richten. Ik vind het belangrijk dat ouders in staat zijn te blijven werken. Het is daarbij cruciaal dat kinderopvang van goede kwaliteit en financieel toegankelijk is. Ik zal daarom de ontwikkelingen in de kinderopvang en de arbeidsparticipatie van ouders met jonge kinderen nauwkeurig blijven volgen. Daarnaast zal ik uitvoering geven aan de opdrachten uit het Regeerakkoord: de hervorming van de kindregelingen, de verbetering van de samenhang tussen kinderopvang, peuterspeelzaalwerk en het onderwijs, de verbetering van de veiligheid in de kinderopvang, versterking van de aandacht voor taalontwikkeling, de doorontwikkeling van het toezicht, versterking van de positie van ouders en een betere afstemming tussen de gebruikte uren kinderopvang en de betaalde uren kinderopvang. Op elk van deze punten kunt u van mij de komende periode voorstellen verwachten.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Bijlage

In deze bijlage zijn de tabellen weergegeven die in de brief als figuren zijn gepresenteerd. Zodoende zijn de cijfers over het derde kwartaal ook op dezelfde manier gepresenteerd als in voorgaande brieven aan de Kamer.

De eerste tabel laat de ontwikkeling zien in het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag en het procentuele verschil t.o.v. voorgaand jaar.

Tabel 1: aantal kinderen met kinderopvangtoeslag
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

1e 9 mndn 2012

Gemiddeld aantal kinderen (x 1.000)

311

342

486

600

696

715

738

7111

Procentueel verschil t.o.v. voorgaand jaar

 

10%

42%

23%

16%

3%

3%

–4%

Bron: Belastingdienst/Toeslagen, bewerking SZW

X Noot
1

Dit betreft een voorlopig aantal. Aanvragen kunnen nog met terugwerkende kracht worden aangepast.

In de brief is de ontwikkeling voor moeders en vaders met jonge kinderen, alleenstaande moeders en vaders en de algemene ontwikkeling in arbeidsparticipatie voor vrouwen en mannen tussen de 15–65 jaar weergegeven. In tabel 2 en 3 is de ontwikkeling in netto arbeidsparticipatie te zien zoals deze eerder aan de Kamer is gecommuniceerd. In tabel 4 wordt de ontwikkeling in arbeidsduur weergegeven.

Tabel 2: netto arbeidsparticipatie vrouwen en moeders met jonge kinderen (in %)

Netto arbeidsparticipatie

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

1e 9 mndn 2012

Vrouwen 15–65

53,5

55,2

57,3

59,2

59,7

59,7

60,2

61,2

Vrouwen 25–35

73

75,4

77,1

79,2

79,1

79,2

78,4

77,6

Vrouwen 35–45

65,6

67,9

71

73,2

74,4

74,3

74

73,6

Moeders (lid van ouderpaar)

59,6

62,3

65,6

68

69,1

69,7

70,5

70,9

Alleenstaande moeder

54,6

57

59,6

63,3

63,3

63,8

64,6

63,1

Moeders met jonge kinderen (0–12 jaar)

60,4

63,3

66,2

69,4

70,4

70,6

71,1

71,2

Bron: CBS

Tabel 3: netto arbeidsparticipatie mannen en vaders met jonge kinderen (in %)

Netto arbeidsparticipatie

2009

2010

2011

1e 9 mndn 2012

Mannen 15–65

75,9

74,5

74,2

74,0

Mannen 25–35

89,5

87,8

86,3

84,6

Mannen 35–45

92,0

90,7

90,0

89,0

Vaders (lid van ouderpaar)

92,4

91,7

91,8

91,7

Alleenstaande vader

80,9

79,8

80,5

81,2

Vaders met jonge kinderen (0–12 jaar)

94,2

93,3

93,4

93,6

Bron: CBS

Tabel 4: arbeidsduur vrouw in % van huishoudens waarbij beide ouders werken
   

2011

1e 9 mndn 2012

% huishoudens waarvan het jongste kind in de leeftijd 0–3 is, waarvan beide ouders, 15–64 jaar, werken (1 uur of meer per week)

0–12 uur werkzaam

6,3

6,1

12–23 uur werkzaam

30,5

28,0

24 en meer uur werkzaam

63,4

65,9

       

% huishoudens waarvan het jongste kind in de leeftijd 4–11 is, waarvan beide ouders werken (1 uur of meer per week)

0–12 uur werkzaam

9,5

9,4

12–23 uur werkzaam

42,3

41,6

24 en meer uur werkzaam

48,2

49,0

Bron: CBS

Naar boven