31 322 Kinderopvang

Nr. 192 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 september 2012

In de brieven van maart en juni 2012 (kamerstukken II, 2011/12, 31 322 nr. 175 en nr. 189) is uw Kamer geïnformeerd over de toen meest recente cijfers aangaande gebruik kinderopvang, arbeidsparticipatie, het aanbod van kinderopvang en de gemiddelde uurprijs. Zoals toegezegd ontvangt u namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met deze brief inzicht in deze ontwikkelingen in het eerste half jaar van 2012.

Samengevat is het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag in het 1e half jaar van 2012 gedaald met 3% ten opzichte van het gemiddeld aantal kinderen met kinderopvangtoeslag in 2011. Het aantal uren opvang per kind is gedaald met 5% over het 1e half jaar van 2012. De totale daling in het gebruik van kinderopvang, gemeten aan de hand van het gebruik van de kinderopvangtoeslag, in de kinderopvangtoeslag, is 8% ten opzichte van 2011. De arbeidsparticipatie van moeders met jonge kinderen laat een stabiel beeld zien ten opzichte van 2011. Het aantal vestigingen stijgt nog in de dagopvang en is constant in de buitenschoolse opvang. Het aantal gastouders daalt nog verder. De gemiddelde uurprijs is in het 1e half jaar van 2012 gestegen.

Gebruik kinderopvang

Het gebruik van kinderopvang wordt gemeten aan de hand van het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag. Uit de cijfers blijkt dat de daling in het gebruik over het 1e halfjaar hetzelfde beeld geeft als eerder over het 1e kwartaal is gemeld aan de Kamer. Na eerdere jaren met groei is er in het eerste half jaar van 2012 een daling van 3% ten opzichte van het gemiddeld aantal kinderen dat in 2011 gebruik maakt van kinderopvang. Het eerder genoemde aantal kinderen in het 1e kwartaal is met terugwerkende kracht iets naar boven bijgesteld. Ook in de komende maanden kan dit cijfer nog wijzigen. De daling in de uren opvang per kind bedraagt 5% voor het 1e half jaar van 2012. De totale daling in het gebruik van kinderopvang bedraagt 8% ten opzichte van 2011.

Het gebruik van kinderopvang neemt voor alle opvangsoorten af. De daling in het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag is het sterkst in de gastouderopvang (-6%), gevolgd door kinderdagverblijven (-4%) en het laagst in de buitenschoolse opvang (-1%).

Tabel 1: aantal kinderen met kinderopvangtoeslag
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

1e kw. 2012

1e half jaar 2012

Gemiddeld aantal kinderen (x 1 000)1

311

342

486

600

696

715

738

7192

7182

Procentueel verschil t.o.v. voorgaand jaar

 

10%

42%

23%

16%

3%

3%

-3%

-3%

Bron: Belastingdienst/Toeslagen, bewerking SZW, augustus 2012

X Noot
1

Met ingang van het Jaarverslag 2011 is de volumedefinitie gewijzigd. De oude definitie ging uit van het totaal aantal kinderen dat op enig moment in het jaar gebruik maakt van kinderopvang. De nieuwe definitie gaat uit van het aantal kinderen dat gemiddeld gedurende het jaar gebruik maakt van kinderopvang. Het volume valt in de nieuwe definitie lager uit. Het totaal aantal kinderen in 2011 bedraagt volgens de nieuwe definitie 738 000, volgens de oude definitie is dit 851 000. 

X Noot
2

Dit betreft een voorlopig aantal. Aanvragen kunnen nog met terugwerkende kracht worden aangepast.

Tabel 2 laat de ontwikkeling van het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag per inkomensgroep zien. In de meeste inkomenscategorieën is het gebruik gedaald over het 1e half jaar van 2012. De grootste daling zit bij de hoogste inkomenscategorie. Bij de middeninkomens daalt het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag nauwelijks. De verandering in het aantal uren opvang per kind laat een tegengesteld beeld zien. De grootste verandering in uren per kind vindt plaats bij de lagere inkomens. Het totaalbeeld in het gebruik van kinderopvang laat een redelijk gelijkmatig beeld zien voor de verschillende inkomensgroepen.

Tabel 2: aantal kinderen met kinderopvangtoeslag en uren per kind naar verzamelinkomen (% verandering in het 1e half jaar van 2012 t.o.v. gemiddelde 2011)

Verzamelinkomen

Mutatie aantal kinderen

Mutatie uren per kind

Totale mutatie

Negatief – tot 130% WML

-3

-6

-9

130% WML – modaal

0

-7

-7

Modaal – 1,5 x modaal

0

-7

-7

1,5 x modaal – 2 x modaal

-4

-5

-9

2 x modaal – 3 x modaal

-3

-3

-6

3 x modaal en hoger

-5

-3

-8

Totaal

-3

-5

-8

Op verzoek van de Kamer is onderzocht of het gebruik van kinderopvang sterker afneemt in achterstandswijken dan op landelijk niveau. De daling in het gebruik in deze wijken is iets sterker, -5% ten opzichte van -3%. De daling in het gebruik kan veroorzaakt worden door meerdere factoren. Los van de bezuinigingen op de kinderopvang is er ook sprake van ouders die werkloos raken. Deze ouders maken dan geen gebruik meer van kinderopvang. Uit cijfers van het CBS blijkt dat de werkloosheid in achterstandswijken hoger ligt dan op landelijk niveau.

Aanpassing uitgaven kinderopvang

Het gebruik van kinderopvang valt lager uit dan was geraamd. Het lagere gebruik dan verwacht kan verschillende oorzaken hebben. Een oorzaak kan zijn dat in de raming een gedragseffect zit dat oploopt in de jaren. Door de stapeling van maatregelen is het mogelijk dat het gedragseffect hoger uitvalt of sneller optreedt dan geraamd. Daarnaast kan de economische situatie er ook voor zorgen dat ouders andere keuzes (moeten) maken bij de combinatie van arbeid en zorg. Ook wordt er strenger gecontroleerd door de Belastingdienst bij de aanvragen voor toeslag, wat betekent dat een lager aantal toeslagen in dit jaar gepaard kan gaan met minder terugvorderingen in latere jaren.

Als gevolg van het gedaalde gebruik is in de Miljoenennota 2013 voor 2012 een budgettaire meevaller ingeboekt van € 140 miljoen. Vanwege de forse stijging van het gebruik in eerdere jaren en de onzekerheid over de oorzaken van het lagere gebruik in dit jaar, is deze budgettaire meevaller vooralsnog behoudend doorgetrokken naar latere jaren. Voor 2013 is de raming met € 95 mln. neerwaarts bijgesteld en voor 2014 met € 40 mln.

Netto arbeidsparticipatie vrouwen en mannen

De arbeidsparticipatie van moeders met jonge kinderen laat een stabiel beeld zien ten opzichte van 2011. De arbeidsparticipatie van alleenstaande moeders is wel licht gedaald.

Tabel 3: netto arbeidsparticipatie vrouwen en moeders met jonge kinderen (in %)

Netto arbeidsparticipatie

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

1e kw. 2012

2e kw. 2012

Vrouwen 15–65

53,5

55,2

57,3

59,2

59,7

59,7

60,2

60,0

60,5

Vrouwen 25–35

73

75,4

77,1

79,2

79,1

79,2

78,4

77,8

78,5

Vrouwen 35–45

65,6

67,9

71

73,2

74,4

74,3

74

73,1

73,4

Moeders (lid van ouderpaar)

59,6

62,3

65,6

68

69,1

69,7

70,5

70,8

70,8

Alleenstaande moeder

54,6

57

59,6

63,3

63,3

63,8

64,6

64,3

62,3

Moeders met jonge kinderen (0–12 jaar)

60,4

63,3

66,2

69,4

70,4

70,6

71,1

71,6

71,2

Bron: CBS, augustus 2012

Op verzoek van de heer Van Hijum wordt ook de participatie van mannen gemonitord. De arbeidsparticipatie van vaders met jonge kinderen laat een stabiel beeld zien. De participatie van alleenstaande vaders schommelt, maar neemt in het tweede kwartaal van 2012 toe ten opzichte van eerste kwartaal van 2012.

Tabel 4: netto arbeidsparticipatie mannen en vaders met jonge kinderen (in %)

Netto arbeidsparticipatie

2009

2010

2011

1e kw. 2012

2e kw. 2012

Mannen 15–65

75,9

74,5

74,2

73,9

73,9

Mannen 25–35

89,5

87,8

86,3

86,5

85,7

Mannen 35–45

92,0

90,7

90,0

89,1

88,9

Vaders (lid van ouderpaar)

92,4

91,7

91,8

91,4

91,4

Alleenstaande vader

80,9

79,8

80,5

77,2

78,6

Vaders met jonge kinderen (0 – 12 jaar)

94,2

93,3

93,4

92,9

93,0

Bron: CBS, augustus 2012

De Eerste Kamer is toegezegd ook het aantal uren dat moeders gemiddeld werken te monitoren. Cijfers over het gemiddeld aantal uren dat vrouwen en specifiek moeders werken, levert het CBS op jaarbasis. Gedurende het jaar levert het CBS wel cijfers over het aantal moeders dat werkt en een kleine dan wel een grote deeltijdbaan heeft. Tabel 5 laat zien hoeveel procent van de moeders die werken een kleine baan of een (grotere) deeltijdbaan hebben. Zoals uit de tabel valt op te maken, stijgt bij zowel de moeders met kinderen tussen 0–3 als bij moeders met kinderen tussen 4–11 het percentage dat een grotere deeltijdbaan heeft. Zodra de cijfers over het gemiddeld aantal uren dat moeders werken beschikbaar zijn, zullen deze ook worden gedeeld met de Kamers.

Tabel 5: arbeidsduur vrouw in % van huishoudens waarbij beide ouders werken
   

1e kw. 2010

2e kw. 2010

3e kw. 2010

4e kw. 2010

1e kw. 2011

2e kw. 2011

3e kw. 2011

4e kw. 2011

1e kw. 2012

2e kw. 2012

% huishoudens waarvan het jongste kind in de leeftijd 0–3 is, waarvan beide ouders, 15–64 jaar, werken (1 uur of meer per week)

0–12 uur werkzaam

7,4

6,9

6,8

6,1

6,4

6,0

6,1

6,6

6,0

5,6

12–23 uur werkzaam

33,3

32,6

30,3

32,0

30,8

31,3

29,9

30,1

29,2

27,7

24 en meer uur werkzaam

59,3

60,6

62,9

61,8

62,8

63,3

64,0

63,3

64,8

66,7

% huishoudens waarvan het jongste kind in de leeftijd 4–11 is, waarvan beide ouders werken (1 uur of meer per week)

0–12 uur werkzaam

11,2

11,0

10,1

10,1

9,4

9,1

9,8

9,6

9,1

9,6

12–23 uur werkzaam

44,1

41,6

42,4

42,9

43,5

43,1

41,2

41,5

40,6

39,7

24 en meer uur werkzaam

44,6

47,4

47,5

47,0

47,1

47,8

49,0

48,9

50,2

50,7

Bron: CBS, augustus 2012

Aanbod kinderopvang

Het aanbod van kinderopvang in de dagopvang stijgt nog steeds, terwijl in de buitenschoolse opvang sprake is van een stabiel beeld in het aantal vestigingen. Het aantal gastouders daalt verder. Het stijgende aanbod van kinderopvang in combinatie met een dalend gebruik van kinderopvang kan leiden tot een grotere daling in het gebruik van kinderopvang bij sommige instellingen.

Tabel 6: aantal kinderopvanginstellingen en gastouders
 

april-11

juli-11

okt-11

jan-12

april-12

Juli-12

Dagopvang

5 410

5 514

5 730

5 862

5 966

6 013

BSO

6 330

6 430

6 637

6 735

6 744

6 720

Gastouders

50 732

50 711

50 391

48 887

47 159

46 191

Bron: DUO rapportage Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen

Ontwikkeling uurprijs dagopvang en buitenschoolse opvang

Tabel 7 laat de ontwikkeling van de uurprijs zien, zoals die door ouders wordt opgegeven bij de Belastingdienst.

Tabel 7: ontwikkeling gemiddelde uurprijs (in €)
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

1e kw. 2012

2e kw. 2012

Gemiddelde uurprijzen voor maximering 1

                 

Dagopvang2

5,34

5,45

5,65

5,81

5,97

6,16

6,32

6,40

6,43

Buitenschoolse opvang2

5,51

5,68

5,80

5,91

5,95

6,10

6,17

6,33

6,36

Maximum uurprijzen

                 

Dagopvang

5,68

5,72

5,86

6,10

6,10

6,25

6,36

6,36

6,36

Buitenschoolse opvang

6,13

6,03

6,02

6,10

6,10

5,82

5,93

5,93

5,93

verschil gem -max %

                 

Dagopvang

-6,4

-5,0

-3,7

-5,0

-2,2

-1,5

-0,6

0,6

1,1

Buitenschoolse opvang

-11,3

-6,2

-3,8

-3,2

-2,5

4,6

4,0

6,7

7,3

Bron: Belastingdienst, bewerking SZW

X Noot
1

2012 is een voorlopige stand

X Noot
2

Exclusief gastouderopvang

Ten opzichte van het eerste kwartaal is de gemiddelde uurprijs verder gestegen. Dit kan veroorzaakt worden doordat ouders kritischer zijn geworden ten aanzien van de uren die zij dienen af te nemen als gevolg van de koppeling aan gewerkte uren. De sector speelt hier steeds meer op in door contracten voor minder uren aan te bieden. In het aantal uren dat ouders afnemen is ook een daling te zien. Kinderopvanginstellingen die ouders contracten voor minder uren willen aanbieden, zullen de vaste kosten over minder uren moeten verdelen. Dit kan leiden tot een stijgende uurprijs.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom

Naar boven