31 311 Zelfstandig ondernemerschap

Nr. 81 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 mei 2011

In het algemeen overleg met de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de herzieningsoperatie voor vanuit de WW gestarte zelfstandigen van 4 november 2010 (kamerstuk 32 500 XV, nr. 12), heb ik de Kamer toegezegd de eindresultaten van de herzieningsoperatie te zullen overleggen. In bijgevoegde rapportage zijn deze resultaten weergegeven.1 Met deze rapportage komt een einde aan de reeks van tweemaandelijkse voortgangsrapportages over de door UWV en de heer Vreeman uitgevoerde herzieningsoperatie voor vanuit de WW gestarte zelfstandigen.

Eindresultaten herzieningsoperatie

In het kader van de herzieningsoperatie konden mensen die vanuit de WW als zelfstandigen aan de slag waren gegaan en die meenden door voorlichting van UWV op het verkeerde been te zijn gezet, waardoor zij niet het juiste aantal gewerkte uren opgaven bij UWV en later met een terugvordering en mogelijk een bestuurlijke boete werden geconfronteerd, tot 1 maart 2011 bij UWV een verzoek indienen om hun dossier opnieuw te laten beoordelen. In totaal hebben 1 906 mensen van deze mogelijkheid gebruikgemaakt.

Speciaal voor de beoordeling van de herzieningsverzoeken is de heer Vreeman als onafhankelijk autoriteit door UWV ingehuurd. De heer Vreeman heeft alle herzieningsverzoeken persoonlijk van een oordeel voorzien. De beoordeling van de verzoeken heeft plaatsgehad binnen het door mijn ambtsvoorganger met de Kamer bepaalde kader. Binnen dit kader is sprake van maatwerk, waarbij de dossiers «ruimhartig» zijn beoordeeld. Bij gerede twijfel over de inhoud van de verstrekte voorlichting met betrekking tot de op te geven uren, heeft de heer Vreeman in het voordeel van de betrokkene beslist. Het oordeel van de heer Vreeman is steeds door UWV overgenomen in de beslissing op het herzieningsverzoek.

Van de 1906 ingediende herzieningsverzoeken zijn er 947 (49,7%) geheel of gedeeltelijk toegewezen. In bijgevoegde rapportage is te lezen dat in de meeste gevallen (477) toewijzing plaats heeft gehad op grond van de bij de klant gewekte verwachting dat de urenopgave juist was. Tevens blijkt in 86 gevallen dat de casemanager (werkcoach) heeft erkend onjuiste voorlichting te hebben verstrekt.

In 959 zaken (50,3%) is het herzieningsverzoek afgewezen. In de meeste gevallen (402) blijkt uit dossieronderzoek dat de klant juist is geïnformeerd over het opgeven van gewerkte uren. Tevens heeft een belangrijk deel van de mensen van wie het herzieningsverzoek is afgewezen in het geheel geen gewerkte uren (directe en indirecte) opgegeven bij UWV, terwijl bij de Belastingdienst wel zelfstandigenaftrek werd geclaimd (300).

De toegewezen herzieningsverzoeken vertegenwoordigen een bedrag van ruim € 5,2 miljoen aan terugvorderingen, boetes en rente. UWV heeft dit bedrag, voor zover reeds geïnd, teruggestort aan betrokkenen.

Nu alle herzieningsverzoeken zijn beoordeeld en van een beslissing voorzien, is de herzieningsoperatie voor vanuit de WW gestarte zelfstandigen ten einde. Bezwaarschriften van mensen die bezwaar hebben aangetekend tegen de beslissing op hun herzieningsverzoek worden behandeld door de adviescommissie Asscher-Vonk, de commissie die UWV adviseert in de afhandeling van bezwaarschriften op herzieningsbesluiten. Zoals toegezegd in het algemeen overleg van 26 januari 2011 over de startersregeling WW, ontvangt u aan het einde van de werkzaamheden van de adviescommissie Asscher-Vonk een rapportage over de resultaten van de werkzaamheden van deze commissie.

Motie Klaver-Vermeij (TK 2010–2011, 32 500-XV, nr. 9)

Tijdens het VAO van 18 november 2010, dat plaatsvond naar aanleiding van het algemeen overleg over de eerste voortgangsrapportage herzieningsoperatie vanuit de WW gestarte zelfstandigen van 4 november 2011, hebben de leden Klaver (GL) en Vermeij (PvdA) een motie ingediend. Deze motie verzoekt de regering de bestaande discretionaire ruimte in de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering (Wet BMTI) uit te breiden zodat bij overheidsfalen de uitkeringsinstantie niet gehouden is aan de verplichting over te gaan tot terugvordering. De motie heeft betrekking op het gehele stelsel van sociale verzekeringswetten. Bij de indiening van de motie op 18 november 2010 heb ik de Kamer toegezegd in de brief bij de eindrapportage in te zullen gaan op de motie. De motie is op 15 maart 2011 aangenomen.

De aanleiding voor de motie is de constatering van de Nationale ombudsman, neergelegd in zijn rapport «ZZP-ers met een valse start» van februari 2010, dat UWV in voorkomende gevallen vanuit de WW startende zelfstandigen onvoldoende heeft voorgelicht over de opgave van gewerkte uren. Conform de wet en regelgeving werd de onverschuldigd betaalde uitkering door UWV teruggevorderd. Bij velen ontstond hierdoor het beeld dat door inadequate overheidsvoorlichting burgers die te goeder trouw handelden met vaak hoge terugvorderingen werden geconfronteerd. Naar aanleiding van het rapport van de Nationale ombudsman en de discussie met de Kamer is de herzieningsoperatie voor vanuit de WW gestarte zelfstandigen door UWV opgezet en uitgevoerd.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet BMTI op 1 augustus 1996 geldt in socialezekerheidswetten dat het volledige bedrag aan onverschuldigd betaalde uitkering dient te worden teruggevorderd. Met de Wet BMTI is de bevoegdheid om onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen gewijzigd in een verplichting. Uitgangspunt is dat elke onverschuldigde betaling wordt teruggevorderd ongeachte de oorzaak van deze onverschuldigde betaling. Dit betekent dat UWV geen discretionaire ruimte heeft op dit punt. De Centrale Raad van Beroep heeft dit bevestigd in hoger beroepszaken die tegen een beslissing tot terugvordering van UWV door de gestarte zelfstandigen zijn ingesteld. De rechter redeneerde daarbij steeds dat betrokkene zich adequaat had moeten (laten) informeren.

Ten behoeve van de herzieningsoperatie is na intensief overleg met de Kamer een speciaal beoordelingsregime opgesteld. In afwijking op de reguliere (rechterlijke) toetsing is bepaald dat voor deze specifieke situatie een bijzonder beoordelingskader wordt toegepast, waarbij op verzoek van betrokkene opnieuw naar het dossier wordt gekeken. Bestaat er twijfel over de voorlichting die betrokkene heeft gekregen met betrekking tot de op te geven uren, dan is de terugvordering en/of boete komen te vervallen. Het belangrijkste leerpunt uit deze operatie is dat de voorlichting aan burgers adequaat dient te zijn, zonder af te zien van het beginsel dat iedere burger een eigen verantwoordelijkheid heeft om zich te laten voorlichten over rechten en plichten.

De motie vraagt de bestaande discretionaire ruimte in de Wet BMTI uit te breiden, zodat bij overheidsfalen de uitkeringsinstantie niet gehouden is aan de verplichting over te gaan tot terugvordering bij onverschuldigde betaling. Bij de indiening van de motie op 18 november 2010 heb ik de Kamer reeds gezegd geen voorstander te zijn van het oprekken van de discretionaire bevoegdheid. De regels moeten zodanig zijn dat zij zonder ruim gebruik van de discretionaire bevoegdheid kunnen worden toegepast. Een ruime discretionaire bevoegdheid zet eenduidigheid in de uitvoering onder druk. Wanneer een persoon onverschuldigd een uitkering heeft ontvangen, dan dient hij dit geld terug te betalen. De klant heeft de plicht om zich te (laten) informeren. Dat ontslaat het overheidsorgaan uiteraard niet van de plicht om de burger goed voor te lichten. In het Handhavingsprogramma 2011–2014 (TK 2010–2011, 17 050, nr. 402) en mijn brief over de aanpak van fraude van 11 maart 2011 heb ik reeds aangegeven dat de voorlichting over rechten en plichten van uitkeringsgerechtigden in overleg met de uitvoeringsorganen wordt geïntensiveerd.

Wanneer de klant meent dat de uitkeringsinstantie ten onrechte is overgegaan tot terugvordering omdat de uitkering wel degelijk terecht is verstrekt, kan hij in bezwaar en vervolgens in (hoger) beroep gaan. Tevens kan de klant om herziening van een beslissing van de uitkeringsinstantie vragen in het geval hij beschikt over nieuwe feiten en omstandigheden die niet bekend waren op het moment dat de beslissing werd afgegeven. Bovendien beschikt een uitkeringsinstantie op grond van de huidige regelgeving over de mogelijkheid om een eerder genomen beslissing ambtshalve te herzien, indien in de uitvoering fouten zijn gemaakt. Tot slot heeft UWV met de uitvoering van de herzieningsoperatie voor vanuit de WW gestarte zelfstandigen getoond in uitzonderlijke situaties in staat te zijn in de uitvoering opgetreden onvolkomenheden te kunnen en willen herstellen.

Alles overwegende ben ik van mening niet over te moeten gaan tot verruiming van de discretionaire bevoegdheid in de Wet BMTI.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven