31 293 Primair Onderwijs

31 289 Voortgezet Onderwijs

35 034 Maatschappelijke diensttijd

Nr. 656 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 december 2022

Met deze brief informeer ik u over de voortgang op verschillende thema’s. Daarnaast geef ik u een update over verschillende aangenomen moties en toezeggingen. Tot slot bied ik u diverse onderzoeken en jaarrapportages aan.

1. Urennorm bewegingsonderwijs

Met ingang van schooljaar 2023/2024 treedt de urennorm bewegingsonderwijs in werking.1 Scholen in het primair onderwijs moeten ten minste twee lesuren per week bewegingsonderwijs geven. In 32% van de gemeenten kunnen nog niet alle scholen voldoen aan de urennorm bewegingsonderwijs door o.a. accommodatieknelpunten, zo blijkt uit het onderzoek naar Huisvesting Bewegingsonderwijs van het Mulier Instituut waar ik u op 15 juli 2022 over heb geïnformeerd.2 Bij dezen geef ik uw Kamer een update over het bewegingsonderwijs, zoals toegezegd in de brief over bewegingsonderwijs in het primair onderwijs.3

Onderwijshuisvesting, en dus het zorgen voor voldoende accommodaties voor bewegingsonderwijs, is een taak van de gemeente. Ondanks de diverse uitdagingen van gemeenten maakt dit de verantwoordelijkheid van gemeenten om de beweegfaciliteiten op orde te hebben niet minder urgent. Ik vraag dan ook van scholen en schoolbesturen om contact te zoeken met hun gemeente als zij knelpunten zien om de urennorm bewegingsonderwijs uit te voeren door een tekort aan accommodaties. Diverse gemeenten en scholen tonen aan dat het voeren van een gezamenlijk gesprek werkt. Een mooi voorbeeld is de gemeente Lelystad, waar in extra grote speelzalen kinderopvang en de buitenschoolse opvang terecht kunnen.

Daarnaast hebben scholen vragen over de indeling van de urennorm bewegingsonderwijs. Zij vragen bijvoorbeeld of het de bedoeling is een blokuur kunnen geven of dat twee aparte lessen beter zijn. Hoewel deze invulling aan de school zelf is, adviseert de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding (KVLO) om 2 x 45 minuten bewegingsonderwijs te geven. Scholen die op zoek zijn naar advies hierover, kunnen terecht bij de KVLO als expertisecentrum. In het verlengde daarvan kunnen scholen die vragen hebben over de invulling van de subsidie Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs bij hetzelfde ondersteuningspunt terecht. De KVLO denkt gericht en op maat mee, en houdt in haar advies rekening met zowel de kerndoelen van bewegingsonderwijs als met de lokale situatie van de school.

2. Tweede aanvraagperiode subsidie Impuls en Innovatie bewegingsonderwijs

Met de subsidie Impuls en Innovatie bewegingsonderwijs ondersteunen we scholen om de verplichte twee uur bewegingsonderwijs te halen, extra lessen te geven of om bewegen door de schooldag heen te stimuleren. Met de subsidie kunnen scholen een procesbegeleider aanstellen die ondersteunt bij het halen van bovenstaande doelen.

Dit voorjaar is er een tweede ronde van de subsidieregeling geweest, waarbij opnieuw meer aanvragen binnen zijn gekomen dan we op basis van het gereserveerde budget van bijna € 4,2 miljoen konden honoreren.4 Gezien de ontwikkelingen binnen het bewegingsonderwijs en het belang van goede ondersteuning, heb ik in oktober 2022 besloten het subsidieplafond te verhogen. Op deze manier konden alle aanvragen die voldeden aan de subsidiecriteria, alsnog worden gehonoreerd. In totaal zijn 121 aanvragen gehonoreerd, waarvan vijf uit Caribisch Nederland.

Op dit moment is er geen derde aanvraagtermijn van de subsidieregeling voorzien. De regeling, die in reactie op de motie van het lid Rudmer Heerema is opgesteld, liep voor twee jaar.5 Eerst zal ik deze subsidieregeling evalueren zodat de doelmatigheid en doeltreffendheid van de subsidieregeling in kaart wordt gebracht. Zo houden we ook een vinger aan de pols om te horen wat scholen nog meer nodig hebben. De resultaten van die evaluatie worden begin 2024 verwacht.

3. Resultaten onderzoek afstandsonderwijs verlaat

Op 8 juli jl. heeft u een brief gehad over een afwegingskader voor online en fysiek onderwijs.6 In deze brief is aangegeven dat er een onderzoek wordt uitgevoerd naar de ervaringen met het geven van afstandsonderwijs in het primair onderwijs tijdens de schoolsluitingen. In deze brief werd uitvoering van dit onderzoek voorzien tijdens de zomer van 2022. De uitvoering neemt helaas meer tijd in beslag dan verwacht. Deze tijd is nodig om voldoende leraren, schoolleiders, leerlingen en ouders te kunnen bevragen. U wordt uiterlijk in het voorjaar van 2023 over de uitkomsten geïnformeerd.

4. Zwartboek Kirschner en Scheerens

Bij de begrotingsbehandeling in 2021 (Handelingen II 2021/22, nr. 24, item 12) is toegezegd dat er een korte appreciatie zou worden gegeven van het Zwartboek van Scheerens en Kirschner. In dit Zwartboek geven Scheerens en Kirschner een kritische analyse van de manier waarop kernproblemen in het onderwijs momenteel worden geanalyseerd en aangepakt door de overheid, raden en adviesorganen. Verder geven zij aanbevelingen voor onderwijsbeleid waarin leren en leraren centraal staan.

Er hebben sinds het verschijnen van het Zwartboek diverse gesprekken over dit initiatief plaatsgevonden tussen de auteurs van het Zwartboek en het Ministerie van OCW. Tijdens deze gesprekken is gesproken over de randvoorwaarden, de kwaliteit van de lerarenopleiding, het curriculum, de evidence informed aanpak van de basisvaardigheden en de wijze van besturen (rol overheid, schoolbesturen, raden). De vraag die hierbij steeds centraal stond was: «Wat betekent dit voor de beleidsontwikkeling in Den Haag?».

Deze gesprekken hebben waardevolle aanknopingspunten opgeleverd voor de verdere ontwikkeling van het beleid. Op sommige thema’s bestaat er verschil van inzicht. Desondanks is er veel waardering voor de betrokkenheid van beide auteurs en ons doel – het verzorgen van kwalitatief goed funderend onderwijs – is hetzelfde.

5. Europese school Alkmaar

Als gevolg van afspraken binnen de Europese Unie valt de huisvesting van de Europese School onder mijn verantwoordelijkheid. Kinderen van medewerkers van het European Medicines Agency (EMA in Amsterdam) en het Joint Research Center (JRC in Petten), evenals kinderen van medewerkers van internationale bedrijven en Nederlandse kinderen volgen hier Europees onderwijs voor het halen van hun Europees baccalaureaatsdiploma (leeftijd 4–18 jaar). Het huidige schoolgebouw in Bergen is aan het einde van de technische levensduur. Na onderzoek bleek renovatie te kostenintensief ten opzichte van nieuwbouw (en renovatie in bewoonde toestand is organisatorisch onwenselijk). Ik heb toegezegd om uw Kamer in het najaar van 2022 te informeren over de keuze voor een nieuwe locatie.

Er is een verkenning naar een nieuwbouwlocatie uitgevoerd, waarbij de locatie op redelijke reisafstand van zowel Amsterdam als Petten moest liggen. Een drietal gemeenten (Alkmaar, Zaanstad, Bergen) is gevraagd een bidboek uit te brengen, waarop Alkmaar en Zaanstand hebben gereageerd. Na beoordeling heeft mijn voorganger besloten tot nieuwbouw in Alkmaar en deze keuze voorgelegd aan de Board of Governors (een vertegenwoordiging van de Europese Commissie, leerlingen, docenten, de schoolleider en ouders). Deze heeft op vrijdag 10 december 2021, ondanks enkele bezwaren van het EMA, unaniem ingestemd met locatie Alkmaar. Het besluit is begin dit jaar op de website van de «Office of the Secretary-General of the European Schools» bekend gesteld.7 Mijn medewerkers zijn in samenwerking met het Rijksvastgoedbedrijf een project gestart om de komende vijf jaar de nieuwe Europese School te realiseren in afstemming met de gemeente Alkmaar. De financiering van de bouw en het toekomstig onderhoud geschiedt binnen de spelregels van het rijkshuisvestingstelsel. De huidige school in Bergen kan omstreeks 2028 verhuizen naar de nieuwe locatie. Het RVB zal de grond en het oude schoolgebouw te zijner tijd verkopen, waarbij de opbrengsten terugvallen aan mijn ministerie.

6. Verkenning naar het toezicht op b4-scholen

Naast bekostigde scholen voor funderend onderwijs kent het Nederlandse onderwijsstelsel drie typen particuliere scholen: de zogenoemde b2-, b3- en b4-scholen. B2-scholen zijn particuliere scholen voor voortgezet onderwijs met een examenbevoegdheid. Deze scholen mogen het reguliere centraal eindexamen afnemen en diploma’s uitreiken. De overige Nederlandse particuliere scholen zijn zogenoemde b3-scholen. Die scholen bieden basis- en/of voortgezet onderwijs aan, maar mogen geen examens afnemen of een diploma uitreiken. De leerlingen hebben wel de mogelijkheid om staatsexamen te doen. Daarnaast zijn er nog particuliere internationale scholen, die een buitenlands of internationaal curriculum kunnen aanbieden. Deze scholen staan hoofdzakelijk onder toezicht van een ander land of internationale organisatie. Deze scholen worden aangeduid als b4-scholen.

U heeft met de moties van de leden Rudmer Heerema en Rog verzocht om de burgerschapsopdracht op b4-scholen (particuliere internationale scholen) van toepassing te verklaren en nieuwe b4-scholen op dit punt vooraf te toetsen.8 Ik heb in juli 2022 aangegeven de uitwerking van de motie mee te nemen in een bredere verkenning naar het toezicht op b4-scholen en de Kamer daar in het najaar van 2022 over te informeren. Aan die toezegging geef ik hierbij invulling.

Ik ben bezig om aan de moties uitvoering te geven, zodat de burgerschapsopdracht gaat gelden voor dit type scholen, op een manier die past bij hun bijzondere karakter, maar ik wil verder gaan dan dat. Ik wil ook een slag met concrete aanscherpingen voor de andere soorten particuliere scholen (b2- en b3-scholen) en thuisonderwijs. Een aanscherping van de waarborgen voor b4-scholen staat voor mij dan ook niet op zichzelf.

Op die manier werk ik toe naar duidelijke en samenhangende regels voor deze specifieke onderwijstypen, die samen met de regels voor het bekostigd onderwijs een sterk onderwijsstelsel vormen. De komende periode werk ik deze plannen verder uit. Ik informeer u over de hoofdlijnen van deze plannen in het eerste kwartaal van 2023. Deze uitwerking is een aanvulling op het wetstraject waarmee de startprocedure van b3-scholen wordt aangepast. Daarmee maak ik meer vaart, omdat ik het noodzakelijk vind deze aanpassing zo snel mogelijk te voltooien. Ik wil op korte termijn meer kennis hebben van een initiatief voordat er daadwerkelijk les wordt gegeven aan leerlingen.

7. Voortgangsbrief Sterk Techniekonderwijs

In het vierde kwartaal 2021 (Kamerstuk 30 079, nr. 115) heeft u de laatste voortgangsbrief over Sterk Techniekonderwijs (STO) ontvangen. Mijn ambtsvoorganger heeft hierin toegezegd u medio 2022 opnieuw over de voortgang te informeren.

Sterk Techniekonderwijs is, gezien de inzet op het stimuleren van samenwerking tussen scholen en bedrijven op vrijwillige – maar niet vrijblijvende – basis, een proces van lange adem. Met de huidige krapte op de arbeidsmarkt – zeker op technisch gebied – is de aanpak van STO urgent. Daarom heb ik in juli de penvoerders van de STO-regio’s een brief gestuurd waarin ik heb aangegeven STO te willen continueren.9 Ook heb ik de verplichte cofinanciering voor STO verlaagd van 10 naar 7,5 procent over de gehele subsidieperiode.

Over de voortzetting van STO vanaf 2024 heb ik het afgelopen jaar een aantal adviezen – gevraagd en ongevraagd – mogen ontvangen. Welke vorm ik voor het programma kies, of ik – bijvoorbeeld – de huidige regeling verleng, een gehele nieuwe regeling opstel, of toch een andere wijze van financiering kies, heb ik op dit moment nog niet besloten. Een zwaarwegend advies komt van de onafhankelijke beoordelingscommissie Sterk Techniekonderwijs. De commissie adviseert het programma in een subsidierelatie voort te zetten.

De volgende voortgangsbrief kan u in het eerste kwartaal van 2023 tegemoet zien. Hierin zal ik u de adviezen doen toekomen, voorzien van mijn reactie, de resultaten van het tweede monitoringsrapport en mijn plannen voor de continuering van STO.

8. Regulier maken digitale centrale examens (vmbo BB- en KB-flex)

Zoals mijn ambtsvoorganger u in een brief van 18 april 2019 toezegde zou ik u informeren over het implementatieplan voor het regulier maken van de digitale examens in het vmbo-bb en -kb.10 Hiervoor waren we in afwachting van de pilot van het College voor Toetsen en Examens (hierna: CvTE) met een vorm van tweede correctie voor deze digitale centrale examens. De digitale centrale examens in vmbo-bb en -kb voor de algemene vakken zijn al jaren gemeengoed. Door het digitaal afnemen van de examens is het mogelijk om op door de school zelf in te plannen momenten te examineren. Dit draagt bij aan de door docenten en leerlingen gewenste flexibilisering van de examens.

In 2021 is de grootschalige pilot van het CvTE goed verlopen waardoor nu overgegaan kan worden op het regulier maken van de digitale centrale examens voor vmbo-bb en -kb. Alle leerlingen vmbo-bb en -kb zullen in de toekomst hun centrale examens van de algemene vakken daarmee digitaal afleggen. Een aantal scholen die momenteel nog niet gebruikmaken van de digitale examens zullen door het CvTE begeleid worden in de verandering naar digitaal examineren.

Door de regelgeving aan te passen wordt het mogelijk om de knelpunten die nu nog aanwezig zijn in het regulier maken van de digitale examens op te lossen. Deze knelpunten betreffen het afnametijdstip van de examens, de correctie van de examens, de omgang met kandidaten met een ondersteuningsbehoefte, de geheimhouding van de examens, de bewaartermijn van de examens, en het doorgeven van de schoolexamencijfers.

Ik ben inmiddels gestart met het juridisch verankeren van de mogelijkheid om digitale centrale examens voor het vmbo-bb en -kb regulier te maken. Daarvoor is een wijziging van het Uitvoeringsbesluit WVO 2020 nodig. De verwachting is dat deze wijzigingen per 1 augustus 2024 in werking kunnen treden. De digitale afname van de examens vmbo-bb en -kb voor de algemene vakken zullen daardoor in principe vanaf examenjaar 2024–2025 regulier zijn. Kandidaten met een ondersteuningsbehoefte krijgen een alternatieve mogelijkheid om examen af te leggen.

Het wijzigingsbesluit zal te zijner tijd in het kader van de nahangprocedure aan u worden voorgelegd, alvorens het in werking kan treden.

9. Uitkomsten verkenning kopiëren en scannen van examenwerk

Vanwege vermist examenwerk in 2021 heeft mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer toegezegd een nadere verkenning uit te voeren naar de impact van het maken van een back-up van gemaakt examenwerk en de stappen op weg naar een digitaal verzendproces.11 Deze verkenning bestaande uit een vragenlijst onder docenten en examensecretarissen en verdiepende rondetafelgesprekken heeft plaatsgevonden en is uitgevoerd in samenwerking met de VO-raad, LAKS, FvOv en PLEXS. Ik informeer u hierbij over de uitkomsten van de verkenning en de vervolgstappen.

Uit de verkenning blijkt dat al veel examenwerk op individueel niveau wordt gekopieerd en/of gescand met als belangrijkste redenen om te gebruiken bij het overleg met de tweede corrector en om gemaakt examenwerk te waarborgen. Voor deze groep geldt dat dit zorgt voor een extra inspanning maar dat dit niet opweegt tegen de redenen waarvoor de back-up gebruikt wordt. De groep die geen back-up maakt, voelt zich beperkt vanwege de inspanning en organisatielast. Te denken valt aan onvoldoende (geschikte) capaciteit, geen goede middelen en te weinig beschikbare tijd in deze al drukke periode. Daarnaast blijkt dat onder deze groep vaak onvoldoende kennis en kunde is over het kopiëren en scannen. Wel is er bereidheid om in de toekomst een (digitale) back-up te maken van het examenwerk. Het is de verwachting dat voorlichting over de mogelijkheden van het maken van een back-up en ondersteunende informatie hierover zullen bijdragen aan het goede gesprek hierover binnen de school.

Voor het digitaliseren van het verzendproces van het examenwerk moeten alle noodzakelijke randvoorwaarden aanwezig zijn. Dit zijn in ieder geval kennis en kunde over het digitaliseren van het verzendproces, de juiste middelen en capaciteit, zowel in tijd, personeel als geld. Uit de verkenning blijkt dat dit op dit moment nog niet op alle scholen het geval is. Daarbij zal een digitaal verzendproces er toe leiden dat er wettelijk nadere eisen gesteld moeten worden aan de veiligheid en betrouwbaarheid van de digitale infrastructuur van scholen.

Over het verplicht stellen van het maken van een (fysieke) back-up van het examenwerk is duidelijk naar voren gebracht dat dit de al aanwezige inspannings- en organisatielast binnen scholen zal doen vergroten. Ik ondersteun dat de werkdruk in de al drukke examenperiode voor scholen en docenten niet vergroot moet worden. Om die reden wordt het kopiëren en scannen van examenwerk niet verplicht gesteld en blijft de keuze aan de school of docent. Om aan te moedigen dat binnen scholen het gesprek gevoerd wordt over de mogelijkheden van het maken van een (fysieke) back-up zal ter voorbereiding op de komende examenperiode via de al bestaande communicatiekanalen (zoals mailing aan scholen en de bestaande protocollen voor de centrale examens) extra worden ingezet op het bieden van ondersteunende informatie. Dit zal in afstemming plaatsvinden met de VO-raad, LAKS, FvOv en PLEXS. Ook zal ik de komende jaren vinger aan de pols houden, om inzicht te houden in de organisatielast voor scholen, en waar nodig aanvullende informatie te geven, dat scholen helpt bij het mogelijk maken van het kopiëren en scannen van examenwerk.

De afgelopen jaren is gebleken dat de kans dat het examenwerk zoekraakt zeer gering is en steeds kleiner wordt, omdat zowel scholen als Post NL geïnvesteerd hebben in heldere afspraken over wijze van verzending en behandeling van deze post. Toch mag geen enkele leerling de dupe worden van zoekgeraakt examenwerk. Daarom wil ik benadrukken dat er te allen tijde een verplichte eerste en tweede correctie van het examenwerk moet plaatsvinden. Met PostNL blijf ik ter voorbereiding op de komende examenperiode in gesprek. Dit om de effectiviteit van de maatregelen die PostNL heeft genomen, en het komende jaar zal nemen te evalueren. Dit gaat over onder andere het aanscherpen van de communicatie aan scholen over de wijze van verzending van de examens. Dit zodat de kans dat examenwerk kwijt raakt zo klein mogelijk wordt. Mocht het in de toekomst toch gebeuren dat het examenwerk kwijtraakt, wil ik scholen en docenten er op wijzen dat het mogelijk is om gebruik te maken van een (digitale) back-up. Deze mogelijkheid zal ik door middel van de al eerder genoemde communicatiekanalen breed delen. En ik geef uw Kamer in overweging om bij een volgend debat examens te bekijken in hoeverre een verplichting behulpzaam is, c.q. opweegt tegen de extra administratieve lasten voor scholen. De Inspectie van het Onderwijs beoordeelt de kwaliteit van de (digitale) back-up.

10. Aanbieding jaarverslag College voor Toetsen en Examens 2021

Hierbij bied ik u het jaarverslag 2021 aan van het College voor Toetsen en Examens (hierna: CvTE) (bijlage 1). Dit verslag wordt aan u gestuurd conform artikel 18 van de Kaderwet Zelfstandige Bestuursorganen. In het verslag blikt het CvTE terug op de taakuitvoering en het gevoerde beleid in 2021. Het CvTE beschrijft onder meer hoe er, voor het tweede jaar op rij, onder uitzonderlijke omstandigheden uitvoering is gegeven aan de getroffen maatregelen rond examinering in po, vo en mbo als gevolg van de coronacrisis.

In 2021 heeft het CvTE, samen met de andere examenketenpartners Stichting Cito en DUO, wederom een uitzonderlijke prestatie neergezet. Honderdduizenden examenkandidaten hebben ook dit jaar weer kunnen laten zien wat zij kennen en kunnen. Ik wil daarom mijn blijk van waardering uitspreken voor al de werkzaamheden die door het CvTE en de andere examenketenpartners zijn en nog steeds worden uitgevoerd als gevolg van de coronacrisis.

11. Groeifonds programma ontwikkelkracht

Met moties van de leden Peters en Wassenberg12, het lid Segers13 en het lid Peters14 heeft u mij opgeroepen om kennis en praktijk te verbinden en een lerende cultuur te bevorderen. Hier ben ik onlangs ook op ingegaan in de voortgangsrapportage over het Masterplan Basisvaardigheden, met verwijzing naar het Groeifonds Programma Ontwikkelkracht.15 Ik informeer u hierbij over de stand van zaken van Ontwikkelkracht.

Op 14 april 2022 is de ministerraad akkoord gegaan met verstrekken van middelen vanuit het Nationaal Groeifonds voor het voorstel Ontwikkelkracht. Met Ontwikkelkracht wordt komende tien jaar € 332 miljoen geïnvesteerd in het versterken van de kennisinfrastructuur voor het funderend onderwijs, waarmee de kwaliteit van het onderwijs een impuls krijgt. Hiervan is 231 mln. voorwaardelijk toegekend. Ontwikkelkracht is uitgedacht samen met een alliantie die bestaat uit Groeikracht (samenwerkingsverband van een aantal leraren, schoolleiders, onderwijs – en innovatie-experts), het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) en Education Lab (samenwerkingsverband van Universiteit Maastricht en Vrije Universiteit Amsterdam).

Met Ontwikkelkracht wordt in het onderwijs een onderzoeks- en verbetercultuur gecreëerd, door schoolteams door heel Nederland te faciliteren met kennis, kunde en tijd om zelf de regie te kunnen voeren op onderwijskwaliteit. Een coalitie vanuit het onderwijs en de wetenschap biedt scholen handvatten, cursussen en onderwijslabs om samen het onderwijs te verbeteren. Kernwoorden daarbij zijn in co-creatie, met een lerend aanpak, en op basis van kennis over wat werkt (evidence informed).

De aanpak van Ontwikkelkracht bestaat uit vier hoofdactiviteiten:

  • 1. Het versterken van de onderzoeks- en verbetercultuur op scholen door gestructureerd een aantal beproefde verbeteraanpakken aan te bieden en deze in de praktijk te onderzoeken.

  • 2. Het toegankelijk en beschikbaar maken van bruikbare, evidence informed kennis voor onderwijsprofessionals.

  • 3. Het opzetten van co-creatielabs waarin op specifieke thema’s de kennis wordt gebundeld en onderwijsprofessionals en onderzoekers de kennisontwikkeling versnellen door samen vraagstukken uit de praktijk op te lossen.

  • 4. Het opzetten van een netwerk van onderzoeks- en ontwikkelscholen met expertleraren en expertschoolleiders, waarin scholen de rol van ambassadeur en opleider gaan vervullen voor andere scholen, zodat scholen van elkaar leren in het evidence informed werken.

Afgelopen maanden zijn voorbereidende werkzaamheden verricht, zodat de eerste activiteiten begin 2023 kunnen starten. De eerste twee co-creatie labs starten begin 2023 en richten zich op duurzame innovatie van taalonderwijs en het duurzaam aantrekken, professionaliseren en behouden van leraren. Ook start een kwartiermaker met het verkennen van hoe de netwerken van onderzoeks- en ontwikkelscholen het beste zouden kunnen werken. Tot slot worden twee uitvoerders geselecteerd om de onderzoeks- en verbetercultuurtrajecten op scholen aan te bieden. Bij het opzetten van de activiteiten wordt vanuit een lerende aanpak synergie gezocht met andere groeifondsprogramma’s binnen het onderwijs en andere relevante trajecten zoals het masterplan basisvaardigheden. In voorjaar 2023 gaat Ontwikkelkracht feestelijk van start. Ik informeer u jaarlijks over de voortgang van Ontwikkelkracht, net als over de andere NGF-programma’s.

12. Buddysysteem voor leerlingen

In het debat over het Nationaal Programma Onderwijs op 24 mei jl. heb ik toegezegd om terug te komen op de suggestie van het lid Segers om te kijken naar het buddysysteem.16 In een buddysysteem worden leerlingen aan elkaar gekoppeld om elkaar ondersteuning te bieden. Het kan daarbij gaan om ondersteuning met schoolwerk, maar bijvoorbeeld ook ondersteuning op het gebied van mentale gezondheid. Dit idee is geopperd door jongeren van fractie Blauw tijdens het Nationaal Jeugddebat op 11 april 2022.

Naar aanleiding hiervan zijn de jongeren van fractie Blauw uitgenodigd op het Ministerie van OCW voor een bijeenkomst over het buddysysteem. In deze bijeenkomst hebben de jongeren samen met beleidsmedewerkers van het ministerie besproken hoe een buddysysteem kan bijdragen aan kansengelijkheid, sociale veiligheid en mentaal welbevinden. Leerlingen die met z’n tweeën of in groepen samenwerken en elkaar ondersteunen hebben daar baat bij op school, vooral als zij van huis uit minder steun ervaren. Binnen de Gelijke Kansen Alliantie wordt hier lokaal op een aantal plekken al mee gewerkt. Leren van en met elkaar is ook één van de bewezen interventies op de menukaart van het Nationaal Programma Onderwijs. Op onderwijskennis.nl staat meer informatie over wat daarbij belangrijk is. Zo stimuleren we een effectieve inzet van deze interventie.

Ook is gesproken met een school waar met een buddysysteem wordt gewerkt. Dat gebeurt via het programma Kopkracht. In dit programma van de Nationale Jeugdraad worden jongeren opgeleid tot peertrainers. Vervolgens geven zij op school workshops en begeleiding aan hun jongere peers op het gebied van mentale gezondheid en omgaan met prestatiedruk.

De bijeenkomst en het schoolbezoek hebben duidelijk gemaakt dat een buddysysteem leerlingen echt kan helpen. Voorwaarde daarvoor is wel dat de leerlingen hierin goed worden begeleid. Er zijn verschillende programma’s, waaronder het programma Kopkracht, die deze begeleiding kunnen bieden. Daarom heb ik het programma Kopkracht onder de aandacht gebracht bij het LAKS en het programma Gezonde School. Gezonde School wil graag samen met Kopkracht bekijken welke mogelijkheden er zijn om het programma aan te laten sluiten bij het erkenningstraject. In dit erkenningstraject van het RIVM en partners wordt de kwaliteit van interventies beoordeeld op drie niveaus: (1) goed beschreven, (2) goed onderbouwd en (3) effectief. Erkende leefstijlinterventies vergroten de kans op een beter resultaat. Als dit lukt, kan het programma Kopkracht actief onder de aandacht worden gebracht bij scholen en is de kans groter dat meer scholen hiermee aan de slag gaan.

13. Kwetsbare gezondheid en COVID-19

Wanneer ouders hun kinderen thuis houden van school vanwege een kwetsbare gezondheid of die van een van de huisgenoten, kunnen scholen en ouders terugvallen op het handelingskader corona. Deze is in 2021 door het veld opgesteld en recentelijk hebben de partijen met elkaar afgesproken deze te herzien naar de fase waarin we ons momenteel bevinden: leren leven met corona.17 Hierbij is er nog wel aandacht voor de risico’s van corona, maar zal het belang van het kind altijd centraal staan. Cijfers laten zien dat een kleine groep kinderen om deze reden thuis gehouden wordt. Aan u is in de verzamelbrief van 6 juli 2022 gemeld dat er geen situaties bekend waren waarbij leerlingen en ouders zich onder druk gezet voelden om naar school te komen, ondanks zorgen om hun gezondheid.18 Later bleek dat enkele signalen hiervan wel degelijk bij OCW waren gemeld door onder andere de ouderbelangengroepen. Hierover zijn gesprekken gevoerd met Ouders en Onderwijs, waarin is afgesproken de eerder verstrekte informatie recht te zetten. In deze kamerbrief kom ik aan die afspraak tegemoet. Daarnaast is er besproken om signalen te blijven delen en mee te blijven kijken naar wat er nodig is voor deze leerlingen. Deze onderlinge gesprekken blijven lopen.

14. Onderwijszorgarrangementen

U heeft in een motie van de leden Kwint (SP) en Westerveld (GL) gevraagd niet nog drie jaar te wachten met het Experiment Onderwijszorgarrangementen, maar dit zo snel als mogelijk te laten starten en hierbij zoveel mogelijk aan te sluiten bij reeds bestaande initiatieven.19 Om al sneller de mogelijkheid te bieden voor initiatieven en om informatie op te halen ten behoeve van het experiment, zijn er van mei 2021 tot juni 2022 15 proeftuinen begeleid op verschillende plekken in het land. Over de eindevaluatie van de proeftuinen bent u in juli 2022 geïnformeerd.20 De lessen hiervan zijn meegenomen in het experiment onderwijszorgarrangementen dat nu wordt voorbereid en zal starten per 1 januari 2023. Zoals ook aan u toegezegd in het debat passend onderwijs van maart 2022, zal ik parallel starten met het wetstraject. Op deze manier heb ik uitvoering gegeven aan de motie. U wordt over het experiment onderwijszorgarrangementen in het voorjaar van 2023 nader geïnformeerd via de voortgangsrapportage passend onderwijs.

15. Wachtlijsten in het speciaal onderwijs

In het notaoverleg over de evaluatie van passend onderwijs van 16 november 2020 (Kamerstuk 31 497, nr. 391) hebben de leden Kwint en Van den Hul een motie ingediend over het monitoren van wachtlijsten in het speciaal onderwijs.21 De eerste resultaten van de monitor zijn inmiddels bekend, via deze weg informeer ik u daarover.

Zoals gemeld in de Verzamelbrief moties en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs van 2 november 2021 is na overleg met onder meer de Inspectie van het Onderwijs en de sectorraden een dergelijke monitor vormgegeven. In de monitor wordt een onderscheid gemaakt tussen toelaatbaarheids- (leerling is nog in procedure) en plaatsingswachtlijsten.22 Daarnaast wordt gevraagd naar de reden daarvan en of de leerling wel de benodigde ondersteuning krijgt (thuis of op de school van herkomst). Er is in overleg met de betrokken partijen voor gekozen de monitor een plaats te geven op Samenwerkingsverbanden op de kaart.23 Inmiddels is aan de samenwerkingsverbanden passend onderwijs gevraagd de monitor in te vullen. Gekozen is voor een datum na 1 oktober, er van uitgaande dat scholen dan toch al de telgegevens moeten invullen en de samenwerkingsverbanden dan snel van de gevraagde informatie zouden kunnen voorzien.

Inmiddels hebben, ongeveer gelijkelijk verdeeld over po en vo, ruim 40 van de 150 samenwerkingsverbanden gereageerd. Ik ga in gesprek met de vertegenwoordigers van de samenwerkingsverbanden om ervoor te zorgen dat het aantal reacties nog verder stijgt en verwacht dat we voor het eind van het jaar een breder beeld hebben. De helft van die samenwerkingsverbanden die tot nu toe de monitor hebben ingevuld, geeft aan dat er in hun samenwerkingsverband geen wachtlijsten zijn, niet voor het (voortgezet) speciaal onderwijs en niet voor arrangementen in het regulier onderwijs. De andere helft geeft aan dat er wel wachtlijsten zijn en dat leerlingen in procedure zitten, maar niet duidelijk is of dit voor het (voortgezet) speciaal onderwijs of voor arrangementen in het regulier onderwijs geldt. Wel duidelijk is dat vrijwel alle samenwerkingsverbanden aangeven dat de meeste leerlingen die op een wachtlijst staan, wel onderwijs volgen. Een klein deel niet en de voornaamste reden daarvan zijn handelingsverlegenheid van de school van herkomst, de leerling komt uit een residentiele setting, de leerling wacht op een behandelplek in een jeugdzorginstelling of er is sprake van een verstoorde relatie tussen ouders en school en de school van herkomst. In de voortgangsrapportage passend onderwijs die begin volgend jaar naar uw Kamer wordt gezonden, zult u nader geïnformeerd worden over de resultaten van deze eerste meting. Vervolgens zal de meting twee keer per jaar herhaald worden, in maart en oktober. Over de uitkomsten daarvan, en de eventuele acties die ik naar aanleiding daarvan wil nemen, zult u in de brief bij de voortgangsrapportages passend onderwijs worden geïnformeerd.

16. Voor- en vroegschoolse educatie

Uit onderzoek weten we dat de jonge jaren heel belangrijk zijn voor de ontwikkeling van een kind. De startpositie van leerlingen, bijvoorbeeld op het gebied van taal, beïnvloedt het verdere leerproces. Achterstand ontstaat al vroeg en stapelt zich op gedurende de schoolloopbaan. Aandacht voor de eerste levensjaren is daarom cruciaal. Dit is recent bevestigd in het pre-COOL cohortonderzoek. Hierbij stuur ik u het eindrapport van dit onderzoek toe (bijlage 2),24 evenals een beknopte brochure ervan (bijlage 3).25

In dit onderzoek, waarbij circa 3.000 kinderen van hun 2e jaar tot aan het einde van de basisschool zijn gevolgd, is bekeken in hoeverre voor- en vroegschoolse educatie ertoe bijdraagt om de kloof te verkleinen tussen kinderen die opgroeien in een kansarme omgeving en kinderen die opgroeien in een kansrijke omgeving. Het onderzoek laat zien dat als de educatieve kwaliteit goed is, voor- en vroegschoolse educatie een positief langetermijneffect heeft op de ontwikkeling van kinderen die extra ondersteuning kunnen gebruiken. Dit verbetert de startpositie van leerlingen. Voor- en vroegschoolse educatie helpt dus mits de kwaliteit goed is. Wel blijkt dat de afstemming tussen het aanbod in de voorschoolse periode en het aanbod in de kleutergroepen beter kan.

Dit kabinet heeft grote ambities voor de versterking van voor- en vroegschoolse educatie. We willen dat meer kinderen deelnemen, dat de kwaliteit beter wordt en dat de relatie tussen opvang en onderwijs sterker wordt. Begin 2023 informeer ik u over de stappen die ik samen met mijn collega van SZW zet. Daarbij hebben we zowel oog voor het kind in de thuissituatie en de voorschoolse/ kinderopvangvoorziening als voor de (condities in de) vroegschool/kleuterklassen en neem ik vanzelfsprekend ook de uitkomsten van het pre-COOL onderzoek mee. Tevens zullen inzichten worden benut die door wetenschappers op een rij zijn gezet over de overgang van kinderopvang naar basisschool26 en betrekken we goede voorbeelden die de afgelopen periode zijn opgehaald bij voorlopers op het gebied van vve en/ of de samenwerking tussen kinderopvang en basisonderwijs.

17. Jaarrapportage en thema-onderzoek Lokale Educatieve Agenda

Gemeenten, schoolbesturen en de kinderopvang worden geacht ten minste jaarlijks overleg te voeren over het voorkomen van segregatie, het bevorderen van integratie en het bestrijden van onderwijsachterstanden (waaronder voor- en vroegschoolse educatie) en de afstemming over inschrijvings- en toelatingsprocedures. Dit betreffen de wettelijke taken van gemeenten rondom de Lokale Educatieve Agenda (LEA).

De inspectie heeft in 2022 twee onderzoeken hiernaar gedaan, de rapportages hiervan doe ik u hierbij toekomen. Het eerste betreft een landelijk rapport over hoe gemeenten hun wettelijke taken rondom de LEA en voor- en vroegschoolse educatie (vve) uitvoeren (bijlage 4) en het technisch rapport (bijlage 5). Het tweede rapport is een verdiepend thema-onderzoek hoe gemeenten hun taak en rol zien als het gaat om de Lokale Educatieve Agenda (bijlage 6).

Het verplichte jaarlijkse LEA-overleg wordt door veel gemeenten als een breed onderwijsoverleg (inclusief passend onderwijs en jeugdzorg) gebruikt. De inspectie constateert dat gemeenten de urgentie van de bovenstaande vraagstukken erkent en hun taak serieus nemen. Ik ben blij dat gemeenten de mate van vertrouwen tussen de gemeente en de partners meestal als goed typeren. Vrijwel alle gemeenten omschrijven hun rol als coördinator en (financieel) facilitator, maar ook als aanjager en stimulator.

Om elk kind dezelfde kansen in het onderwijs te geven, verdienen sommige kinderen extra aandacht. Vve vormt daarvan een onmisbaar onderdeel. Gemeenten vervullen hierin een belangrijke regierol als het gaat om vve. Gemeenten zien de LEA-onderwerpen als complexe maatschappelijke opgaves waarop veel factoren van invloed zijn. Het is daardoor niet altijd duidelijk wat het handelingsperspectief is voor een gemeente. Het is bovendien ook moeilijk – en volgens sommigen ook onwenselijk – om voor deze onderwerpen geïsoleerde doelen te formuleren, op basis waarvan succes van beleid kan worden afgeleid. Een positieve uitzondering hierop vormt het deelthema voor- en vroegschoolse educatie (vve).

Uit de jaarrapportage van de inspectie blijkt dat het aantal kinderen dat een indicatie krijgt voor vve sinds 2019 stabiel is. Dat geldt eveneens voor het aantal kinderen dat daadwerkelijk deelneemt aan voorschoolse educatie (83%). Wel blijken er grote verschillen te bestaan tussen gemeenten wat betreft bereik van voorschoolse educatie, in sommige gemeenten ligt dat onder de 50%. Ik ga onderzoeken wat daarvan oorzaken zijn en tevens ervoor zorgen dat gemeenten hierin – waar mogelijk – gericht worden ondersteund. Een ander punt van aandacht vormt het aantal kindplaatsen voor voorschoolse educatie dat gemeenten aanbieden. Ook daarover lopen de cijfers tussen gemeenten sterk uiteen. Volgend jaar zal de inspectie dit nauwkeuriger in beeld brengen. Op grond daarvan ga ik bezien of, en zo ja welke maatregelen nodig zijn.

De inspectie beveelt OCW aan het wetsartikel over de LEA te evalueren en waar nodig te herzien, om bovengenoemde problemen beter te kunnen adresseren. Gemeenten, juist ook de middelgrote en kleine, verdienen een passende opdracht met duidelijke handvatten. Ik neem deze aanbeveling ter harte en informeer u in de loop van 2023 over de voortgang van deze evaluatie.

18. Tussenrapportage 10–14 onderwijs teambevoegdheid

Hierbij ontvangt u ter informatie de tweede tussenrapportage van het onderzoek naar het Experiment teambevoegdheid 10–14 (bijlage 7).27

Het experiment loopt na het schooljaar 2023–2024 af. Het onderzoek daarnaar loopt nog dit gehele schooljaar. In het najaar van 2023 verwacht ik de eindrapportage van het onderzoeksbureau te ontvangen. Naar aanleiding daarvan wil ik een gefundeerd besluit nemen over een mogelijk vervolg van dit experiment en wil ik u en de scholen hierover duidelijkheid bieden.

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma


X Noot
1

Kamerstuk 31 293, nr. 641

X Noot
2

Mulier Instituut (2022) Huisvesting bewegingsonderwijs in het primair onderwijs

X Noot
3

Kamerstuk 31 293, nr. 641

X Noot
4

Kamerstuk 31 293 en 31 289, nr. 613

X Noot
5

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 42

X Noot
6

Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 189

X Noot
8

Kamerstuk 35 050, nr. 32 en Kamerstuk 35 352, nr. 25.

X Noot
10

Kamerstuk 31 289, nr. 395

X Noot
11

Kamerstuk 31 289, nr. 501

X Noot
12

Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 52

X Noot
13

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 250

X Noot
14

Kamerstuk 36 100 VIII, nr. 15

X Noot
16

Kamerstuk 35 925 VII, nr. 174

X Noot
18

Kamerstukken 31 293 en 31 295, nr. 636

X Noot
19

Kamerstuk 31 497, nr. 376

X Noot
20

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 636

X Noot
21

Kamerstuk 31 497, nr. 377

X Noot
22

Kamerstuk 31 293 en 31 289, nr. 598

X Noot
24

Leseman, P. & Veen, A. (red.) (2022). Het pre-COOL cohort tot en met groep 8. Ontwikkeling van kinderen en relatie met kwaliteit in de voor- en vroegschoolse periode. Amsterdam: Kohnstamm Instituut. Rapport 1080.

X Noot
25

Veen, A., Leseman, P. & Veen, I. van der. (2022) Voor- en vroegschoolse educatie helpt, mits de kwaliteit goed is. Samenvatting eindrapport pre-COOL onderzoek. Amsterdam: Kohnstamm Instituut. (Rapport 1082, projectnummer 20771)

X Noot
27

Dit is een vervolg op de eerste tussenrapportage naar het Experiment teambevoegdheid 10–14-onderwijs (Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 596). Dit is onderdeel van het onderzoek naar de Beleidsregel experiment teambevoegdheid 10–14-onderwijs van 16 april 2020. Met het experiment wordt het mogelijk gemaakt dat leraren die betrokken zijn bij 10–14-initiatieven kunnen werken met een teambevoegdheid.

Naar boven