31 293 Primair Onderwijs

31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 311 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 april 2016

Wat moeten leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs op school leren, zodat zij straks een actieve bijdrage kunnen leveren aan onze pluriforme samenleving en economie? Deze vraag ligt ten grondslag aan de herijking van het curriculum in het funderend onderwijs en staat centraal in het advies van het platform Onderwijs2032. Over dit advies en de wijze waarop hieraan een vervolg kan worden gegeven, heb ik met uw Kamer op 9 maart jongstleden een hoofdlijnendebat gevoerd (Handelingen II 2015/16, nr. 62, item 13).

Zoals toegezegd in het debat en als verzocht in het ordedebat van uw Kamer op 16 maart (Handelingen II 2015/16, nr. 65, item 8), doe ik in deze brief een voorstel voor de vervolgaanpak voor Onderwijs2032. Ik zal daarbij conform de aangehouden motie van Van Meenen en Rog in het bijzonder ingaan op de betrokkenheid van de Onderwijscoöperatie en leraren hierbij.1

1. Terugblik: aanleiding en advies van het Platform Onderwijs2032

Hoewel de Commissie-Dijsselbloem acht jaar geleden al pleitte voor een herijking van de onderwijsinhoud (het «wat»), is de discussie over wat leerlingen in het funderend onderwijs moeten leren in de afgelopen jaren gefragmenteerd en vaak ad hoc gevoerd. Daarom heb ik in november 2014 met de brief «Toekomstgericht funderend onderwijs» het startsein gegeven voor een integrale inhoudelijke koersbepaling in het primair en voortgezet onderwijs.

Het uitgangspunt van deze koersbepaling is om vanuit een breed gedragen en samenhangende visie op de functie en opdracht van het funderend onderwijs te komen tot een herijking van het curriculum. Een curriculum dat alle leerlingen zo goed mogelijk voorbereidt op de toekomst en waarbij de brede opdracht van het onderwijs en samenhang tussen vakgebieden en doorlopende leerlijnen in het vervolgonderwijs optimaal zijn geborgd.

Het curriculum vormt het hart van ons onderwijs en gaat om die reden iedereen aan. Mede geïnspireerd door goede voorbeelden uit het buitenland is gekozen voor een brede maatschappelijke dialoog als startpunt van de herijking. Hierover heb ik begin 2015 met uw Kamer het gesprek gevoerd, waarna in februari 2015 het Platform Onderwijs2032 is gestart. Dit platform had de opdracht om op basis van een brede maatschappelijke dialoog, wetenschappelijke inzichten en internationale vergelijkingen tot een samenhangende en gedragen visie op een toekomstgericht curriculum voor het funderend onderwijs te komen.

Gedurende een jaar heeft het platform vele partijen betrokken bij de dialoog over de toekomstige inhoud van het onderwijs. Duizenden leraren, schoolleiders, bestuurders, leerlingen en ouders hebben via allerlei kanalen een bijdrage aan de discussie over toekomstgericht onderwijs geleverd. Met de opbrengsten uit deze dialoogfase en met inzichten uit wetenschappelijk onderzoek en internationale ervaringen, is het platform gekomen tot een visie op toekomstgericht onderwijs.

2. Stand van zaken Onderwijs2032

Het platform is erin geslaagd om in samenwerking met een groot aantal betrokkenen een visie te formuleren en te vervatten in een helder advies. Vooral in de afgelopen weken is er een levendige discussie ontstaan over de inhoud van dit advies. Verschillende partijen hebben zich kritisch uitgelaten over het eindrapport en het gevolgde proces. Het gaat dan bijvoorbeeld over de door het platform voorgestelde kennisdomeinen en de zorg dat vakken zouden verdwijnen. Anderen zijn enthousiast en willen juist graag met de uitwerking van het advies aan de slag. Naast de verschillen in opvattingen, is er ook één duidelijke overeenkomst: vrijwel iedereen deelt de noodzaak om integraal naar het curriculum voor het funderend onderwijs te kijken. De discussie richt zich daarom vooral op de vormgeving van het nieuwe curriculum en de betrokkenheid van leraren bij de totstandkoming ervan. Wij moeten en zullen voldoende tijd nemen om hierover nader het gesprek met elkaar aan te gaan.

Ook uw Kamer heeft het belang van een zorgvuldig proces en betrokkenheid van leraren benadrukt. In het debat van 9 maart heeft u mij daarom gevraagd om de rol van leraren bij de ontwikkeling van Onderwijs2032 verder te versterken. Conform de aangehouden motie van Van Meenen en Rog heb ik de Onderwijscoöperatie als vertegenwoordiger van de beroepsgroep gevraagd om met een procesvoorstel te komen voor de verdere uitwerking van Onderwijs2032.2 In het gesprek met de Onderwijscoöperatie en haar lidorganisaties zijn we gezamenlijk tot de conclusie gekomen dat het wenselijk is om eerst een verdiepingsfase in te lassen, voordat we met een ontwerpfase starten.

3. Brede verdiepingsfase Onderwijs2032

De verdiepingsfase van Onderwijs2032 bestaat uit twee onderdelen. Ten eerste wordt onder regie van de Onderwijscoöperatie een dialoog onder leraren over Onderwijs2032 georganiseerd. Onderwerp van gesprek is het advies van het platform en de wijze waarop de betrokkenheid van leraren bij de herijking van het curriculum op basis daarvan kan worden vergroot. Ten tweede wordt parallel daaraan door een breed samengestelde regiegroep samen met het onderwijsveld een inhoudelijke verdieping van advies gestart. Centraal staat de vraag wat het advies concreet betekent voor de onderwijspraktijk.

3.1 Onderwijscoöperatie: verdieping Onderwijs2032 onder leraren

In de consultatieronde die onder regie van de Onderwijscoöperatie en haar lidorganisaties wordt gestart, kan de door het platform georganiseerde dialoog onder leraren worden verdiept en verbreed. Deze ronde is er op gericht om de betrokkenheid van leraren bij Onderwijs2032 te vergroten en gerichte input op te halen voor het ontwerpproces. Hiertoe bespreekt de Onderwijscoöperatie met leraren in hoeverre de visie van het platform door de beroepsgroep wordt gedeeld en hoe deze visie verder uitgewerkt kan worden. Daarnaast gaat de Onderwijscoöperatie het gesprek met leraren aan over het te volgen proces en de randvoorwaarden die nodig zijn om curriculumontwikkeling in de praktijk te laten werken.

Ik stel het op prijs dat de Onderwijscoöperatie met dit constructieve voorstel is gekomen. Ik maak de uitvoering hiervan graag mogelijk door hiervoor de benodigde middelen en ondersteuning beschikbaar te stellen. De opbrengst van de verdieping zal door de Onderwijscoöperatie voor 1 november worden gevat in een rapportage. Het procesvoorstel dat de Onderwijscoöperatie heeft opgesteld is als bijlage bij deze brief toegevoegd3.

3.2 Inhoudelijke verdieping van het advies

Zoals de Onderwijscoöperatie ook stelt, is curriculumontwikkeling niet exclusief voorbehouden aan de beroepsgroep. Ook andere belanghebbenden zoals schoolleiders, schoolbestuurders, het vervolgonderwijs, ouders, leerlingen, het bedrijfsleven, wetenschappers en maatschappelijke en culturele organisaties kunnen en willen graag bijdragen aan de gewenste verdieping. Ik wil hen hiervoor ook de mogelijkheid bieden. Ik zie dit als een integraal onderdeel van een brede verdiepingsfase.

Een groot aantal leraren en scholen is al bezig met curriculumontwikkeling en brengt de visie van het platform in de praktijk. De aanstaande periode biedt een uitgelezen kans om te leren van de ervaringen die leraren en scholen daarbij opdoen. Het gaat dan om de haalbaarheid in de praktijk, de verdieping van de inhoud van het advies en de benodigde randvoorwaarden. Hierbij zullen ook moties die uw Kamer tijdens het hoofdlijnendebat heeft ingediend worden betrokken. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de motie Ypma c.s. over het stimuleren van het gesprek op school over de vormgeving van het onderwijs, de motie Straus c.s. over het belang van de Nederlandse waarden en de motie Bruins c.s. over aandacht voor praktische vaardigheden en het opleiden van vakmensen.4

Tevens kan in deze fase samen met het vervolgonderwijs worden verkend wat de herijking van het curriculum betekent voor de aansluiting op het mbo, hbo en wo en – in lijn met de motie Ypma – voor de lerarenopleidingen.5 Op deze manier kunnen bouwstenen voor het vervolg worden ontwikkeld en kan een leergemeenschap ontstaan waarin leraren en scholen – in samenwerking met wetenschappers, curriculumexperts en bestuurlijke partners – elkaar helpen om met curriculumontwikkeling aan de slag te gaan.

De Onderwijscoöperatie geeft aan niet de verantwoordelijkheid en regie te kunnen nemen voor dit gehele verdiepingsproces. Mijn voorstel is daarom om hiervoor een brede regiegroep in te richten. Aan deze regiegroep nemen de PO-Raad, VO-raad, de Algemene Vereniging van Schoolleiders, de Onderwijscoöperatie, het LAKS en Ouders & Onderwijs deel.6 De opbrengsten van de inhoudelijke verkenning worden voor 1 november verwerkt in een rapportage.

Er vindt regelmatig afstemming tussen beide verdiepingsonderdelen plaats. Dit maakt het onder meer mogelijk om vroegtijdig op signalen vanuit de beroepsgroep in te spelen, bijvoorbeeld door in de praktijk daarvoor reële alternatieven nader te verkennen. Graag ga ik met uw Kamer over dit voorstel in gesprek en verneem graag welke elementen uw Kamer van belang acht om in de verdiepingsfase mee te nemen.

4. Inrichting vervolg afhankelijk van verdiepingsfase

In november zullen de rapportages van de Onderwijscoöperatie en de regiegroep samen met een beleidsreactie aan uw Kamer worden aangeboden. Op basis van de opgedane inzichten in de verdiepingsfase wil ik samen met uw Kamer besluiten hoe het ontwerpproces vervolgens wordt vormgegeven.

5. Tot slot

Toekomstgericht onderwijs vraagt om meer dan vernieuwde kerndoelen en eindtermen. Het gaat erom dat leraren en scholen er in de praktijk mee kunnen werken en er de meerwaarde van inzien. Daarom is een zorgvuldig proces, voldoende tijd en een grote betrokkenheid van leraren essentieel. Ik ben ervan overtuigd dat we met dit procesvoorstel recht doen aan deze belangrijke uitgangspunten. Ik heb er vertrouwen in dat we gezamenlijk – met het onderwijs en met uw Kamer – tot een toekomstgericht curriculum voor elke leerling zullen komen.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 283

X Noot
2

Bijlage bij Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 303

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
4

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nrs. 288, 296 en 287.

X Noot
5

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 291

X Noot
6

Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie Straus en de motie Kuzu die de regering verzoekt om respectievelijk leerlingen en ouders te betrekken bij het vervolg van Onderwijs2032. Kamerstukken 31 293 en 31 289, nrs. 291 en 293

Naar boven