31 293 Primair Onderwijs

Nr. 197 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 31 januari 2014

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 13 december 2013 inzake het Besluit experiment flexibele en virtuele onderwijstijd (Kamerstuk 31 293, nr. 192). Bij brief van 31 januari 2014 heeft de Staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De adjunct-griffier van de commissie, Klapwijk

I.

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

       
 

1.

Algemeen

2

 

2.

Achtergrond en aanleiding

3

 

3.

Inleiding

4

 

4.

Alternatieven

5

 

5.

Ervaringen

5

 

6.

Wettelijke uitwerking

6

 

7.

Uitvoering en handhaafbaarheid

6

 

8.

Financiële gevolgen

6

 

9.

Artikelsgewijs

6

       

II.

Reactie van de Staatssecretaris

7

I. Vragen en opmerkingen uit de fracties

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende besluit. Het doel van dit experiment is inzicht krijgen in de effecten van virtuele en flexibele onderwijstijden op de onderwijskwaliteit en de tevredenheid van ouders en leerlingen. Deze leden vinden het positief dat er op deze manier meer ruimte wordt gegeven om als onderwijs tegemoet te komen aan vragen en behoeften uit de samenleving op het gebied van onderwijs en tevens werk te maken van gepersonaliseerde leerlijnen in het basisonderwijs. De leden hebben nog wel enkele vragen aan de Staatssecretaris.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende besluit. Meerdere keren hebben deze leden aangegeven dat volgens hen de huidige onderwijstijd binnen het primair onderwijs niet meer voldoet. Het is van belang om de onderwijstijd te vernieuwen, zodat het voldoet aan de leerbehoeften van leerlingen en aan de omstandigheden van werkende ouders die zorg en arbeid combineren. Deze leden kijken daarom reikhalzend uit naar de resultaten van het voorgestelde experiment. Daarnaast hebben zij een aantal vragen.

De leden van de SP-fractie staan kritisch tegenover de proef met het afwijken van de artikelen 8 en 15 van de WPO1 met betrekking tot de centraal vastgestelde vakanties, de inrichting van schoolweek en het geven van onderwijs. De leden zien risico’s in de richting van deze afwijking, ook al is die in deze proef nog beperkt.

De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderhavige besluit. In het algemeen zijn deze leden voorstander van experimenten ten aanzien van flexibele schooltijden. Het onderwijs moet meer ruimte krijgen om maatwerk te kunnen leveren dat past bij de wens van de school en ouders. Deze leden vinden de ontwikkeling naar meer scholen met gepersonaliseerde leerlijnen een goede ontwikkeling, die past binnen de huidige tijd. Zij zijn verheugd dat de eerste resultaten van het Experiment Flexibilisering Onderwijstijd positief zijn.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de het voorliggende besluit. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorgenomen besluit. Zij kunnen zich veel voorstellen bij experimenten inzake onderwijstijd. Voor zover dat echter betekent dat in die experimenten het onderwijs deels niet meer door bekwaam onderwijspersoneel hoeft te worden gegeven, vinden zij het merkwaardig dat dit bedoeld zou zijn om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren.

2. Achtergrond en aanleiding

De leden van de PvdA-fractie lezen in de nota van toelichting dat ouders en leerlingen straks in overleg met de school de onderwijstijd gaan bepalen. Hoe wordt deze betrokkenheid van ouders en in het bijzonder van leerlingen geregeld? Hoe wordt straks tussen de verschillende en uiteenlopende meningen van ouders gekozen voor een onderwijstijd, zo vragen zij. Eén van de aanleidingen voor dit experiment wordt gevormd door de omstandigheden van werkende ouders. Wat dient een school te doen bij onenigheden ten aanzien van onderwijstijd, tussen bijvoorbeeld werkende en niet-werkende ouders? Hoe komt de focus van dit experiment te liggen bij het ontlasten van werkende ouders, zo willen deze leden weten.

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de indeling van curricula en de inrichting van lesuren, wanneer deze (deels) ondergeschikt gemaakt gaan worden aan een overleg tussen ouders, leerlingen en scholen.

De leden vragen of de Staatssecretaris deze zorgen eveneens heeft en/of hoe hij deze mogelijke problemen tegemoet wil treden.

De leden van de CDA-fractie staan positief tegenover een experiment om 10% van de onderwijstijd virtueel vorm te gaan geven. Deze leden zijn van mening dat dit een logische stap is door de ontwikkeling van de digitalisering. Zij hebben de afgelopen jaren meermalen aandacht gevraagd voor de mogelijkheden om digitalisering op een vernieuwende wijze in te zetten voor het onderwijs mede gezien de ontwikkelingen ten aanzien van gepersonaliseerde leerlijnen.

De genoemde leden vragen aandacht voor het volgende. De afgelopen jaren is vele malen gebleken dat de ruimte die er is voor scholen om een beroep te doen op artikel 176k WPO beperkt is. Dit beroep is verbonden aan allerlei voorwaarden. Dat is op zich logisch, maar komen deze strakke voorwaarden niet in conflict met de behoefte om meer maatwerk te kunnen leveren, door te experimenteren? Staat dit niet haaks op de regels rondom dit wetsartikel, omdat experimenten nu eenmaal moeilijk te standaardiseren zijn? Gaarne ontvangen deze leden een nadere toelichting waarom 176k WPO niet gebruikt mag worden voor experimenten ten behoeve van een enkele school, zonder dat er meer scholen van profiteren. Zou het niet mogelijk moeten zijn de scholen die voorlopen op de rest ook meer te faciliteren in hun wens om maatwerk te leveren, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie constateren dat voor het voorgenomen besluit de behoeften van werkende ouders leidend waren. Zij constateren dat deze belangen echter geen onderdeel uitmaken van de doelen waarop de wettelijke experimenteerbepaling ziet. Zij vragen waarom de onderbouwing van de voorstellen niet primair op de bevordering van de onderwijsbelangen gericht is. Eveneens vragen zij waarom de belangen van werkende ouders ook in dit besluit als prominent onderdeel opgevoerd worden, terwijl daarvoor reeds het eerdere experiment flexibilisering onderwijstijd voorhanden is.

3. Inleiding

De leden van de VVD-fractie merken op dat er momenteel al een experiment loopt met flexibele schooltijden, waarbij scholen mogen afwijken van vastgestelde vakanties en de vijf lesdagen. De eerste ervaringen zijn positief, zo blijkt ook uit de voortgangsrapportages. Zowel ouders als leraren geven aan blij te zijn met de flexibiliteit en de ruimte die zij daardoor hebben gekregen. Dit experiment loopt af op 1 augustus 2014. Deze leden vragen waarom er is gekozen voor het inrichten van een nieuw experiment. Kan op basis van de ervaringen met het huidige experiment de wetgeving niet al worden aangepast? Welke criteria worden gebruikt voor de monitoring van het bestaande experiment? In hoeverre verschilt de monitoring van het nieuwe experiment ten opzichte van het bestaande, zo vragen de genoemde leden. Als het huidige experiment positief wordt geëvalueerd, worden de regels dan voor alle scholen versoepeld, of wacht de Staatssecretaris dan eerst nog de evaluatie van dit nieuwe experiment af? In hoeverre kunnen deelnemende scholen aan het bestaande experiment, hun experimenteerstatus verlengd krijgen? Of moeten deze scholen opnieuw een aanvraag indienen voor deelname aan het nieuwe experiment? Het zou volgens deze leden zonde zijn als we door het inrichten van een nieuw experiment, met een evaluatieperiode van drie jaar, onnodige vertraging op zouden lopen. De genoemde leden zijn namelijk voorstander van flexibele omgang met onderwijstijden zodat er meer rekening wordt gehouden met de behoeften van ouders en leerlingen.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de Staatssecretaris denkt over de invloed op de werkdruk van leraren en schoolleiders wanneer zij het onderwijsaanbod moeten gaan afstemmen op gepersonaliseerde leerlijnen.

De genoemde leden vragen of de Staatssecretaris kan aangeven waarop hij de stelling baseert dat de onderwijstijd als knellend wordt ervaren.

De leden van de D66-fractie vinden het positief dat nu stappen worden genomen om strikte normen met betrekking tot de onderwijstijd aan te passen, waardoor meer maatwerk kan worden geboden aan leerlingen. Bovendien sluit het flexibeler inrichten van de onderwijstijd, waarbij ook rekening wordt gehouden met virtuele onderwijstijd, beter aan bij de ontwikkelingen van deze tijd. Wat deze leden betreft, mogen de stappen echter nog wel wat ambitieuzer zijn. Natuurlijk mag onderwijskwaliteit niet lijden onder aanpassingen van de onderwijstijd, maar voornoemde leden verwachten juist een positief effect, omdat het mogelijkheden biedt aan scholen om veel gerichter de onderwijstijd in te zetten in dienst van de onderwijskwaliteit. Daarnaast is het aan scholen zelf om al dan niet gebruik te maken van de mogelijkheden, waarbij deze leden erop vertrouwen dat onderwijskwaliteit voor scholen bij deze keuze voorop staat. Deze leden wijzen op de zeer positieve beoordeling van ouders en leraren in de eerste monitoringsrapportages; als de onderwijskwaliteit eronder zou lijden zouden de oordelen ook minder positief zijn, zo menen deze leden. Welke effecten verwacht de Staatssecretaris waardoor hij het direct sectorbreed beschikbaar maken van de mogelijkheden niet opportuun acht? Kan de Staatssecretaris daarnaast aangeven waarom hij het experiment beperkt tot 15 basisscholen, en niet bijvoorbeeld 20 of meer? Is er een mogelijkheid om het aantal uit te breiden wanneer er veel kansrijke aanvragen worden gedaan, zo vragen deze leden.

De genoemde leden vragen waarom het experiment alleen gericht is op het primair onderwijs. Ook in het voortgezet onderwijs is grote behoefte aan een flexibeler inrichting van de onderwijstijd, waarbij ook ruimte kan worden geboden voor virtuele lesuren. Kan de Staatssecretaris de keuze motiveren om dit experiment niet voor het voortgezet onderwijs beschikbaar te maken? Deze leden noemen het voorbeeld van een school die leerlingen de mogelijkheid biedt om vrije dagen op te nemen wanneer zij bij zijn met de lesstof, binnen de kaders van de onderwijstijd en aan een maximum gebonden. Kan de Staatssecretaris hierop reageren, zo vragen zij.

Tot slot vragen deze leden welke knelpunten nog bestaan met betrekking tot de flexibele invulling van de onderwijstijd waar het gaat om cao-afspraken. Bij de eerste monitoringsrapportage2 werd aangegeven dat hier nog belangrijke knelpunten lagen. Hoe zijn of worden deze knelpunten aangepakt? Is de Staatssecretaris in overleg met de sociale partners om de knelpunten in de cao bij de modernisering van ons onderwijs op te lossen, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie hebben met enige verwondering kennisgenomen van de bewering dat de huidige wetgeving geen mogelijkheden zou bieden voor flexibele leerarrangementen waarbij het klassikale model wordt losgelaten. Graag ontvangen zij hierbij nadere onderbouwing. Scholen hanteren immers op grote schaal allerlei werkvormen en arrangementen waarbij zelfstandig of groepsgewijs en niet klassikaal wordt geleerd. Naar hun mening laat de huidige wetgeving die flexibiliteit wel degelijk toe, maar is het fundamentele onderscheid of het onderwijs onder verantwoordelijkheid van bekwaam personeel valt. Graag zien zij verheldering op dit punt.

4. Alternatieven

De leden van de SGP-fractie constateren dat de experimenten die ten aanzien van onderwijstijd uitgevoerd of voorgesteld worden, zich begeven binnen de wettelijke kaders voor het totaal aantal uren onderwijstijd in de basisschool. Zij vragen waarom de Staatssecretaris niet besloten heeft om mogelijkheden te bieden voor experimenten waarbij het aantal onderwijsuren per jaar beperkt wordt, mede gezien het feit dat de onderwijstijd in Nederland ten opzichte van andere landen hoog lijkt. Waarom worden de experimenten met flexibele en virtuele leertijd gesitueerd binnen de totale onderwijstijd in plaats van als aanvulling op een verlaagde totale onderwijstijd, zo vragen zij.

5. Ervaringen

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de kwaliteit van onderwijs altijd voorop dient te staan. De nieuwe alternatieven voor onderwijstijd zouden de kwaliteit van het onderwijs niet mogen ondermijnen. De kwaliteit is vaak af te lezen aan de ontwikkeling van leerlingen. In de nota van toelichting wordt de ontwikkeling van leerlingen onvoldoende betrokken. De leden vinden dat het criterium «pedagogisch verantwoord onderwijs voor leerlingen» meegenomen dient te worden bij het beoordelen van de resultaten van dit experiment. Gaat de regering dit criterium meenemen bij de beoordeling van de resultaten? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt er binnen dit experiment rekening gehouden met wat pedagogisch verantwoord is voor leerlingen, zo vragen zij.

De leden van deze fractie lezen dat ouders erg tevreden zouden zijn met het experiment, maar over de leerling wordt niet gesproken. Hoe tevreden zijn de leerlingen? Hoe wordt straks de tevredenheid van leerlingen gemeten, zo informeren deze leden.

De leden van de SP-fractie zijn bezorgd over de mogelijke invoering van individuele lestijden, omdat dit ertoe zou kunnen leiden dat leerlingen nog maar een beperkte tijd op school zouden zijn. Ook baart het deze leden zorgen dat dit scholen en gemeentes in een lastig parket kan brengen bij het afdwingen van de leerplicht. De leden vragen of de wensen en tijdsindeling van ouders bepalend moet zijn voor onze omgang met de leerplicht.

De genoemde leden beschouwen de aanwezigheid van een bekwame en bevoegde leraar cruciaal voor onderwijs en zien dus weinig in elke vorm van afbreuk van die terecht bijzondere positie.

Deze leden vragen, naar aanleiding van de positieve reacties van scholen over het experiment tot zover, of er een overzicht gegeven kan worden van de onderwijskundige grondslagen van de deelnemende scholen.

De genoemde leden merken op dat er nu al voorlopige resultaten zijn met betrekking tot tevredenheid van betrokkenen. Zij vragen of er ook al resultaten zijn van inspectieonderzoeken naar de kwaliteit van deze scholen.

6. Wettelijke uitwerking

De leden van de CDA-fractie vragen een nadere toelichting op de voorwaarde dat alleen scholen die gebruik willen maken van gepersonaliseerde leerlijnen aan het experiment mee mogen doen. Zijn er niet ook scholen die dit niet hebben, maar desondanks graag zouden experimenteren met virtuele leertijd? Wat is de reden om hen niet toe te laten tot het experiment, zo willen deze leden weten.

7. Uitvoering en handhaafbaarheid

De leden van de SP-fractie zijn bijzonder geïnteresseerd in de vraag hoe leraren volgens de regering moeten controleren of en hoe leerlingen hun onderwijstijd invullen wanneer dit niet in een klassensituatie of een verlengde daarvan gebeurt.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de invoering van virtuele onderwijstijd gestoeld zal moeten zijn op wederzijds vertrouwen tussen school en ouders. Kan worden aangegeven hoe de naleving van de virtuele onderwijstijd er in de praktijk uit zal zien? De genoemde leden willen voorkomen dat deze naleving zal leiden tot meer regeldruk bij de scholen.

8. Financiële gevolgen

De leden van de CDA-fractie willen weten wat er gebeurt met leerlingen waarvan de ouders de elektronische informatiedrager niet kunnen betalen. Is daar een voorziening voor binnen de WTOS3, of een andere regeling? De genoemde leden zouden het niet wenselijk vinden als dergelijke experimenten de facto alleen toegankelijk zijn voor draagkrachtige ouders. Graag ontvangen zij hierop een toelichting. Waaruit worden verder de kosten van de scholen voor het experiment betaald, zo vragen zij.

9. Artikelsgewijs

Artikel 1

De leden van de CDA-fractie vragen naar de reden waarom virtuele onderwijstijd alleen ingevuld kan worden als er een leraar bereikbaar is en dus binnen de openingstijden van de school. Bij vragen aan de leraar zou hierin toch ook voorzien kunnen worden door de software? Ook leraren kunnen reageren buiten de schooltijden indien zij dit willen en hun rooster hierop kunnen afstemmen. Gaarne ontvangen deze leden hierop een nadere toelichting.

Artikel 2

De leden van de VVD-fractie lezen dat er bij de inrichting van het experiment is gekozen om maximaal 10% van de lestijd in te vullen via elektronische informatiedragers. Waarom is er voor deze 10% gekozen? Is deze norm geldig voor elk schooljaar of is het een gemiddelde van de totale schoolperiode, zo willen deze leden weten.

De genoemde leden merken op dat de experimenten zijn bedoeld om meer vrije ruimte te creëren binnen bepaalde grenzen. Waarom worden hier de grenzen van 10% als uitgangspunt genomen. Wordt hiermee niet de gegeven ruimte vooraf alsnog dichtgetimmerd met regels, zo vragen deze leden.

De leden van deze fractie vragen hoe de Staatssecretaris aankijkt tegen onderwijsvormen waarbij docenten bijvoorbeeld de dag voor een proefwerk via sociale media spreekuur houden en leerlingen nog hun laatste vragen kunnen stellen. Of vormen waarbij docenten persoonlijke feedback op proefwerken of leerproblemen geven via digitale media, waardoor formatieve evaluatie een-op-een mogelijk is, iets wat in een klaslokaal onder schooltijd niet altijd mogelijk is? Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat ook dit soort werkvormen zeer effectief onderwijs kunnen zijn? Zijn deze onderwijsvormen voldoende mogelijk bij een norm van 10%? Kan er, in plaats van een kwantitatieve norm, niet veel meer een kwalitatieve beschrijving komen welke digitale onderwijsvormen gewenst zijn en welke niet, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie vragen of het doel van beter combineren van werk en privé door ouders juist nog beter is gediend als de leerling ook buiten de schooltijden, in overleg met de school, kan werken.

Artikel 4

De leden van de VVD-fractie lezen dat de medezeggenschapsraad instemmingsrecht heeft als het gaat om de deelname van de school aan dit experiment. Op deze manier hebben docenten en ouders voldoende invloed op dit besluit. In hoeverre heeft de medezeggenschapsraad inspraak bij de opzet van het experiment binnen de kaders die nu voorliggen, zo vragen deze leden. Hoe wordt de tevredenheid van ouders over nieuwe schooltijden gemeten? Momenteel is het zo dat de belangen van ouders en docenten niet altijd parallel lopen in de discussie over andere onderwijstijden. In hoeverre wil de Staatssecretaris op dit punt nog nadere maatregelen nemen, zo willen zij weten.

II. Reactie van de Staatssecretaris

1. Achtergrond en aanleiding

De leden van de PvdA-fractie lezen in de nota van toelichting dat ouders en leerlingen straks in overleg met de school de onderwijstijd gaan bepalen. Hoe wordt deze betrokkenheid van ouders en in het bijzonder van leerlingen geregeld?

Flexibele omgang met onderwijstijden vraagt om goede afspraken over de individuele aanwezigheid van leerlingen. De manier waarop dit gebeurt hangt af van de behoeften en leerstijl van leerlingen, de vraag van ouders, de keuzes van de school en de praktische haalbaarheid. Ouders en school maken per periode afspraken over de aanwezigheid van de leerlingen. Uiteindelijk is de visie van de school bepalend, want zij is verantwoordelijk voor de onderwijskwaliteit.

Hoe wordt straks tussen de verschillende en uiteenlopende meningen van ouders gekozen voor een onderwijstijd, zo vragen zij. Eén van de aanleidingen voor dit experiment wordt gevormd door de omstandigheden van werkende ouders. Wat dient een school te doen bij onenigheden ten aanzien van onderwijstijd, tussen bijvoorbeeld werkende en niet-werkende ouders?

De school is verantwoordelijk voor de onderwijskwaliteit, dus ook voor de vaststelling van de onderwijstijden. Zo kan de school ervoor kiezen om op vaste tijden op de dag groepsactiviteiten te organiseren om op die manier zorg te dragen voor de socialisatiefunctie van het onderwijs. Overigens zitten individuele onderwijstijden elkaar per definitie niet in de weg. Ouders hebben geen zeggenschap over de onderwijstijden van andere leerlingen dan hun eigen kind(eren). Ook ondervinden zij geen hinder van de keuzes van andere ouders.

Hoe komt de focus van dit experiment te liggen bij het ontlasten van werkende ouders, zo willen deze leden weten.

Zoals hierboven ook al geantwoord, speelt de wens van ouders een rol in het vaststellen van de individuele onderwijstijden van hun kind(eren). De tijden kunnen worden aangepast aan de werktijden van ouders. Uiteraard zijn de effecten op het leren van hun kind(eren) leidend bij het bepalen van de onderwijstijden. Het is de verantwoordelijkheid van de school om hierop toe te zien en hierover het gesprek met ouders aan te gaan.

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de indeling van curricula en de inrichting van lesuren, wanneer deze (deels) ondergeschikt gemaakt gaan worden aan een overleg tussen ouders, leerlingen en scholen. De leden vragen of de Staatssecretaris deze zorgen eveneens heeft en/of hoe hij deze mogelijke problemen tegemoet wil treden.

Het curriculum wordt niet ondergeschikt aan de wensen van ouders en de uitkomst van overleg tussen school en ouders over de aanwezigheid van hun kind(eren). Er wordt niet afgeweken van de wettelijke bepalingen ten aanzien van de inhoud van het onderwijs, zoals omschreven in artikel 9 van de Wet op het primair onderwijs (WPO). Evenmin wordt afgeweken van de minimale onderwijstijd, zoals omschreven in artikel 8, achtste lid, onderdeel b, van de WPO of van de kerndoelen, bedoeld in artikel 9, zesde lid, van de WPO. De invulling van de onderwijstijd kan dus niet ten koste gaan van de inhoud of de duur van het onderwijs.

De leden van de CDA-fractie vragen aandacht voor het volgende. De afgelopen jaren is vele malen gebleken dat de ruimte die er is voor scholen om een beroep te doen op artikel 176k WPO beperkt is. Dit beroep is verbonden aan allerlei voorwaarden. Dat is op zich logisch, maar komen deze strakke voorwaarden niet in conflict met de behoefte om meer maatwerk te kunnen leveren, door te experimenteren? Staat dit niet haaks op de regels rondom dit wetsartikel, omdat experimenten nu eenmaal moeilijk te standaardiseren zijn? Gaarne ontvangen deze leden een nadere toelichting waarom 176k WPO niet gebruikt mag worden voor experimenten ten behoeve van een enkele school, zonder dat er meer scholen van profiteren. Zou het niet mogelijk moeten zijn de scholen die voorlopen op de rest ook meer te faciliteren in hun wens om maatwerk te leveren, zo vragen zij.

Artikel 176k van de WPO is pas vanaf 1 januari 2013 van kracht. Dit artikel is juist ingevoerd om meer ruime te bieden voor experimenten met vernieuwende concepten. Het onderhavige besluit is het eerste experiment op basis van dit artikel dat ik uw Kamer heb voorgelegd.

Het wetsartikel geeft de voorwaarden aan wanneer experimenteren mogelijk is: namelijk bij algemene maatregel van bestuur, welke vier weken wordt voorgehangen bij de Tweede en Eerste Kamer en van welke wetsartikelen in zo’n geval mag worden afgeweken. Scholen kunnen dus ook geen beroep doen op dat artikel.

Experimenteerbepalingen geven de mogelijkheid aan de regering om nieuwe ontwikkelingen te onderzoeken en te stimuleren door middel van het kunnen afwijken van de bestaande wet- en regelgeving. Zij zijn een belangrijk instrument voor vernieuwing. Omdat daarbij wordt afgeweken van de wet, is tegelijkertijd voorzichtigheid geboden. Daarom gaat de ruimte die wordt geboden gepaard met een aantal waarborgen voor het kunnen experimenteren. Zo geldt dat afwijking van de WPO ten behoeve van een experiment alleen maar bij algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld en dat de duur van zo’n experiment beperkt is.

Met het onderhavige besluit verwacht ik een verbetering van het onderwijsstelsel te kunnen realiseren. Experimenteren om het experimenteren, door scholen ruimte te bieden zonder dat helder is waar dit toe kan leiden, past niet binnen de zorg die ik voor het onderwijsstelsel betracht.

De leden van de SGP-fractie constateren dat voor het voorgenomen besluit de behoeften van werkende ouders leidend waren. Zij constateren dat deze belangen echter geen onderdeel uitmaken van de doelen waarop de wettelijke experimenteerbepaling ziet. Zij vragen waarom de onderbouwing van de voorstellen niet primair op de bevordering van de onderwijsbelangen gericht is. Eveneens vragen zij waarom de belangen van werkende ouders ook in dit besluit als prominent onderdeel opgevoerd worden, terwijl daarvoor reeds het eerdere experiment flexibilisering onderwijstijd voorhanden is.

De experimenteerbepaling ziet wel degelijk op experimenten met het oog op verbetering van de kwaliteit, naast toegankelijkheid en doelmatigheid van het basisonderwijs, zoals blijkt uit artikel 176k, eerste lid, van de WPO. Met dit experiment wordt onderzocht of een kwaliteitsverbetering kan worden bewerkstelligd door in aanvulling op gepersonaliseerd onderwijs de onderwijstijd op het niveau en de behoeften van leerlingen aan te passen. Met dit experiment wordt verder beoogd de toegankelijkheid van het onderwijs te vergroten, doordat ouders beter in staat worden gesteld de deelname aan het onderwijs door hun kinderen af te stemmen op hun werk en privéomstandigheden. Dat het reeds bestaande experiment voldoende soelaas biedt, zie ik anders, want dat experiment houdt geen rekening met de ontwikkelingen op het gebied van ict.

2. Inleiding

De leden van de VVD-fractie merken op dat er momenteel al een experiment loopt met flexibele schooltijden, waarbij scholen mogen afwijken van vastgestelde vakanties en de vijf lesdagen. De eerste ervaringen zijn positief, zo blijkt ook uit de voortgangsrapportages. Zowel ouders als leraren geven aan blij te zijn met de flexibiliteit en de ruimte die zij daardoor hebben gekregen. Dit experiment loopt af op 1 augustus 2014. Deze leden vragen waarom er is gekozen voor het inrichten van een nieuw experiment.

Op basis van de ervaringen met het Experiment flexibilisering onderwijstijd zal besloten worden of het wenselijk is om over te gaan tot een wetsvoorstel om de regels betreffende de centraal vastgestelde vakanties en de schoolweek van minimaal vijf dagen aan te passen. Als dit besluit positief is, zal een deel van de ruimte die met het onderhavige besluit gecreëerd wordt, voor alle scholen van toepassing worden. Hiermee zou echter één van de mogelijkheden die het gepersonaliseerde leren en de ontwikkelingen op het gebied van ict bieden, namelijk onderwijs op afstand, niet benut worden. Daarom is gekozen een nieuw experiment in te richten. Daarbij is rekening gehouden met het volgende tijdpad. Het Experiment flexibilisering onderwijstijd eindigt per 1 augustus 2014. Een besluit om eventueel over te gaan tot aanpassing van de wetgeving zou gevolgd worden door een traject dat de wetgeving daadwerkelijk aanpast. Een dergelijk besluit en bijbehorend wetstraject duurt gemiddeld drie jaar. Pas in 2017 zou deze wetgeving de ruimte bieden om te werken met flexibele onderwijstijden.

Kan op basis van de ervaringen met het huidige experiment de wetgeving niet al worden aangepast?

De ervaringen met het Experiment flexibilisering onderwijstijd zijn, vooral wat betreft de tevredenheid van ouders, positief. Voor een goede onderbouwing van mogelijke wetswijziging die flexibele onderwijstijden mogelijk maakt, is het echter belangrijk om de gehele evaluatie van het driejarige traject af te wachten. In het laatste schooljaar zal meer zicht verkregen worden op de onderwijskwaliteit en de praktische inrichting. Ik wil de uitkomsten daarvan afwachten, voordat ik een wetsvoorstel aan uw Kamer voorleg.

Welke criteria worden gebruikt voor de monitoring van het bestaande experiment? In hoeverre verschilt de monitoring van het nieuwe experiment ten opzichte van het bestaande, zo vragen de genoemde leden.

In de monitor bij het Experiment flexibilisering onderwijstijd wordt gekeken naar de manier waarop scholen omgaan met flexibele onderwijstijden, de effecten op de arbeidsparticipatie van ouders, de ontwikkeling in het gebruik van de kinderopvang, de tevredenheid van ouders, leerlingen, leraren en schoolleiders en de effecten op de onderwijskwaliteit. In het Experiment flexibele en virtuele onderwijstijd zullen deze aspecten ook onderzocht worden. Daarnaast wordt gekeken naar het effect van de virtuele onderwijstijd op de sociale competenties van leerlingen en zal er meer aandacht worden besteed aan het onderwijsleerproces en het contact met de leraar. In artikel 6 van het besluit zijn alle aspecten die ik wil onderzoeken benoemd.

Als het huidige experiment positief wordt geëvalueerd, worden de regels dan voor alle scholen versoepeld, of wacht de Staatssecretaris dan eerst nog de evaluatie van dit nieuwe experiment af?

Op basis van de ervaringen met het Experiment flexibilisering onderwijstijd zal besloten worden of het wenselijk is om over te gaan tot een wetsvoorstel om de regels betreffende de centraal vastgestelde vakanties en de schoolweek van minimaal vijf dagen aan te passen. Dit zou dan gelden voor alle scholen. Het is niet wenselijk om het besluit hiertoe af te laten hangen van de uitkomsten van het Experiment flexibele en virtuele onderwijstijden. Dit zou namelijk onnodige vertraging opleveren.

In hoeverre kunnen deelnemende scholen aan het bestaande experiment, hun experimenteerstatus verlengd krijgen? Of moeten deze scholen opnieuw een aanvraag indienen voor deelname aan het nieuwe experiment?

De scholen die deelnemen aan het Experiment flexibilisering onderwijstijd mogen na afloop van het experiment (1-8-2014) nog twee jaar afwijken van de betreffende regelgeving in afwachting van (een besluit tot) aanpassing van de regelgeving (dus tot 1-8-2016). Als wordt besloten tot aanpassing van de wettelijke voorschriften kan de termijn waarvoor de experimenteerruimte wordt gegeven verlengd worden.4

Het is denkbaar dat een school die deelneemt aan het Experiment flexibilisering onderwijstijd zich ook aanmeldt voor het Experiment flexibele en virtuele onderwijstijd. Dit is alleen opportuun wanneer de school in kwestie een focus op ict heeft. Mocht dit zich voordoen, dan zullen deze scholen aan dezelfde voorwaarden en selectiecriteria moeten voldoen als andere scholen.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de Staatssecretaris denkt over de invloed op de werkdruk van leraren en schoolleiders wanneer zij het onderwijsaanbod moeten gaan afstemmen op gepersonaliseerde leerlijnen.

Er zijn al scholen in Nederland die met gepersonaliseerde leerlijnen werken, zoals de scholen in het Experiment flexibilisering onderwijstijd. Uit de monitor bij dit experiment blijkt dat 25% van de leraren ontevreden is over de werkdruk.5 Los van de vraag of dit percentage hoger is dan op andere scholen, blijkt dat de ontevredenheid groter is bij scholen die pas recent op flexibele onderwijstijden en een nieuw onderwijsconcept zijn overgestapt. Op scholen die al langer werken met flexibele onderwijstijden is juist opvallend weinig personeel ontevreden met de werkdruk. Het lijkt erop dat met name de omslag naar een nieuwe manier van werken veel vraagt van leraren. Er zijn ook zeer positieve uitkomsten. Zo zou 25% van de leraren niet meer op een school met reguliere onderwijstijden willen werken.

De genoemde leden vragen of de Staatssecretaris kan aangeven waarop hij de stelling baseert dat de onderwijstijd als knellend wordt ervaren.

In 2008 hebben het Kinderopvangfonds, VOS/ABB, de Brancheorganisatie Kinderopvang, BOinK en de PO-Raad gezamenlijk het project «Andere Tijden in onderwijs en opvang» opgezet. Deze projectgroep constateert dat de belangstelling voor een andere indeling van schooltijden groeiende is. Dat is ook mijn beeld. Het komt regelmatig voor dat scholen mij vragen of zij mogen werken met flexibele onderwijstijden of op een andere manier mogen afwijken van de onderwijstijd. De derde monitorrapportage over het Experiment flexibilisering onderwijstijd gaat gepaard met een onderzoek naar welke wijzigingen scholen zouden willen doorvoeren op het gebied van onderwijstijd. Ik zal u hierover na de zomer informeren.

De leden van de D66-fractie vinden het positief dat nu stappen worden genomen om strikte normen met betrekking tot de onderwijstijd aan te passen, waardoor meer maatwerk kan worden geboden aan leerlingen en aan wordt gesloten bij de ontwikkelingen van deze tijd. Zij wijzen op de zeer positieve beoordeling van ouders en leraren in de eerste monitoringsrapportages; als de onderwijskwaliteit eronder zou lijden zouden de oordelen ook minder positief zijn, zo menen deze leden. Zij vragen welke effecten de Staatssecretaris verwacht waardoor hij het direct sectorbreed beschikbaar maken van de mogelijkheden niet opportuun acht.

Graag verwijs ik naar het antwoord op eerdere vragen van de VVD in deze paragraaf.

Kan de Staatssecretaris daarnaast aangeven waarom hij het experiment beperkt tot 15 basisscholen, en niet bijvoorbeeld 20 of meer? Is er een mogelijkheid om het aantal uit te breiden wanneer er veel kansrijke aanvragen worden gedaan, zo vragen deze leden.

Er is ruimte voor 15 scholen binnen het experiment om zo goed toezicht te kunnen houden en onderzoek te kunnen doen op de deelnemende scholen.

De leden van de D66-fractie vragen of de Staatssecretaris de keuze kan motiveren om dit experiment niet voor het voortgezet onderwijs beschikbaar te maken? Deze leden noemen het voorbeeld van een school die leerlingen de mogelijkheid biedt om vrije dagen op te nemen wanneer zij bij zijn met de lesstof, binnen de kaders van de onderwijstijd en aan een maximum gebonden. Kan de Staatssecretaris hierop reageren, zo vragen zij.

In het voortgezet onderwijs worden geen gecontroleerde experimenten gehouden met «virtuele lesuren», omdat deze in het voortgezet onderwijs al mogelijk zijn onder de vigerende wet- en regelgeving. «E-learning» kan in het voortgezet onderwijs erkend worden als onderwijstijd. Voorwaarden hiervoor zijn dat de medezeggenschapsraad ermee instemt dat een deel van de onderwijstijd hiermee wordt ingevuld en dat de school via registratie kan aantonen dat tijdens e-learning sprake is van frequent contact tussen leerling en docent.

Met de voorgenomen modernisering van de wettelijke normen voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs blijft die ruimte volop overeind en wordt bovendien aanvullende ruimte geboden voor een meer flexibele inrichting van het onderwijsprogramma, bijvoorbeeld voor het uitdagen van talentvolle leerlingen, of het bieden van ondersteuning aan leerlingen die dit nodig hebben.

Tot slot vragen deze leden welke knelpunten nog bestaan met betrekking tot de flexibele invulling van de onderwijstijd waar het gaat om cao-afspraken. Bij de eerste monitoringsrapportage6 werd aangegeven dat hier nog belangrijke knelpunten lagen. Hoe zijn of worden deze knelpunten aangepakt? Is de Staatssecretaris in overleg met de sociale partners om de knelpunten in de cao bij de modernisering van ons onderwijs op te lossen, zo vragen deze leden.

Tussen de sociale partners en de besturen van de twaalf scholen in het Experiment flexibilisering onderwijstijd zijn aanvullende cao-afspraken gemaakt. Deze maken het mogelijk met flexibele onderwijstijden te werken en tegelijk de werknemers tot hun recht te laten komen. Of en in hoeverre er in de toekomst sectorbreed afspraken worden gemaakt over modernisering van de cao in relatie tot werktijden, is aan de werknemers en werkgevers.

De leden van de SGP-fractie hebben met enige verwondering kennisgenomen van de bewering dat de huidige wetgeving geen mogelijkheden zou bieden voor flexibele leerarrangementen waarbij het klassikale model wordt losgelaten. Graag ontvangen zij hierbij nadere onderbouwing. Scholen hanteren immers op grote schaal allerlei werkvormen en arrangementen waarbij zelfstandig of groepsgewijs en niet klassikaal wordt geleerd. Naar hun mening laat de huidige wetgeving die flexibiliteit wel degelijk toe, maar is het fundamentele onderscheid of het onderwijs onder verantwoordelijkheid van bekwaam personeel valt. Graag zien zij verheldering op dit punt.

Het is inderdaad al mogelijk om met individuele leerlijnen te werken binnen de vaste onderwijstijden. Scholen kijken naar hoe verschillende onderwijsactiviteiten binnen de vaste onderwijstijd worden ingevuld en afgestemd op de leerlingen. Dit experiment biedt meer ruimte om ook de onderwijstijd aan het niveau en de (leer)behoeften van leerlingen aan te passen. Ook binnen dit experiment vervult de leraar zijn rol: de virtuele onderwijstijd kan alleen vervuld worden als de leerling in contact kan treden met de leraar.

3. Alternatieven

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de Staatssecretaris niet besloten heeft om mogelijkheden te bieden voor experimenten waarbij het aantal onderwijsuren per jaar beperkt wordt, mede gezien het feit dat de onderwijstijd in Nederland ten opzichte van andere landen hoog lijkt. Waarom worden de experimenten met flexibele en virtuele leertijd gesitueerd binnen de totale onderwijstijd in plaats van als aanvulling op een verlaagde totale onderwijstijd, zo vragen zij.

Uit verschillende studies blijkt dat de minimale onderwijstijd die effectief wordt besteed een belangrijke waarborg is voor kwaliteit.7 Ik wil dan ook niet tornen aan de hoeveelheid onderwijsuren die basisschoolleerlingen genieten.

4. Ervaringen

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de kwaliteit van onderwijs altijd voorop dient te staan. De nieuwe alternatieven voor onderwijstijd zouden de kwaliteit van het onderwijs niet mogen ondermijnen. De kwaliteit is vaak af te lezen aan de ontwikkeling van leerlingen. In de nota van toelichting wordt de ontwikkeling van leerlingen onvoldoende betrokken. De leden vinden dat het criterium «pedagogisch verantwoord onderwijs voor leerlingen» meegenomen dient te worden bij het beoordelen van de resultaten van dit experiment. Gaat de regering dit criterium meenemen bij de beoordeling van de resultaten? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt er binnen dit experiment rekening gehouden met wat pedagogisch verantwoord is voor leerlingen, zo vragen zij.

Er zal zeker worden gekeken naar de kwaliteit van het onderwijs binnen dit experiment. De inspectie zal extra toezicht houden op deze scholen en in de monitor is onderwijskwaliteit een belangrijk criterium. De inspectie zal hierbij uitgaan van de kwaliteitseisen die ook aan andere scholen worden gesteld.

De leden van deze fractie lezen dat ouders erg tevreden zouden zijn met het experiment, maar over de leerling wordt niet gesproken. Hoe tevreden zijn de leerlingen? Hoe wordt straks de tevredenheid van leerlingen gemeten, zo informeren deze leden.

In de monitor op het Experiment flexibilisering onderwijstijd zijn naast ouders, leraren en schoolleiders ook leerlingen bevraagd over hun tevredenheid met de flexibele schooltijden. Hieruit blijkt dat de flexibele onderwijstijden door leerlingen als een normaal gegeven worden ervaren. Leerlingen zijn daarnaast positief over de extra aandacht die zij krijgen, als zij naar school gaan tijdens de reguliere schoolvakanties, of tijdens de flexibele inlooptijden. Zij vinden het prettig dat er dan minder kinderen zijn en zij meer aandacht kunnen krijgen van de leraar. In het nieuwe experiment zal ook de tevredenheid van leerlingen worden gemeten.

De leden van de SP-fractie vragen of de wensen en tijdsindeling van ouders bepalend moet zijn voor onze omgang met de leerplicht.

De school is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. Het is dan ook de school die, in samenspraak met de ouders en leerlingen, onderwijstijden vaststelt die goed zijn voor de leerling en de leerresultaten.

De genoemde leden beschouwen de aanwezigheid van een bekwame en bevoegde leraar cruciaal voor onderwijs en zien dus weinig in elke vorm van afbreuk van die terecht bijzondere positie. Deze leden vragen, naar aanleiding van de positieve reacties van scholen over het experiment tot zover, of er een overzicht gegeven kan worden van de onderwijskundige grondslagen van de deelnemende scholen.

Er wordt op de deelnemende scholen gewerkt met verschillende onderwijskundige grondslagen. Sommige scholen werken vanuit de ontwikkeling van integrale kindcentra. Er zijn vijf scholen met het Sterrenschoolconcept en één school die een Daltonschool én een Sterrenschool is. Bij Sterrenscholen staan 5 kenmerken centraal:

  • de school is het hele jaar open;

  • kinderen leren in één klimaat;

  • maatwerk voor ieder kind;

  • nadruk op rekenen, taal en lezen;

  • binding met de buurt.8

Daarnaast zijn er scholen die de nadruk leggen op een breed curriculum. Onder die scholen zijn bijvoorbeeld een montessorischool, een school met het concept natuurlijk leren, en een school die focust op thematisch leren.

De genoemde leden merken op dat er nu al voorlopige resultaten zijn met betrekking tot tevredenheid van betrokkenen. Zij vragen of er ook al resultaten zijn van inspectieonderzoeken naar de kwaliteit van deze scholen.

Gezien de ontwikkelingsfase waarin de scholen zich bevinden kan de inspectie nog geen uitspraken doen over de effecten van het experiment op de kwaliteit van het onderwijs. In het laatste experimenteerjaar zal de inspectie alle scholen nogmaals bezoeken om een oordeel te vellen over de onderwijskwaliteit op de scholen.

5. Wettelijke uitwerking

De leden van de CDA-fractie vragen een nadere toelichting op de voorwaarde dat alleen scholen die gebruik willen maken van gepersonaliseerde leerlijnen aan het experiment mee mogen doen. Zijn er niet ook scholen die dit niet hebben, maar desondanks graag zouden experimenteren met virtuele leertijd? Wat is de reden om hen niet toe te laten tot het experiment, zo willen deze leden weten.

Het is in principe mogelijk om volledig klassikaal les te geven in combinatie met virtuele onderwijstijd. Als alle leerlingen thuis dezelfde opdracht maken of naar dezelfde les luisteren, roept dit echter de vraag op wat de virtuele onderwijstijd toevoegt aan het onderwijs. De elektronische gegevensdrager maakt het juist mogelijk om maatwerk te leveren, doordat leerlingen adaptieve oefeningen kunnen maken, en meer mogelijkheden hebben om ook buiten het klaslokaal op hun eigen niveau te leren.

6. Uitvoering en handhaafbaarheid

De leden van de SP-fractie zijn bijzonder geïnteresseerd in de vraag hoe leraren volgens de regering moeten controleren of en hoe leerlingen hun onderwijstijd invullen wanneer dit niet in een klassensituatie of een verlengde daarvan gebeurt.

Er zijn softwarepakketten met lesmateriaal beschikbaar waarin leraren de activiteiten en vorderingen van hun leerlingen kunnen volgen. Het gebruik van deze mogelijkheden kan er zelfs voor zorgen dat een leraar met minder werk beter op de hoogte is van de vorderingen van leerlingen dan voorheen. Het nakijkwerk kan bijvoorbeeld geautomatiseerd plaatsvinden, zodat de leraar tijd kan vrijmaken om maatwerk te bieden. Daarnaast blijft het natuurlijk belangrijk dat er contact is tussen leerlingen en de leerkracht, tijdens en na afloop van de virtuele onderwijstijd.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de invoering van virtuele onderwijstijd gestoeld zal moeten zijn op wederzijds vertrouwen tussen school en ouders. Kan worden aangegeven hoe de naleving van de virtuele onderwijstijd er in de praktijk uit zal zien?

De school en ouders zullen in samenspraak afspraken maken over de invulling van de virtuele onderwijstijd. Voor deze afspraken zal het wederzijds vertrouwen tussen de ouders en de leerkracht natuurlijk belangrijk zijn. Daarnaast is het met softwarepakketten mogelijk om de activiteiten en voortgang van leerlingen te volgen. Dit kan als resultaat hebben dat een leraar met minder werk beter op de hoogte is van de vorderingen van leerlingen dan voorheen. Het is aan de deelnemende scholen om aan te tonen dat de virtuele onderwijstijd effectief wordt ingevuld.

7. Financiële gevolgen

De leden van de CDA-fractie willen weten wat er gebeurt met leerlingen waarvan de ouders de elektronische informatiedrager niet kunnen betalen. Is daar een voorziening voor binnen de WTOS9, of een andere regeling? De genoemde leden zouden het niet wenselijk vinden als dergelijke experimenten de facto alleen toegankelijk zijn voor draagkrachtige ouders. Graag ontvangen zij hierop een toelichting. Waaruit worden verder de kosten van de scholen voor het experiment betaald, zo vragen zij.

De ouderbijdrage is en blijft vrijwillig. Voorop staat dat het onderwijs altijd toegankelijk is voor elke leerling, dus ook het virtuele onderwijs. De elektronische informatiedrager die nodig is voor het virtuele onderwijs moet derhalve beschikbaar zijn voor alle leerlingen. Besturen moeten dus voorbereid zijn op een extra investering, vanuit de eigen middelen, in elektronische gegevensdragers.

8. Artikelsgewijs

Artikel 1

De leden van de CDA-fractie vragen naar de reden waarom virtuele onderwijstijd alleen ingevuld kan worden als er een leraar bereikbaar is en dus binnen de openingstijden van de school. Bij vragen aan de leraar zou hierin toch ook voorzien kunnen worden door de software? Ook leraren kunnen reageren buiten de schooltijden indien zij dit willen en hun rooster hierop kunnen afstemmen. Gaarne ontvangen deze leden hierop een nadere toelichting.

De virtuele onderwijstijd is alleen mogelijk als de leerling in contact kan treden met de leerkracht voor vragen en ondersteuning. Voor een zinvolle invulling van de onderwijstijd is een leraar onontbeerlijk. Dit is het geval tijdens de werktijden van de leerkracht, deze tijden zullen dan ook bepalend zijn voor de mogelijkheden de onderwijstijd in te vullen. De elektronische gegevensdrager is expliciet bedoeld om leerling en leraar in contact te laten treden gedurende de virtuele onderwijstijd.

Artikel 2

De leden van de VVD-fractie lezen dat er bij de inrichting van het experiment is gekozen om maximaal 10% van de lestijd in te vullen via elektronische informatiedragers. Waarom is er voor deze 10% gekozen? Is deze norm geldig voor elk schooljaar of is het een gemiddelde van de totale schoolperiode, zo willen deze leden weten. De genoemde leden merken op dat de experimenten zijn bedoeld om meer vrije ruimte te creëren binnen bepaalde grenzen. Waarom worden hier de grenzen van 10% als uitgangspunt genomen. Wordt hiermee niet de gegeven ruimte vooraf alsnog dichtgetimmerd met regels, zo vragen deze leden.

Er is voor 10% gekozen om wel een substantieel deel van de onderwijstijd virtueel te laten plaatsvinden, maar tegelijk te zorgen dat leerlingen nog genoeg op school zijn om direct contact met de leraar te kunnen hebben in een omgeving met andere leerlingen. Ik heb hierbij naar een balans gezocht tussen enerzijds voldoende ruimte om te kunnen experimenteren en anderzijds de zekerheid van het beproefde pedagogisch handelen zoals dat in de klas plaatsvindt. Het onderwijs dat in de klas wordt gegeven, wil ik namelijk niet loslaten omdat dit van groot belang is voor de ontwikkeling van leerlingen. Deze norm van 10% geldt voor elk schooljaar en is niet een gemiddelde van de totale basisschoolperiode. Anders wordt het erg moeilijk voor de inspectie om toezicht te houden op de minimum onderwijstijd.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Staatssecretaris aankijkt tegen onderwijsvormen waarbij docenten bijvoorbeeld de dag voor een proefwerk via sociale media spreekuur houden en leerlingen nog hun laatste vragen kunnen stellen. Of vormen waarbij docenten persoonlijke feedback op proefwerken of leerproblemen geven via digitale media, waardoor formatieve evaluatie een-op-een mogelijk is, iets wat in een klaslokaal onder schooltijd niet altijd mogelijk is? Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat ook dit soort werkvormen zeer effectief onderwijs kunnen zijn? Zijn deze onderwijsvormen voldoende mogelijk bij een norm van 10%? Kan er, in plaats van een kwantitatieve norm, niet veel meer een kwalitatieve beschrijving komen welke digitale onderwijsvormen gewenst zijn en welke niet, zo vragen deze leden.

Dergelijke werkvormen kunnen inderdaad effectief zijn, al is het wel zo dat er verschillen kunnen zijn tussen primair en voortgezet onderwijs. Voor leerlingen in het primair onderwijs (met name in de onderbouw en middenbouw daarvan) ligt een spreekuur via social media pedagogisch/didactisch minder voor de hand dan voor leerlingen in het voortgezet onderwijs (zeker in de bovenbouw). Op de basisschool zal dit waarschijnlijk niet zozeer feedback of hulp bij proefwerken betreffen, maar vooral ondersteuning bij opdrachten of een uitlegfilmpje. Deze onderwijsvormen zijn voldoende mogelijk bij 10%. Ik ben er niet voor om een kwalitatieve norm op te leggen, omdat het aan de school zelf is om te beslissen of een onderwijsvorm gewenst is of niet.

De leden van de CDA-fractie vragen of het doel van beter combineren van werk en privé door ouders juist nog beter is gediend als de leerling ook buiten de schooltijden, in overleg met de school, kan werken.

Dit experiment combineert flexibele onderwijstijden met virtuele onderwijstijden. Scholen met flexibele onderwijstijden zijn meestal langer open en zijn ook vaak in de vakanties open. Dit verbreedt het tijdframe waarin leerlingen, in overleg met de school, kunnen werken. Het is wel belangrijk dat leerlingen in contact kunnen treden met de leraar op het moment dat zij een vraag hebben. Dit kan ook na reguliere schooltijden zijn, zolang dit overeenkomt met het rooster van de leraar.

Artikel 4

In hoeverre heeft de medezeggenschapsraad inspraak bij de opzet van het experiment binnen de kaders die nu voorliggen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

In de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) is vastgelegd dat de medezeggenschapsraad moet instemmen met het schoolplan en de onderwijskundige doelstellingen van de school (artikel 10, onder a en b, van de WMS). Daarnaast hebben het personeelsdeel en het ouderdeel van de medezeggenschapsraad aanvullende instemmingsbevoegdheid op andere punten, zoals de onderwijstijd en de arbeids- en rusttijdenregeling van het personeel. De medezeggenschapsraad zal derhalve goed betrokken moeten worden bij de invulling van het experiment.

Hoe wordt de tevredenheid van ouders over nieuwe schooltijden gemeten?

In de monitoring zal worden gekeken naar de tevredenheid van ouders over de nieuwe schooltijden. Dit zal gebeuren conform de tevredenheidsmetingen die ook zijn en worden verricht bij het Experiment flexibilisering onderwijstijd.

Momenteel is het zo dat de belangen van ouders en docenten niet altijd parallel lopen in de discussie over andere onderwijstijden. In hoeverre wil de Staatssecretaris op dit punt nog nadere maatregelen nemen, zo willen zij weten.

De belangen van ouders en docenten kunnen inderdaad uit elkaar lopen. Het is aan de schoolleiding en het schoolbestuur om in samenspraak met de medezeggenschapsraad de onderwijstijden vast te stellen. Het ouderdeel van de medezeggenschapsraad moet instemmen met de onderwijstijden (artikel 13, onder h, van de WMS). Het personeelsdeel van de medezeggenschapsraad moet instemmen met de arbeids- en rusttijdenregeling van het personeel (artikel 12, onder f, van de WMS).


X Noot
1

WPO: wet op het primair onderwijs.

X Noot
2

Kamerstuk 31 289, nr. 135.

X Noot
3

WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

X Noot
5

Kamerstukken II 2012/13, 31 289, nr. 135 en Kamerstukken II 2013/14, 31 289, nr. 175.

X Noot
6

Kamerstuk 31 289, nr. 135.

X Noot
7

Zie bijvoorbeeld de volgende twee studies:

Scheerens, Luyten en Ravens. 2010. Visies op onderwijskwaliteit met illustratieve gegevens over de kwaliteit van het Nederlandse primair en secundair onderwijs.

Bellens en De Fraine. 2012. Wat werkt? Kenmerken van effectief basisonderwijs.

X Noot
9

WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Naar boven