31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

30 950 Rassendiscriminatie

Nr. 935 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 december 2021

In de schriftelijke beantwoording1 op de in eerste termijn van de openbare behandeling van hoofdstuk VIII (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) van de Rijksbegroting 2022 gestelde vragen heb ik uw Kamer toegezegd dat ik u over de uitwerking van de gewijzigde motie van het lid Wiersma2 zou informeren.

Met deze motie wordt verzocht om verschillende scenario’s uit te werken om sneller in te kunnen grijpen in het geval van discriminatoire uitspraken binnen het hoger onderwijs, door zowel te kijken naar mogelijkheden om de procedure binnen de Wet bescherming namen en graden hoger onderwijs te verbeteren, alsook naar andere wettelijke mogelijkheden. In deze motie wordt tevens geconstateerd dat een eerdere motie van het lid Wiersma3 nog niet heeft geleid tot verbetering door eventuele rechtstatelijke bezwaren.

Verbeteren procedure binnen de WHW

Met uw Kamer deel ik het standpunt dat óók binnen het hoger onderwijs discriminatie hard moet worden aangepakt. Om die reden is met de Wet bescherming namen en graden hoger onderwijs de wettelijke verplichting tot het bevorderen van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef van studenten ingevoerd. Wanneer ik overweeg een instelling op het niet nakomen van deze wettelijke verplichting aan te spreken en het recht op graadverlening te ontnemen, moet een juridische procedure worden gevolgd. Daarbij is het van belang te voldoen aan de beginselen van rechtszekerheid en behoorlijk bestuur en daarmee van het in acht nemen van de nodige redelijkheid en billijkheid.

De procedure om instellingen aan te spreken op nakoming van de wettelijke verplichting tot bevorderen van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef is tijdens de wetsbehandeling uitgebreid met de Eerste Kamer afgestemd en zal altijd een doorlooptijd hebben en houden. Dit ook omdat ik mij aan termijnen die volgen uit verschillende wetten, zoals de Algemene wet bestuursrecht dien te houden. Zoals ik al eerder aan uw Kamer heb aangegeven kan aan deze termijnen vanuit rechtsstatelijke principes als rechtszekerheid en rechtsgelijkheid dan ook niet worden getornd.4 Ik zie derhalve geen mogelijkheid om de procedure binnen de Wet bescherming namen en graden hoger onderwijs te verbeteren.

Andere wettelijke mogelijkheden

Teneinde sneller te kunnen ingrijpen in het geval van discriminatoire uitspraken binnen het hoger onderwijs heb ik de mogelijkheid verkend van beroep in één instantie bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in plaats van een rechtsgang in twee instanties. Hiermee wordt het mogelijk dat het beroep van een instelling tegen het besluit tot ontneming van het recht op graadverlening door een niet-bekostigde instelling niet eerst door de rechtbank moet worden behandeld, maar direct door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Beroep in één instantie bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is wenselijk, omdat met het oog op de voortgang van het onderwijs van bijzonder belang is dat op korte termijn een einduitspraak beschikbaar is. Het feitelijke gevolg van deze voorgestelde wijziging is dat er sneller kan worden ingegrepen. Voorgaande is in lijn met de regeling die reeds geldt bij het besluit tot het ontnemen van het recht op graadverlening door bekostigde instellingen.

Om dit mogelijk te maken dient Bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden aangepast. Hierover heeft reeds afstemming plaatsgevonden met het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De daarvoor benodigde wetswijziging zal in het eerste daarvoor geschikte wetsvoorstel worden meegenomen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 19.

X Noot
2

Kamerstuk 35 582, nr. 20.

X Noot
3

Kamerstuk 31 288, nr. 819.

X Noot
4

Zie ook Kamerstuk 31 288, nr. 839.

Naar boven