31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 796 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 26 november 2019

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 27 augustus 2019 over reactie op verzoek commissie om een zevental documenten betreffende het hoger onderwijs aan de Kamer te doen toekomen (Kamerstuk 31 288, nr. 780).

De vragen en opmerkingen zijn op 8 oktober 2019 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 19 november 2019 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie, Arends

Inhoud

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

• Inbreng van de leden van de CDA-fractie

2

II

Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

3

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie op het verzoek van de commissie over een zevental documenten betreffende het hoger onderwijs d.d. 27 augustus 2019. Zij zijn van mening dat een aantal antwoorden te kort door de bocht is beantwoord en hebben daarom nog enkele vragen.

Doorlichting van het bestaand aanbod hoger onderwijs

De leden zijn het met de Minister eens dat het klopt dat in de kabinetsreactie op het rapport Van Rijn1 iets staat over het doorlichten van het bestaand onderwijsaanbod. Het doorlichten van het bestaande aanbod is echter een voornemen dat al sinds 2016 bestaat. De leden zijn verheugd dat de CDHO2 deze taak drie jaar later eindelijk toch toebedeeld heeft gekregen zodat er nu hopelijk concreet wat gaat gebeuren. In de kabinetsreactie over Van Rijn staat echter niks over een termijn. De voornoemde leden willen nu echter wel graag een concrete datum waarop ze de doorlichting van het bestaande aanbod kunnen verwachten. Zelf denken zij aan uiterlijk 1 april 2020. Graag ontvangen zij een reactie van de Minister hierop.

Aangehouden motie van het lid Van der Molen3 over een nieuw bijzonder kenmerk «zorg en welzijn»

De leden begrijpen dat een bijzonder kenmerk op vrijwillige basis is en het meer moet zijn dan het voldoen aan de wettelijke vereisten. Wel zijn zij van mening dat juist het kenmerk «zorg en welzijn» bij uitstek geschikt zou zijn voor een instellingskenmerk. Graag ontvangen deze leden een reactie van de Minister op de suggestie om een instellingskenmerk mogelijk te maken.

Uitvoering motie van het lid Van der Molen over de taalkeuze en naamgeving van nieuwe opleidingen in relatie tot het arbeidsmarktperspectief4

De voornoemde leden vinden het opmerkelijk dat een motie van 3 juli 2018 afgedaan kan worden in een brief van 26 juni 2018. Graag ontvangen zij een toelichting op deze volgorde. De leden begrijpen dat de CDHO adviseert aan de NVAO5 en de NVAO uiteindelijk oordeelt. Wel willen deze leden graag weten wat de CDHO nu in de praktijk doet rondom anderstalige opleidingsnamen. Kunnen zij bijvoorbeeld ook concreet een toelichting ontvangen waarom bij de Ad6-aanvragen 2019/27, 2019/28, 2019/49 en 2019/64 de commissie niks heeft gezegd dat Engineering qua taal niet een passende opleidingsnaam is?

De leden willen graag weten wat de Minister gaat doen om ervoor te zorgen dat de tendens doorbroken wordt en bij nieuwe opleidingen niet meer alleen verwezen wordt naar wat passend is gelet op de naam bij verwante opleidingen.

Het andere gedeelte van deze motie gaat over de rol van de NVAO. Graag willen de leden van de Minister weten hoe instellingen overtuigend kunnen beargumenteren dat de opleiding een anderstalige naam kan hanteren. Tevens willen zij graag weten of een bestaande opleiding bij een heraccreditatie de naam van de opleiding aan heeft moest passen van Engelstalig naar Nederlandstalig. Zo ja, om welke opleidingsnamen ging dit? Zo nee wat is de reden dat dit nog niet gebeurd is, zo vragen de eerder genoemde leden.

Beter benutten

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het kabinet rondom beter benutten met één mond praat aangezien de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de beloftes rondom beter benutten voor zich uitschuift terwijl de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan kon geven dat Groningen het voorbeeld van Arnhem/Nijmegen gaat volgen om studenten te spreiden tijdens de hyperspits. Tevens heeft de Staatssecretaris toegezegd een actieplan uit te rollen om dit voor heel Nederland voor elkaar te krijgen dat er betere spreiding plaats gaat vinden. Graag ontvangen deze leden een toelichting op hoe dit beide zich tot elkaar verhoudt.

Daarnaast zijn de leden van mening dat het goed is om definitief duidelijkheid te creëren over de missende € 200 miljoen en wat dit voor de aanpak van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betekent voor instellingen en studenten. Zij willen daarom dat uiterlijk voor het kerstreces van 2019 een laatste brief hierover naar de Kamer komt en dit proces dus niet vooruitgeschoven wordt naar 2020. Graag ontvangen ze een reactie van de Minister hierop.

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Ik dank de leden van de CDA-fractie voor de vragen die zij hebben gesteld naar aanleiding van mijn brief van 27 augustus 20197 over een zevental documenten betreffende het hoger onderwijs. Hieronder ga ik op de gestelde vragen in. Daarbij wordt de indeling van het verslag als uitgangspunt genomen.

De leden van de CDA-fractie geven aan dat ze, naar aanleiding van de kabinetsreactie op het rapport Van Rijn8, graag een concrete datum willen waarop ze de doorlichting van het bestaande aanbod kunnen verwachten. Ze geven aan dat ze zelf denken aan uiterlijk 1 april 2020. De leden van de CDA-fractie vragen een reactie van de Minister hierop.

Een goede doorlichting van het bestaande aanbod vergt een doordachte aanpak en een zorgvuldig proces. Ik verwacht de uitkomsten van de doorlichting in het najaar van 2020 naar de Tweede Kamer te sturen.

De leden van de CDA-fractie gaan in op de motie van het lid Van der Molen9 over een nieuw bijzonder kenmerk «zorg en welzijn». Ze geven aan dat ze begrijpen dat een bijzonder kenmerk op vrijwillige basis is en dat het meer moet zijn dan het voldoen aan de wettelijke vereisten. Wel zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat juist het kenmerk «zorg en welzijn» bij uitstek geschikt zou zijn voor een instellingskenmerk.

De leden van de CDA-fractie geven aan dat zij graag een reactie van de Minister ontvangen op de suggestie om een instellingskeurmerk mogelijk te maken.

Er bestond in ons stelsel een bijzonder kenmerk op instellingsniveau, maar nu niet meer. In een brief aan uw Kamer heb ik eerder, bij de behandeling van de Wet accreditatie op maat, uiteengezet waarom een bijzonder kenmerk op instellingsniveau niet langer wenselijk is. Omwille van een meer samenhangende inzet van instrumenten voor kwaliteitsbeleid en meer eenvoud in het accreditatiestelsel is ervoor gekozen om bijzondere kenmerken niet meer op instellingsniveau mogelijk te maken.10

Ik vind het van belang dat instellingen hun verantwoordelijkheid nemen voor studentwelzijn. Dat vraagt ook om instellingsbreed beleid. Zo houdt de Inspectie van het Onderwijs toezicht op naleving van de geldende regelgeving. Daarnaast beoordeelt de NVAO het beleid ten aanzien van voorzieningen voor studenten met een functiebeperking, in het kader van de instellingstoets kwaliteitszorg. Ik wil voorkomen dat er een stapeling of overlap van soortgelijke beoordelingen in het stelsel ontstaat, maar de suggestie van de leden van de CDA-fractie om te bezien wat op het niveau van de instelling kan worden beoordeeld, neem ik graag mee in het gesprek dat ik met de NVAO voer.

De leden van de CDA-fractie gaan in op de motie van het lid Van der Molen11 over de taalkeuze en naamgeving van nieuwe opleidingen in relatie tot het arbeidsmarktperspectief. Ze geven aan dat ze het opmerkelijk vinden dat een motie van 3 juli 2018 afgedaan kan worden in een brief van 26 juni 2018. De leden van de CDA-fractie ontvangen graag een toelichting op deze volgorde.

De betreffende motie is afgedaan in twee delen. Ten aanzien van de rol van de CDHO was aan het verzoek reeds voldaan met de nieuwe Regeling macrodoelmatigheid hoger onderwijs. Ten aanzien van de rol van de NVAO is de motie afgedaan in mijn brief van 12 oktober 2018 aan uw Kamer, over het nieuwe accreditatiekader van de NVAO.12 In dit accreditatiekader, dat ik uw Kamer ter voorhang heb aangeboden, is opgenomen dat indien een opleiding een anderstalige naam hanteert, de instelling dit motiveert.

De leden van de CDA-fractie geven aan dat ze begrijpen dat de CDHO adviseert aan de NVAO en de NVAO uiteindelijk oordeelt. Wel willen de leden van de CDA-fractie graag weten wat de CDHO nu in de praktijk doet rondom anderstalige opleidingsnamen. De leden van de CDA-fractie vragen of zij bijvoorbeeld ook concreet een toelichting kunnen ontvangen waarom bij de Associate degree (Ad)-aanvragen 2019/27, 2019/28, 2019/49 en 2019/64 de commissie niks heeft gezegd dat Engineering qua taal niet een passende opleidingsnaam is. De leden willen graag weten wat de Minister gaat doen om ervoor te zorgen dat de tendens doorbroken wordt en bij nieuwe opleidingen niet meer alleen verwezen wordt naar wat passend is gelet op de naam bij verwante opleidingen.

Het andere gedeelte van deze motie gaat over de rol van de NVAO. Graag willen de leden van de CDA-fractie van de Minister weten hoe instellingen overtuigend kunnen beargumenteren dat de opleiding een anderstalige naam kan hanteren. Tevens willen zij graag weten of een bestaande opleiding bij een heraccreditatie de naam van de opleiding aan heeft moest passen van Engelstalig naar Nederlandstalig. Zo ja, dan willen de leden van de CDA-fractie weten om welke opleidingsnamen dit ging.

Zo nee, dan willen de leden van de CDA-fractie weten wat de reden is dat dit nog niet gebeurd is.

De naam van een opleiding moet transparant zijn en inzicht geven in het vakgebied waarop de opleiding zich richt. In het kader van transparantie is ook van belang dat opleidingsnamen van de soortgelijke studies op elkaar aansluiten.

Bij de beoordeling van de opleidingsnaam kijkt de CDHO naar de namen die gebruikelijk zijn in de sector voor vergelijkbare opleidingen en vergelijkt deze met de voorgestelde naam. Als de voorgestelde naam afwijkt van hetgeen gebruikelijk is in de sector, dan maakt de CDHO daar vermelding van in het advies. In het geval van de vier Ad’s Engineering waarnaar verwezen wordt sluit de voorgestelde opleidingsnaam aan bij bestaande vergelijkbare opleidingen. Deze heten immers ook Engineering. Dat heeft de commissie ook geconstateerd in het advies. De CDHO geeft voorts een oordeel over de taalkeuze van de opleiding met betrekking tot de arbeidsmarktbehoefte, maar oordeelt niet over de vraag of de taal van de opleidingsnaam passend is.

Die rol is voorbehouden aan de NVAO. De NVAO beoordeelt of de naam van de opleiding voldoende inzicht biedt in de inhoud van de opleiding en aansluit bij hetgeen gebruikelijk is binnen de sector waartoe de opleiding behoort en binnen de beoogde visitatiegroep. De argumentatie die een instelling hanteert zal aan deze criteria moeten appelleren. Tot op heden is er geen geval bekend waarbij een opleidingsnaam moest worden aangepast van Engelstalig naar Nederlandstalig. De NVAO toetst mede of de naam aansluit bij hetgeen gebruikelijk is; zijn anderstalige namen gangbaar in een bepaalde sector of visitatiegroep dan geldt dat als het referentiekader.

Het uitgangspunt in ons stelsel is dat onderwijsinstellingen gezamenlijk hun verantwoordelijkheid nemen voor een transparant opleidingenaanbod. De opleidingsnamen maken daar onderdeel van uit. Ik begrijp de wens van de leden van de CDA-fractie en zal de Vereniging Hogescholen en de VSNU dan ook uitnodigen om de anderstalige opleidingsnamen kritisch tegen het licht te houden.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het kabinet rondom beter benutten met één mond praat aangezien zij vinden dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de beloftes rondom beter benutten voor zich uitschuift, terwijl de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan kon geven dat Groningen het voorbeeld van Arnhem/Nijmegen gaat volgen om studenten te spreiden tijdens de hyperspits. Tevens heeft de Staatssecretaris toegezegd een actieplan uit te rollen om dit voor heel Nederland voor elkaar te krijgen dat er betere spreiding plaats gaat vinden. Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een toelichting op hoe dit beide zich tot elkaar verhoudt.

Daarnaast zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat het goed is om definitief duidelijkheid te creëren over de missende € 200 miljoen en wat dit voor de aanpak van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betekent voor instellingen en studenten. De leden van de CDA-fractie willen daarom dat uiterlijk voor het kerstreces van 2019 een laatste brief hierover naar de Kamer komt en dit proces dus niet vooruitgeschoven wordt naar 2020. Graag ontvangen deze leden een reactie van de Minister hierop.

Het traject vanuit het Ministerie van IenW dat als doel heeft de huidige infrastructuur van het openbaar vervoer optimaal te benutten en de hyperspits te laten afnemen (onder andere door onderwijsinstellingen te stimuleren hun lestijden aan te passen) heeft inderdaad een relatie met de aanpak Beter Benutten voor Beter Onderwijs.

Dat is precies de reden dat de Staatssecretaris van IenW in de brief van 6 juni 201913 heeft aangegeven dat ik de resultaten van het traject van IenW wil betrekken bij de aanpak Beter Benutten voor Beter Onderwijs. Op verzoek van de CDA-fractie, en om te verduidelijken dat de ministeries van IenW en OCW hier van meet af aan gezamenlijk optrekken, zal ik toelichten hoe beide zich tot elkaar verhouden.

Uw Kamer is op 2 oktober 2019 (Kamerstuk 35 300 A, nr. 6) door de Staatssecretaris van IenW geïnformeerd over de resultaten van het project «Slim Roosteren» op de campus Heyendaal (Nijmegen) en de «onderwijsmaatregelen» die in Groningen zijn getroffen (OCW is daar voor een deel ook bij betrokken geweest). Uit deze brief blijkt dat deze beide projecten hebben geleid tot zowel een afname van de hyperspits als een betere spreiding van reizigers binnen de spits. Ik ben het volledig met de Staatssecretaris van IenW eens dat dit mooie resultaten zijn, omdat het heeft gezorgd voor een betere bereikbaarheid van deze steden en tot minder discomfort voor reizigers in het openbaar vervoer. Echter, of deze resultaten zullen leiden tot een afname van de kosten voor het studentenreisproduct is nog maar de vraag. Immers, als er geen sprake is van een vermindering van het gemiddelde aantal kilometers dat studenten met hun studentenreisproduct reizen, maar enkel van (een lichte) verschuiving van het tijdstip waarop wordt gereisd, dan zal dat op basis van het contract dat het Ministerie van OCW met de vervoersbedrijven heeft rondom het studentenreisproduct, niet leiden tot een besparing.

Zoals de Staatssecretaris van IenW op 2 oktober jl. aan uw Kamer heeft gemeld, vinden er (ter uitvoering van de motie 35 000 A, nr. 15 van het lid Amhaouch) de komende periode bestuurlijke overleggen plaats tussen het Ministerie van IenW en de andere steden en regio’s, met als doel te komen tot een actieprogramma voor die trajecten waar knelpunten in het OV in de spits ontstaan en waar scholieren en studenten een substantieel aandeel van het aantal reizigers vormen. Daarbij wordt de aanpak in Nijmegen en Groningen als voorbeeld gehanteerd. Ik zal mij door het Ministerie van IenW op de hoogte laten houden over de uitkomsten van deze bestuurlijke gesprekken en de voortgang van het actieprogramma, welke ik zal betrekken bij de aanpak Beter Benutten voor Beter Onderwijs. Zoals ik eerder meldde zal ik uw Kamer volgend jaar over de voortgang van Beter Benutten kunnen informeren.


X Noot
1

Kamerstuk 31 288, nr. 744

X Noot
2

CDHO: de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs

X Noot
3

Kamerstuk 31 288, nr. 708

X Noot
4

Kamerstuk 22 452, nr. 63

X Noot
5

NVAO: De Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie

X Noot
6

Ad: Associate degree

X Noot
7

Kamerstuk 31 288, nr. 780

X Noot
8

Kamerstuk 31 288, nr. 744

X Noot
9

Kamerstuk 31 288, nr. 708

X Noot
10

Kamerstuk 34 735, nr. 5

X Noot
11

Kamerstuk 22 452, nr. 63

X Noot
12

Kamerstukken 31 288 en 34 735, nr. 661

X Noot
13

Kamerstuk 35 000 A, nr. 122

Naar boven