31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 725 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 april 2019

Op 30 mei 2018 heb ik met Uw Kamer het debat gevoerd over de voorinvesteringen in het hoger onderwijs en het onderzoek dat de Algemene Rekenkamer daarnaar heeft gedaan (Handelingen II 2018/19, nr. 87, item 7). Zoals aangegeven in mijn brief van 17 oktober 2018 heb ik met de VSNU en de Vereniging Hogescholen afgesproken dat de colleges van bestuur van de instellingen de individuele rapportages van de Algemene Rekenkamer zouden delen met de medezeggenschap, deze met hen bespreken en op basis van dat gesprek met elkaar bepalen welke lessen voor de toekomst zij trekken uit de ervaringen met de voorinvesteringen en of het gewenst en mogelijk is om nog iets aanvullend te doen.1 Bijgevoegd treft u de gezamelijke brief van de Vereniging Hogescholen, VSNU, ISO en LSVb met het landelijke beeld van de antwoorden op bovenstaande vragen2.

In deze brief ga ik in op drie moties: motie Van der Molen over een plan voor compensatie van studenten3, Van Meenen/Tielen over verbetering van de definitie van hoofdlijnen van de begroting4 en Van der Molen over het naar voren halen van de studievouchers (kasschuif).5

Motie Van der Molen over plan voor compensatie studenten bij kwaliteitsafspraken

In de gezamenlijke brief van de VSNU, de Vereniging Hogescholen, het ISO en de LSVb schrijven de partijen dat alle instellingen die een rapportage van de Algemene Rekenkamer hebben ontvangen, deze hebben gedeeld of besproken met de medezeggenschap.6 De instellingen en de medezeggenschap hebben lessen getrokken over het proces van de totstandkoming van de voorinvesteringen. Op een aantal instellingen is in het kader van de inzet van de studievoorschotmiddelen gesproken over (extra) investeringen. De instellingen geven aan dat is afgesproken te proberen scherper te begroten in 2019 om middelen effectiever te besteden. Bij een aantal instellingen heeft het gesprek geleid tot maatregelen om ook meer te kunnen investeren. De VSNU geeft in de bijlage bij haar brief over de begrote Studievoorschotinvesteringen voor 2018 aan dat universiteiten in 2018 meer investeringen hebben afgesproken met de medezeggenschap dan dat de universiteiten aan studievoorschotbudget hebben ontvangen.7

De belangrijkste les volgens Vereniging Hogescholen, VSNU, ISO en LSVb is dat er duidelijke, concrete en controleerbare afspraken per instelling gemaakt moeten worden over het proces, de betrokkenheid en inzicht in het inzetten van middelen. De andere lessen zijn het zorgen voor goede ondersteuning van de medezeggenschap en duidelijkheid over instemmingsrecht, heldere afspraken over de verhouding centrale en decentrale medezeggenschap en zorgen voor duidelijke koppeling tussen de lange termijn strategie en de jaarlijkse begroting en inzicht hierin voor de medezeggenschap.

Veel instellingen wijzen er volgens de partijen op dat bij de totstandkoming van de kwaliteitsafspraken goede afspraken zijn gemaakt over het inzichtelijk maken van de investeringen. De lessen die de VSNU, Vereniging Hogescholen, ISO en LSVb trekken zijn allemaal in lijn met de afspraken die wij hebben gemaakt in het akkoord over de kwaliteitsafspraken8. Het is goed dat op instellingsniveau steeds scherper wordt hoe het gesprek over investeringen wordt gevoerd en wat de medezeggenschap nodig heeft om haar rol te vervullen. Anders dan bij de voorinvesteringen worden de plannen voor de kwaliteitsafspraken onafhankelijk getoetst door de NVAO. Instellingen zullen bij een positief advies hun studievoorschotmiddelen ontvangen. Bij een negatief advies, krijgt een instelling een jaar de tijd om alsnog te voldoen aan de vereisten. Dit proces is net gestart en zal in april 2020 afgerond zijn. Eind 2020 ontvangen wij het landelijke beeld van de NVAO op basis van alle plannen van instellingen en de start van de uitvoering. Ik zal u dan ook daarover informeren.

Naar aanleiding van de brief heb ik ISO en LSVb gevraagd wat hun conclusie is ten aanzien van de voorinvesteringen. De studentenorganisaties geven aan dat het lastig is om te controleren of er voldoende voorinvesteringen zijn gepleegd, ook vanwege het ontbreken van een eenduidige definitie, en dat zij daarom vooruit willen kijken en een punt willen zetten achter de discussie over de voorinvesteringen. Zij zullen kritisch volgen of de kwaliteitsafspraken concreet en controleerbaar zijn. De VH en VSNU hebben mij desgevraagd bevestigd ook vooruit te willen kijken en een punt achter de discussie over de voorinvesteringen te willen zetten.

Ik vind de signalen van de studentenorganisaties belangrijk in mijn weging over de vervolgstappen in dit dossier. Ik vind het belangrijk dat het proces in alle gevallen is besproken tussen bestuur en medezeggenschap en dat ISO en LSVb de brief mede hebben ondertekend. Met het rapport van de Algemene Rekenkamer is op alle instellingen alsnog het gesprek gevoerd over de voorinvesteringen en zijn lessen geleerd over de vormgeving van het proces ten aanzien van investeringen en de betrokkenheid van de medezeggenschap daarbij.

Ik zou, ook gezien de reacties van de studentenorganisaties, daarom graag vooruitkijken naar de investeringen die gedaan worden met de studievoorschotmiddelen.

Motie definitie hoofdlijnen begroting

De motie Van Meenen/Tielen over een voorstel tot verbetering van de definitie van hoofdlijnen van de begroting9 is in dit kader ook relevant. Ik heb hier met de VSNU, de Vereniging Hogescholen, het ISO en de LSVb over gesproken. In de praktijk bestaat er onduidelijkheid over wat wordt verstaan onder de hoofdlijnen van de begroting. Ik ben met de partijen tot de conclusie gekomen dat een wettelijke vaststelling van de definitie niet noodzakelijk is. Wel zullen de koepels en studentenbonden onderling kaders opstellen, waarbij wordt afgesproken wat er onder «hoofdlijnen van de begroting» wordt verstaan en zullen instellingen de begroting meer inzichtelijk maken.

Motie Kasschuif studievoorschot en studievouchers

Tijdens de begrotingsbehandeling (Handelingen II 2018/19, nr. 7, item 30) heeft het lid Van der Molen (CDA) een motie ingediend over een combinatie van een eventuele kasschuif op de studievoorschotmiddelen en een kasschuif op de studievouchers. Tevens verzoekt de motie de regering om de vouchers meer te laten aansluiten bij de doelgroep, bijvoorbeeld door deze ook te laten inzetten voor een universitaire masteropleiding na een universitaire bacheloropleiding.10

In mijn brief aan Uw Kamer van 24 september 2018 over het rapport «Ruimte voor investeringen en talent» van de VSNU schreef ik dat ik mij zou inzetten voor kasschuif op de studievoorschotmiddelen als er «gedragen voorstellen komen voor de versnelde inzet van deze middelen».11 De VSNU, Vereniging Hogescholen, ISO en LSVb zijn niet gekomen tot een gedragen voorstel voor versnelde inzet van de middelen. Er komt daarom thans geen kasschuif op de studievoorschotmiddelen. Ik zal ook niet schuiven met de middelen studievouchers (die onderdeel zijn van de studievoorschotmiddelen). Daarbij is het ook belangrijk dat het technisch voor DUO niet uitvoerbaar is om de vouchers eerder in te voeren.

Ik hoop hiermee u voldoende te hebben geïnformeerd over de uitvoering van de moties en wil graag nu focussen op de toekomst en de goede uitvoering van de nieuwe kwaliteitsafspraken in samenwerking met de VSNU, Vereniging Hogescholen, ISO en LSVb.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Kamerstuk 31 288, nr. 663.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
3

Kamerstuk 31 288, nr. 637.

X Noot
4

Kamerstuk 31 288, nr. 630.

X Noot
5

Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 55.

X Noot
6

Niet alle instellingen hebben een rapportage ontvangen van de Algemene Rekenkamer. Dat komt omdat de ARK bij 39 van de 57 HO-instellingen onderzoek heeft gedaan naar de voorinvesteringen. Veertien hogescholen hebben geen rapportage ontvangen. Met het onderzoek van de ARK is 98% van de totale voorinvesteringen en 98% van het totaal aantal studenten afgedekt.

X Noot
7

Kamerstuk 31 288, nr. 663, bijlage.

X Noot
8

Kamerstuk 31 288, nr. 621.

X Noot
9

Kamerstuk 31 288, nr. 636.

X Noot
10

Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 55.

X Noot
11

Kamerstuk 31 288 nr. 656.

Naar boven