31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 663 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 oktober 2018

Bij Commissiebrief van 20 september jl. heeft u mij verzocht een reactie te geven op de brief van de Algemene Rekenkamer van 11 september jl. over het «onderzoek naar voorinvesteringen en medezeggenschap hoger onderwijs» (Kamerstuk 31 288, nr. 653) en tevens een stand van zaken te geven over de uitvoering van de moties die zijn ingediend tijdens het debat hierover op 30 mei jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 87, item 7). Met deze brief kom ik tegemoet aan dit verzoek.

Het rapport van de Algemene Rekenkamer brengt ons belangrijke lessen voor de toekomst. Over het afspreken van heldere definities en kaders, over de invulling die wordt gegeven aan het gesprek tussen bestuur en medezeggenschap over investeringen die zullen worden gedaan en over verantwoording afleggen over die investeringen. Dat constateerden wij in het debat op 30 mei jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 87, item 7) reeds met elkaar. En, zoals ook besproken in het debat op 20 juni jl. over de sectorakkoorden hbo en wo (Kamerstuk 31 288, nr. 649) heb ik die lessen samen met de vertegenwoordigers van hogescholen, universiteiten en studenten vertaald in de vormgeving van het systeem voor de kwaliteitsafspraken, zoals vastgelegd in het akkoord «Investeren in Onderwijskwaliteit – Kwaliteitsafspraken 2019–2024» (bijlage bij Kamerstuk 31 288, nr. 621).

In het debat van 30 mei jl. kwam aan de orde dat de Algemene Rekenkamer constateert dat het niet waarschijnlijk is dat de hogeronderwijsinstellingen de toegezegde € 600 miljoen aan voorinvesteringen volledig hebben gerealiseerd. De hogeronderwijsinstellingen hebben aangegeven dat zij in totaal 860 miljoen hebben geïnvesteerd, waarover de Algemene Rekenkamer opmerkt dat dit «bestedingen betreft die in potentie ten goede komen aan de kwaliteit van het onderwijs». Hierna ga ik in op de uitvoering van de motie van het lid Van der Molen c.s.1 en Beertema2 die naar aanleiding hiervan zijn aangenomen en op de inzet van de studievoorschotmiddelen in 2018.

Hogescholen en universiteiten hebben hun maatschappelijke verantwoordelijkheid genomen om vooruitlopend op het vrijkomen van de studievoorschotmiddelen voorinvesteringen te doen in de kwaliteit van het hoger onderwijs. Zij deden dat met als oogmerk kwaliteitsverbetering voor alle studenten die te maken kregen met de invoering van het studievoorschot. De omvang en aard van de voorinvesteringen konden sterk verschillen per instelling, gegeven de verschillen in financiële positie van instellingen. Bewust is destijds gekozen voor een afspraak met de sector in zijn geheel en niet voor afspraken die op alle instellingen op dezelfde manier vertaald moesten worden.

Ik vind in reactie op de gewijzigde motie van het lid Van der Molen c.s. daarom ook dat de vraag of de voorinvesteringen van een hogeschool of universiteit voldoende zijn geweest, in een gesprek tussen bestuur en medezeggenschap beantwoord moet worden. De instellingen hebben van de Algemene Rekenkamer vertrouwelijk een rapportage ontvangen met de bevindingen voor de eigen instelling. Deze rapportages zijn niet openbaar omdat zij behoren tot het onderzoeksmateriaal van de Algemene Rekenkamer. De instellingsbesturen mogen deze rapportages wel delen met hun medezeggenschap. Dat heeft de Algemene Rekenkamer bevestigd in de brief van 11 september jl.3

Met de VSNU en de Vereniging Hogescholen heb ik afgesproken dat de instellingsbesturen de rapportage van de Algemene Rekenkamer over hun instelling, als ze dat al niet gedaan hebben, delen met hun medezeggenschap. Het ligt in de rede dat bij de gesprekken tussen het college van bestuur en de medezeggenschap over de inzet van de studievoorschotmiddelen 2019 en verder, ook deze rapportage besproken zal worden. Vervolgens kunnen zij op basis van dat gesprek met elkaar bepalen welke lessen voor de toekomst zij trekken uit de ervaringen met de voorinvesteringen en of het gewenst en mogelijk is om nog iets aanvullend te doen.

Ik heb de Vereniging Hogescholen en de VSNU verzocht om mij, na overleg met ISO en LSVb, op sectorniveau een beeld te geven van de lessen die getrokken zijn uit de besprekingen van de instellingsrapportages van de Algemene Rekenkamer over de voorinvesteringen. Ik zal u daarover in het voorjaar van 2019 informeren.

Ik ben ook nagegaan of een nader onderzoek zoals voorgesteld in de motie van het lid Beertema4 aanvullende informatie zal opleveren, die het gesprek op de instellingen kan helpen. De Algemene Rekenkamer verwacht niet dat aanvullend onderzoek nieuwe informatie zal opleveren over de categorie investeringen die de Algemene Rekenkamer heeft bestempeld als «niet duidelijk of dit een voorinvestering betreft» 5. De Vereniging Hogescholen, de VSNU, en ook de studentenorganisaties ISO en LSVb bevestigen dat beeld.

Onlangs hebben de VSNU en de Vereniging Hogescholen mij geïnformeerd over de begrote inzet van de studievoorschotmiddelen in 2018 en de wijze waarop de medezeggenschap betrokken is geweest bij de begroting. De koepels hebben hun brieven afgestemd met studentenorganisaties ISO en LSVb, de VSNU ook met het Landelijk Overleg Voorzitters Universitaire Medenzeggenschapsorganen (LOVUM). Deze brieven stuur ik u, conform mijn toezegging uit mijn brief van 3 juli 2017 over de studievoorschotmiddelen 2018 (Kamerstuk 31 288, nr. 590), bij deze toe6. Beide koepels beschrijven dat de instellingen de middelen besteden aan de bestedingsdoelen uit de Gemeenschappelijke Agenda Hoger Onderwijs van VSNU, VH, ISO en LSVb uit 2016. Zowel hogescholen als universiteiten investeren het meest in intensiever en kleinschaliger onderwijs. In onderstaande tabel wordt weergegeven hoe de besteding in 2018 is verdeeld over de verschillende bestedingsrichtingen.

Bestedingsrichting

Aandeel hogescholen

Aandeel universiteiten

Intensiever en kleinschalig onderwijs

41.1%

44.1%

Meer en betere begeleiding van studenten

20.0%

13.0%

Inzet op talentontwikkeling binnen en buiten de studie

8.2%

8.4%

Passende en goede onderwijsfaciliteiten

18.9%

19.5%

Verdere professionalisering docenten

9.3%

11.3%

Niet nader gespecificeerd

2.5%

3.7%

Op alle instellingen heeft de medezeggenschap ingestemd met de hoofdlijnen van de begroting 2018, inclusief de besteding van de studievoorschotmiddelen. Op sommige instellingen is de besteding van de studievoorschotmiddelen nog vrij impliciet aan de orde geweest. Uit de reflecties blijkt dat de hogescholen en universiteiten daar lering uit trekken voor de toekomst. Andere lessen voor de toekomst liggen in het verlengde van het akkoord dat gesloten is over de kwaliteitsafspraken. Deze betreffen onder meer de tijdige betrokkenheid van de medezeggenschap bij het gehele proces, ruimte voor eigen inbreng van de medezeggenschap en aandacht voor de verhouding tussen de centrale en decentrale medezeggenschap.

Op basis van de rapportages over de begroting van de studievoorschotmiddelen 2018 en de afspraken die ik met de VSNU, de Vereniging Hogescholen en ISO en LSVb heb gemaakt in het akkoord over de kwaliteitsafspraken, vertrouw ik erop dat de hogescholen en universiteiten met hun medezeggenschap een goede dialoog zullen voeren en dat zij blijven leren van de ervaringen uit het verleden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Kamerstuk 31 288, nr. 637.

X Noot
2

Kamerstuk 31 288, nr. 634.

X Noot
3

Kamerstuk 31 288, nr. 653.

X Noot
4

Kamerstuk 31 288, nr. 634.

X Noot
5

Kamerstuk 31 288, nr. 653.

X Noot
6

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven