31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 721 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 april 2019

Hierbij informeer ik u over de resultaten van de tussenevaluatie van de experimenten in het hoger onderwijs. In deze brief geef ik eerst een korte toelichting op het experiment vraagfinanciering en het experiment leeruitkomsten in deeltijdse en duale hbo-opleidingen en op het experiment flexstuderen in voltijdse opleidingen hoger onderwijs, waarna de belangrijkste resultaten van de tussenevaluatie van de experimenten worden beschreven. De rapportage van de tussenevaluatie van het experiment vraagfinanciering en het experiment leeruitkomsten van ResearchNed ontvangt u bijgaand1, evenals de tussenrapportage van het experiment flexstuderen van Ockham-IPS2.

Daarna ga ik in op mijn besluit ten aanzien van het al dan niet verlengen of uitbreiden van het experiment vraagfinanciering in het hbo. Vervolgens wordt het vervolg geschetst van de experimenten vraagfinanciering en leeruitkomsten in het hbo en ga ik in op de vouchers studievoorschot. De brief eindigt met een vooruitblik, waarin ik een schets geef van mijn visie op het gebied van (verdergaande) flexibilisering van het onderwijs.

1. Toelichting op de experimenten

Het experiment vraagfinanciering en het experiment leeruitkomsten zijn in 2016 gestart naar aanleiding van het advies «Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen» van de commissie Rinnooy Kan uit 2014.3 Die commissie was om een advies gevraagd vanwege de sterk dalende instroom in het bekostigde deeltijd hoger onderwijs en de wetenschap dat het deeltijdonderwijs onvoldoende was afgestemd op de doelgroep volwassenen.45 De opdracht aan de commissie was om een advies uit te brengen over hoe het deeltijd hoger onderwijs flexibeler en aantrekkelijker gemaakt zou kunnen worden, door het beter af te stemmen op de specifieke kenmerken en behoeften van (werkende) volwassenen en de vraag van werkgevers.

Experiment vraagfinanciering

De commissie Rinnooy Kan heeft aanbevolen een experiment vraagfinanciering te starten, om te onderzoeken wat de effecten zijn van vouchers die individuele studenten kunnen besteden voor deelname aan (delen van) opleidingen van private en bekostigde instellingen. Het experiment zou inzichten moeten opleveren in de vraag of het wenselijk is de huidige reguliere bekostiging voor volwassen deelnemers aan deeltijdse en duale opleidingen om te vormen naar vraagfinanciering met vouchers die bij zowel private als bekostigde instellingen te besteden zijn.

In het experiment vraagfinanciering hebben studenten de mogelijkheid om met vouchers modules van geaccrediteerde opleidingen te volgen en te stapelen tot een diploma. Studenten kunnen bij enkele hbo-opleidingen in de tekortsectoren Techniek & ICT en Zorg & Welzijn per module van 30 ec. (een half jaar nominaal) deelnemen en de kosten (deels) betalen met een voucher. Doel van het experiment is om de flexibiliteit en aantrekkelijkheid van het aanbod zodanig te vergroten dat dit leidt tot meer deelname en meer gediplomeerden.

De selectie van opleidingen waarmee instellingen kunnen deelnemen aan het experiment vraagfinanciering is tot stand gekomen in overleg met werkgeversorganisaties. Het gaat om opleidingen waarvan werkgeversorganisaties hebben aangegeven dat er bij hun werkgevers grote behoefte bestaat aan het opscholen van mbo-gekwalificeerd personeel naar een hbo-diploma, waarbij werkgevers bereid zijn te investeren in opleidingsdeelname van hun medewerkers. Bij de opleidingen gericht op de sector Techniek & ICT is het experiment vraagfinanciering gestart in september 2016, bij de opleidingen gericht op de sector Zorg & Welzijn in september 2017.

Experiment leeruitkomsten

Het experiment met leeruitkomsten draait om een flexibele vormgeving van het deeltijdse en duale hoger onderwijs voor (werkende) volwassenen. In dit experiment is de verplichting losgelaten om te werken met een vaststaand onderwijsprogramma. In plaats daarvan wordt gewerkt met eenheden van leeruitkomsten (met een maximum van 30 ec per eenheid), waarin in termen van output is beschreven wat studenten moeten kennen en kunnen.

Het werken met leeruitkomsten biedt de mogelijkheid opleidingstrajecten op maat in te richten, relevante kennis en ervaring die de volwassene al bezit te erkennen en aan te sluiten op de mogelijkheden en behoeften om leeractiviteiten uit te voeren in de werkomgeving (werkend leren). Vanuit de gedachte van sturing op output gaat het er uiteindelijk om dat de leeruitkomsten worden gerealiseerd, niet zozeer om waar, wanneer, hoe en in hoeveel tijd de student de opleiding doet. Het doel van het experiment leeruitkomsten is de inrichting van de opleidingstrajecten flexibel, aantrekkelijk en efficiënt te maken, zodat dit leidt tot meer deelname en meer gediplomeerden.

Experiment flexstuderen

In het experiment flexstuderen, dat is gestart in september 2017, krijgen voltijdse studenten die in aanmerking komen voor het wettelijke collegegeld de mogelijkheid om collegegeld te betalen naar rato van het aantal studiepunten dat gekoppeld is aan de vakken die zij willen volgen. Het doel van het experiment is om te onderzoeken of deze vorm van flexibiliteit leidt tot een toegankelijker aanbod van het voltijds hoger onderwijs, minder uitval en meer tevredenheid van studenten. De doelgroep van het experiment wordt gevormd door studenten die hun opleiding willen of moeten combineren met andere zaken, zoals topsport, mantelzorg, vrijwilligers- of bestuurswerk of het opzetten van een onderneming. Aan het experiment doen op dit moment vier instellingen mee: Hogeschool Utrecht, Hogeschool Windesheim, Universiteit van Amsterdam en Tilburg University.

Tussenrapportage experiment flexstuderen

Onderzoeksbureau Ockham-IPS heeft in december 2018 bijgaande tussenrapportage opgeleverd, met een inventarisatie van eventuele zwaarwegende redenen die de voortgang van het experiment flexstuderen zouden kunnen belemmeren. In de inventarisatie is gekeken naar de belangstelling voor het experiment onder studenten, de organisatorische uitvoerbaarheid en de financiële haalbaarheid van het experiment. Ockham-IPS concludeert dat er voldoende animo is onder studenten en dat de interesse toeneemt. Ten aanzien van de uitvoerbaarheid zijn geen knelpunten geïdentificeerd en er zijn geen financiële redenen om met het experiment te stoppen.

De tussenrapportage van Ockham-IPS is van belang gelet op de uitbreiding van het experiment flexstuderen. Een wijzigingsbesluit dat een nieuw instroommoment regelt voor instellingen is per 1 januari 2019 in werking getreden en instellingen konden zich tot 1 maart jl. aanmelden. De Universiteit Utrecht heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt en zal per 2019/2020 starten met deelname aan het experiment flexstuderen.

Met het wijzigingsbesluit heb ik tevens geregeld dat deelnemende instellingen ook eerstejaarsstudenten mogen laten flexstuderen, wat in de oorspronkelijke opzet niet het geval was. Daarnaast is de verplichte opslag van 15% op het collegegeld veranderd in een maximale opslag van 15%. Met deze wijzigingen geef ik invulling aan vragen van het lid Tielen, een motie van de leden Van der Molen en Wiersma6 en een motie van de leden Van der Molen en Van den Hul.7

In een bijlage8 bij deze brief is een schematisch overzicht opgenomen met een toelichting op de belangrijkste kenmerken van de experimenten leeruitkomsten, vraagfinanciering en flexstuderen.

2. Evaluatie en effectmeting experimenten leeruitkomsten en vraagfinanciering

De evaluatie en effectmeting van het experiment leeruitkomsten en het experiment vraagfinanciering wordt uitgevoerd door het onderzoeksbureau ResearchNed. De rapportage van de tussenevaluatie ontvangt u bijgaand. De eindevaluatie van de experimenten volgt in 2021.

De belangrijkste parameters voor de meting van de effecten van de experimenten zijn:

  • groei instroom en deelname volwassenen aan de opleidingen

  • groei aantal en aandeel gediplomeerden

  • tevredenheid van studenten en werkgevers over de opleidingen

Voor beide experimenten is ook inzicht van belang in de mate waarin de groei van de instroom en deelname additioneel is ten opzichte van de situatie voorafgaand aan het experiment, de bereidheid van werkgevers om bij te dragen aan de opleidingskosten, en de mate waarin er sprake is van «switchgedrag» (studenten die nu voor een deelnemende opleiding kiezen vanwege de extra flexibiliteit, maar anders een andere opleiding buiten het experiment hadden gedaan).

Op het moment van de tussenevaluatie is over het diplomarendement na twee jaar experimenteren nog niets bekend. Bij de tussenevaluatie heeft ResearchNed zich vooral gericht op de vraag hoe de experimenten door instellingen/opleidingen, studenten en werkgevers worden ervaren en gewaardeerd. Tevens is gekeken naar de effecten op instroom en studiesucces.

Sterke groei van de instroom van volwassenen in het hbo

De instroom in bekostigde deeltijdse en duale hbo-opleidingen is per 2018/2019 met 33,3% gestegen ten opzichte van de instroom in 2015/2016. De trend van dalende instroom in de periode 2001 tot en met 2015 is dus omgebogen in een substantiële groei. Deze groei doet zich in bovengemiddelde mate voor in de opleidingen die deelnemen aan het experiment leeruitkomsten. De groeiende instroom kan ook samenhangen met het economisch herstel in de afgelopen jaren en de doorgaande groei in de vraag naar hoger opgeleiden op de arbeidsmarkt. De instroomcijfers laten verder zien dat de gemiddelde leeftijd van instromende studenten is gestegen en dat de groei vooral zit bij mensen die vanuit een werksituatie zijn gaan deelnemen aan een hbo-opleiding. Dit zijn verheugende ontwikkelingen gelet op de doelstellingen een leven lang ontwikkelen te stimuleren, de leercultuur te versterken en te voorzien in de behoeften van de arbeidsmarkt.

Evaluatieresultaten experiment leeruitkomsten

Het experiment leeruitkomsten is een grootschalig experiment, waaraan wordt deelgenomen door 20 instellingen. Dit zijn 15 bekostigde hogescholen en 5 niet-bekostigde instellingen (nbi’s), die in totaal deelnemen met 374 deeltijdse en duale opleidingen (waarvan 316 bij bekostigde hogescholen en 58 bij nbi’s).9 Het gaat hierbij om hbo-opleidingen op alle niveaus (Associate degree, bachelor en master) gericht op alle sectoren van de arbeidsmarkt.

Deelnemende bekostigde en niet-bekostigde instellingen werken met veel energie en enthousiasme aan flexibilisering van het onderwijs in het experiment leeruitkomsten en zijn positief over het experiment leeruitkomsten. Het flexibele onderwijsconcept wordt gezien als «het onderwijs van de toekomst» en de deeltijdse en duale opleidingen in het experiment gelden nu als voorlopers en proeftuinen voor onderwijsvernieuwing voor alle opleidingen.

ResearchNed bevestigt dat het experiment veel positieve energie losmaakt bij de betrokken instellingen. Uit de rapportage volgt dat studenten, docenten, bestuur en management en werkgevers met name tevreden zijn over de volgende aspecten.

  • Het flexibele onderwijsconcept en het werken met leeruitkomsten zorgt voor meer herkenbaarheid, ervaren relevantie en een nauwere aansluiting op de beroepspraktijk. Dat maakt het concept voor werkende volwassenen en hun werkgevers aantrekkelijk.

  • De regie ligt bij de student en in veel gevallen wordt ook in de praktijk geleerd. Vragen vanuit de beroepspraktijk en theoretische inzichten worden aan elkaar gekoppeld, wat leidt tot verdieping van inzichten in interactie met medestudenten en docenten. Studenten ervaren dat zij nu minder «leren voor school» en meer leren voor hun eigen ontwikkeling.

  • Werkgevers zien dit terug: zij geven volgens ResearchNed aan verschillen te zien tussen de flexibele opleidingen en reguliere opleidingen; studenten hebben een actievere leerhouding, er wordt meer maatwerk geboden en de aansluiting op de beroepspraktijk is beter.

  • Door het werkplekleren en door co-creatie is er meer sprake van samenwerking, afstemming en kennisdeling met werkgevers.10

Uit de evaluatie komt naar voren dat de transitie naar het beoogde flexibele onderwijsmodel een enorme omslag betekent en een langdurig traject met een gedegen veranderkundige aanpak vergt. De docent vervult een belangrijke rol als «drager» van het flexibele onderwijsconcept en de instellingen investeren veel in visieontwikkeling en deskundigheidsbevordering.

Studenten moeten ook wennen aan het flexibele onderwijsconcept, de mogelijkheden die worden geboden om eigen keuzes te maken en het leertraject naar eigen behoeften in te vullen. De ervaring leert dat naarmate de docent het flexibele onderwijsconcept beter «in de vingers heeft», de opleiding meer keuzemogelijkheden biedt en de student verder in de opleiding zit, er steeds meer gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden opleidingstrajecten flexibel in te vullen.

ResearchNed constateert dat bij veel instellingen de ondersteunende logistieke processen en systemen (roostering, inzetplanning docenten, studievoortgangsregistratie, online leeromgeving e.d.) nog niet volledig zijn afgestemd op het flexibele onderwijsconcept. Daarnaast constateert ResearchNed dat een substantieel deel van de studenten aanloopproblemen en onduidelijkheden heeft ervaren. Opleidingen verwachten zelf dat die inmiddels grotendeels opgelost zijn.

ResearchNed concludeert dat het experiment leeruitkomsten onmiskenbaar een positieve en veelbelovende ontwikkeling in het hbo is, met veel steun en draagvlak bij alle betrokkenen en met potentie voor doorwerking in het hele hoger onderwijs.

Evaluatieresultaten experiment vraagfinanciering

Aan het experiment vraagfinanciering wordt deelgenomen door 17 instellingen (waarvan 9 bekostigde hogescholen en 8 nbi’s) met in totaal 46 opleidingen (waarvan 15 bij bekostigde hogescholen en 31 bij nbi’s). In de periode van 1 september 2016 tot tot 1 december 2018 zijn in totaal 3.911 studenten ingestroomd bij opleidingen in het experiment vraagfinanciering, waarvan 3.466 studenten (89%) bij nbi’s en 445 (11%) bij bekostigde hogescholen. In die periode zijn voor de deelname van deze studenten in totaal 8.049 vouchers à 1.250 euro betaald, waarvan 7.012 (87%) aan nbi’s en 1.007 (13%) aan bekostigde instellingen.11

Bij veel opleidingen van niet-bekostigde instellingen die deelnemen aan het experiment vraagfinanciering, constateert ResearchNed een groei in instroom van studenten. Bij de nbi’s leveren de vouchers een directe korting op; de kosten voor de opleiding worden verminderd met het voucherbedrag. ResearchNed concludeert dat het aannemelijk is dat dit vooral voor individuen die zonder bijdrage van werkgevers studeren (zzp’ers, individuele omscholers e.d.) een positief effect heeft op de toegankelijkheid en leidt tot meer deelname.

ResearchNed maakt bij de cijfers over groeiende instroom bij nbi’s de kanttekening dat harde conclusies over de effecten op instroom en deelname niet te trekken zijn, omdat data van een controlegroep ontbreken. ResearchNed merkt ook op dat de instroom bij vergelijkbare bekostigde deeltijdse en duale opleidingen van 2015 tot 2018 overall ook sterk is gegroeid (techniek + 35 % en zorg + 60%), om aan te geven dat de groei van de instroom bij nbi’s (deels) ook verklaard kan worden uit andere oorzaken dan de vouchers. Daarnaast maakt ResearchNed de kanttekening dat vraagfinanciering met vouchers onvermijdelijk leidt tot verdringing van private bijdragen (vouchers voor mensen die zonder de vouchers ook wel zouden hebben deelgenomen aan de opleiding).

De bekostigde instellingen hebben in het algemeen geen positieve ervaringen met vraagfinanciering. Voor de deelnemende opleidingen vervalt de reguliere overheidsbekostiging en de vouchers compenseren dit slechts ten dele, waardoor de prijs hoger ligt dan het wettelijk collegegeld. Bekostigde instellingen geven aan dat de extra flexibiliteit die het experiment vraagfinanciering biedt (vrijheid van onderwijslocatie en de mogelijkheid van modulaire deelname) voor individuen en werkgevers niet lijkt op te wegen tegen de extra kosten. Dat wordt bevestigd door werkgeversorganisaties, die aangeven dat de flexibiliteit die in het experiment leeruitkomsten wordt geboden voor werkgevers veelal voldoende is en dat de regulier bekostigde opleidingen vanwege de lagere kosten (wettelijk collegegeld) aantrekkelijker zijn. ResearchNed concludeert dat het experiment vraagfinanciering bij de bekostigde instellingen een averechts effect heeft.

ResearchNed geeft aan dat het vanuit evaluatieoogpunt meerwaarde heeft om het experiment vraagfinanciering voor nbi’s te verlengen en enkele nieuwe instroomcohorten toe te laten. Verlenging van de instroom vraagt om een overheidsinvestering van ongeveer 10 miljoen euro per extra instroomcohort. ResearchNed adviseert om de instroom bij bekostigde hogescholen niet te verlengen en om het experiment vraagfinanciering niet uit te breiden met andere opleidingen.

3. Besluit experiment vraagfinanciering hbo

In het Besluit experimenten vraagfinanciering is vastgelegd dat het experiment geldt voor drie instroomcohorten (studiejaren 2016/2017, 2017/2018 en 2018/2019). Op basis van de tussenevaluatie kan ik besluiten drie nieuwe cohorten (2019/2020, 2020/2021 en 2021/2022) tot het experiment toe te laten en/of het experiment beperkt uit te breiden met nieuwe opleidingen.

Op grond van de informatie uit voorliggende tussenevaluatie is mijn besluit het experiment vraagfinanciering niet te verlengen met nieuwe instroomcohorten en niet uit te breiden met nieuwe opleidingen. Voor verlenging en/of uitbreiding is geen financiële ruimte. ResearchNed raamt de kosten op grond van de huidige drie instroomcohorten op 30 mln. euro. Het beschikbare budget bedraagt 32 mln. euro. Er is dus geen ruimte om 10 mln. euro te investeren per instroomcohort.12

Afgezien van de financiële onhaalbaarheid, zie ik ook onvoldoende inhoudelijke redenen om het experiment te verlengen en/of uit te breiden. Ook na verlenging of uitbreiding zal het experiment geen inzichten opleveren in de vraag of het wenselijk is de huidige reguliere bekostiging om te vormen naar vraagfinanciering met vouchers die bij zowel bekostigde als niet-bekostigde instellingen besteed kunnen worden.

Het was tevoren bekend dat een zuiver experiment niet mogelijk was.13 Dat heeft te maken met de beperkte schaal van het experiment; het betreft alleen geselecteerde opleidingen gericht op tekortsectoren en leidt dus niet tot generaliseerbare inzichten in de effecten. En dat heeft ook te maken met de vrijwilligheid van deelname aan het experiment door opleidingen van bekostigde hogescholen. Zonder die vrijwillige deelname van bekostigde hogescholen was het experiment vraagfinanciering niet mogelijk geweest. Maar het heeft er ook toe geleid dat er sprake is van concurrentie met regulier bekostigde opleidingen, waarvan de effecten groter zijn dan voorzien.

Eind mei 2019 ontvangt u een brief over leven lang ontwikkelen van de Minister van SZW en mij. In die brief komt onder meer aan de orde hoe het experiment vraagfinanciering in het mbo zal worden ingevuld.

4. Vervolg

Experiment vraagfinanciering

Studenten die tot en met augustus 2019 instromen in een opleiding in het experiment behouden hun aanspraak op vouchers en kunnen de opleiding vervolgen met die vouchers. Opleidingen van bekostigde hogescholen die deelnemen aan het experiment vraagfinanciering ontvangen voor nieuw instromende studenten vanaf het studiejaar 2019/2020 weer reguliere bekostiging en studenten kunnen aan deze opleidingen deelnemen tegen het tarief van het reguliere (wettelijke) collegegeld. Bekostigde hogescholen die in het kader van het experiment vraagfinanciering zijn gestart met een nieuwe opleiding, hebben geen toets macrodoelmatigheid doorlopen. Voor die opleidingen zullen de bekostigde hogescholen alsnog een toets macrodoelmatigheid moeten aanvragen en doorlopen, om per 2019/2020 voor reguliere bekostiging in aanmerking te komen.

ResearchNed blijft het experiment monitoren met betrekking tot de instroom. De instroom met vouchers kan goed vergeleken worden met de instroom zonder vouchers in de jaren 2019/2020, 2020/2021 en 2021/2022, zodat meer inzicht ontstaat in het effect op additionele deelname van de vouchers. In de eindevaluatie zal ook worden ingegaan op het effect op diplomering, zodat inzicht ontstaat in de mate waarin de modulaire deelname aan opleidingen leidt tot het behalen van een hbo-diploma. Daarnaast wordt de tevredenheid van studenten en werkgevers opnieuw gemeten.

Alle opleidingen in het experiment vraagfinanciering vallen sinds januari 2019 ook onder de regeling praktijkleren. Deze regeling is voor het hbo per 2019 uitgebreid met praktijkleren in deeltijdse en duale opleidingen gericht op de sector Zorg & Welzijn.14 Opleidingen gericht op de sector Techniek & ICT maakten al deel uit van het hbo-deel van de regeling. Dat betekent dat werkgevers nu tegemoetkomingen kunnen krijgen voor medewerkers die deelnemen aan werkend leren in het kader van alle deeltijdse en duale hbo-opleidingen gericht op deze tekortsectoren.

De conclusie van ResearchNed is interessant dat het aannemelijk is dat de vouchers bij de hbo-opleidingen van niet-bekostigde instellingen een positief effect hebben op de instroom van individuele deelnemers die zonder werkgeversbijdrage studeren. Bij de uitwerking van de regeling voor het publieke leerbudget wordt bezien of het mogelijk is die doelgroep daar voor in aanmerking te laten komen.15 Daarnaast is voor individuen het leven lang leren krediet beschikbaar.

Experiment leeruitkomsten

De ontwikkelingen die ResearchNed rapporteert over de opleidingen in het experiment leeruitkomsten zijn veelbelovend. En het enthousiasme en vertrouwen van de instellingen is verheugend. Met name de ervaren beroepsrelevantie, de verwevenheid van theorie en praktijk en de effecten van meer regie bij de student op (de kwaliteit van) diens leren spreken tot de verbeelding. Tegelijkertijd is de constatering dat er nog veel moet gebeuren om geambieerde flexibiliteit en differentiatie in leerroutes van studenten in volle omvang te realiseren. Hierbij gaat het niet alleen om een onderwijskundige vernieuwing, maar ook om een organisatieverandering. De veranderkundige aanpak in de projecten bij de deelnemende instellingen, waarin inhoudelijke en onderwijskundige vernieuwing worden gekoppeld aan professionalisering van docenten en doorontwikkeling van systemen en processen, zal onverminderd gecontinueerd moeten worden.

De komende jaren zal moeten blijken dat het flexibele onderwijsmodel op basis van leeruitkomsten tot volle wasdom komt. Dat zal moeten leiden tot een verdere groei in de deelname en diplomering en een groei in de tevredenheid van studenten en werkgevers. Daarnaast zijn de oordelen van de NVAO over de kwaliteit en het niveau van de opleidingen in het experiment van belang. Voor het merendeel van de opleidingen in het experiment geldt dat die beoordeling na het studiejaar 2019/2020 zal zijn afgerond.

Vouchers studievoorschot

Bij het akkoord over het studievoorschot is afgesproken dat de eerste vier cohorten studenten die zijn ingestroomd sinds de afschaffing van de basisbeurs bij afstuderen (hbo-bachelor of wo-master) een voucher ontvangen ter waarde van 2.000 euro, als tegemoetkoming vanwege het feit dat zij in mindere mate profiteren van de herinvestering van middelen in de kwaliteit van het hoger onderwijs. Deze afgestudeerden kunnen de vouchers 5 tot 10 jaar na afstuderen inzetten voor deelname aan (delen van) geaccrediteerde opleidingen hoger onderwijs, bij zowel bekostigde als niet-bekostigde instellingen. Deze vouchers vertegenwoordigen een aanzienlijk bedrag en maakt de doelgroep van deze werkende afgestudeerden interessant voor de instellingen die opleidingen hoger onderwijs verzorgen. De verwachting is dan ook dat dit leidt tot een breder en meer divers scholingsaanbod voor werkenden in het hbo en wo, dat ook beschikbaar komt voor werkenden zonder vouchers studievoorschot en zo bijdraagt aan een leven lang ontwikkelen.

Vooruitblik- hoe verder?

De dynamiek op de arbeidsmarkt neemt toe, mede als gevolg van globalisering en technologische ontwikkelingen als robotisering en automatisering. Het tempo waarin banen, taken en functies ontstaan, veranderen en verdwijnen neemt toe en er zullen naar verwachting steeds snellere verschuivingen in werkgelegenheid zijn tussen en binnen sectoren. Dat betekent dat het belang van leven lang ontwikkelen voor het functioneren van de economie en arbeidsmarkt groter wordt.

Prognoses laten zien dat de behoefte aan hoger opgeleiden blijft groeien, terwijl de positie en arbeidsmarktperspectieven van het middensegment juist minder gunstig worden.16 Dat heeft te maken met het verhogen van kwalificatie-eisen in veel beroepen en functies als gevolg van toenemende complexiteit en technologisering van het werk. Hoe de werkgelegenheid voor het middensegment zich op de Nederlandse arbeidsmarkt exact zal ontwikkelen en in hoeverre daarbij sprake is van verschillen tussen sectoren is onzeker. In algemene zin is echter wel duidelijk dat het van belang is dat mensen zich tijdens hun werkzame leven kunnen blijven ontwikkelen, om hun inzetbaarheid te waarborgen en te voorzien in de behoefte van de arbeidsmarkt.

Het belang van goed toegankelijke, kwalificerende opleidingen, die aansluiten bij de kenmerken en behoeften van volwassenen is dus groot in zowel het middelbare beroepsonderwijs als het hoger onderwijs. In de strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek wil ik inzetten op maximale toegankelijkheid, flexibiliteit en aantrekkelijkheid van het onderwijs voor volwassenen. Daarbij is ook verdere versterking van de samenwerking met het bedrijfsleven en versterking van de maatschappelijke verankering van de instelling in het (regionale) werkgebied van belang, onder meer door de koppeling van onderwijs en onderzoek aan innovatie in en van de beroepspraktijk.

De bestaande kaders in wet- en regelgeving zullen tegen het licht worden gehouden. Daarbij worden de lessen meegenomen die we kunnen trekken uit de experimenten in het deeltijdse en duale hoger onderwijs voor volwassenen. Waar kaders niet passen, belemmeringen opleveren of de gewenste ontwikkelingen onvoldoende ondersteunen, is het mijn inzet te komen tot maatregelen die nodig zijn om de gewenste flexibilisering te ondersteunen en faciliteren.

Tenslotte

Het feit dat de instroom van volwassenen in het deeltijdse en duale hoger onderwijs na een jarenlange terugloop de laatste jaren fors groeit is een positieve en noodzakelijke ontwikkeling. De experimenten om het hoger onderwijs voor volwassenen flexibeler en aantrekkelijker te maken dragen hier aan bij en leiden tot versterking van de samenwerking tussen instellingen en werkgevers. Ik heb er alle vertrouwen in dat de energie en het enthousiasme bij alle betrokkenen zal fungeren als katalysator voor doorontwikkeling en dat we de komende jaren zullen zien dat dit zijn vruchten afwerpt.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
4

De instroom in het bekostigde deeltijdonderwijs is in de periode 2001–2014 met meer dan 50% gedaald.

X Noot
5

Bron: «Kenmerken, wensen en behoeften deeltijd hoger onderwijs», ResearchNed, 2012 (bijlage bij Kamerstuk 31 288, nr. 285).

X Noot
6

Kamerstuk 30 012, nr. 104.

X Noot
7

Kamerstuk 30 012, nr. 105.

X Noot
8

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
9

Oorspronkelijk waren dit 16 bekostigde hogescholen en 6 nbi’s. Vanwege de fusie wordt NHL Stenden nu als één bekostigde hogeschool geteld. Eén nbi is afgevallen omdat die er niet in is geslaagd (tijdig) te starten met de implementatie van het flexibele onderwijsconcept op basis van leeruitkomsten.

X Noot
11

Dit zijn voorlopige cijfers. DUO heeft bij 985 inschrijvingen geconstateerd dat die inschrijvingen na betaling van vouchers zijn ingetrokken. Mogelijk vindt terugvordering plaats.

X Noot
12

Het additionele budget voor het experiment vraagfinanciering is 32 mln. euro. Van het oorspronkelijke budget van 40 mln. euro is in 2017 conform toezegging 8 mln. euro overgeheveld naar de 2e tranche van de subsidieregeling «flexibel hoger onderwijs voor volwassenen», omdat in 2017/2018 het experiment vraagfinanciering ook in de sector Zorg en Welzijn van start kon gaan. Zie Kamerstuk 31 288, nr. 523.

X Noot
13

Kamerstuk 30 012, nr. 41.

X Noot
14

Kamerstuk 31 524, nr. 387.

X Noot
15

U wordt op korte termijn nader geïnformeerd over onder meer het publieke leerbudget, dat in plaats komt van de huidige fiscale aftrek van scholingsuitgaven in het kader van de Inkomstenbelasting.

Naar boven