31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 593 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juli 2017

Hierbij bied ik uw Kamer het rapport «Selectie: Meer dan cijfers alleen» van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) aan1. Dit rapport is onderdeel van het meerjarige themaonderzoek naar selectie en toegankelijkheid van het hoger onderwijs. In het rapport gaat de inspectie in op decentrale selectie bij bacheloropleidingen met een numerus fixus, selectie bij masteropleidingen en geeft de inspectie een update van studentenstromen en selecterende opleidingen.

De inspectie stelt dat de brede toegankelijkheid van het hoger onderwijs in het algemeen niet onder druk is komen te staan. Wel signaleert de inspectie dat bij bachelor- en masteropleidingen die selectie toepassen, sommige groepen studenten relatief iets minder vaak instromen dan voordat deze opleidingen selecteerden. Deze verschillen zijn klein maar vragen om aandacht.

Daarnaast bied ik uw Kamer ook het rapport «Selectie & plaatsing bij numerusfixusopleidingen» aan2. In dit rapport worden de resultaten van onderzoek naar kansengelijkheid bij bacheloropleidingen met een numerus fixus gepresenteerd, dat ResearchNed in mijn opdracht heeft uitgevoerd. Het onderzoek behelst de overwegingen van kandidaat-studenten om zich al dan niet aan te melden voor de selectieprocedure met een numerus fixus in studiejaar 2017/2018 en de effecten van (de samenstelling van) de selectieprocedure voor studiejaar 2017/2018 op de kans dat een kandidaat een plaats krijgt aangeboden bij een bacheloropleiding met een numerus fixus. De resultaten van ResearchNed geven een beeld van de oorzaak van de verschillen in de instroom die ook de inspectie constateert.

In deze brief ga ik achtereenvolgens in op selectie bij bacheloropleidingen met een numerus fixus en selectie in de masterfase. Bij het laatstgenoemde onderdeel ga ik tevens in op de motie Verhoeven c.s.3, die de regering oproept om tot kaders te komen waarbinnen selectie in de masterfase is toegestaan en ga ik ook in op selectie bij schakeltrajecten en de motie Vos en Asante4, die de regering onder andere oproept een eind te maken aan het stellen van aanvullende eisen aan studenten die aan een schakeltraject willen beginnen.

Ik hecht er veel waarde aan dat het hoger onderwijs toegankelijk is en blijft. Zeker daar waar selectie wordt toegepast, dient er dan ook aandacht te zijn voor gelijke kansen. Zo is het zeer ongewenst wanneer (groepen) studenten selectieve opleidingen mijden in hun studiekeuze, wanneer door onbewuste vooroordelen bij de uitvoering van de selectieprocedure of door bias als gevolg van de gehanteerde selectiecriteria bepaalde groepen studenten meer kans hebben toegelaten te worden tot een selectieve opleiding.

Bij gelijke kansen is het niet voldoende om alleen naar de toegang tot opleidingen te kijken. Minstens zo belangrijk is de kans van een student om een opleiding uiteindelijk succesvol af te ronden. Als voor het succesvol doorlopen van een bepaalde opleiding specifieke aanleg of talent nodig is, dan draagt selectie bij aan de student op de juiste plek en aan een eerlijke kans voor de student om de opleiding succesvol af te ronden. Gelijke kansen op hoger onderwijs behelzen gelijke kansen op ondersteuning, op toegankelijkheid, op sense of belonging en op het succesvol afronden van een opleiding.

Zoals onderwijssocioloog Tinto stelt, «Access without support is not an opportunity». Ook al kan iedere student met de juiste vooropleiding zich aanmelden voor een selectieve opleiding, er dient voldoende en passende begeleiding en ondersteuning te zijn voor studenten om daadwerkelijk van gelijke kansen te kunnen spreken.

Bacheloropleidingen met een numerus fixus

Wanneer de kwaliteit van het onderwijs onder druk staat als gevolg van een te hoge instroom, dan vind ik het instellen van een (tijdelijke) numerus fixus te rechtvaardigen. Uit de praktijkstudie van de inspectie komt naar voren dat bij de afweging die een instelling maakt om al dan niet een numerus fixus in te stellen, vaak praktische argumenten zoals de onderwijscapaciteit een rol spelen.

De inspectie constateert dat in 2016, na een jarenlange toename, het aantal opleidingen met een numerus fixus is gedaald. Voor aankomend studiejaar, studiejaar 2017/2018, is het aantal voltijd bacheloropleidingen met een numerus fixus opnieuw gedaald naar 45 voltijds opleidingen in het hbo en 42 voltijds opleidingen in het wo. Wanneer meer kandidaat-studenten zich aanmelden bij een opleiding met een numerus fixus, worden de kandidaat-studenten decentraal geselecteerd.

Niet bij iedere opleiding met een numerus fixus worden er uiteindelijk studenten afgewezen omdat er minder toelaatbare kandidaten zijn dan het maximale aantal studieplaatsen. In studiejaar 2016/2017 werden bijvoorbeeld bij 53 van de 166 opleidingen met een numerus fixus daadwerkelijk studenten afgewezen. Desalniettemin geldt voor een aanzienlijk deel van de studiekiezers dat de opleiding van hun voorkeur een numerus fixus heeft: 17 procent in het hbo en 22 procent in het wo. Voor deze studenten geldt dat zij zich vroegtijdig moeten aanmelden en een selectieprocedure moeten doorlopen.

De afschaffing van de loting

Met de wet Kwaliteit in verscheidenheid zijn in 2013 maatregelen genomen om het hoger onderwijs toekomstbestendig te maken. Onderdeel daarvan is het streven naar de student op de juiste plaats. Voor bacheloropleidingen met een numerus fixus is hier invulling aan gegeven door de loting af te schaffen. In plaats daarvan bepalen opleidingen met een numerus fixus op basis van een door de instelling vastgestelde selectieprocedure welke studenten worden toegelaten tot de opleiding. Dit doet recht aan het feit dat diverse factoren bepalen welke student goed bij een opleiding past zoals persoonlijkheidskenmerken, motivatie en eerdere onderwijsprestaties van de kandidaat-student en de organisatiekenmerken van de opleiding. De afschaffing van loting in de wet Kwaliteit in verscheidenheid kon op brede steun in het veld en in beide Kamers rekenen.

Selectie kan, meer dan loting, bijdragen aan een inhoudelijke match tussen student en opleiding. De inspectie rapporteert dat in de gesprekken met instellingen en met studenten de toegevoegde waarde van decentrale selectie nadrukkelijk naar voren is gekomen. Door decentrale selectie zijn de studenten beter voorbereid, kiezen ze bewuster en zijn ze meer gemotiveerd. Mede door de selectieprocedure ontstaat er binding en zelfs «bonding» tussen de studenten die deel hebben genomen aan de selectieprocedure en tussen studenten en docenten.

In de periode dat instellingen een deel van de plaatsen bij opleidingen met een numerus fixus op basis van decentrale selectie konden verdelen en een deel van de plaatsen via centrale loting, is de potentiële meerwaarde voor het studiesucces gebleken. Zo haalde in studiejaar 2015/2016 bij de opleiding Verpleegkunde van Hogeschool Avans 70 procent van de studenten die via decentrale selectie werd toegelaten de propedeuse in één jaar, ten opzichte van 47 procent van de ingelote studenten. In de uitvalcijfers in het eerste jaar werden eveneens verschillen geconstateerd; 13 procent van de geselecteerde studenten viel in het eerste jaar uit, ten opzichte van 29 procent van de ingelote studenten. Bij de opleiding Mondzorgkunde aan de Hogeschool Utrecht, waar al enkele jaren alle plaatsen via decentrale selectie worden toegekend, is het aantal studenten dat de studie afrondt in vijf jaar toegenomen van 55 procent van cohorten die op basis van loting een plaats hebben gekregen naar 80 procent van cohorten die op basis van decentrale selectie een plaats hebben gekregen.

Tegelijkertijd brengt decentrale selectie ook risico’s met zich mee, zoals zelfselectie en onbewuste vooroordelen. Uit de Studievoorschotmonitor van ResearchNed, waarbij jongeren is gevraagd of zij de intentie hebben om een numerusfixusopleiding te gaan volgen, blijkt dat tussen de 14 en 18 procent twijfelt of men door de selectie zou komen en dat eerste generatie studenten minder vaak nadenken over het volgen van een numerusfixusopleiding dan studenten met hoger opgeleide ouders.5

Ik vind dit een zorgelijk gegeven. Voor iedere kandidaat-student, ongeacht zijn of haar afkomst en of de overstap naar het hoger onderwijs voor de student vanzelfsprekend is of niet, moet deelname aan de selectieprocedure een reële optie zijn. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het onderwijs. De voorlichting, ondersteuning en begeleiding mogen hierbij niet falen.

Een gebrek aan transparante informatie over de inhoud, vorm en moeilijkheidsgraad van een selectieprocedure kan tot gevolg hebben dan groepen studenten af zien van deelname aan een selectieprocedure (ongewenste zelfselectie) bijvoorbeeld omdat zij denken geen kans te maken. Ik wil daarom samen met de koepelorganisaties en de studentenbonden kijken hoe de informatievoorziening bij selectieve bacheloropleidingen verder verbeterd kan worden.

Naast de informatievoorziening is ook de begeleiding van de studiekiezer van essentieel belang. Deze begeleiding en ondersteuning wordt verzorgd door een vo-school of een mbo-instelling in het kader van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB), waarvoor in de brief over loopbaanoriëntatie en -begeleiding plannen voor verbetering en intensivering zijn gepresenteerd.6 Naast vo-scholen en mbo-instellingen kunnen ook hogescholen en universiteiten kandidaat-studenten begeleiden in hun voorbereiding op een eventuele selectieprocedure, zoals de Erasmus Universiteit Rotterdam doet bij de bacheloropleiding Geneeskunde.

Coachingsdag Erasmus Universiteit Rotterdam

De Erasmus Universiteit in Rotterdam geeft kandidaat-studenten die zich willen voorbereiden op de decentrale selectieprocedure voor Geneeskunde de mogelijkheid om een gratis coachingsdag bij te wonen. Deze coachingsdag is in het leven geroepen omdat kandidaat-studenten zich willen voorbereiden op de decentrale selectieprocedure en niet iedere student de prijzige trainingen van particuliere aanbieders kan of wil betalen.

De Erasmus Universiteit Rotterdam wil met de coachingsdag iedereen een gelijke kans op voorbereiding gunnen en onderstreept hiermee het belang van een diverse instroom, ook bij een selectieve opleiding als Geneeskunde.

Goede begeleiding en voorbereiding op een selectieprocedure moet de standaard worden en moet gezamenlijk worden vormgegeven door het onderwijs. Ik ben tegen commercialisering en moedig onderwijsinstellingen dan ook aan om de begeleiding en ondersteuning verder te intensiveren, bijvoorbeeld ook middels regionale samenwerking waarvoor ik in de strategische agenda «De waarde(n) van weten» middelen heb gereserveerd.7

Vormgeving selectieprocedure

De centrale loting bepaalde enkel op basis van eindexamencijfers of een student werd toegelaten tot een bacheloropleiding met een numerus fixus. Cijfers zijn een goede voorspeller voor studiesucces, maar hiermee wordt niet gekeken naar de student achter de cijfers. Ik vind het belangrijk dat ook studenten die minder hoge cijfers halen in het vo en mbo maar op andere criteria goed scoren, toegelaten kunnen worden tot bacheloropleidingen met een numerus fixus. Dit kan bijdragen aan de diversiteit van de instroom en daarmee uiteindelijk ook aan de diversiteit van de beroepsuitoefenaars.

Onderwijsinstellingen hebben de ruimte om naar eigen inzicht een selectieprocedure in te richten, passend bij de betreffende opleiding. Op basis van de selectieprocedure selecteren instellingen studenten die het beste passen bij het profiel van de opleiding en de instelling. De selectieprocedure moet ten minste uit twee kwalitatieve criteria bestaan. Eén van deze kwalitatieve criteria kan worden ingevuld door de beoordeling van cijfers uit het vo of mbo. Cijfers uit het vo of mbo geven namelijk een beeld van de kennis van de kandidaat-student. Andere criteria kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op persoonlijkheidskenmerken (zoals stressbestendigheid of besluitvaardigheid), op cognitieve vaardigheden (zoals analytische vaardigheden) of op non-cognitieve vaardigheden (zoals communicatieve vaardigheden). In figuur 1 is weergegeven hoe vaak verschillende criteria onderdeel zijn van een selectieprocedure.

Figuur 1: Overzicht van toegepaste criteria naar soort hoger onderwijs

Figuur 1: Overzicht van toegepaste criteria naar soort hoger onderwijs

In de media zijn verschillende berichten verschenen dat onderwijsinstellingen zich niet aan de wet zouden houden, omdat zij studenten niet op basis van ten minste één non-cognitief criterium hebben geselecteerd. Het gebruik van ten minste één non-cognitief criterium is wettelijk niet verplicht. In mijn reactie op het verzoek van de vaste commissie OCW op het bericht dat universiteiten zich niet aan de wet zouden houden, die ik separaat aan uw Kamer heb verzonden, ga ik hier verder op in.

Bij de invulling van de selectieprocedure staat de onderwijsinstelling voor een belangrijke uitdaging. De selectieprocedure moet de studenten die het beste passen bij de opleiding selecteren, waarbij de kansengelijkheid moet worden geborgd. Dit moet de onderwijsinstelling doen op een manier die recht doet aan het profiel van kandidaat-studenten en het profiel van de opleiding. De selectieprocedure moet bovendien objectief zijn en aantoonbaar de juiste student, die past bij de opleiding, selecteren. Non-cognitieve criteria kunnen hierbij een aanvulling zijn, maar waar het profiel van een opleiding of sector zich kenmerkt door andere dan non-cognitieve eigenschappen, kan een selectieprocedure zonder non-cognitieve criteria ook een goed beeld van de student geven. Het gebruik van ten minste één non-cognitief criterium is wettelijk niet verplicht.

Veel bacheloropleidingen met een numerus fixus hebben nog beperkte ervaring met decentraal selecteren. De bewijslast van de selectiecriteria en -procedures is dan ook nog beperkt. Daarbij is het ook mogelijk dat het bewijs dat van een andere opleiding komt niet zonder meer ook geldt voor de eigen opleiding. Wetenschappelijk bewijs is bovendien lastig op te bouwen, omdat onderwijs geen laboratorium is, waarbij studiesucces eenduidig toe te schrijven is aan de gehanteerde selectiecriteria. Het is dan ook van belang dat onderwijsinstellingen de selectieprocedures blijven ontwikkelen en verbeteren, van elkaar leren en de bewijslast verder uit te breiden.

De inspectie constateert dat zowel in het hbo als in het wo studenten met een Nederlandse of anderszins westerse achtergrond, studenten uit sociaaleconomisch sterkere wijken en studenten met een gemiddeld havo- of vwo-cijfers hoger dan een 7 relatief vaker instromen in een bacheloropleiding met een numerus fixus. De inspectie stelt dat deze verschillen klein zijn maar hardnekkig en daarom aandacht vragen.

Ik heb ResearchNed gevraagd onderzoek te doen naar de mogelijke effecten van decentrale selectie op de samenstelling van de instroom. Hierbij heeft ResearchNed gekeken naar eventuele effecten van de gehanteerde criteria en de wijze waarop deze criteria zijn getoetst (de vormgeving van de selectieprocedure) op de kans op toelating van groepen studenten.

Ook uit het onderzoek van ResearchNed blijkt dat er sprake is van ongelijke kansen op toelating tot een bacheloropleiding met een numerus fixus. Zowel in het hbo als in het wo hebben studenten met een migratieachtergrond en studenten met een belemmerende functiebeperking minder kans op toelating. In het wo hebben daarnaast ook eerstegeneratiestudenten minder kans op toelating.

Deze ongelijke kansen, die ook door de inspectie zijn gesignaleerd, worden niet veroorzaakt door de vormgeving van de selectieprocedure, zo concludeert ResearchNed. De ongelijke kansen kunnen mogelijk wel worden verklaard door verschil in studieresultaten in het vo en mbo tussen groepen studenten en door ongewenste zelfselectie bij het aanmelden voor de selectieprocedure van een bacheloropleiding met een numerus fixus.

Uit het onderzoek van ResearchNed blijkt wel dat de vormgeving van de selectieprocedure kan corrigeren voor ongelijke kansen op toelating. Zo corrigeert de vormgeving van de selectieprocedure van Geneeskunde de kansenongelijkheid van studenten met een migratieachtergrond. Ik vind het een positief signaal dat instellingen bij decentrale selectie gelijke kansen kunnen bevorderen, waar dit bij loting niet het geval was. Uit het onderzoek van ResearchNed blijkt echter wel dat het effect van de vormgeving van de selectieprocedure op de kansengelijkheid van studenten met een migratieachtergrond bij de opleiding Geneeskunde, niet één op één toepasbaar is bij andere opleidingen met een numerus fixus.

ResearchNed heeft ook kwalitatief onderzoek gedaan naar de ervaringen van deelnemers aan de selectieprocedures. De deelnemers zijn over het algemeen tevreden tot zeer tevreden over de selectieprocedures. Ook geven deelnemers aan de selectieprocedure die eerder hebben deelgenomen aan de loting aan, dat zij, ongeacht of ze uiteindelijk worden toegelaten, het gevoel hebben eindelijk beloond te worden voor extra activiteiten die ze ondernemen in aanloop naar hun geprefereerde opleiding of toekomstige vakgebied.

Een belangrijk aandachtspunt dat uit het kwalitatief onderzoek blijkt, is dat studenten met een belemmerende functiebeperking vaak aangeven dat zij ervaren dat er bij de selectieprocedures onvoldoende rekening is gehouden met hun belemmering. Deelnemers met dyslexie en dyscalculie geven bijvoorbeeld aan dat zij geen extra tijd hebben gekregen bij het maken van toetsen. Studenten met een belemmerende functiebeperking hebben in zowel het hbo als in het wo minder kans op toelating tot een bacheloropleiding met een numerus fixus. Ik vind het daarom van groot belang dat instellingen bij het afnemen van de selectieprocedures meer rekening houden met kandidaten met een belemmerende functiebeperking.

Gelet op de verschillen tussen de opleidingen en de instellingen is er dus niet één antwoord om de selectieprocedures te verbeteren. Het is daarom zaak dat instellingen op individueel niveau en met de resultaten van deze onderzoeken in de hand verbeteringen aan de selectieprocedure, en de uitvoering hiervan, doorvoeren. In dit leerproces wil ik de instellingen ook steunen, maar voeg daar aan toe dat daadkracht en snelheid is geboden zodat ook bij bacheloropleidingen met een numerus fixus kansengelijkheid kan worden geborgd.

Bij de verbetering van de selectieprocedures kunnen en willen de hogescholen en universiteiten van elkaar leren. De koepelorganisaties Vereniging Hogescholen en de Vereniging van Universiteiten (VSNU) hebben afgesproken dat zij voorafgaande aan de selectieprocedure van studiejaar 2018–2019 kennisdeling rondom selectieprocedures en het effect hiervan op de samenstelling van de instroom gaan faciliteren.

Selectie bij masteropleidingen

Ik hecht veel waarde aan toegankelijk hoger onderwijs en vind het van belang dat alle studenten met een bachelorsdiploma kunnen doorstromen naar een masteropleiding. Hierbij moet, net als bij de bacheloropleiding, sprake zijn van een bewuste studiekeuze. In de wet Kwaliteit in verscheidenheid zijn, naast de afschaffing van de loting bij bacheloropleidingen met een numerus fixus, ook de verplichte doorstroommasters in het wetenschappelijk onderwijs afgeschaft. Deze doorstroommasters hadden over het algemeen weinig profiel door de focus op de aansluiting op de bijbehorende bacheloropleiding. Studenten bleken bij hun masterkeuze weinig door hun instelling uitgedaagd te worden om een andere masteropleiding te kiezen en werden vooral gestimuleerd om een doorstroommaster te kiezen. Beoogd is dat de afschaffing van het toelatingsrecht tot één bepaalde master ervoor zorgt dat de wo-master als zelfstandige opleiding meer gezicht krijgt en daarmee een aantrekkelijkere optie voor de student is. De afschaffing van de verplichte doorstroommaster is niet bedoeld als vrijbrief aan universiteiten om kwalitatieve eisen voor de masteropleidingen te gaan stellen, maar heeft tot doel de profilering van opleidingen, de differentiatie in het masteraanbod en een ruimer aanbod voor studenten zodat zij een bewuste keuze kunnen maken voor een masteropleiding. Dit draagt, net als de decentrale selectie bij bacheloropleidingen met een numerus fixus, bij aan de student op de juiste plaats.

De inspectie heeft gegevens over 2015 van 689 masteropleidingen geanalyseerd, 579 reguliere masteropleidingen en 110 research masters. Zoals in het tussenbericht van de inspectie is opgenomen8, is 20 procent van de reguliere masteropleidingen selectief en 98 procent van de research masters. De selectieve masteropleidingen zijn niet evenredig verdeeld over de universiteiten. De inspectie constateert dat geen enkele masteropleiding van de vier technische universiteiten selectief is. Reguliere masteropleidingen van de Universiteit Utrecht (91 procent) zijn relatief het meest selectief. Op sectoraal niveau constateert de inspectie dat op dit moment in geen enkele sector meer dan een derde van het masteraanbod selectief is.

De mate waarin het masteraanbod selectief is, is wat mij betreft niet de enige maatstaf. Ook het aantal studenten dat uiteindelijk wordt afgewezen voor een selectieve masteropleiding is immers een indicatie van het effect van selectie in de masterfase. Bij een universiteit waarvan maar een beperkt aantal masteropleidingen selectief is, kunnen mogelijk meer studenten worden afgewezen dan bij een universiteit waar relatief veel masteropleidingen selectief zijn. Ik ben daarom zeer te spreken over het vangnet dat universiteiten gaan vormgeven, waar ik later in deze brief op terug kom.

De inspectie concludeert dat instellingen over het algemeen heel bewust bezig zijn met vragen rond selectie. Als ze selecteren of dit overwegen te doen, houden ze oog voor de toegankelijkheid van het masteraanbod, zo stelt de inspectie. Ze houden elkaar goed in de gaten en hebben onderling contact. Het contact tussen de instellingen leidt echter tot weinig onderlinge afstemming. Dit laatste vind ik een zorgelijk signaal. Onderlinge afstemming maakt immers inzichtelijk hoe de toegankelijkheid van de master zich in een regio of sector ontwikkelt. Ik heb deze zorg gedeeld met de VSNU, die dit onderwerp heeft meegenomen in de taskforce «Toelating master», waar ik later in deze brief uitgebreid op in ga.

Universiteiten zijn op basis van artikel 7.15 eerste lid van de wet op het hoger onderwijs en wettenschappelijk onderzoek (WHW) verplicht de studiekiezer te informeren over eventuele selectieprocedures. Daarbij is het van belang dat instellingen ook transparant informeren over de inhoud en de moeilijkheidsgraad van de selectieprocedure.

Dat deze informatievoorziening niet op orde is, vind ik ernstig. Ik heb de inspectie daarom gevraagd om onderwijsinstellingen die de informatievoorzieningen niet op orde hebben, hierop aan te spreken. Dit geldt overigens ook voor de informatievoorziening bij bacheloropleidingen met een numerus fixus. Ook de studentenbonden hebben bij mij aangegeven dat zij van mening zijn dat de instellingen meer verantwoordelijkheid dienen te nemen in het informeren van studenten. Ik sluit mij bij de woorden van de studentenbonden aan en heb de koepels en de studentenbonden gevraagd om tot afspraken te komen om de informatievoorziening over eventuele selectieprocedures bij de bachelor- en masteropleidingen te verbeteren, zoals voorzien in het tweede lid van artikel 7.15 van de WHW. Deze afspraken moeten tot een verrijking of aanvulling leiden op de reeds operationele Studiebijsluiter en de informatie op studiekeuze123. Wanneer de onderwijsinstellingen, samen met de studentenbonden, niet tot afspraken komen of wanneer deze afspraken niet tot het gewenste resultaat leiden, geeft de wet mij de ruimte om bij ministeriële regeling nadere specificaties over de inhoud en vorm van de informatie te geven.

De inspectie constateert dat het voor bachelorafgestudeerden niet altijd helder is of een masteropleiding selectief is of niet. De studentenbonden hebben aangegeven dat bachelorafgestudeerden van een Nederlandse universiteit die doorstromen naar een verwante masteropleiding, vaak ervaren dat zij worden geselecteerd ondanks dat de masteropleiding niet als selectief is gedefinieerd. Bijvoorbeeld worden studenten van een Nederlandstalige bacheloropleiding van een andere instelling, wanneer zij willen instromen in een Engelstalige masteropleiding getoetst op hun Engelse vaardigheden. Dit vind ik begrijpelijk. Maar als studenten van de eigen, Engelstalige bacheloropleiding niet worden geselecteerd, dan is de masteropleiding volgens de definitie van de inspectie niet selectief, terwijl dit door de groep studenten van een Nederlandstalige bacheloropleiding wel als zodanig wordt ervaren.

De inspectie definieert masteropleidingen als selectief, wanneer de instelling van álle kandidaten, inclusief de studenten van een (eigen) verwante bacheloropleiding aanvullende documentatie opvraagt of álle kandidaten een toets laat afnemen en vervolgens op basis hiervan een selectie maakt van studenten die wel en niet worden toegelaten tot de opleiding.

De ervaring van selectie, ook wanneer het volgens de definitie van de inspectie een niet-selectieve opleiding betreft, kan ongewenste zelfselectie tot gevolg hebben. Bachelorafgestudeerden ervaren daarnaast mogelijk dat zij twee keer worden getoetst op hun niveau: zowel in de bacheloropleiding als bij de aanmelding van de verwante masteropleiding. Wanneer universiteiten meer kennis opdoen van de inhoud en het niveau van verwante bacheloropleidingen aan andere Nederlandse universiteiten, kan de toetsing van het niveau (deels) worden verplaatst van de student naar de universiteit.

Gesprek met de VSNU en de studentenbonden

Zoals ik richting uw Kamer heb aangegeven9, hebben de bevindingen van de inspectie bij mij de nodige vragen opgeroepen waarover ik in gesprek ben gegaan met de VSNU, de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) en het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO). Ik heb in een aantal goede gesprekken mijn zorgen over de ontwikkeling van het aantal masteropleidingen dat selectief is, gedeeld met de

VSNU en de studentenbonden. De VSNU heeft vervolgens het voortouw genomen om, in overleg met de studentenbonden, tot oplossingen te komen.

De gesprekken met de VSNU en de studentenbonden hebben tot verschillende afspraken geleid. Met deze afspraken wordt invulling gegeven aan de motie Verhoeven cs, die oproept om in overleg met de VSNU en de studentenbonden te komen tot kaders voor selectie in de masterfase. Ik zal toezien op de gemaakte afspraken en heb daarom met de VSNU en de studentenbonden afgesproken de voortgang ten minste de komende twee jaar iedere zes maanden te bespreken. Ik zal deze periodieke gesprekken ook gebruiken om mij te laten informeren of de hieronder geformuleerde actiepunten van de VSNU naar voldoende tevredenheid effect sorteren.

De VSNU heeft aangegeven dat de universiteiten de komende twee jaar terughoudend zijn met het stellen van aanvullende toelatingseisen bij opleidingen waar nu nog geen aanvullende eisen gelden. De universiteiten zullen daarnaast op korte termijn maatregelen nemen die gericht zijn op het borgen van de toegankelijkheid van de masterfase.

Ook heeft de VSNU mij laten weten de taskforce «Toelating master» in te stellen waarin drie universiteitsbestuurders plaatsnemen. De taskforce gaat in de komende twee jaar de toegankelijkheid in de masterfase monitoren en de keuzes rondom toelating, selectie en toegankelijkheid expliciteren. Ook gaat de taskforce zich inzetten om de kennis over de effectiviteit van selectie-eisen en -methoden te vergroten en de effecten van de afschaffing van de verplichte doorstroommaster evalueren. Dit zal gedaan worden in nauw overleg met mij en de studentenbonden.

In overleg hebben de VSNU en de studentenbonden de verschillende aandachtspunten rondom de toegankelijkheid van de masterfase geprioriteerd. Zo zal binnen de taskforce gestart worden met het opstellen van een eenduidig begrippenkader, op basis waarvan de informatievoorziening aan kandidaat-masterstudenten verbeterd kan worden. Onderdeel hiervan is het creëren van duidelijkheid over het onderscheid tussen toelatings- en selectie-eisen. De taskforce zal hierbij ook kijken naar eventuele verschillende eisen die worden gesteld aan bachelorafgestudeerden aan de eigen universiteit en bachelorafgestudeerden aan andere universiteiten. De universiteiten gaan bovendien nog dit kalenderjaar, in overleg met de lokale medezeggenschap, allen individueel beleid vormen om een passende oplossing te vinden voor bachelorafgestudeerden van hun eigen universiteit, die toch tussen wal en schip dreigen te vallen. Voor de Universiteit Utrecht, die relatief veel selectieve masteropleidingen heeft, betekent dit een aparte opgave vergeleken met andere instellingen. Met een dergelijk vangnet behouden alle bachelorafgestudeerden de mogelijkheid om een masteropleiding te volgen en nemen de instellingen een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de toegankelijkheid van de masterfase. Ik vind dit een positieve ontwikkeling.

Selectie bij schakeltrajecten

Begin dit jaar stuurde ik u het rapport «Schakelen tussen bachelor en master in het hoger onderwijs» van ResearchNed10. Dit rapport ging in op de bestaande schakeltrajecten en de studenten die een schakeltraject volgen of hebben gevolgd. Ook het onderwerp selectie werd hierin behandeld. Ik heb u in mijn reactie toegezegd dat ik in onderhavige brief verder zal ingaan op selectie voor schakeltrajecten. Dit omdat ik het van belang vind om selectie voor schakeltrajecten in samenhang te behandelen met de masterselectie. Hiermee ga ik ook inhoudelijk in op de motie Vos en Asante, die mij verzocht een eind te maken aan het stellen van aanvullende eisen die worden gesteld aan studenten die aan een schakeltraject willen beginnen.11

In mijn reactie op het rapport12 heb ik aangegeven dat ik het niet wenselijk vind als er een situatie ontstaat waarin instellingen de eisen voor toelating en selectie zo streng maken, dat de toegankelijkheid van de schakelprogramma’s daardoor in het geding komt en studenten die het in potentie zouden kunnen, niet worden toegelaten. Ook heb ik aangegeven dat als de student een schakelprogramma succesvol heeft doorlopen, het niet logisch is als deze student vervolgens voor aanvang van de masteropleiding nogmaals wordt getoetst op dezelfde zaken waarvoor hij in het schakelprogramma deficiënties heeft weggewerk.

Ik ben hierover in gesprek gegaan met de studentenbonden en de VSNU. De studentenbonden hebben bij mij aangegeven dat zij het liefst zien dat er helemaal geen selectie plaatsvindt; niet vóór het schakeltraject en evenmin vóór de masteropleiding. Tegelijkertijd begrijpen de studenten dat enige vorm van selectie wenselijk en soms zelfs noodzakelijk is. De VSNU heeft bij mij aangegeven het belangrijk te vinden om te kunnen selecteren voorafgaand aan het schakeltraject. Hiermee wordt volgens de VSNU duidelijk wat er redelijkerwijs van de student verwacht kan worden en of hij een realistische kans van slagen in de wo master heeft. Op deze manier gaan zowel student als instelling gefundeerd de investering van tijd en middelen aan. Selectie heeft dus nadrukkelijk ook een matchingsfunctie. Samen met het ISO, de LSVb en de VSNU ben ik tot een aantal uitgangspunten gekomen.

Ik meen, net als de studenten en de VSNU, dat er geen overbodige drempels moeten zijn. Toetsing op eisen voor toelating en selectie voor de master dient daarom, daar waar nodig, zo veel als mogelijk voorafgaand aan het schakeltraject plaats te vinden, zodat de student na het succesvol doorlopen van het schakeltraject niet voor de verrassing komt te staan dat hij niet door kan naar de masteropleiding.

Met de studentenbonden en de VSNU ben ik overeengekomen dat eisen voor toelating voor een schakeltraject inhoudelijk gebaseerd moeten zijn op de toelatingseisen van de betreffende masteropleiding. De eisen kunnen qua niveau echter niet gelijk (of hoger) zijn dan de eisen voor toelating aan de masteropleiding. Dit omdat het schakeltraject juist het doel heeft om de student de mogelijkheid te bieden te voldoen aan de toelatingseisen van de masteropleiding. Van aanvullende eisen, anders dan hierboven bedoeld en waar de motie Vos en Asante op doelt, kan geen sprake zijn.

Voor zaken die niet binnen het schakelprogramma vallen, omdat die bijvoorbeeld geen onderdeel van de toeleidende bachelor zijn (denk hierbij aan thema’s zoals Engelse taalvaardigheid), maar die wel een toelatingseis tot de masteropleiding vormt voor zowel reguliere bachelorstudenten als schakelstudenten, moeten studenten de mogelijkheid hebben om voorafgaand aan het schakelprogramma aan te tonen dat ze voldoen aan het instroomniveau van de masteropleiding. Indien zij hieraan voldoen, worden zij, na succesvolle afronding van het schakelprogramma, hierop niet nogmaals geselecteerd. Voldoen ze voorafgaand aan het schakelprogramma echter nog niet aan dit niveau, dan hebben zij gedurende het schakeltraject de tijd om de deficiënties weg te werken en vindt toetsing op deze zaken plaats voorafgaand aan de masteropleiding.

Het is niet wenselijk dat studenten die succesvol een schakeltraject afronden, vervolgens op basis van capaciteitsredenen de toegang tot de master geweigerd wordt. Schakelstudenten onder voorbehoud van succesvol voltooien van het schakeltraject een plek in de selectieve master garanderen, zou echter ongelijke behandeling kunnen betekenen van andere toelaatbare studenten die niet het schakeltraject hebben doorlopen. Immers ook studenten die rechtstreeks doorstromen uit een bacheloropleiding kan de toegang tot een masteropleiding om capaciteitsredenen worden geweigerd. Ik vind dat voor schakelstudenten die na succesvolle voltooiing van een schakelprogramma door capaciteitsredenen niet toegelaten worden tot de beoogde selectieve master, er altijd een alternatief beschikbaar moet zijn. Met de VSNU heb ik afgesproken dat de taskforce «Toelating master» zich ervoor zal inzetten dat universiteiten voor schakelstudenten, net als voor hun eigen reguliere bachelorstudenten, gezamenlijk de verantwoordelijkheid op zich nemen om in een dergelijk geval een passende oplossing te vinden. Onder alle omstandigheden moet het voor schakelstudenten en bachelorstudenten vooraf wel voldoende duidelijk zijn wat de eisen en de kansen voor toelating tot de selectieve master zijn.

Tot slot

Brede toegankelijkheid, zowel bij selectieve opleiding in de bachelor als in de master, is van buitengewoon belang. Ik sluit mij dan ook aan bij de opmerking van de inspectie dat de verschillen om aandacht vragen. De inspectie zal de ontwikkelingen die mogelijk van invloed zijn op de toegankelijkheid en de instroom in het hoger onderwijs de komende jaren dan ook nadrukkelijk blijven monitoren.

Brede toegankelijkheid betekent ook gelijke kansen op toelating tot een selectieve opleiding. Bij de bacheloropleidingen met een numerus fixus ligt hier een belangrijke uitdaging, zoals het onderzoek van ResearchNed laat zien. De doorontwikkeling van selectieprocedures is een pregnant onderdeel dat niet vooruit geschoven kan worden. De aandachtspunten die de inspectie en ResearchNed laten zien, moeten worden omgezet naar structurele verbeteringen, zowel op het gebied van voorlichting en het voorkomen van zelfselectie als het verbeteren van de kwaliteit van de selectieprocedure en het voorkomen van onbewuste vooroordelen.

Ik zie de afspraken die ik heb gemaakt met de Vereniging Hogescholen, de VSNU, de LSVb en het ISO als een belangrijk onderdeel hiervan en zal de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten houden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Kamerstuk 34 550 VIII, nr. 111

X Noot
4

Kamerstuk 34 550 VIII, nr. 121

X Noot
5

Kamerstuk 24 724, nr. 164

X Noot
6

Kamerstuk 31 524, nr. 301.

X Noot
7

Bijlage bij Kamerstuk 31 288, nr. 481.

X Noot
8

Kamerstuk 31 288, nr. 571

X Noot
9

Kamerstuk 31 288, nr. 568

X Noot
10

Bijlage bij Kamerstuk 31 288, nr. 580

X Noot
11

Kamerstuk 34 550 VIII, nr. 121

X Noot
12

Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 31 288, nr. 585

Naar boven