31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 525 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 februari 2016

In het ordedebat van 13 januari 2016 (Handelingen II 2015/16, nr. 41, item 5) heeft het lid van Meenen (D66) het verzoek voor een brief over selectie in het hoger onderwijs gedaan. In deze brief beantwoord ik dit verzoek.

Ik hecht aan een toegankelijk hogeronderwijsstelsel. Een hogeschool of universiteit stelt getalenteerde jonge mensen in staat om zich te ontwikkelen, ongeacht of zij doorstromen vanuit een mbo-opleiding of vanuit het voortgezet onderwijs. Het hoger onderwijs vervult een cruciale emancipatiefunctie en draagt een brede verantwoordelijkheid in de vorming en ontwikkeling van de maatschappij van de toekomst. Zoals ik bij de begrotingsbehandeling heb aangegeven (Handelingen II 2015/16, nr. 18, items 4 en 11), ben ik van mening dat het voorkomen van scheidslijnen in het onderwijs een van de grote uitdagingen is voor de toekomst van het onderwijs. We willen immers dat alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd en het beste uit zichzelf kunnen halen. De functie van het hoger onderwijs als motor van emancipatie en verheffing blijft daarom onverminderd belangrijk.

In de afgelopen jaren heb ik veel aandacht besteed aan oriëntatie, matching en studiekeuze van aankomende studenten. Maatregelen zoals de studiekeuzecheck en de 1 mei deadline dragen bij aan de student op de juiste plaats. Bij selectie toetst de onderwijsinstelling of een student past bij de opleidingsvorm, voldoende motivatie heeft en beschikt over voldoende aanleg voor het uitoefenen van een beroep. Dat kan in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij kunstopleidingen, zeer waardevol zijn en hoeft ook geen onnodige belemmering te zijn van de toegankelijkheid. Selectie mag echter geen groepen benadelen of kansengelijkheid ondermijnen. Ik onderstreep het door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) aangehaalde belang van voorlichting over de selectieprocedure. Deze voorlichting dient zowel eerlijk en transparant te zijn over de moeilijkheidsgraad, als laagdrempelig en ondersteunend. Hiervoor ligt de verantwoordelijkheid bij de opleiding die selectie toepast. Om te voorkomen dat studenten onterecht afzien van deelname aan een selectieprocedure is het van belang dat zij al in het voortgezet onderwijs of in het mbo het vertrouwen in zichzelf ontwikkelen om desgewenst de stap tot deelname aan een selectieprocedure te nemen. Naast zelfvertrouwen kan praktische ondersteuning in het voorgezet onderwijs of de mbo-instelling studenten helpen bij hun voorbereiding op een selectieprocedure. Op deze punten valt nog veel winst te behalen voor studenten voor wie het niet vanzelfsprekend is om door te stromen naar het hoger onderwijs. In de Strategische Agenda «De waarde(n) van weten» (Kamerstuk 31 288, nr. 481) heb ik daarom specifieke voorstellen gedaan voor versterking van ketensamenwerking in de regio. In lijn met de motie Mohandis1 ga ik in samenwerking met de MBO Raad en de Vereniging Hogescholen de regionale samenwerking in de keten stimuleren.

Mede door een transparante voorlichting en gedegen ondersteuning wil ik de toegankelijkheid van opleidingen met een vorm van selectie waarborgen.

Ik hecht er aan om aan uw Kamer van een overzicht te voorzien op basis waarvan bacheloropleidingen selectie kunnen toepassen. Vervolgens zal ik ingaan op trends rondom selectie en de mogelijke effecten waar de inspectie op wijst.

1. Aanvullende eisen (bijvoorbeeld op basis van beroep)

De onderwijsinstelling gaat, op basis van objectieve gronden in verband met de toekomstige beroepsuitoefening, na of de aspirant-student toegelaten wordt tot de opleiding. Het betreft hier bijvoorbeeld een bachelor in de kunstensector waarbij de instelling beoordeelt of de kandidaat beschikt over voldoende kunstzinnige aanleg en geschiktheid.

2. Kleinschalig en intensief onderwijs en excellente opleidingen

De onderwijsinstelling gaat na of de aspirant-student al dan niet past bij de vorm en het karakter van de opleiding. Kleinschalige en intensieve opleidingen zijn gericht op een bovengemiddeld onderwijsrendement waarbij activiteiten binnen en buiten het curriculum met elkaar zijn verbonden. Het betreft hier bijvoorbeeld een University College waarbij kandidaten worden geselecteerd op onder andere taalniveau Engels en motivatie.

3. Opleidingen met een numerus fixus

Studenten met een gemiddeld eindcijfer van minimaal een 8 worden direct toegelaten tot een opleiding met een numerus fixus. De overige plaatsen worden toegekend op basis van loting en decentrale selectie. Vanaf het studiejaar 2017/2018 worden alle plaatsen van opleidingen met een numerus fixus toegekend middels decentrale selectie.2 De onderwijsinstelling rankt de kandidaten op basis van de mate waarin de student past bij de opleiding. Het is aan de instelling om vorm te geven aan de selectieprocedure. Daarbij maakt een instelling ten minste gebruik van één cognitief criterium en één niet-cognitief criterium. De studenten worden vervolgens op basis van de ranking toegelaten tot de opleiding, totdat de capaciteit is bereikt. Het betreft hier bijvoorbeeld de opleiding mondzorgkunde waarbij de kandidaten onder andere worden gerankt op basis van analytisch vermogen, vaardigheden en motivatie.

Zoals ik in de Strategische Agenda «De waarde(n) van weten» (Kamerstuk 31 288, nr. 481) heb aangegeven, is het van groot belang dat we in het hoger onderwijs kansen bieden aan iedere student. Dit betekent ook dat we moeten differentiëren in het hoger onderwijs, zowel in het aanbod als in onderwijsconcepten.

Voor sommige bijzondere opleidingen kan het passend zijn om speciale aanvullende eisen te stellen, bijvoorbeeld in het geval van kunstopleidingen. In het regeerakkoord is hierover reeds aangegeven dat het aantal bestaande selectie-instrumenten niet wordt uitgebreid. In lijn met de motie Klaver/Mohandis3 zal ik het aantal selectie-instrumenten dus ook niet verder uitbreiden.

Om de toegankelijkheid van het hoger onderwijsstelsel te borgen is het van belang dat waar aanvullende eisen worden gesteld, dat op een zorgvuldige wijze gebeurt. Ik vind het daarom van belang dat hogeronderwijsinstellingen zich ervan bewust blijven dat selectie niet moet leiden tot een onwenselijke tweedeling of kansenongelijkheid.

Ik wil tevens voorkomen dat financiële belemmeringen de studiekeuze beïnvloeden. In de Strategische Agenda «De waarde(n) van weten» (Kamerstuk 31 288, nr. 481) heb ik daarom aangegeven af te zien van collegegelddifferentiatie bij honoursprogramma’s. Daarbij werk ik op dit moment aan een AMvB om een maximum te stellen aan de eigen bijdrage van studenten die deelnemen aan een selectieprocedure. Omdat ik goed zicht wil houden op deze thematiek heb ik aan het Sociaal en Cultureel Planbureau gevraagd mogelijke financiële belemmeringen in de keuze van opleidingen in het hoger onderwijs te onderzoeken.

Trends rondom selectie-instrumenten

De inspectie heeft in de recent aan uw Kamer aanboden rapporten over de toegankelijkheid van het hoger onderwijs aangegeven dat zij vooralsnog weinig aanleiding ziet om zich zorgen te maken over de brede toegankelijkheid van het hoger onderwijs in het hele stelsel.4 Wel constateert de inspectie een toename in het gebruik van de mogelijke selectie-instrumenten. In het studiejaar 2014/2015 hanteerde volgens de inspectie 21 procent van de hbo bacheloropleidingen en 15 procent van de wo bacheloropleidingen een vorm van selectie. In het hbo waren dit overwegend kleine opleidingen, in het wo overwegend grote opleidingen.

In mijn brief waarmee ik de betreffende rapporten van de inspectie aan uw Kamer heb aangeboden, heb ik opgemerkt dat het aantal bacheloropleidingen dat een numerus fixus hanteert het komend studiejaar daalt en dat mijn verwachting is dat dit aandeel ook in het studiejaar 2017/2018 verder zal dalen.5 Vanaf het studiejaar 2017/2018 vindt er geen loting meer plaats en worden alle plaatsen van opleidingen met een numerus fixus toegekend op basis van decentrale selectie. Verder wijs ik er op dat wanneer een opleiding met een numerus fixus minder aanmeldingen ontvangt dan de vastgestelde capaciteit, de aspirant-studenten niet worden geselecteerd. Het aantal bacheloropleidingen waarbij studenten daadwerkelijk worden geselecteerd, valt daardoor lager uit dan het aantal aangemelde opleidingen met een numerus fixus.

Mogelijke effecten van selectie

Binnen het onderzoek naar de toegankelijkheid en selectie van het onderwijs heeft de inspectie gekeken naar de effecten van selectie op de samenstelling van de instroom van de bacheloropleiding. De inspectie constateert dat bepaalde groepen studenten wat minder vaak in opleidingen met selectie instromen, zoals studenten met lagere eindexamencijfers, niet-westerse allochtonen en studenten met een mbo-vooropleiding. De verschillen worden voor een deel verklaard door de sectoren waarin de selecterende opleidingen voorkomen. Opleidingen met aanvullende eisen komen bijvoorbeeld overwegend voor in de kunstensector terwijl in de regel minder niet-westerse allochtonen voor deze sector kiezen. Waarom niet-westerse allochtonen in mindere mate voor een opleiding in de kunstensector kiezen, ongeacht of het een selectieopleiding betreft, heeft de inspectie niet onderzocht. De verschillen in de instroom zijn echter niet statisch. Een transparante voorlichting, in het bijzonder gericht op ondervertegenwoordigde groepen, draagt bij aan het verkleinen van de verschillen in de instroom. Deze aanpak heeft bijvoorbeeld tot een positief effect geleid op het instroomverschil tussen «7-minners» en «7-plussers» bij de University Colleges.

Wat betreft opleidingen met een numerus fixus constateert de inspectie dat de instroom van niet-westerse allochtonen in een hbo-opleiding zonder numerus fixus 16 procent van de totale instroom is en in een hbo-opleiding met numerus fixus 14 procent van de totale instroom. In het wo is de instroom van niet-westerse allochtonen in een opleiding zonder numerus fixus 15 procent van de totale instroom en in een wo-opleiding met numerus fixus 14 procent van de totale instroom. Voor een groot deel komt dit verschil in de verdeling van de instroom door de sectoren waarin de selecterende maatregelen voorkomen en de aard van de opleidingen zelf, zo concludeert de inspectie. Medewerkers van instellingen hebben in het onderzoek van de inspectie daarnaast als mogelijke verklaring aangegeven dat het hanteren van selectie tot gevolg kan hebben dat aspirant-studenten afzien van aanmelden voor een selectieve bacheloropleiding (zelfselectie). Dit effect komt mogelijk vaker voor bij jongens, eerste generatie studenten en allochtonen.

Tot slot

Uit de rapporten van de inspectie lijken selecterende maatregelen vooral tot verschillen van de studentenstromen te leiden. De inspectie typeert deze verschillen gemiddeld genomen niet als groot. Alertheid is vereist dat ook de toegankelijkheid van meer selectieve opleidingen in het hoger onderwijs gewaarborgd blijft en daarmee de emancipatiefunctie van het hoger onderwijs.

De inspectie wijst op de mogelijkheid van zelfselectie. Daarom onderstreep ik het door de inspectie in dit kader aangehaalde belang van voorlichting over de selectieprocedure. Voorlichting over de selectieprocedure moet zowel eerlijk en transparant zijn over de moeilijkheidsgraad, als laagdrempelig en ondersteunend. In dit kader is ook van belang hoe instellingen hun decentrale selectie vormgeven en welke balans zij kiezen tussen meer op cognitieve vaardigheden gerichte selectiecriteria en criteria die zich richten op niet-cognitieve vaardigheden. Deze balans breng ik ook graag in gesprek in het kader van de voorbereidingen die instellingen treffen voor de vormgeving van hun decentrale selectie vanaf 2017/2018.

De uitwerking van selectie-instrumenten en de emancipatiefunctie van het onderwijs zal ik bestuurlijk agenderen. Tevens ben ik voornemens om deze thematiek in een focusgroep te bespreken met mbo4-studenten die in het laatste jaar van hun opleiding zitten en eerstejaars hbo-studenten die direct zijn doorgestroomd vanuit een mbo4-opleiding. De route via het mbo naar het hbo is immers een belangrijke emanciperende route en in de afgelopen vijf jaar is sprake geweest van een toename van switch en uitval van eerstejaars hbo-studenten met een mbo-vooropleiding. Ook zal ik het gesprek aangaan met onderwijsdirecteuren, decanen en studenten om voeling te blijven houden met de uitwerking van selectie-instrumenten op de emancipatiefunctie van het onderwijs.

In het komende Onderwijsverslag zal eveneens over het onderzoek van de inspectie worden gerapporteerd. Ik zeg u toe in mijn beleidsreactie op het Onderwijsverslag in te gaan op de uitkomsten van de verschillende gesprekken die ik met het veld ga voeren.

Het is goed dat de inspectie blijft monitoren. Deze ontwikkelingen wil ik ook zelf nauw blijven volgen. In de Strategische Agenda «De waarde(n) van weten» (Kamerstuk 31 288, nr. 481) heb ik daarom ook aangegeven aandacht te blijven besteden aan een goede doorstroom naar en toegankelijkheid van het hoger onderwijs.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Kamerstuk 31 288, nr. 507

X Noot
2

Kamerstuk 31 288, nr. 399

X Noot
3

Kamerstuk 31 332, nr. 49

X Noot
4

bijlage bij Kamerstuk 31 288, nr. 499

X Noot
5

Kamerstuk 31 288, nr. 499

Naar boven