31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 352 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 14 oktober 2013

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 2 juli 2013 inzake prestatieafspraken hoger onderwijs. Bij brief van 11 oktober 2013 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie Boeve

Inhoud

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

     
 

1. Algemeen

2

 

2. Experiment met collegegelddifferentiatie voor honours tracks

3

     

II

Reactie van de minister

5

I VRAGEN EN OPMERKINGEN UIT DE FRACTIES

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de minister. In de brief geeft de minister aan nog een besluit te moeten nemen na overleg en inventarisatie. Voor deze leden geldt dat afspraak afspraak is. De leden hebben ten aanzien van deze afspraak daarom louter de vraag of de minister met deze brief nu de deur openzet voor instellingen om af te wijken van de prestatieafspraken.

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de opstelling van de Vereniging Hogescholen en de VSNU, die voldoende basis zien om uitvoering te geven aan de gemaakte prestatieafspraken. Immers, deze afspraken vormen de basis van de voorgenomen kwaliteitsslag die de minister wil maken in het hoger onderwijs. Met de behandeling van het wetsvoorstel «Kwaliteit in Verscheidenheid1» in de Tweede en Eerste Kamer worden onderwijsinstellingen nu ook in staat gesteld de in de prestatieafspraken vastgelegde ambities te verwezenlijken.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende brief. Zij stellen hierbij een aantal vragen. Ten eerste vernemen de leden graag op welke punten de afspraken uit de hoofdlijnenakkoorden afwijken van het wetsvoorstel Kwaliteit in verscheidenheid. In welk opzicht is dat het gevolg van het advies van de Raad van State? En in welk opzicht van het regeerakkoord? Ten tweede willen de leden weten in hoeverre de budgettaire kaders afwijken van de gemaakte afspraken. Wat zijn de gevolgen voor de instellingen, zo vragen de leden. Ook vragen zij of eerder duidelijkheid kan worden gegeven over de haalbaarheid van de gestelde ambities vóór de midtermreview 2014. Tot slot vragen de leden in welk opzicht de veranderde randvoorwaarden een rol zullen spelen bij de heroverweging van de uitgangspunten. Komen de prestatieafspraken hiermee op losse schroeven te staan, zo vragen de leden.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de minister.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsbrief over de prestatieafspraken hoger onderwijs en hebben enkele vragen. Zo lezen de leden dat de budgettaire kaders met het regeerakkoord zijn veranderd. De leden vragen dit punt te duiden. Klopt de interpretatie van de genoemde leden van deze zin dat er minder geld beschikbaar is voor het hoger onderwijs dan beloofd? Om hoeveel minder geld gaat het dan precies en wat was er eigenlijk afgesproken over budgetten, zo vragen deze leden.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de brief van het kabinet. Zij danken de minister voor het overzicht van het aantal masters met meerdere inschrijfmomenten. De leden vragen de minister hoe zij ervoor zorgt dat dit aantal verder toeneemt. Ook zijn de leden blij dat de minister prudent omgaat met het toestaan van verhoogd collegegeld. De leden vragen de minister of honours tracks altijd (veel) meer moeten kosten. Ook willen zij weten of de prestatieafspraken niet leiden tot een ongewenste versterking van de druk van managers in het hoger onderwijs op docenten en onderzoekers. Zij vragen of de minister wil nadenken over maatregelen om dit tegen te gaan.

2. Experiment met collegegelddifferentiatie voor honours tracks

De leden van de VVD-fractie staan volledig achter het experiment om collegegelddifferentiatie toe te staan voor honours tracks. Deze mogelijkheid stimuleert nieuwe initiatieven, die anders ten koste van het reguliere onderwijs dreigden te gaan en wat voornoemde leden betreft was dit een onderdeel van de wederkerigheid in de prestatieafspraken met de instellingen. Zij steunen de minister dan ook in dit experiment en waarderen het dat studentenorganisaties daarbij betrokken worden. De experimenteer-AMvB2 zien zij graag tegemoet. Per wanneer zou deze in werking treden, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele vragen over het voornemen om een experiment met collegegelddifferentiatie voor honours tracks toe te staan via de in de brief aangekondigde experimenteer-AMvB. Met het wetsvoorstel «Kwaliteit in Verscheidenheid» is er, zoals de Raad van State en de regering eerder opmerkten, meer ruimte ontstaan voor differentiatie in het hoger onderwijs. Echter, zo waarschuwde de Raad van State in reactie op het wetsvoorstel, moet er geen wirwar van differentiatieniveaus ontstaan. Dat zou immers de overzichtelijkheid van het systeem van hoger onderwijs als geheel in gevaar kunnen brengen. Daarom vragen de leden waarom er nu dan toch gekozen wordt voor een aanvullend experiment met collegegelddifferentiatie voor honours tracks? En hoewel de leden begrip hebben voor de opmerkingen van de VSNU3 omtrent de bekostiging van de honours tracks, vragen zij of er ook is gekeken naar de mogelijkheid van aanvullende bekostiging, buiten collegegelddifferentiatie om. De leden willen daarnaast benadrukken dat de (financiële) toegankelijkheid van honours tracks niet onder druk mag komen te staan. Zij horen daarom ook graag wat de exacte rol daarbij kan zijn van het profileringsfonds. Kunnen alle studenten hier in het geval van collegegelddifferentiatie een beroep op doen? En zo nee, welke studenten moeten volgens de regering wel aanspraak kunnen maken op het profileringsfonds? Voor de leden staat namelijk voorop dat de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de honours tracks niet onder druk mag komen te staan en dat de complexiteit van het stelsel voor hoger onderwijs niet verder moet worden vergroot. Daarnaast is er tijdens de behandeling van het wetsvoorstel «Kwaliteit in Verscheidenheid» een ruime Kamermeerderheid geweest die zich heeft uitgesproken tegen collegegelddifferentiatie voor excellente opleidingen, zolang de effecten van een sociaal leenstelsel nog niet volledig inzichtelijk zijn. Kan de minister inzichtelijk maken hoe de in de brief genoemde experimenteer-AMvB zich verhoudt tot de motie Mohandis4?

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel de universiteiten tekortkomen om de honours tracks te realiseren. Waar zijn deze extra kosten op gebaseerd? De leden van deze fractie stellen dat duidelijk moet worden gemaakt waar de extra kosten van deze honours tracks in zitten, er moet een heldere openbare verantwoording van deze trajecten beschikbaar zijn. Op welke wijze gaat dit inzichtelijk gemaakt worden, zo vragen zij.

Ook vernemen zij graag of is overwogen om de honours tracks van meer bekostiging te voorzien en ze op die wijze mogelijk te maken. De leden ontvangen graag een toelichting op dit punt. Kan elke instelling die honours tracks wil gaan aanbieden als gevolg van de experimenteerbepaling collegegelddifferentiatie toepassen, vragen deze leden vervolgens. Wat zijn de voorwaarden waar een honours track aan moet voldoen om collegegelddifferentiatie toe te mogen passen? Geldt de maximering van het collegegeld tot twee maal het wettelijk collegegeld voor alle honours tracks op alle instellingen, zonder dat daar uitzonderingen op gemaakt kunnen gaan worden?

Daarnaast willen deze leden weten of studenten alleen op basis van het profileringsfonds een tegemoetkoming voor deze extra kosten kunnen krijgen. De leden vernemen graag op welke gronden een student een beroep kan doen op het profileringsfonds (bijvoorbeeld bij welk (ouderlijk) inkomen). Hoeveel studenten zullen naar verwachting een beroep doen op het profileringsfonds? Ook vragen de leden hoeveel via het profileringsfonds beschikbaar is (zowel in totaal als per student). Vervolgens willen de leden weten bij welke uitkomsten van het experiment, welke conclusie zal worden getrokken, met andere woorden, wanneer zet de minister het experiment stop. Tenslotte vernemen de leden graag wat de gevolgen zijn voor studenten die omwille van het verhoogde collegegeld van een honours track zullen afzien. Kunnen die, wanneer blijkt dat het experiment ongewenste effecten heeft, alsnog tegen wettelijk collegegeld aan de honours track beginnen, zo vragen de leden van deze fractie.

Verder wijzen de leden op het toenemende aantal berichten dat als gevolg van de prestatieafspraken steeds meer onderwijsinstellingen aansturen op verhoging van rendementscijfers, met als gevolg het wegsturen van ouderejaarsstudenten en de deflatie van onderzoek en promoties. De leden vernemen graag een reactie op dit punt.

Deze leden van de CDA-fractie hebben met genoegen gelezen dat de minister nu wel gedifferentieerd collegegeld wil toestaan voor honours tracks. Deze leden betreuren het dat de minister indertijd het amendement-Duisenberg/Rog5 die hetzelfde wilde regelen nog heeft ontraden en er indertijd geen Kamermeerderheid was te vinden voor een dergelijk belangrijk en klaarblijkelijk prangend punt. Deze leden zijn benieuwd naar de uiteindelijke bevindingen ten aanzien van de prestatieafspraken en honours tracks.

De leden van de D66-fractie lezen dat er een experiment komt met collegegelddifferentiatie voor honours tracks. De leden vragen de minister of zij de onderstaande quote herkent en of zij hierop in kan gaan:

«Het amendement op stuk nr. 20 van de heren Duisenberg en Rog gaat erover om collegegelddifferentiatie voor excellente programma’s bij honoursprogramma’s mogelijk te maken. Dat amendement ontraad ik, want ik vind het juist van heel groot belang dat er ook bij reguliere programma’s honourstrajecten zijn, juist met het oog op die toegankelijkheid. Waar het gaat om de excellente programma’s zeg ik dat er altijd andere programma’s naast zijn, zodat de student er nooit voor hoeft te kiezen. Als we dat nu gaan veralgemeniseren voor alle honourstracks hebben we op een gegeven moment de situatie waar velen van u zich zorgen over maken, namelijk dat de toegankelijkheid in het gedrang komt.»

De leden stellen verbaasd dat hetgeen de minister eerst ontraadde, zij nu mogelijk wil maken. Zij vragen derhalve om een uitgebreide reactie.

Tevens vragen de leden van de fractie of de minister net als de leden eigenlijk vindt dat honours tracks bekostigd zouden moeten worden uit het reguliere budget net zoals het reguliere onderwijs bekostigd moet worden. Zij vernemen graag of de minister niet bezorgd is dat er op deze manier een excellentieboete ingesteld wordt en of zij dus vindt dat het budget dat verstrekt wordt via de reguliere bekostiging hiervoor gebruikt zou moeten worden en tevens toereikend zou moeten zijn. Ook vragen de leden of zij wil toezeggen dat zij zich er hard voor gaat maken dat er extra geld komt voor het hoger onderwijs van buiten de OCW-begroting, zodat excellentie wel mogelijk wordt.

Voorts vragen de leden van de fractie op welke wettelijke basis de minister dit experiment mogelijk wil maken. Klopt het dat dit enkel per AMvB kan en is zij bereid deze naar de Kamer te zenden? Wil zij de Kamer de ruimte wil geven hierover met haar in gesprek te gaan? Tot slot vragen deze leden of zij bereid is eventuele Kameruitspraken over een dergelijke AMvB op te volgen of dat de genoemde afspraak uit de brief in spreekwoordelijk beton is gegoten.

II REACTIE VAN DE MINISTER

Ik dank de fracties binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor de gemaakte opmerkingen en gestelde vragen bij mijn brief d.d. 2 juli 2013 over de voortgang van de prestatieafspraken met de bekostigde hogescholen en universiteiten (Kamerstuk, 31 288, nr. 347). De vragen zal ik hierna mede namens de minister van Economische Zaken en de staatssecretaris van Economische Zaken beantwoorden. Bij de beantwoording van de vragen zal ik de volgorde en indeling van het verslag volgen.

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie vragen of ik met deze brief nu de deur openzet voor instellingen om af te wijken van de prestatieafspraken.

Met deze brief wordt de instellingen geen ruimte geboden om af te wijken van de prestatieafspraken. Ik heb met de VSNU en de Vereniging Hogescholen afgesproken dat de instellingen het moment van de midtermreview in 2014 kunnen gebruiken om aan te geven in hoeverre de veranderde (financiële en juridische) randvoorwaarden van invloed zijn op de realisatie van de in de prestatieafspraken gestelde ambities. Indien uit deze inventarisatie blijkt dat bepaalde randvoorwaarden de realisatie van de prestatieafspraken belemmeren, kan dit reden zijn om de uitgangspunten voor de eindbeoordeling in 2016 te heroverwegen. Ik neem met deze brief geen voorschot op de conclusies van deze inventarisatie.

De leden van de SP-fractie vernemen graag op welke punten de afspraken uit de hoofdlijnenakkoorden afwijken van het wetsvoorstel Kwaliteit in verscheidenheid. Tevens vernemen deze leden graag in welk opzicht dat het gevolg is van het advies van de Raad van State en in welk opzicht van het regeerakkoord?

Het regeerakkoord kent een aantal accentverschillen ten opzichte van de hoofdlijnenakkoorden die eind 2011 zijn afgesloten met de VSNU en de Vereniging Hogescholen. In het regeerakkoord is de nadruk gelegd op het belang van de toegankelijkheid van het hoger onderwijsstelsel. Dat heeft geleid tot heroverweging van maatregelen die in de hoofdlijnenakkoorden waren opgenomen over de introductie van nieuwe mogelijkheden voor selectie aan de poort en collegegelddifferentiatie. Het kabinet heeft besloten de mogelijkheden tot selectie aan de poort niet verder te verruimen en de mogelijkheden voor collegegelddifferentiatie in beperkte mate te verruimen. In mijn brief van 2 juli jl. heb ik aangegeven bereid te zijn een experiment toe te staan dat de mogelijkheden voor collegegelddifferentiatie in een beperkt aantal gevallen en onder strikte voorwaarden verder verruimt. Op grond van de voorstellen van de instellingen voor de prestatieafspraken verwacht ik dat de bestaande mogelijkheden voor selectie en de verruimde mogelijkheden voor collegegelddifferentiatie de instellingen voldoende in staat stellen hun ambities te realiseren.

Daarnaast heeft het kabinet naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State besloten vooralsnog af te zien van het voorstel met betrekking tot de invoering van promotieonderwijs. Wel wil het kabinet het mogelijk maken dat op beperkte schaal wordt geëxperimenteerd met promotieonderwijs, waardoor de effecten in beeld kunnen worden gebracht en een reële inschatting van de risico’s kan worden gemaakt.

Inmiddels is het wetsvoorstel Kwaliteit in Verscheidenheid door zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer aangenomen.

De leden van de SP-fractie willen evenals de leden van de D66-fractie weten in hoeverre de budgettaire kaders afwijken van de gemaakte afspraken. Wat zijn de gevolgen voor de instellingen, zo vragen de leden van de SP-fractie. De leden van de D66-fractie vragen of de interpretatie klopt dat er minder geld beschikbaar is voor het hoger onderwijs dan beloofd? Om hoeveel minder geld gaat het dan precies en wat was er eigenlijk afgesproken over budgetten, zo vragen deze leden.

De huidige budgettaire kaders zijn nu hoger dan voorzien in de hoofdlijnenakkoorden. Dit komt mede door de gemaakte afspraken in het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) en de besluitvorming over de begroting 2014. Beide waren nog niet afgerond op het moment dat ik u mijn brief over de prestatieafspraken heb gezonden. Onderstaande tabel toont voor het hbo en wo de budgettaire kaders uit de ontwerpbegroting 2012 OCW zoals opgenomen in de hoofdlijnenakkoorden, en de meest recente kaders uit de ontwerpbegroting 2014 OCW. In de stand Ontwerpbegroting 2014 is nog niet opgenomen de incidentele € 135 miljoen (€ 70 miljoen in 2016 en € 65 miljoen in 2017) die in het NOA ter beschikking is gesteld voor het hoger onderwijs in verband met de dip in de bekostiging als gevolg van het regeerakkoord. Deze € 135 miljoen wordt bij voorjaarsnota 2014 verwerkt. In het NOA is afgesproken dat door deze additionele middelen de uitvoering van de prestatieafspraken kan worden gecontinueerd.

*) De bedragen zijn inclusief nota van wijziging ontwerpbegroting 2014 VIII OCW, exclusief extra € 70 miljoen in 2016 en € 65 miljoen in 2017 uit het NOA en exclusief uitvoeringsorganisatie DUO.

Ook vragen de leden van de SP-fractie of eerder duidelijkheid kan worden gegeven over de haalbaarheid van de gestelde ambities vóór de midtermreview 2014.

Ik heb met de VSNU en de Vereniging Hogescholen afgesproken dat de instellingen het moment van de midtermreview in 2014 kunnen gebruiken om aan te geven in hoeverre de veranderde (financiële en juridische) randvoorwaarden van invloed zijn op de realisatie van de in de prestatieafspraken vastgelegde ambities. Om de administratieve lasten van de instellingen niet nodeloos te verhogen is gekozen voor het moment van de midtermreview.

De instellingen verantwoorden zich in de jaarverslagen over de voortgang van de prestatieafspraken. Op basis van de jaarverslagen over 2012 kan nog geen inschatting worden gemaakt of de ambities ook daadwerkelijk worden gehaald.

Tot slot vragen de leden van de SP-fractie in welk opzicht de veranderde randvoorwaarden een rol zullen spelen bij de heroverweging van de uitgangspunten. Komen de prestatieafspraken hiermee op losse schroeven te staan, zo vragen deze leden.

De prestatieafspraken komen hiermee niet op losse schroeven te staan. De instellingen geven aan zich hieraan gecommitteerd te voelen. De ambities staan niet ter discussie. De inventarisatie is uitsluitend bedoeld om na te gaan of er veranderde omstandigheden zijn die het realiseren van de prestatieafspraken bemoeilijken. Indien dit het geval is, acht ik het reëel na te gaan of hiermee bij de eindbeoordeling rekening moet worden gehouden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe ervoor wordt gezorgd dat het aantal masters met meerdere inschrijfmomenten verder toeneemt.

Het streven is niet erop gericht dat bij alle opleidingen meerdere instroommomenten zijn. Bij sommige masteropleidingen zijn meerdere instroommomenten niet goed mogelijk. In het inspectierapport «Eerst je bachelor, dan je master», dat ik u met mijn brief van 27 augustus 2012 heb aangeboden (Kamerstuk 29 281, nr. 18) concludeert de Inspectie van het Onderwijs dat het invoeringsproces zorgvuldig verloopt en dat de universiteiten zich ervoor inspannen studenten in staat te stellen de bachelorfase tijdig af te ronden. Op basis van de conclusies uit het inspectierapport heb ik in mijn brief aangegeven dat er geen volgende monitor zal verschijnen naar de invoering van het principe «eerst je bachelor, dan je master». Er is geen aanleiding beleid te ontwikkelen om het aantal inschrijfmomenten verder te doen toenemen.

Ook vragen de leden van de GroenLinks-fractie of honours tracks altijd (veel) meer moeten kosten.

Veel instellingen geven aan dat honours tracks veel kosten met zich meebrengen, bijvoorbeeld door extra inzet van faciliteiten, materiaal, begeleiding of (hoog)leraren.

De leden van de GroenLinks-fractie willen tenslotte weten of de prestatieafspraken niet leiden tot een ongewenste versterking van de druk van managers in het hoger onderwijs op docenten en onderzoekers. Zij vragen of er nagedacht kan worden over maatregelen om dit tegen te gaan.

Ik verwacht niet dat de prestatieafspraken leiden tot een ongewenste versterking van de druk van managers in het hoger onderwijs op docenten en onderzoekers. Ik heb hierover geen signalen gekregen. Wel geven instellingen aan dat de prestatieafspraken de discussie over de kwaliteit van het onderwijs binnen instellingen heeft versterkt. Ik juich dat toe.

2. Experiment met collegegelddifferentiatie voor honours tracks

De leden van de VVD-fractie vragen per wanneer de experimenteer-AMvB6 in werking treedt.

De beoogde inwerkingtreding is september 2014. Om dit mogelijk te maken zal ik een ontwerp van de experimenteer-AMvB nog dit jaar aan u voorleggen in het kader van de voorhangprocedure. Na afronding hiervan zal het ontwerp aan de Afdeling advisering van de Raad van State worden aangeboden.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat met het wetsvoorstel «Kwaliteit in Verscheidenheid», zoals de Raad van State en de regering eerder opmerkten, meer ruimte is ontstaan voor differentiatie in het hoger onderwijs. Echter, zo waarschuwde de Raad van State in reactie op het wetsvoorstel volgens de leden van de PvdA-fractie, moet er geen wirwar van differentiatieniveaus ontstaan. Dat zou immers de overzichtelijkheid van het systeem van hoger onderwijs als geheel in gevaar kunnen brengen. Daarom vragen de leden van de PvdA-fractie waarom er nu dan toch gekozen wordt voor een aanvullend experiment met collegegelddifferentiatie voor honours tracks?

Om het hoger onderwijs toekomstbestendig te maken, is het nodig dat opleidingen recht kunnen doen aan de steeds gevarieerdere instroom van studenten in het Nederlandse hoger onderwijs. Daarvoor zijn mogelijkheden tot differentiatie nodig. Het onderwijs moet uitgaan van en rekening houden met de kwaliteiten van verschillende studenten en studentgroepen. Studenten die meer aan kunnen, moeten dit ook aangeboden krijgen. Ik ben blij dat instellingen ervoor kiezen voor deze studenten honours tracks aan te bieden. Deze tracks en een experiment met collegegelddifferentiatie hiervoor doen in mijn ogen geen afbreuk aan de herkenbaarheid van de aard en het niveau van opleidingen. Een experiment impliceert een tijdelijke regeling. Die tijdelijke regeling beoogt juist te onderzoeken of een definitieve regeling voor meer differentiatie wel wenselijk is. De overzichtelijkheid van het systeem van hoger onderwijs als geheel komt door zo’n tijdelijke regeling niet in gevaar. De instellingen zal gevraagd worden de studenten nadrukkelijk te informeren over deelname aan het experiment en de consequenties daarvan voor de studenten.

En hoewel de leden van de PvdA-fractie begrip hebben voor de opmerkingen van de VSNU7 omtrent de bekostiging van de honours tracks, vragen zij of er ook is gekeken naar de mogelijkheid van aanvullende bekostiging, buiten collegegelddifferentiatie om. Ook de leden van de SP-fractie vernemen graag of is overwogen de honours tracks van meer bekostiging te voorzien en ze op die wijze mogelijk te maken. De leden ontvangen graag een toelichting op dit punt.

Er is op dit moment geen financiële ruimte voor aanvullende bekostiging. De opbrengst die voortvloeit uit de hervorming van het studiefinancieringsstelsel biedt de mogelijkheid tot een investering in onderwijs en onderzoek, die ten goede kan komen aan de kwaliteit en de diversiteit van het hoger onderwijs. Hierbij kan ook gedacht worden aan verduurzaming van programma’s voor excellente studenten.

De leden van de PvdA-fractie willen benadrukken dat de (financiële) toegankelijkheid van honours tracks niet onder druk mag komen te staan. Zij horen daarom ook graag wat de exacte rol daarbij kan zijn van het profileringsfonds. Kunnen alle studenten hier in het geval van collegegelddifferentiatie een beroep op doen? En zo nee, welke studenten moeten volgens de regering wel aanspraak kunnen maken op het profileringsfonds?

Ik ben het zeer met deze leden eens dat de (financiële) toegankelijkheid van honours tracks niet onder druk mag komen te staan. Ik ben daarom met de VSNU en de Vereniging Hogescholen overeengekomen dat deelname aan het experiment alleen mogelijk zal zijn indien studenten voor deelname aan deze tracks – indien nodig – een beroep kunnen doen op het profileringsfonds. Voor de uitwerking van de experimenteer-AMvB vinden gesprekken plaats met (vertegenwoordigers van) instellingen en studenten. Uit deze gesprekken blijkt dat de voorkeur van zowel studenten als instellingen uitgaat naar het uitwerken van een dispensatieregel boven het openstellen van het profileringsfonds voor dit experiment. Ik ben van plan hiertoe een regeling in de experimenteer-AMvB op te nemen om de toegankelijkheid van de honours tracks te borgen. Een ontwerp daarvan hoop ik u nog dit jaar voor te leggen.

Voor de leden van de PvdA-fractie staat voorop dat de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de honours tracks niet onder druk mag komen te staan en dat de complexiteit van het stelsel voor hoger onderwijs niet verder moet worden vergroot. Daarnaast geeft de PvdA-fractie aan dat er tijdens de behandeling van het wetsvoorstel «Kwaliteit in Verscheidenheid» een ruime Kamermeerderheid is geweest die zich heeft uitgesproken tegen collegegelddifferentiatie voor excellente opleidingen, zolang de effecten van een sociaal leenstelsel nog niet volledig inzichtelijk zijn. De leden van de PvdA-fractie vragen of inzichtelijk gemaakt kan worden hoe de in de brief genoemde experimenteer-AMvB zich verhoudt tot de motie Mohandis8?

Ook ik hecht er zeer aan dat de betaalbaarheid en de toegankelijkheid van de honours tracks niet onder druk komen te staan. Honours tracks moeten toegankelijk zijn voor alle studenten die hiervoor op grond van hun talent en ambitie in aanmerking komen. Ik heb er daarom nadrukkelijk voor gekozen deze mogelijkheid voor collegegelddifferentiatie nog niet wettelijk mogelijk te maken. Met mijn brief van 2 juli jl. heb ik aangegeven bereid te zijn een beperkt experiment onder strikte voorwaarden toe te staan. De toegankelijkheid van de honours tracks is een belangrijk aandachtspunt in dit experiment. Niet alle honours tracks zullen daarom aan dit experiment kunnen deelnemen. Om de toegankelijkheid verder te borgen heb ik met de VSNU en de Vereniging Hogescholen afgesproken dat het collegegeld in geen geval hoger mag zijn dan tweemaal het wettelijk collegegeld. Bovendien mag geen enkele student op financiële gronden worden uitgesloten van een honours track. Studenten moeten daarom – indien nodig – een beroep kunnen doen op dispensatie. Met deze duidelijke en strikte voorwaarden meen ik in de geest van de door u aangehaalde motie Mohandis te handelen. De bedoelde motie is gericht op collegegelddifferentiatie bij excellente opleidingen. De motie is niet gericht op honours tracks waarbij altijd de mogelijkheid bestaat de reguliere opleiding te volgen tegen het wettelijk collegegeld. De motie vraagt de toegankelijkheid te borgen door de samenloop met de invoering van het sociaal leenstelsel te bewaken. Vanzelfsprekend zal ik uitvoering geven aan deze motie. Met de strikte voorwaarden waaronder het experiment collegegelddifferentiatie bij honours tracks zal plaatsvinden, beoog ik de toegankelijkheid tot de honours tracks te borgen. Ik wissel daarover graag met u van gedachten nadat ik u een ontwerp van de experimenteer-AMvB heb aangeboden.

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel de universiteiten tekortkomen om de honours tracks te realiseren. Waar zijn deze extra kosten op gebaseerd?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op de vraag van de GroenLinks-fractie of honours tracks altijd (veel) meer moeten kosten. Veel instellingen geven aan dat honours tracks veel kosten met zich meebrengen, bijvoorbeeld door extra inzet van faciliteiten, materiaal, begeleiding of (hoog)leraren.

De leden van de SP-fractie stellen dat duidelijk moet worden gemaakt waar de extra kosten van deze honours tracks in zitten, er moet een heldere openbare verantwoording van deze trajecten beschikbaar zijn. Op welke wijze gaat dit inzichtelijk gemaakt worden, zo vragen zij.

Ik ben met de leden van deze fractie eens dat een instelling inzichtelijk moet maken wat de meerwaarde van het betreffende honours track is ten opzichte van de reguliere opleiding. Voor de student moet duidelijk zijn dat er tegenover het verhoogde collegegeld ook echt extra inspanningen van de instelling staan. Er hoeft echter geen een-op-een relatie te bestaan tussen de hoogte van het collegegeld en de mate van kostendekking voor de honours track. Het gaat om bekostigde opleidingen en bij de bekostiging door de overheid gaan we uit van bepaalde parameters, en niet van de kosten van elke opleiding. Het eisen van een relatie tussen de hoogte van het collegegeld en de kosten van de track verhoudt zich daarom niet tot de bestedingsvrijheid die instellingen hebben. Dit geldt zowel voor de rijksbijdrage als voor het collegegeld.

Ik ben voornemens in de experimenteer-AMvB een bepaling op te nemen die deelname aan het experiment alleen toestaat indien de instelling inzichtelijk maakt welke verschillen er zijn tussen de reguliere opleiding en de honours track. De experimenteer-AMvB hoop ik u in ontwerp nog dit jaar te kunnen voorleggen.

Kan elke instelling die honours tracks wil gaan aanbieden als gevolg van de experimenteerbepaling collegegelddifferentiatie toepassen, vragen de leden van de SP-fractie vervolgens.

In mijn brief van 2juli jl. heb ik duidelijk aangegeven, dat ik bereid ben een beperkt experiment onder strikte voorwaarden toe te staan. Deelname aan het experiment zal afhankelijk worden gemaakt van mijn toestemming.

Wat zijn de voorwaarden waar een honours track aan moet voldoen om collegegelddifferentiatie toe te mogen passen? Zo willen de leden van de SP-fractie weten.

Er moet in elk geval sprake zijn van een traject als bedoeld in artikel 7.9b van de WHW: een speciaal traject dat is gericht op het behalen van een hoger kennisniveau van studenten. Op welke gronden ik toestemming zal verlenen voor deelname aan het experiment, zal ik opnemen in de experimenteer-AMvB, die nog bij uw Kamer (en de Eerste Kamer) zal worden voorgehangen.

Ook willen de leden van de SP-fractie weten of de maximering van het collegegeld tot twee maal het wettelijk collegegeld voor alle honours tracks op alle instellingen geldt, zonder dat daar uitzonderingen op gemaakt kunnen gaan worden?

De maximering van tweemaal wettelijk collegegeld geldt voor alle tracks waarvoor op basis van het experimentbesluit toestemming zal zijn verleend. Het is aan de instelling om het exacte bedrag binnen deze maximering vast te stellen.

Daarnaast willen de leden van de SP-fractie weten of studenten alleen op basis van het profileringsfonds een tegemoetkoming voor deze extra kosten kunnen krijgen.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op de vraag van de PvdA-fractie naar de exacte rol van het profileringsfonds. Ik zie het als mijn opdracht om in de experimenteer-AMvB een passende maatregel voor te stellen om de toegankelijkheid van de honours tracks te borgen.

Ook kunnen studenten voor de betaling van het hogere collegegeld een beroep doen op het collegegeldkrediet.

De leden van de SP-fractie vernemen graag op welke gronden een student een beroep kan doen op het profileringsfonds (bijvoorbeeld bij welk (ouderlijk) inkomen) en hoeveel studenten naar verwachting een beroep zullen doen op het profileringsfonds? Ook vragen de leden van de SP-fractie hoeveel via het profileringsfonds beschikbaar is (zowel in totaal als per student).

Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar mijn antwoord op de vraag van de PvdA-fractie naar de exacte rol van het profileringsfonds. Ik zie het als mijn opdracht om in de experimenteer-AMvB een passende maatregel voor te stellen om de toegankelijkheid van de honours tracks te borgen. De ontwerp experimenteer-AMvB hoop ik u nog dit jaar te kunnen voorleggen.

Vervolgens willen de leden van de SP-fractie weten bij welke uitkomsten van het experiment, welke conclusie zal worden getrokken, met andere woorden, wanneer zet ik het experiment stop.

In mijn brief van 2 juli jl. heb ik aangegeven in ieder geval te willen onderzoeken of en in hoeverre studenten hun keuze voor een honours track laten beïnvloeden door de verhoging van het collegegeld. Indien op basis van de evaluatie van het experiment de conclusie wordt getrokken dat het verhoogde collegegeld de toegankelijkheid van de honours tracks belemmert, zal dit voor mij reden zijn niet over te gaan tot wettelijke verankering.

Ten slotte vernemen de leden van de SP-fractie graag wat de gevolgen zijn voor studenten die omwille van het verhoogde collegegeld van een honours track zullen afzien. Kunnen die, wanneer blijkt dat het experiment ongewenste effecten heeft, alsnog tegen wettelijk collegegeld aan de honours track beginnen, zo vragen de leden van deze fractie.

Indien na afloop van het experiment geen wettelijke verankering plaatsvindt, vervalt voor alle honours tracks die hebben deelgenomen aan het experiment de mogelijkheid een hoger collegegeld te vragen.

Verder wijzen de leden van de SP-fractie op het toenemende aantal berichten dat als gevolg van de prestatieafspraken steeds meer onderwijsinstellingen aansturen op verhoging van rendementscijfers, met als gevolg het wegsturen van ouderejaarsstudenten en de deflatie van onderzoek en promoties. De leden vernemen graag een reactie op dit punt.

Een relatie tussen de prestatieafspraken en het wegsturen van ouderejaarsstudenten en de deflatie van onderzoek en promoties is mij niet bekend.

De leden van de D66-fractie vragen of ik de onderstaande quote herken en of ik hierop in kan gaan:

«Het amendement op stuk nr. 20 van de heren Duisenberg en Rog gaat erover om collegegelddifferentiatie voor excellente programma’s bij honoursprogramma’s mogelijk te maken. Dat amendement ontraad ik, want ik vind het juist van heel groot belang dat er ook bij reguliere programma’s honourstrajecten zijn, juist met het oog op die toegankelijkheid. Waar het gaat om de excellente programma’s zeg ik dat er altijd andere programma’s naast zijn, zodat de student er nooit voor hoeft te kiezen. Als we dat nu gaan veralgemeniseren voor alle honourstracks hebben we op een gegeven moment de situatie waar velen van u zich zorgen over maken, namelijk dat de toegankelijkheid in het gedrang komt.»

De leden van de D66-fractie stellen verbaasd dat hetgeen ik eerst ontraadde, nu mogelijk wil maken. Zij vragen derhalve om een uitgebreide reactie.

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Kwaliteit in Verscheidenheid heb ik de motie van de leden Duisenberg en Rog om collegegelddifferentiatie voor honours tracks wettelijk mogelijk te maken inderdaad ontraden. Dit doet niets af aan mijn huidige voorstel. Nog steeds ben ik van mening dat het wettelijk mogelijk maken van collegegelddifferentiatie voor honours tracks op dit moment – nog zonder de effecten hiervan op de toegankelijkheid van deze tracks te kennen – niet wenselijk is. Evenmin vind ik het wenselijk dat het aanbieden van deze tracks ten koste gaat van de kwaliteit van reguliere opleidingen of dat universiteiten stoppen met het aanbieden van deze tracks. Ik ben daarom bereid een beperkt experiment onder strikte voorwaarden toe te staan. Dit experiment stelt ons in de gelegenheid de benodigde informatie over de effecten op de toegankelijkheid te verzamelen en op basis daarvan met elkaar een gedegen afweging te maken of wettelijke verankering wenselijk is.

Tevens vragen de leden van de D66-fractie of de minister net als de leden eigenlijk vindt dat honours tracks bekostigd zouden moeten worden uit het reguliere budget net zoals het reguliere onderwijs bekostigd moet worden.

Ik kan me voorstellen dat het vormgeven van een honours track gericht op een aantoonbaar hoger kennisniveau van studenten kostbaar is. Mij heeft het signaal bereikt dat dit – door inzet van het reguliere budget – mogelijk ten koste gaat van de kwaliteit van de reguliere opleidingen. Het alternatief is dat instellingen honours tracks gaan afbouwen. Beide effecten vind ik onwenselijk. Ik ben daarom bereid een experiment toe te staan met collegegelddifferentiatie. Via collegegelddifferentiatie kan de instelling extra middelen genereren. Deze middelen kunnen worden benut om het excellente niveau vast te houden; de kosten van extra voorzieningen hoeven dan niet ten laste te komen van de reguliere opleidingen.

De leden van de D66-fractie vernemen graag of de minister niet bezorgd is dat er op deze manier een excellentieboete ingesteld wordt en of zij dus vindt dat het budget dat verstrekt wordt via de reguliere bekostiging hiervoor gebruikt zou moeten worden en tevens toereikend zou moeten zijn.

Ik ben niet bezorgd dat er op deze manier een excellentieboete wordt ingesteld. Wel zal ik bewaken dat de instellingen inzichtelijk maken dat de honours tracks waarvoor een hoger collegegeld moet worden betaald echt meerwaarde hebben ten opzichte van de reguliere opleidingen. Al eerder heb ik aangegeven het onwenselijk te vinden dat het aanbieden van honours tracks ten koste gaat van de kwaliteit van de reguliere opleidingen.

Ook vragen de leden van de D66-fractie of toegezegd kan worden dat er gezocht wordt naar extra geld voor het hoger onderwijs van buiten de OCW-begroting, zodat excellentie wel mogelijk wordt.

Ik bestrijd de premisse in de vraag dat excellentie in het hoger onderwijs thans niet mogelijk is. Dit laat onverlet dat ook het kabinet zich hard maakt voor extra middelen voor het hoger onderwijs. In tijden van crisis is het niet eenvoudig om naast het op orde brengen van de overheidsfinanciën ook extra geld voor onderwijs vrij te spelen. Ik ben blij dat onderwijs in het regeerakkoord ontzien is en dat er in het NOA middelen zijn gevonden die ten goede komen aan de kwaliteit van het onderwijs, onder meer door de prijsbijstelling 2013 vanaf 2014 toch uit te keren, om eenmalig € 135 miljoen extra ter beschikking te kunnen stellen aan het hoger onderwijs om de teruggang in de bekostiging als gevolg van de maatregelen in het regeerakkoord te beperken en om de loonbijstelling vanaf 2015 weer volledig te kunnen uitkeren. En de door dit kabinet voorgestelde maatregelen in het stelsel van studiefinanciering maken op termijn nog een substantiële investering mogelijk in onderwijs en onderzoek.

Voorts vragen de leden van de D66-fractie op welke wettelijke basis dit experiment mogelijk wordt. De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat dit enkel per AMvB kan en of deze naar de Kamer wordt gezonden?

De wettelijke basis van dit experiment ligt in artikel 1.7a van de WHW. Het klopt dat hiervoor een AMvB noodzakelijk is. Zoals toegezegd zal ik deze aan zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer voorleggen.

De leden van de D66-fractie vragen of de Kamer ruimte krijgt hierover in gesprek te gaan?

De ontwerpexperimenteer-AMvB zal ik nog dit jaar aan u voorleggen in het kader van de voorhangprocedure. De voordracht voor de algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan na vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers is voorgelegd.

Tot slot vragen de leden van de D66-fractie of eventuele Kameruitspraken over een dergelijke AMvB kunnen worden opgevolgd of dat de genoemde afspraak uit de brief in spreekwoordelijk beton is gegoten.

Zoals te doen gebruikelijk is er alle ruimte voor uw Kamer om te reageren op mijn voorstel. Het ontwerp kan worden aangepast voordat het aan de Afdeling advisering van de Raad van State wordt voorgelegd.


X Noot
1

Kamerstuk 33 519

X Noot
2

AMvB: Algemene Maatregel van Bestuur

X Noot
3

VSNU: Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten

X Noot
4

Kamerstuk 33 519, nr. 32

X Noot
5

Kamerstuk 33 519, nr. 20

X Noot
6

AMvB: Algemene Maatregel van Bestuur

X Noot
7

VSNU: Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten

X Noot
8

Kamerstuk 33 519, nr. 32

Naar boven