31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 322 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 december 2012

Met deze brief informeer ik u – zoals toegezegd tijdens het debat met uw Kamer over de staat van het hoger onderwijs van 21 maart jl. – mede namens de minister en staatssecretaris van Economische Zaken over de voortgang van de prestatieafspraken met de bekostigde hogescholen en universiteiten.

Prestatieafspraken een feit

Ik kan u melden dat inmiddels met vrijwel alle bekostigde hogescholen en universiteiten een prestatieafspraak tot stand is gebracht. Slechts met één instelling is dit nog niet het geval. Deze instelling heeft nog een jaar de tijd gekregen om haar voorstel te verbeteren. Alle andere instellingen ontvangen vanaf januari 2013 prestatiebekostiging volgens het Besluit experiment prestatiebekostiging hoger onderwijs. Dit besluit is op 2 november 2012 gepubliceerd in het Staatsblad nadat het bij beide Kamers der Staten-Generaal heeft voorgehangen en is vastgesteld door de Kroon.

De totstandkoming van de prestatieafspraken is een belangrijke stap in de uitwerking van de hoofdlijnenakkoorden (Kamerstukken 31 288, nr. 246 en nr. 247) waarin tijdens de vorige kabinetsperiode samen met de universiteiten en de hogescholen de belangrijkste opgaven voor het hoger onderwijs zijn vastgesteld:

  • 1. verbeteren van de kwaliteit en de prestaties van het onderwijs

  • 2. verdergaande differentiatie van het onderwijs

  • 3. voortgaande profilering en zwaartepuntvorming in het onderzoek

  • 4. meer aandacht voor kennisvalorisatie

Deze opgaven zijn onomstreden. Het is dan ook mijn inzet de uitvoering hiervan met kracht voort te zetten. De prestatieafspraken die zijn gemaakt met de universiteiten en de hogescholen vormen hiervoor een uitstekende basis. Het regeerakkoord onderschrijft deze aanpak.

Ambitieuze doelen

Met de totstandkoming van de prestatieafspraken hebben de instellingen een belangrijke inspanning geleverd om te werken aan een toekomstbestendig hoger onderwijs. Alle instellingen hebben zich ingespannen ambitieuze en realistische voorstellen in te dienen. Iedere instelling vanuit de eigen uitgangssituatie en context en rekening houdend met de eigen mogelijkheden. Ik heb hier veel waardering voor.

De instellingen zijn nagegaan welke mogelijkheden zij zien om hun prestaties op de terreinen onderwijskwaliteit en studiesucces, profilering en valorisatie de komende jaren verder te verbeteren. Zij hebben zich vervolgens ambitieuze doelen gesteld en zich hieraan gecommitteerd.

De voorstellen bevatten hoge ambities als het gaat om onderwijskwaliteit en studiesucces. Er wordt door de instellingen sterk ingezet op docentkwaliteit en toename van het aantal contacturen in het eerste jaar. In het hbo wordt met name ingezet op het verhogen van het opleidingsniveau van docenten. Het aandeel docenten met tenminste een master zal volgens de ambities in 2015 met 10 procentpunt zijn gestegen. Ook in het wo wordt ingezet op het versterken van de didactische kwaliteiten van docenten. Het aandeel docenten in het wo met een basiskwalificatie onderwijs zal meer dan verdubbelen. Voor zowel hbo als wo geldt dat er straks geen voltijd bacheloropleidingen meer zullen zijn met minder dan 12 contacturen per week in het eerste studiejaar.

De instellingen hebben een breed scala aan maatregelen aangekondigd gericht op kwaliteitsverbetering. Zo kondigt men aan de voorlichting en intake van nieuwe studenten te verbeteren en in te zetten op betere begeleiding en versterking van de betrokkenheid en motivatie van studenten. Ik hecht eraan dat de instellingen zich in de voorstellen niet alleen gericht hebben op het verbeteren van het studiesucces maar dat de instellingen een totale aanpak hebben gepresenteerd. Het terugdringen van de overhead is ook onderdeel van deze totale aanpak. Ook hierop hebben instellingen ambities geformuleerd. De ambities op dit punt maken integraal deel uit van de prestatieafspraken. De prestatieafspraken komen daarmee tegemoet aan de motie van de leden Van der Ham en Beertema over dit onderwerp die is ingediend tijdens het eerdergenoemde debat met uw Kamer over de staat van het hoger onderwijs (Kamerstuk 31 288, nr. 271).

De voorstellen tonen ook veel ambitie als het gaat om differentiatie van het onderwijs. Er wordt sterk ingezet op excellentie, via onder meer honours- en excellentieprogramma’s. In deze trajecten worden studenten tot een hoger niveau dan het reguliere niveau gebracht. Inzet van de instellingen is om de deelname aan deze trajecten te verhogen. Ook is er een duidelijke tendens naar verbreding van bacheloropleidingen in het wo. In het hbo zijn ook vergaande plannen voor differentiatie te zien. Zo zijn er bijvoorbeeld veel initiatieven voor kortere vwo-trajecten.

Door zowel de hogescholen als universiteiten worden duidelijke keuzes gemaakt voor zwaartepunten. De hogescholen kiezen vaak voor aansluiting op regionale thema’s. Het eigen track record van de hogeschool en de betrokkenheid bij de human capital agenda’s en de innovatiecontracten van het topsectorenbeleid, spelen een belangrijke rol. Ook zorg en onderwijs zijn in het hbo gekozen als zwaartepunt. In het wo sluit men over het algemeen nauw aan bij nationale en internationale prioriteitsgebieden (topsectoren, grand challenges). Verschillende instellingen geven expliciet aan dat onderzoek dat niet in het profiel past of niet aan hoge kwaliteitseisen voldoet, zal worden afgebouwd. Op zwaartepunten wordt veel samenwerking gezocht in de nieuwe of al bestaande allianties, zoals de LDE-alliantie (Universiteit Leiden, TU Delft, Erasmus Universiteit) en Amsterdam Academic Alliance (Universiteit van Amsterdam en Vrije Universiteit).

In de voorstellen is ook ruime aandacht voor valorisatie. Universiteiten zetten in op overdracht van kennis via onder meer samenwerking met bedrijven, topconsortia voor kennis en innovatie (TKI’s) en spin-off bedrijven. Ook wordt ingezet op ondernemerschaponderwijs. Ambities op valorisatie worden in het wo inzichtelijk gemaakt in termen van aantallen octrooien, licenties op octrooien en aantallen onderzoekspublicaties in samenwerking met het bedrijfsleven bijvoorbeeld. Bij hogescholen is de valorisatie vrij direct verbonden aan de opzet van het praktijkgericht onderzoek, omdat het onderzoek vaker al samen met de beroepspraktijk wordt opgezet.

Voorwaardelijke financiering

Voor deze ambitieuze doelen zijn alle instellingen beloond. Voor een onafhankelijk en deskundig oordeel is de reviewcommissie onder leiding van prof. Frans van Vught gevraagd alle voorstellen te beoordelen. In de aanbiedingsbrief bij haar adviezen geeft de reviewcommissie aan aangenaam getroffen te zijn door de kwaliteit en het ambitieniveau van de voorstellen. Deze aanbiedingsbrief van de reviewcommissie stuur ik u als bijlage bij deze brief toe.1 De reviewcommissie geeft in haar brief ook een schets van de opbrengsten van alle ingediende voorstellen tezamen.

De reviewcommissie heeft geadviseerd vrijwel alle instellingen prestatiebekostiging toe te kennen. Slechts één voorstel werd hiervoor nog onvoldoende bevonden. Over het voorstel van de Open Universiteit (OU) concludeerde de reviewcommissie dat het geen toereikende basis is voor het maken van een prestatieafspraak. Tegelijkertijd constateert de reviewcommissie dat de OU aan het begin staat van een ingrijpend veranderproces en dat het voorstel voldoende aanzetten bevat voor ambitieuze doelen. De OU is daarom een herkansing geboden. De OU heeft maximaal een jaar de mogelijkheid een nieuw voorstel in te dienen. Indien dit voorstel realistisch en ambitieus wordt bevonden, ontvangt de OU vanaf dat moment alsnog prestatiebekostiging.

Een overzicht van alle adviezen van de reviewcommissie kunt u vinden op www.rcho.nl.

Voor de totale prestatiebekostiging is in 2013 een budget beschikbaar van € 123 miljoen voor de universiteiten en € 162 miljoen voor de hogescholen2. Dit betreft 7% van de totale onderwijsbekostiging. Dit budget loopt de komende jaren op tot € 144 miljoen voor de universiteiten en € 185 miljoen voor de hogescholen in 2016.

Van het budget voor 2013 is voor wo € 85 miljoen en voor hbo € 117 miljoen beschikbaar voor de voorwaardelijke financiering. Dit deel van het budget is naar rato verdeeld onder alle instellingen met een ambitieus en realistisch voorstel. Voor de OU is een reservering gemaakt. De voorwaardelijke financiering is voor 4 jaar toegekend en kent een oploop in de jaren 2014 – 2016. In 2016 zal beoordeeld worden of de instellingen hun ambities op de (voor alle instellingen verplichte) indicatoren voor onderwijskwaliteit en studiesucces hebben behaald. Het behalen van deze ambities is (per instelling) voorwaarde voor continuering (geheel of gedeeltelijk) van de voorwaardelijke financiering in het volgende tijdvak vanaf 2017.

Selectief budget

Een deel van het budget voor prestatiebekostiging is selectief verdeeld. Voor wo gaat het hierbij om € 38 miljoen en voor hbo om € 45 miljoen in 2013. Bij de verdeling van dit selectieve budget heeft de kwaliteit van het voorstel meegewogen. De reviewcommissie heeft de voorstellen hiertoe beoordeeld op een schaal van onvoldoende tot excellent. Voorstellen met een onvoldoende delen niet in het selectieve budget. Instellingen met een goede, zeer goede of excellente beoordeling delen wel in het selectieve budget, waarbij de excellent beoordeelde voorstellen relatief het grootste deel ontvangen.

De uitkomst van deze beoordeling bevestigt de kwaliteit van de voorstellen: 33 instellingen (25 hogescholen en 8 universiteiten) zijn als «zeer goed» beoordeeld. De voorstellen van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, de Hanzehogeschool Groningen en de Universiteit Utrecht stegen daar nog bovenuit en kregen de beoordeling «excellent». De voorstellen van de overige instellingen (11 hogescholen en 4 universiteiten) zijn als goed beoordeeld. Geen van de voorstellen is onvoldoende bevonden. Wel is ook voor dit onderdeel met de OU afgesproken dat het nieuwe voorstel op deze schaal beoordeeld zal worden, zodat de OU nog kans houdt op middelen uit het selectieve budget.

De verdeling van het selectieve budget laat zien dat alle typen instellingen erin geslaagd zijn hun profiel goed voor het voetlicht te brengen in hun voorstellen. Zo hebben in het hbo zowel kleinere monosectorale instellingen als brede instellingen «zeer goed» beoordeelde voorstellen.

Ook het selectieve budget is in principe voor vier jaar toegekend. Dit deel van het budget kent geen oploop. Wel vindt er in 2014 een midterm review plaats. Als bij de midterm review wordt geconstateerd dat er onvoldoende voortgang is geboekt bij een instelling, vervalt de toekenning voor het selectieve budget voor 2015 en 2016 (en worden de vrijvallende middelen verdeeld over alle instellingen die delen in het selectieve budget).

Centres of Expertise

Voor de hogescholen is in het hoofdlijnenakkoord afgesproken dat tenminste de helft van het selectieve budget wordt toegekend aan het versterken van zwaartepunten. Hierbij gaat het in het bijzonder om de ontwikkeling van Centres of Expertise, maar ook andere manieren van zwaartepuntvorming zijn mogelijk. Uiteindelijk zijn er 17 Centres of Expertise toegekend. Deze Centres zijn goed verdeeld over de topsectoren. In elke topsector is tenminste één Centre toegekend. Naast Centres in de topsectoren zijn er ook Centres in de publieke sectoren onderwijs en zorg toegekend. In de bijlage3 is een overzicht van de toegekende Centres opgenomen, inclusief penvoerende hogeschool en de participerende hogescholen.

De toegekende Centres ontvangen € 1 miljoen per jaar uit het selectieve budget. Begin 2013 zal ik u nader informeren over de verdere stappen in de uitwerking van de Centres of Expertise.

Vervolgstappen

De totstandkoming van de prestatieafspraken is een belangrijke mijlpaal, maar nog geen eindstation. De komende jaren moeten de ambities worden waargemaakt. Dat zal veel vergen van de instellingen. Van iedereen, niet in de laatste plaats van docenten en studenten. Ik heb er veel vertrouwen in dat de instellingen en hun partners hiertoe in staat zijn.

Het proces zal ook gemonitoord en geëvalueerd worden. De reviewcommissie maakt zoals afgesproken een jaarlijks monitorrapport over de voortgang van het proces van profilering in het hoger onderwijs en onderzoek. De reviewcommissie zal zich hierbij baseren op bestaande gegevens, zoals opgenomen in de jaarverslagen of andere openbare rapporten. In 2016 zal de reviewcommissie tevens een evaluatie uitbrengen en een advies over het vervolgproces na 2016.

Op basis van het experiment prestatiebekostiging zal worden besloten of de prestatiebekostiging wettelijk verankerd wordt. Ook de bevindingen van de reviewcommissie kunnen bij deze beslissing worden meegenomen.

Tenslotte

Ik zie de prestatieafspraken als een succesvolle eerste stap in de realisatie van de gezamenlijke opgaven zoals vastgesteld in de hoofdlijnenakkoorden. Het regeerakkoord bevestigt deze aanpak en biedt mogelijkheden om deze succesvolle weg die we met elkaar zijn ingeslagen, verder te versterken.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Dit budget is opgebouwd uit middelen die reeds beschikbaar waren voor de meerjarenafspraken met het hoger onderwijs uit 2007 (€ 81 miljoen) en de middelen die door het vorige kabinet terug zijn geïnvesteerd in het hoger onderwijs.

X Noot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven