31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 164 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 april 2011

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft een fractie de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, d.d. 10 februari 2011 inzake het advies «Nationaal Plan Onderwijs/Leerwetenschappen» (Kamerstuk 31 288, nr. 151).

Bij brief van 21 april 2011 heeft de staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Bochove

De adjunct-griffier van de commissie,

Janssen

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Inhoudsopgave

Blz.

  

1. Inleiding

2

2. Adviesopdracht

2

3. Analyse van het domein en overzicht van knelpunten

2

4. Nationaal Plan Onderwijs/Leerwetenschappen

2

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport van de Commissie Nationaal Plan Onderwijs/Leerwetenschappen. Het onderwijs is onderwerp van een brede nationale discussie. Een academische en toepasbare benadering van verscheidene aspecten van deze discipline verdient dan ook aandacht. Zoals de staatssecretaris in zijn beleidsreactie al schrijft, is onderwijs de belangrijkste sleutel tot het verwezenlijken van de ambitie om in de top-5 van de kenniseconomieën te komen. De leden zien aanleidng tot het maken van enkele opmerkingen en het stellen van vragen.

2. Adviesopdracht

De leden van de VVD-fractie lezen in de samenvatting van de adviesopdracht dat voor de zwakke positie van het onderwijsrecht aandacht is gevraagd. Daar worden in het rapport ook enkele opmerkingen over gemaakt. De leden vragen wat de reactie van de staatssecretaris is op de bevindingen ten aanzien van deze discipline.

3. Analyse van het domein en overzicht van knelpunten

De leden van de VVD-fractie stellen dat de kwaliteit van ons onderwijs staat of valt met de kennisoverdracht door docenten. Het onderwijsveld moet profiteren van de kennis over methoden, didactiek en onderwijsbeleid. In de ogen van deze leden is daarom de belangrijkste conclusie van de commissie dat er sprake is van onderbenutting van die kennis door de praktijk en dat de kennisketen niet effectief is. Kennisvragen vanuit het «onderwijsveld» kunnen bijdragen aan de focus van het onderzoek. Er moet in de ogen van de leden sprake zijn van wederkerigheid in kennisvalorisatie. Hoe ziet de staatssecretaris dit, zo vragen de leden.

Ook zouden deze leden graag zien dat de plannen met betrekking tot prestatiebeloning en excellente docenten betrokken worden in het sectorplan dat opgesteld wordt.

4. Nationaal Plan Onderwijs/Leerwetenschappen

De leden van de VVD-fractie lezen dat het Nationaal Plan Onderwijs (NPO) zes concrete doelstellingen bevat. Deze kunnen rekenen op de steun van de leden. Zij kunnen instemmen met het voornemen om een sectorale invulling van Veerman2 ook op onderwijswetenschappen toe te passen. De leden zijn geen voorstander van een instellingsspecifiek plan én een universitair plan én een sectorplan voor lectoraten. Zouden, om versnippering tussen hbo en wetenschap, en om praktijk en de volledige kennisketen te verbinden, deze sectorplannen juist niet in één enkel sectorplan gevat moeten worden, die opgevolgd wordt door een instellingsspecifieke uitwerking? De leden vragen verder wat de doelstelling van de commissie om «de schakelfunctie tussen wetenschap en praktijk van de hbo-lectoraten te verankeren»concreet betekent.

Graag horen de leden ook of de hbo-wo platforms onderwijs/leerwetenschappen niet beter vorm kunnen worden gegeven in één platform, dat onder het regieorgaan hangt, waarin of alle instellingen of alle disciplines vertegenwoordigd zijn. Wat is de reactie van de staatssecretaris hierop? De commissie merkt op dat bij alle betrokkenen bereidheid bestaat om bij te sturen. Hoe ziet de staatssecretaris de rol van de overheid met betrekking tot sturing richting de sectoren? Ook vragen de leden of de regie bij de overheid moet liggen, als financier en/of organisator van het regieorgaan, of dat het veld dit zelf kan?

II. REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS OP DE VRAGEN EN OPMERKINGEN

1. Inleiding

Met genoegen bied ik u hierbij mijn reactie aan op de vragen en opmerkingen van uw commissie. Ik constateer dat er met belangstelling is kennisgenomen van het advies van de Commissie Nationaal Plan Onderwijs/Leerwetenschappen en mijn in eerste instantie instemmende beleidsreactie daarbij. Geen van de fracties legt bezwaren op tafel tegen het uitvoeren van het advies, wat ik als zeer positief waardeer.

Op sommige vragen kan ik nu al inhoudelijk antwoorden; er zijn ook onderwerpen waarop ik pas later kan ingaan als de betreffende beleidstrajecten verder zijn gevorderd.

2. Adviesopdracht

De leden van de VVD-fractie vragen mijn reactie op de bevindingen van de commissie ten aanzien van de zwakke positie van het onderwijsrecht.

Laat ik voorop stellen dat de zwakke positie van het onderwijsrecht ook mijn aandacht heeft. Mede dankzij de subsidie, die in september 2009 is verstrekt door de toenmalige minister van OCW voor de instandhouding van de bestaande leerstoelen, zijn intussen twee vacante leerstoelen weer bezet.

Ik ben het eens met de commissie dat het – voor het debat in het openbaar bestuur, in de onderwijswereld en in de rechtspraktijk – van belang is de institutionele positie van het vakgebied onderwijsrecht structureel te versterken. De notitie die door de hoogleraren onderwijsrecht is ingebracht bij de commissie biedt in dit verband enkele waardevolle aanknopingspunten. Het pleidooi voor een vorm van bundeling van de onderwijs- en onderzoekscapaciteit ondersteun ik. Wel vind ik dat het in eerste instantie aan de instandhouders, de hoogleraren en de betrokken instellingen is om die bundeling binnen de academische wereld te realiseren. Ik blijf daarover graag met de betrokkenen in gesprek.

3. Analyse van het domein en overzicht van knelpunten

Ik ben het eens met de VVD-fractie dat onderbenutting van kennis door de praktijk en een ineffectieve kennisketen de belangrijkste constateringen zijn van het advies.

Het begrip «wederkerigheid» dat deze fractie in dit verband gebruikt, spreekt mij aan. Enerzijds moet het onderwijsveld zelf kennisvragen uit de dagelijkse onderwijspraktijk bij onderzoekers kunnen inbrengen. Anderzijds moeten schoolleiders en leraren zich verder bekwamen in het benutten van de ontwikkelde kennis om er de kwaliteit van hun onderwijs mee te verbeteren.

In de professionaliseringsagenda leraren, die ik voor het zomerreces hoop uit te brengen, zult u onder meer dit aspect van professioneel handelen verder uitgewerkt zien. Het is ook in dat document dat ik zal ingaan op de relatie met prestatiebeloning en excellentie.

4. Nationaal Plan Onderwijs/Leerwetenschappen

De leden van de VVD-fractie steunen de zes concrete doelstellingen van het plan van de commissie. Deze steunbetuiging ligt in lijn met mijn beleidsreactie, waarin ik mij daar ook positief over uitspreek.

Daarnaast kan ik concluderen dat het uw steun heeft een sectorale invulling van Veerman ook op de onderwijs/leerwetenschappen toe te passen. In de strategische agenda voor hoger onderwijs, onderzoek en wetenschap zal ik aangeven hoe ik aan deze sectorale invulling van Veerman vorm wil geven. De strategische agenda heb ik uw Kamer vóór het zomerreces toegezegd.

De aanbeveling van de commissie om «de schakelfunctie tussen wetenschap en praktijk van de hbo-lectoraten te verankeren» heb ik gelezen als een pleidooi om de samenwerking tussen hbo en wo te bevorderen.

De leden van de VVD-fractie stellen ook een aantal vragen over het coördinatie- en regieorgaan waartoe de commissie adviseert, en over de rollen van verschillende betrokken partijen daarbij. Daarover kan ik op dit moment het volgende zeggen.

Ik reken het tot de verantwoordelijkheid van de overheid om het onderwijsbestel zó in te richten dat er een effectieve kennisketen ontstaat om onderwijsonderzoek ten goede te laten komen aan beleid en praktijk. Omdat er nu sprake is van versnippering in de vorm van veel losse onderzoeksprogramma’s en mede daardoor onderbenutting van kennis, is de overheid aan zet om onderzoek en kennisverspreiding cf. het advies meer te concentreren en zodoende de kennisketen effectiever te maken.

De commissie beveelt OCW aan om een kwartiermaker aan te stellen om een nieuwe organisatie in de geest van het advies te ontwerpen en om te onderzoeken welke vormgeving op steun van betrokken partijen kan rekenen.

Een dergelijke opdracht wordt inderdaad een dezer dagen verstrekt. Voor mij is daarbij het uitgangspunt dat drie partijen deze nieuwe organisatie gaan dragen: de onderwijspraktijk om goed praktijkonderzoek en het benutten ervan te bevorderen; de overheid om goed beleidsonderzoek te bevorderen; en de wetenschap om ook nieuwe, misschien niet direct toepasbare kennis te blijven ontwikkelen.

Aan de hand van het voorwerk dat de kwartiermaker verricht, zal ik een besluit nemen over de definitieve op- en inrichting van een nieuwe organisatie voor onderwijsonderzoek en kennisverspreiding onder NWO. Met de middelen die voor dit doel beschikbaar zijn, zal een effectievere en efficiënter werkende kennisketen voor het onderwijs beschikbaar komen. Als parallel daaraan schoolleiders en leraren het benutten van (wetenschappelijke) kennis als onderdeel van hun professie versterken, draagt dit beleidstraject bij aan kwaliteitsverbetering van het onderwijs.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Ham, B. van der (D66), Bochove, B.J. van (CDA), voorzitter, Haverkamp, M.C. (CDA), Miltenburg, A. van (VVD), Bosma, M. (PVV), Voordewind, J.S. (CU), Dijk, J.J. van (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Dibi, T. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), ondervoorzitter, Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Beertema, H.J. (PVV), Dijkstra, P.A. (D66), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Çelik, M. (PvdA), Lucas, A.W. (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Klaver, J.F. (GL) en Liefde, B.C. de (VVD).

Plv. leden: Koşer Kaya, F. (D66), Ferrier, K.G. (CDA), Werf, M.C.I. van der (CDA), Burg, B.I. van der (VVD), Dille, W.R. (PVV), Rouvoet, A. (CU), Kooiman, C.J.E. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Peters, M. (GL), Dam, M.H.P. van (PvdA), Toorenburg, M.M. van (CDA), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Mos, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Hamer, M.I. (PvdA), Harbers, M.G.J. (VVD), Gerbrands, K. (PVV), Sap, J.C.M. (GL) en Lodders, W.J.H. (VVD).

X Noot
2

Rapport commissie «toekomstbestendig ho-stelsel» (Kamerstuk 31 288, nr. 96)

Naar boven