31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 148 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 januari 2011

Hierbij bied ik u het tussenbericht van de Inspectie van het Onderwijs aan over het lopende onderzoek naar alternatieve afstudeertrajecten bij hogeschool Inholland1.

In het Algemeen Overleg van 18 november 2010 (Kamerstuk 31 288, nr. 138) heb ik aangegeven dat ik mij ernstig zorgen maak over het op korte termijn weer op orde brengen van de kwaliteit van het onderwijs bij InHolland. Ik acht het van het grootste belang om er voor te zorgen dat de studenten van deze instelling zo min mogelijk hinder van de problemen ondervinden.

Om dit te bewerkstelligen wil ik dat de benodigde verbeteringen inclusief het naleven van de wet- en regelgeving met de grootst mogelijk spoed worden gerealiseerd. De inspectie heeft daarom, vooruitlopend op de definitieve rapportage die in april 2011 zal verschijnen, een drietal vragen beantwoord.

De concepttekst van dit tussenbericht is door de inspectie voor hoor en wederhoor voorgelegd aan het College van Bestuur en de (thans voormalige) Raad van Toezicht van Hogeschool Inholland. Algemeen worden de bevindingen van de inspectie (h)erkend. Het College van Bestuur van Inholland heeft aangegeven geen gebruik te maken van het (wettelijk) recht om een eigen zienswijze als bijlage te laten opnemen.

De wettelijke termijn tussen vaststelling van een inspectierapportage en publicatie is 5 weken. Hogeschool Inholland heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen eerdere openbaarmaking van dit tussenbericht.

Allereerst vat ik samen wat de inspectie in haar tussenbericht heeft geconstateerd alvorens mijn beleidsreactie hierop te geven en vervolgstappen te duiden.

Bevindingen inspectie

Hoe functioneerden de kwaliteitszorg en het interne toezicht van hogeschool Inholland rond de problemen bij de opleiding MEM in Haarlem?

Dat problemen bij de opleiding MEM Haarlem zijn ontstaan en vervolgens zo groot konden worden vindt zijn oorzaak in een combinatie van tekortkomingen in de kwaliteitszorg, onvoldoende functioneren van planning & controlvoorzieningen en een gebrek aan (effectief) optreden door individuen vanuit de aan hen toegemeten verantwoordelijkheden. Dat geldt voor verschillende niveaus in de organisatie: management en directie van de opleiding, docenten, examinatoren, en leden van de examencommissie, het College van Bestuur en de Raad van Toezicht. Op elk van deze niveaus heeft de controlfunctie op één of meer momenten onvoldoende gefunctioneerd.

Is of was er sprake van ongewenste druk bij personeel?

Door een aantal medewerkers van Inholland is gerapporteerd over ongewenste druk in verband met de beoordeling van studenten. De inspectie heeft echter geen aanwijzingen dat leidinggevenden of collega’s structurele of grootschalige druk uitoefenen of uitoefenden op personeelsleden. Op een totaal van 2 900 personeelsleden ontving de inspectie 17 signalen van personeelsleden die bij de uitoefening van hun beroep ongewenste druk hebben ervaren. Het is moeilijk aan te geven of dit een hoog of een laag aantal is. Enerzijds is de verhouding melders tot het totaal aantal personeelsleden ongeveer een half procent, anderzijds is – ook bij de garantie van vertrouwelijkheid- de drempel om melding te doen bij de inspectie waarschijnlijk nog steeds hoog.

Hoe staat het eind 2010 met het verbeterbeleid van de instelling?

Hogeschool Inholland treft op een breed terrein verbetermaatregelen. Het verbeterbeleid is ambitieus en de uitvoering wordt in de verschillende lagen van de organisatie voortvarend opgepakt. De inspectie is op een aantal punten kritisch over de hogeschoolbrede aanpak van het verbeterbeleid: enkele belangrijke doelen zijn onvoldoende richtinggevend geformuleerd en de doelstellingen zijn onvoldoende geprioriteerd. Binnen het domein waar de opleiding MEM toe behoort worden passende maatregelen getroffen om herhaling van de problemen te voorkomen. In de gesprekken die de inspectie begin januari 2011 met Inholland heeft gevoerd over de bevindingen in dit tussenbericht werd duidelijk dat op basis van voortschrijdend inzicht momenteel aan het verbeterbeleid verdere invulling wordt gegeven en dat de meetbaarheid en prioritering wordt aangescherpt.

Overige conclusies van de inspectie

Er zijn geen aanwijzingen dat het toenmalig College van Bestuur eerder op de hoogte was van de urgentie van de problemen bij de opleiding MEM in Haarlem dan de in het rapport van de commissie Leers vermelde datum van 21 mei 2010.

De vragen die in de Tweede Kamer hierover zijn gesteld vinden waarschijnlijk hun oorsprong in een document van de Schoolmedezeggenschapsraad (SMR) waar het onderwerp aan de orde is, zij het overigens niet in detail. Mogelijk heeft het woord School in de naam Schoolmedezeggenschapsraad ten onrechte de suggestie gewekt dat het om een hogeschoolorgaan ging. Bij vergaderingen van een SMR is het College van Bestuur niet aanwezig; bij vergaderingen van de Hogeschoolmedezeggenschapsraad (HMR) is dat wel het geval.

In de media en in de Tweede Kamer is aandacht geweest voor een formulier waarin binnen Hogeschool Inholland functionerings- en beoordelingsgesprekken worden vastgelegd (met de resultaatsafspraak «80% van mijn student studenten studeert in vier jaar af»). Rendementsafspraken zoals in dit programma getoond worden in de praktijk wel gemaakt, zij het niet in isolatie en niet op grote schaal. Voor zover na te gaan is dat alleen gebeurd bij de opleiding MEM te Haarlem, door één manager en de opvolger daarvan. Om hier zeker van te zijn wordt het onderwerp opgenomen in het vervolg van het onderzoek naar de naleving van wet- en regelgeving bij de overige nog te onderzoeken opleidingen van Inholland.

Beleidsreactie en vervolg

Ik beschouw dit tussenbericht als een belangrijk rapport om vast te kunnen stellen welke voortgang er gemaakt wordt. Maar wel een rapport met voorlopige bevindingen. De inspectie stelt terecht vast dat niet op voorhand uitgesloten kan worden dat het vervolg van het onderzoek tot aanvulling of nuanceringen van de conclusies in dit tussenbericht leidt. Definitieve conclusies kan en wil ik dan ook pas trekken op basis van het eindrapport van de inspectie dat in april zal verschijnen.

Ik stel vast dat Hogeschool Inholland hard bezig is om de benodigde verbeteracties hogeschoolbreed en specifiek bij de opleiding MEM op te pakken en de overtredingen van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zoals die eerder zijn gemeld door de inspectie weg te nemen. Ook wordt er ten volle meegewerkt aan het inspectieonderzoek. Mijn voorlopige oordeel op basis van dit tussenbericht is dat er op dit moment al wel zaken zijn verbeterd maar dat nog niet alles voldoet aan de standaard die verwacht mag worden van een hogeschool. Ten aanzien van de opleiding MEM in Haarlem stelt de inspectie vast dat het niveau erg kwetsbaar is. Dat is en blijft natuurlijk niet acceptabel. De kwaliteit van de diploma’s moet boven elke twijfel verheven zijn. In april zal ik op basis van het eindrapport van de inspectie hierover definitieve conclusies trekken.

Ik heb in mijn beleidsreactie van 12 november 2010 (31 288, nr. 120) op de eerdere tussenrapportage aangekondigd dat mocht het tussenbericht van de inspectie medio januari daartoe aanleiding geven, ik additionele sancties zou opleggen aan de instelling. Op basis van het voorliggende tussenbericht zie ik geen aanleiding om daartoe over te gaan. Dit staat echter los van eventuele sancties ingeval in april uit het eindrapport van de inspectie definitief zou blijken dat er diploma’s onrechtmatig zijn verstrekt.

Tot slot, op 21 januari jl. is bekend geworden dat de voltallige Raad van Toezicht van hogeschool Inholland is teruggetreden. Hij geeft daarvoor de volgende uitleg: «De toezichthouders willen het nieuwe College van Bestuur alle ruimte geven voor het versterken van de organisatie en het onderwijs. Nu er een volledig nieuw College van Bestuur is, acht de raad de tijd rijp om terug te treden. Op deze manier neemt de raad zijn verantwoordelijkheid.» Het College van Bestuur heeft de leden E.J. Mulock Houwer en J. van der Tak gevraagd om nog even aan te blijven als overgangs-Raad van Toezicht. Zij zullen in samenspraak met het College van Bestuur een nieuwe Raad van Toezicht samenstellen. Dit acht ik een juiste gang van zaken. De wet schrijft namelijk voor dat er te allen tijde een Raad van Toezicht dient te zijn.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

H. Zijlstra


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven