31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 1102 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 december 2023

Op 8 september 2023 ontving u het eindrapport «Vandaag is het 2040 – Toekomstverkenning voor middelbaar beroepsonderwijs, hoger onderwijs en wetenschap»1 van het KBA-consortium. In mijn aanbiedingsbrief2 bij het rapport heb ik toegezegd terug te komen op de diverse aangenomen moties door uw Kamer en toezeggingen die ik rondom de Toekomstverkenning heb gedaan. Dat doe ik middels deze brief.

In een aantal debatten heb ik ook mondelinge toezeggingen gedaan over het betrekken van bepaalde partijen bij de totstandkoming van de Toekomstverkenning. Waar ik kon heb ik deze partijen direct gekoppeld aan het onderzoeksbureau. Veel van deze partijen hebben vervolgens deelgenomen aan de regio- en themabijeenkomsten, de enquêtes en de expertsessies die door KBA zijn georganiseerd. Mede op basis van die input heeft het KBA-consortium het eindrapport vormgegeven.

Leeswijzer

Deze brief heb ik opgebouwd in twee secties: verzoeken van uw Kamer om bepaalde thema’s op te nemen in de Toekomstverkenning en verzoeken over het vervolg op de Toekomstverkenning.

Voor de toezeggingen geldt dat ik die met deze brief gestand doe. Voor de moties wordt per keer aangegeven of ik deze gestand doe met deze brief.

I Verzoeken voor thema’s in de Toekomstverkenning

Sommige moties en toezeggingen richtten zich op het integreren van specifieke thema's in de Toekomstverkenning of mijn eigen visie op de toekomst. Het was aan de onderzoekers om te bepalen welke thema’s een plek zouden krijgen in de Toekomstverkenning. Dit hebben zij bepaald op basis van de verzamelde onderzoeksdata en alle gespreksrondes met betrokken partijen. Niet alle verzoeken bleken passend in de Toekomstverkenning. Moties of toezeggingen van dien aard zal ik niettemin als afgerond beschouwen, aangezien met de afronding van de Toekomstverkenning ook een einde gekomen is aan het traject. In het vervolg van deze tekst zal ik nader ingaan op deze verzoeken.

Aandacht voor krimp in het mbo, ho en de groei van de universiteiten

In het wetgevingsoverleg over de Staat van het Onderwijs op 27 juni 20223, heb ik toegezegd4 te komen met een lange termijn Toekomstverkenning op het vervolgonderwijs en hierbij ook in te gaan op de krimp in het mbo en hbo en de groei van de universiteiten.

Krimp is door de onderzoekers van de Toekomstverkenning als één van de belangrijke trends aangemerkt en verschillende beleidsopties houden hiermee verband. Recentelijk is het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) mbo5 gepubliceerd, dat onder andere gaat over krimp in het mbo. Voorts kom ik, zoals in de aanbiedingsbrief van de Toekomstverkenning aangegeven, met een technische uitwerking van mogelijkheden voor de aanpassing van de bekostigingssystematiek in het hoger onderwijs. Het vormen van een langetermijnvisie op thema’s als groei en krimp is aan een volgend kabinet. De toezegging om dit onderwerp te betrekken bij de toekomstverkenning acht ik hiermee afgerond.

Toekomstverkenning toetsen op betrokkenheid van de regio

De gewijzigde motie van de leden Bisschop en Peters verzoekt de regering «om de Toekomstverkenning en de nationale technologiestrategie6 te toetsen op hun bijdragen aan de ontwikkeling van regio’s buiten de stedelijke gebieden, en deze regio’s actief bij de ontwikkeling van deze agenda’s te betrekken».7

Dit regionale perspectief, waartoe de motie oproept, is een belangrijk uitgangspunt geweest bij de gehele Toekomstverkenning. Zo zijn er regiobijeenkomsten georganiseerd in Tilburg, Utrecht, Zwolle, Rotterdam en Amersfoort. Het rapport van het onderzoeksbureau komt tegemoet aan deze motie omdat de regio en de bijbehorende demografische ontwikkelingen genoemd worden als voorname trend en de regio ook prominent naar voren komt in de gepresenteerde stelselperspectieven. Zo heeft de regio in het stelselperspectief «Werk, economische ontwikkeling en innovatie» een belangrijke taak in het bepalen van het meerjarig aanbod van scholen en is het de rol van de landelijke overheid om te stimuleren, faciliteren en corrigeren. In het perspectief «Grote maatschappelijke vraagstukken» is er sprake van brede regionale samenwerking met maatschappelijke partners, waarbij de landelijke overheid programmeert (en ook stimuleert en faciliteert). In het perspectief «Ontplooiing van individueel talent» is de rol van de landelijke overheid ten opzichte van de regio beperkter. In mijn aanbiedingsbrief heb ik aangegeven dat het voor het aangaan van regionale uitdagingen belangrijk is dat de rol van de landelijke overheid beter aansluit bij de rol die de regio pakt. Wat daarbij de ideale verhouding is tussen nationale regie en regionale autonomie, is aan een volgend kabinet om te bepalen. De motie om dit onderwerp te betrekken bij de toekomstverkenning acht ik hiermee afgerond.

Ontwikkelingen rond de Bologna-afspraken

In het commissiedebat Beleidsbrief Hoger Onderwijs en Wetenschap van 30 juni 20228 heb ik toegezegd9 om in de Toekomstverkenning hoger onderwijs in te gaan op de ontwikkelingen rond de Bologna-afspraken en op bruikbare ervaringen met internationalisering voor het mbo.

Dit onderwerp is door de onderzoekers niet opgenomen in de Toekomstverkenning. Aangezien de Toekomstverkenning is afgerond, komt het kabinet niet in andere vorm op deze toezegging terug. In het vervolg ga ik kort in op de ontwikkelingen rond de Bologna-afspraken en de bruikbare ervaringen met internationalisering voor het mbo.

Allereerst de ontwikkelingen rond de Bologna-afspraken. Het merendeel van de huidige Europese samenwerking op het gebied van hoger onderwijs hangt nauw samen met en bouwt voort op de resultaten van Bologna-afspraken. Het Bolognaproces werd opgestart door nationale regeringen om onderwijsstelsels in Europa beter op elkaar te laten aansluiten en obstakels voor mobiliteit van Europese studenten en afgestudeerden weg te nemen. Kern zijn sinds begin jaren ’90 drie afspraken waaraan de inmiddels 48 landen zich hebben gecommitteerd: 1) de invoering van bachelor-master-doctoraat/PhD en inmiddels ook de Associate degree, 2) onderlinge erkenning van studieprestaties (ECTS) en kwalificaties door hoger onderwijsinstellingen en 3) het gebruik van adequate kwaliteitszorginstrumenten en een kwalificatiestructuur voor de internationale erkenning van vergelijkbare opleidingen.

Nederland is een actieve deelnemer en aanjager van Bolognasamenwerking en op het gebied van implementatie van de gemaakte afspraken een van de voorlopers. In Bolognaverband zijn er, zowel voor Nederland als overige andere landen binnen de Europese Hoger Onderwijsruimte (EHEA), kansen om zowel de oude afspraken steviger te implementeren, als ook nieuwe onderwerpen gezamenlijk te bespreken, zoals: digitalisering en flexibilisering, versterking van de sociale dimensie in relatie tot internationalisering en het ontwikkelen van een maatstaf voor academische vrijheid en fundamentele waarden in onderwijs en onderzoek.

Dan de bruikbare ervaringen met internationalisering voor het mbo. In navolging van de samenwerking op ho-gebied in Bologna-verband werken we op het gebied van beroepsonderwijs samen in het Kopenhagen Proces uit 2002. Bij het opstellen van dit Kopenhagen Proces is bewust gekeken naar ervaringen van het Bologna verband die bruikbaar zijn voor internationalisering in het mbo. In 2020 is deze samenwerking vernieuwd met de daarop voortbouwende Osnabrück-Verklaring – een samenwerking tussen 31 landen en sociale partners. In deze samenwerking wordt nadrukkelijker dan in het hbo en wo de verbinding gezocht met de arbeidsmarkt, en is daarom voor het mbo belangrijker en passender.

Rol van de wo-bachelor

Daarnaast heb ik tijdens het Commissiedebat over de Beleidsbrief10 Hoger Onderwijs en Wetenschap in 2022 toegezegd dat de rol van de wo-bachelor, onder andere met oog voor de uitstroom op de arbeidsmarkt, zal worden meegenomen in de Toekomstverkenning. Het onderwerp wo-bachelor heeft als zodanig door de onderzoekers geen aparte plek gekregen in het rapport van de Toekomstverkenning. Wel wordt dit onderwerp betrokken in de brief die ik nog naar uw Kamer zal sturen over de gelijkwaardigheid van het vervolgonderwijs («de Waaier»). Hier kom ik later in deze brief op terug. De toezegging om dit onderwerp te betrekken bij de toekomstverkenning acht ik hiermee afgerond.

«Hybride» docentschap en eventuele financiële stimuleringsmogelijkheden

In het Commissiedebat mbo van 9 november 2022 heb ik toegezegd11 de mogelijkheden van hybride docentschap en eventuele financiële stimuleringsmogelijkheden mee te nemen in de Toekomstverkenning. Hybride docentschap wordt in één van de perspectieven in het rapport van de Toekomstverkenning genoemd als norm voor de praktijkgerichte vakken. De toezegging om dit onderwerp te betrekken bij de toekomstverkenning acht ik hiermee afgerond. Voorts worden in een werkgroep «hybride docenten», waarin werkgevers (technische sector), MBO Raad, BVMBO, bonden, opleiders, EZK en OCW zijn vertegenwoordigd, momenteel verkennende gesprekken gevoerd over de stimuleringsmogelijkheden van «hybride» docentschap. In 2024 wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomst van de gesprekken en de mogelijkheden.

Met betrekking tot het stimuleren van meer hybride docenten in het mbo en het hoger onderwijs staat sinds juli 2023 de subsidieregeling «LLO-professionalisering opleiders 2023–2026» open als onderdeel van het NGF programma de LLO-Katalysator. Hiermee kunnen publieke, dan wel publieke gezamenlijk met private opleiders onder andere de inzet van hybride docenten voor de duur van maximaal 2 jaar gefinancierd krijgen. Deze regeling is in overleg met de technische branches, initiatiefnemers van het Aanvalsplan Techniek, tot stand gekomen. Er zijn meerdere aanvraagronden, de eerstvolgende sluit 16 april 2024.

Ondersteuningsbehoeften van mbo-studenten die zijn doorgestroomd vanuit het passend onderwijs

In het Commissiedebat mbo van 9 november 2022, heb ik ook toegezegd12 aandacht te besteden aan de ondersteuningsbehoeften van mbo-studenten die zijn doorgestroomd vanuit het voortgezet onderwijs. Voorop staat dat het mbo voor alle studenten, ook met een ondersteuningsbehoefte toegankelijk moet zijn. Ook als een student is begonnen aan de opleiding, vraagt een ondersteuningsbehoefte blijvend om aandacht van docenten en ander personeel op de instelling. Het is van essentieel belang dat medewerkers over de expertise beschikken om studenten met extra ondersteuningsbehoeften effectief te begeleiden en te ondersteunen in hun onderwijs. Met de verbeteragenda passend onderwijs mbo zet ik hier samen met partners al concrete stappen in. In mijn brief over de voortgang van de verbeteragenda zal ik hier dieper ingaan. Deze zal ik voor het kerstreces aan uw Kamer sturen. De toezegging om dit onderwerp te betrekken bij de toekomstverkenning acht ik hiermee afgerond.

Werkbegeleidende leerweg

Naar aanleiding van het commissiedebat mbo van 16 november 2022 is de motie13 van de leden De Graaf en El Yassini aangenomen om in de Toekomstverkenning op te nemen hoe een werkbegeleidende leerweg vormgegeven kan worden en wat ervoor nodig is om deze leerweg te realiseren. In de Toekomstverkenning wordt duidelijk dat flexibiliteit in opleidingen wenselijk is, nu en in de toekomst. De optie van een werkbegeleidende leerweg is niet als zodanig naar voren gekomen als beleidsoptie in één van de perspectieven. De motie om dit onderwerp te betrekken bij de toekomstverkenning acht ik hiermee afgerond.

Los van de Toekomstverkenning wordt er nu in de praktijk al invulling gegeven aan deze motie omdat op dit moment al veel flexibiliteit is voor scholen voor de invulling van zowel de BOL- als BBL-opleidingen. Zo is het mogelijk om een BBL-opleiding aan te bieden met (tijdelijk) meer dan één dag onderwijs op de instelling. Daarnaast bestaat de gecombineerde leerweg, waarbij studenten kunnen wisselen tussen een BOL- en BBL- opleiding gedurende hun studie. Ook is het wetsvoorstel verbetering aansluiting beroepsonderwijs-arbeidsmarkt in voorbereiding waarmee meer ruimte wordt gecreëerd voor de invulling van de onderwijstijd. Daarmee doe ik deze motie gestand.

Inzicht in de verdeling van onderzoeks- en onderwijsmiddelen over domeinen

De motie Van der Woude en Van der Graaf verzoekt het kabinet om inzicht te geven in de verdeling van onderzoeks- en onderwijsmiddelen over domeinen, de uitsplitsing naar specifieke sectoren en technologieën en de relevantie daarvan voor grote maatschappelijke transities.14 Als antwoord op deze motie heb ik uw Kamer op 25 oktober 2023 een brief gestuurd.15 Een internationale vergelijking, van beschikbare onderzoeksmiddelen en studenten over de verschillende wetenschappelijke domeinen, maakt ook onderdeel uit van de beantwoording. De uitgevoerde analyses voor deze motie kunnen waardevolle inzichten verschaffen in verdere discussies over de inrichting van ons stelsel. In een eerder stadium was deze motie gekoppeld aan de toekomstvisie. Zoals eerder beschreven is deze toekomstvisie door de demissionaire status van het kabinet niet in de oorspronkelijke vorm verschenen.

Verzoeken van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Op 30 juni 2023 heeft de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap mij verzocht een afschrift te delen van mijn antwoord op de brief16 die de Stichting van het Onderwijs mij op 19 juni 2023 heeft gezonden over de Toekomstverkenning. In die brief bepleitte de Stichting van het Onderwijs een verbreding van de Toekomstverkenning, opdat de gehele onderwijskolom daarin meegenomen zou worden. Ik stuur uw Kamer mijn antwoord als bijlage bij deze brief, waarin ik aangeef waarom niet voor die verbreding gekozen is.17

Flexstuderen

Op 6 juli 2023 heeft dezelfde commissie mij verzocht de behandeling van het wetsvoorstel flexstuderen te versnellen en op korte termijn een hernieuwd tijdpad naar de Kamer te sturen. Ik bezie dit vraagstuk momenteel. De motie Van der Woude verzoekt mij namelijk om dit wettelijk te verankeren voor het collegejaar 2025–2026. Voor de volledigheid benoem ik ook dat dit voorstel financiële consequenties kan hebben, waar geen middelen voor gereserveerd zijn. Gegeven de demissionaire status van het kabinet, zie ik de noodzaak dat een komend kabinet dit voorstel (inclusief kosten en dekking) verder beziet. Indien nieuwe inzichten daartoe aanleiding geven, zal ik uw Kamer tussentijds informeren.

II Vervolg van de Toekomstverkenning

Langeretermijnvisie voor het vervolgonderwijs en het betrekken van het mbo

In het wetgevingsoverleg over de Staat van het Onderwijs op 27 juni 202218, heb ik onder andere toegezegd19 te werken aan een langeretermijnvisie voor het vervolgonderwijs, waarbij ik ook nadrukkelijk het mbo betrek. Zoals eerder vermeld was het oorspronkelijke voornemen om met een Toekomstvisie te reageren op de Toekomstverkenning, maar ziet het kabinet hiervan af vanwege haar demissionaire status.

Wel worden er verschillende brieven naar de Kamer verzonden de komende tijd, zoals ook aangekondigd in mijn aanbiedingsbrief van de Toekomstverkenning, waarmee we tegemoet komen aan diverse toezeggingen en moties. Het gaat om de volgende brieven:

1. Gelijkwaardigheid van het vervolgonderwijs

Zoals ik in mijn aanbiedingsbrief bij de Toekomstverkenning heb aangegeven, stuur ik, onder andere naar aanleiding van de motie van het lid Westerveld20 uw Kamer een separate brief over de gelijkwaardigheid van het vervolgonderwijs («de waaier»). Deze brief ontvangt uw Kamer in het voorjaar van 2024.

Bij de behandeling op 27 juni 2022 van de Slotwet, het Jaarverslag en de Staat van het Onderwijs 2021 heb ik vervolgens toegezegd om na de zomer te komen met een kabinetsvisie over de doorstroom in de beroepskolom, van het vo naar het mbo en het hbo en om hierin ook in te gaan op de gevraagde langetermijnvisie op het vervolgonderwijs. In de separate brief over de gelijkwaardigheid van het vervolgonderwijs ga ik hier nader op in.

Tijdens het Notaoverleg Strategische Agenda Hoger Onderwijs & Onderzoek in 2020 en tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2023 heb ik toegezegd21 om de Tweede Kamer te informeren over de voornemens van de hbo-sector ten aanzien van uitbreiding van het masteraanbod. Ook dit zal worden opgenomen in deze brief.

2. Verschillende vormen van bekostiging

Na het tweeminutendebat over Wetenschapsbeleid is op 24 mei 2023 de motie van de leden Van der Woude en Peters22 aangenomen, die mij oproept om in mijn reactie op de Toekomstverkenning ook in te gaan op verschillende vormen van bekostiging in het ho. De technische brief over bekostiging in het ho waarmee ik uitvoering geef aan deze motie, ontvangt uw Kamer voor het einde van 2023.

3. Selectie in het hoger onderwijs

Op 8 september 2023 heb ik in de aanbiedingsbrief23 aan uw Kamer aangegeven dat er een separate brief over selectie in het hoger onderwijs24 volgt. Deze ontvangt uw Kamer begin volgend jaar. In deze brief zullen we u ook informeren over de voortgang op de uitvoer van de gewijzigde motie van het lid Peters dat vraagt te onderzoeken hoe er meer aandacht besteed kan worden aan eerstegeneratiestudenten.25

Ik hoop uw Kamer voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf


X Noot
1

Eimers, T. (red.) (2023) Vandaag is het 2040. Toekomstverkenning voor middelbaar beroepsonderwijs, hoger onderwijs en wetenschap. KBA Nijmegen, ResearchNed, AEF, CHEPS, Kohnstamm Instituut

X Noot
2

Kamerstukken II, 22/23, 31 288, nr. 1072

X Noot
3

Kamerstukken II, 21/22, 36 100 VIII, nr. 23

X Noot
4

TZ202206–076

X Noot
5

Kamerstukken II, 22/23, 31 524, nr. 590

X Noot
6

De technologiestrategie wordt uitgevoerd door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Deze is nog niet opgeleverd, maar wordt dit najaar verwacht.

X Noot
7

Kamerstukken II 22/23, 31 288, nr. 1050.

X Noot
8

Kamerstukken II, 21/22, 31 288, nr. 970

X Noot
9

TZ202206–106

X Noot
10

Kamerstukken II, 21/22, 31 288, nr. 964

X Noot
11

TZ202211–150

X Noot
12

TZ202211–150

X Noot
13

Kamerstukken II, 22/23, 31 524, nr. 521

X Noot
14

Kamerstukken II, 22/23, 36 200 VIII, nr. 75

X Noot
15

Kamerstukken II, 22/23, 36 200 VIII nr. 75

X Noot
16

Zie de brief van Stichting van het Onderwijs in de bijlagen.

X Noot
17

Zie mijn antwoord op de brief van Stichting van het Onderwijs in de bijlagen.

X Noot
18

Kamerstukken II, 21/22, 36 100 VIII, nr. 23

X Noot
19

TZ202206–068

X Noot
20

Kamerstukken II, 20/21, 35 830 VIII, nr. 19

X Noot
21

TZ202211–265

X Noot
22

Kamerstukken II, 22/23, 31 288, nr. 1040

X Noot
23

Kamerstukken II, 22/23, 31 288, nr. 1072

X Noot
24

Kamerstukken II, 18/19, 31 288, nr. 713, Kamerstukken II 22/23, 35 765, nr. 10, Kamerstukken II 22/23, 35 765, nr. 13, Kamerstukken II 22/23, 35 765, nr. 14, Kamerstukken II 22/23, 35 765, nr. 16

X Noot
25

Kamerstukken II 22/23 36 200 VIII, nr. 248

Naar boven