31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 1005 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 januari 2023

Hierbij bied ik u het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) Selectie in het hoger onderwijs: criteria, instrumenten en de borging van de kansengelijkheid aan. Dit rapport is mede geschreven naar aanleiding van de motie Van Meenen, Futselaar en Van der Molen om te komen met voorstellen die eisen stellen aan de onderbouwing van gehanteerde selectiecriteria, gericht op kansengelijkheid en die de kwantiteit van selectiecriteria maximeren.1 In deze brief geef ik kort de belangrijkste bevindingen, conclusies en aanbevelingen uit het rapport weer. Ook geef ik een eerste korte reactie op het rapport en schets ik mijn voorstel voor het vervolg.

Resultaten en conclusies

De bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de Inspectie zijn te verdelen naar een aantal thema’s, waarvan ik de belangrijkste punten hieronder kort per thema samenvat.

Aantal en soorten gehanteerde selectiecriteria en -instrumenten

Het aantal gehanteerde selectiecriteria verschilt tussen opleidingen. Uit het rapport blijkt dat ongeveer driekwart van de opleidingen vier of minder criteria hanteert. Er zijn slechts vier opleidingen die acht tot ten hoogste tien criteria hanteren. Het zijn met name de wo-masteropleidingen die veel selectiecriteria en -instrumenten gebruiken.

Bijna 90 procent van de opleidingen selecteert haar studenten op basis van motivatie in combinatie met een of meer andere criteria. Daarnaast zetten veel opleidingen cijfers en vakkennis in bij selectie. De Inspectie concludeert dat voor bijna alle selectiecriteria een veelvoud aan instrumenten wordt gebruikt om deze te meten. Hierdoor bestaat volgens de Inspectie het risico dat de beslissing om te worden toegelaten mede afhankelijk is van het gekozen instrument en niet alleen of wordt voldaan aan het criterium. In het Coalitieakkoord is afgesproken dat opleidingen die selecteren moeten onderbouwen hoe selectie past bij de inhoud van de opleiding, effectief is en gelijke kansen borgt.

Opleidingen lijken zich bij het selecteren van de kandidaten vooral te richten op prestaties in het verleden (zoals cijfers) en minder op mogelijkheden voor de toekomst. Dit biedt volgens de inspectie minder kansen voor de zogenoemde laatbloeiers die potentie hebben, maar nog geen bewezen staat van dienst. De diversiteit aan gehanteerde selectiecriteria en -instrumenten, ook tussen dezelfde opleidingen aan verschillende instellingen, zorgt voor verschillen in toelatingskansen. Het is daarom belangrijk dat opleidingen hier transparant over zijn. Alleen dan is het mogelijk voor aspirant-studenten om selectieprocedures met elkaar te vergelijken.

Een verzoek in de motie Van Meenen, Van der Molen en Futselaar was om het aantal selectiecriteria te maximeren, met het oog op kansengelijkheid en het verminderen van prestatiecultuur en druk in het voortgezet onderwijs. De Inspectie oordeelt dat het aantal gehanteerde selectiecriteria niet problematisch groot is. Als het gaat om kansengelijkheid, biedt een grote variëteit aan criteria misschien juist ook de mogelijkheid om verschillende vaardigheden te belichten. Zij pleit er dan ook niet voor selectiecriteria te maximeren op aantal, maar wel op inhoudelijke gronden. In de praktijk blijkt namelijk dat niet altijd duidelijk is onderbouwd wat de toegevoegde waarde van specifieke selectiecriteria of -instrumenten is in relatie tot de andere gebruikte instrumenten. Dit kan zorgen voor onnodige drempels voor aspirant-studenten.

Onderbouwing van selectiecriteria

Uit de inventarisatie van de Inspectie blijkt dat de meeste opleidingen het belang en achterliggende ideeën van de afspraken uit het Coalitieakkoord ondersteunen. De keuze om bepaalde criteria te hanteren is meestal goed onderbouwd. Echter, als het gaat om de evaluatie en monitoring van de effecten van de gekozen instrumenten valt er nog veel te winnen. Zoals eerder gezegd is niet altijd duidelijk wat de toegevoegde waarde van specifieke selectiecriteria of -instrumenten is.

De Inspectie beveelt aan selectieprocedures op een systematische wijze te ontwerpen en onderbouwen en onnodige selectiecriteria of -instrumenten te voorkomen. Ook zouden selectieprocedures beter geëvalueerd moeten worden, waarbij aandacht is voor kansengelijkheid. Tot slot zouden selectieprocedures wat de inspectie betreft getoetst moeten worden door een externe partij, zoals visitatiecommissies.

Kansengelijkheid in de selectieprocedure

Volgens de Inspectie speelt borging van kansengelijkheid slechts een beperkte rol in de onderbouwing van selectieprocedures. Uit het onderzoek van de Inspectie blijkt dat opleidingen het borgen van kansengelijkheid lastig vinden. Onduidelijk is bijvoorbeeld hoe dit moet worden gecontroleerd. Bovendien stellen sommige gesprekspartners in het onderzoek dat dit op gespannen voet staat met de eis over effectiviteit. De reden die de Inspectie hiervoor aandraagt is het gebrek aan duidelijkheid over hoe selectieprocedures geëvalueerd en geoptimaliseerd kunnen worden. Ook ontbreekt duidelijke visie vanuit de overheid op dit punt.

Reactie kabinet en vervolgstappen

In aanloop naar dit onderzoek zijn er al meerdere gesprekken gevoerd met verschillende experts over het stelsel van selectie, waaronder gesprekken met leden van de Expertgroep Toegankelijkheid Hoger Onderwijs (ETHO). Deze laatste groep is ook bezig met het ontwikkelen van een handboek dat opleidingen helpt om selectieprocedures in te richten op basis van de beschikbare kennis over selectie in het hoger onderwijs. Dit instrument kan voor instellingen dienen als leidraad bij het ontwikkelen van selectieprocedures. Naast een handboek voor selectie werkt de ETHO ook aan een evaluatietool waarmee opleidingen hun selectieprocedure kunnen evalueren en verbeteren. Daarnaast wil ik verder met instellingen en studenten in gesprek over selectie en de uitkomsten van dit en eerder onderzoek.

De conclusies en aanbevelingen uit het rapport geven het kabinet aanleiding om het stelsel van decentrale selectie goed tegen het licht te houden. Een goede reactie op aanbevelingen van de Inspectie, verdient tijd en aandacht. Het kabinet zal deze uitgebreidere reactie op het rapport voor de zomer aan uw Kamer toezenden. Hierin worden ook de conclusies van de eerdere onderzoeken van de Inspectie over zelfselectie meegenomen. Ook ga ik in die brief in samenhang met dit rapport, in op de uitwerking van de afspraak uit het Coalitieakkoord 2021–2025 (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) dat opleidingen die selecteren dienen te onderbouwen hoe de selectieprocedure past bij de inhoud van de opleiding, effectief is en gelijke kansen borgt. Deze reactie zal ik voor de zomer met uw Kamer delen. Ik zie ernaar uit hierover daarna met de Kamerleden van gedachten te wisselen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf


X Noot
1

Kamerstuk 31 288, nr. 713.

Naar boven