31 239 Stimulering duurzame energieproductie

Nr. 367 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 november 2022

In Nederland vormt de coöperatieve energiebeweging een belangrijk onderdeel van de energietransitie. Burgers wekken samen, in lokaal verband, hun eigen energie op. Bijvoorbeeld elektriciteit, door zonnepanelen die slim ingepast zijn op een dak in de buurt. Ik juich deze beweging toe. Daarom ondersteun ik deze initiatieven, bijvoorbeeld met de Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking (SCE). Hierin kunnen energiecoöperaties en verenigingen van eigenaars (VvE’s) subsidie aanvragen voor projecten met zonnepanelen, windturbines of waterkracht.

Op dit moment staat de SCE-ronde van dit jaar nog open tot en met 1 december 2022. In de Verzamelbrief SDE++ van 1 juli jl. (Kamerstuk 31 239, nr. 364) heb ik aangegeven dat ik de volgende openstelling van de SCE vervroeg naar januari 2023. Middels deze brief stel ik u op de hoogte van de vormgeving, de subsidietarieven en het openstellingsbudget voor de SCE 2023. Ik verwijs u eveneens naar het advies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dat ten grondslag ligt aan de gekozen subsidietarieven en categorieën. Verder licht ik enkele wijzigingen in de SCE voor volgend jaar toe, die nodig zijn om de regeling beter passend te maken bij de praktijk. Daarnaast kom ik een toezegging aan uw Kamer na over terugkoppeling van het constructieve rondetafelgesprek dat ik gevoerd heb met afgevaardigden van energiecoöperaties. Tevens geef ik middels een analyse in bijlage 1 invulling aan de motie Kröger (Kamerstuk 31 239, nr. 352), die mij verzocht een quickscan te maken van de realisatiegraad van coöperatieve energieprojecten en te onderzoeken of energiecoöperaties en burgerinitiatieven in de huidige SDE++-systematiek nadelen ondervinden. Ten slotte kom ik een toezegging aan het lid Kröger na om uw Kamer een kort overzicht te geven van de regelingen waarvan coöperatieve energie-initiatieven gebruik kunnen maken.

Openstellingsperiode SCE 2023

De openstelling van de SCE in 2023 vindt plaats van 9 januari tot en met 1 november 2023. Dit is opgenomen in het openstellingsbesluit dat op korte termijn in de Staatscourant gepubliceerd wordt. Met deze vervroegde, lange openstelling krijgen aanvragers voldoende tijd om hun aanvraag in te dienen.

Openstellingsbudget SCE 2023

Ik stel het openstellingsbudget voor de SCE 2023 vast op 150 miljoen euro. Dit is aanzienlijk hoger dan de oorspronkelijk voorziene 37 miljoen euro. Ik doe dit zodat de coöperatieve energietransitie een impuls kan krijgen. In de huidige ronde van 2022 heeft Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) geconstateerd dat het aantal aanvragen fors achterblijft bij de verwachting en potentie in de markt. Dit is ook mijn beeld en het beeld van de markt. Daarom heb ik, in goed overleg met de Minister van Financiën, besloten het openstellingsbudget voor 2023 te verruimen. Op deze manier is er voldoende budget beschikbaar voor projecten om tot realisatie te komen. De systematiek van de SCE lijkt zeer sterk op die van de SDE++. Door fluctuerende energieprijzen (grotendeels bepalend voor het correctiebedrag), onderproductie of uitval van sommige projecten zijn de uiteindelijke uitbetalingen door RVO vaak lager dan waar maximaal vanuit is gegaan bij de beschikking tot subsidieverlening. Dit leidt ertoe dat ik meer subsidieverplichtingen aan kan gaan dan waarvoor er kasmiddelen beschikbaar zijn. Deze systematiek heeft zich in de SDE++ bewezen en zorgt ervoor dat ik de beschikbare middelen doelmatiger kan inzetten. Door uw Kamer zijn in 2021 en 2022 amendementen aangenomen op de begroting van EZK van Sienot (D66) c.s. (Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 12) en Boucke (D66) c.s. (Kamerstuk 35 925 XIII, nr. 16) voor hogere openstellingsbudgetten. Met de beschreven ramingssystematiek voor de SCE en het openstellingsbudget van € 150 miljoen vertrouw ik erop dat ik met dit budget, dat aanzienlijk hoger is dan oorspronkelijk voorzien, aan de voorziene vraag vanuit de doelgroep toereikend kan voldoen.

Subsidietarieven SCE 2023

De subsidietarieven voor de verschillende categorieën installaties, de zogeheten basisbedragen, stel ik vast in het openstellingsbesluit. De tarieven zijn gebaseerd op het eindadvies van het Planbureau voor Leefomgeving (PBL) voor de SCE 20231. Dit onafhankelijke advies ligt ten grondslag aan de gekozen subsidietarieven en categorieën installaties. De subsidietarieven zijn in 2023, ten opzichte van 2021 en 2022, als volgt:

Tabel basisbedragen SCE 2021, 2022 en 2023 (bedragen in euro/kWh).

Basisbedrag

2021

2022

2023

Fotovoltaïsche zonnepanelen, 60 kWp op kva (netlevering) (geen lager aansluitpercentage)

0,146

0,1239

0,140

Fotovoltaïsche zonnepanelen, 1501 kWp op gva (netlevering) (aansluiting op 50%)

0,121

0,0960

0,131

Fotovoltaïsche zonnepanelen, 1501 kWp op gva (niet-netlevering) (aansluiting op 50%)

0,121

0,0960

0,131

Windenergie, 15 kW op kva

0,1132

0,147

Windenergie, 1 MW – windsnelheid >8,50 m/s op gva

0,079

0,0677

0,091

Windenergie, 1 MW – windsnelheid 8,00 – 8,50 m/s op gva

0,089

0,0724

0,097

Windenergie, 1 MW – windsnelheid 7,50 – 8,00 m/s op gva

0,096

0,0825

0,112

Windenergie, 1 MW – windsnelheid 7,00 – 7,50 m/s op gva

0,101

0,0877

0,120

Windenergie, 1 MW – windsnelheid 6,75 – 7,00 m/s op gva

0,107

0,0938

0,129

Windenergie, 1 MW – windsnelheid <6,75 m/s op gva

0,112

0,1004

0,138

Waterkracht, 50 kW

0,126

0,1344

0,171

Bron: Eindadvies SCE 2022 en 2023, Planbureau voor de Leefomgeving

kva-= kleinverbruikaansluiting

gva= grootverbruikaansluiting

X Noot
1

in 2021 referentie 150 kWp, in 2022 250 kWp, in 2023 150 kWp.

Wijzigingen in de SCE 2023

Verder heb ik in de regeling voor volgend jaar enkele wijzigingen aangebracht, die beter passen bij de situatie in de praktijk, die de urgente problemen in de energietransitie aanpakken (zoals uitval van projecten en congestie op het elektriciteitsnet) en die het coöperaties en VvE’s gemakkelijker maken om succesvol deel te nemen aan de subsidieregeling. Deze wijzigingen zijn beschreven in de wijzigingsregeling, die op korte termijn in de Staatscourant gepubliceerd wordt. Coöperaties die nog dit jaar een aanvraag willen indienen tegen de subsidietarieven voor 2022 kunnen dit tot en met 1 december van dit jaar doen bij RVO. Ik zal uw Kamer na afronding van de subsidieronde van 2022 en verwerking van de aanvragen door RVO informeren over de uitkomst ervan.

Op basis van de ervaringen met de openstellingen van de SCE in 2021 en 2022 zijn enkele wijzigingen naar voren gekomen, die nodig zijn om de SCE beter te laten aansluiten op de praktijk. Het gaat om aanpassingen van enkele eisen, die het zowel energiecoöperaties als VvE’s gemakkelijker maken om deel te nemen aan de regeling. Dit is nodig omdat het in de SCE vaak vrijwilligers zijn namens de coöperatie of de VvE die de subsidie aanvragen. Ook vraagt realisatie van een project goede afstemming met de eigenaar van bijvoorbeeld het dak, de andere deelnemers in de VvE, of de leden van de coöperatie. Tevens tref ik maatregelen om in te spelen op de grootste uitdagingen voor de coöperatieve energietransitie. In het geval van de SCE zijn dat met name non-realisatie van projecten vanwege een ontoereikende dakconstructie of terugtrekking van de dakeigenaar, en congestie op het elektriciteitsnet. Beide zorgen ervoor dat er uiteindelijk minder projecten gerealiseerd worden en er minder hernieuwbare elektriciteit wordt opgewekt. Ik ga hieronder puntsgewijs in op de wijzigingen.

Verlenging termijn voor aanleveren ledenlijst en recht van opstal

Ik verleng de termijn voor het aanleveren van de ledenlijst voor zowel coöperaties als VvE’s naar twaalf maanden. De termijn voor het aanleveren van het recht van opstal verleng ik eveneens naar twaalf maanden, omdat het verkrijgen hiervan zoals gezegd voor coöperaties qua proces door het ledenwerven heenloopt, wat niet bevorderlijk is voor het realisatieproces. Op dit moment hebben coöperaties zes maanden na subsidieverlening de tijd om bij RVO een complete lijst aan te leveren van de deelnemende leden. VvE’s dienen bij het indienen van aanvraag de ledenlijst te overleggen. In de praktijk blijkt de termijn van zes maanden voor veel coöperaties te krap. Zij moeten vaak nog veel regelen, financiering rond krijgen, bijeenkomsten organiseren en overeenkomst over het te gebruiken dak vinden. De facto kunnen zij daarna pas beginnen met leden werven. VvE’s bij nieuwbouw ervaren problemen omdat zij soms al wel een aanvraag willen doen voor het op te leveren nieuwbouwpand, maar de ledenlijst nog niet compleet is omdat het pand nog niet opgeleverd is en de toekomstige bewoners er nog niet hun intrek hebben genomen. Het staat aanvragers uiteraard altijd vrij, indien zij dat kunnen, om de benodigde documenten eerder aan te leveren om hun project zo sneller te kunnen realiseren.

Verlaging eis percentage VvE-leden in de postcoderoos

Op dit moment moet van een VvE tenminste 90% van de leden in de zogeheten postcoderoos wonen. Deze eis verlaag ik van 90% naar 75%. De postcoderoos is het gebied van een postcode van vier cijfers (de roos), inclusief de aangrenzende postcodegebieden (de blaadjes van de roos). Deze eis bestaat om de lokaliteit van het project te waarborgen. Immers, de SCE is gericht op lokale, kleinschalige projecten van burgers uit dezelfde buurt. In de praktijk blijkt dat een aantal VvE’s niet mee kan doen in de regeling, omdat zij net niet kunnen voldoen aan deze eis van 90%. Bijvoorbeeld omdat een deel van de huiseigenaren twee woningen heeft en elders woont, maar de woning in de VvE verhuurt. Regelmatig woont zo meer dan 10% van de leden van de VvE buiten het postcodegebied. Hoewel ik lokaliteit een belangrijk aspect van deze regeling vind, betrek ik deze VvE’s graag bij de energietransitie. Met de eis van 75% komt nog steeds het overgrote deel van de leden van de deelnemende VvE uit de buurt en wordt het aspect van de lokaliteit nog steeds gewaarborgd, terwijl er wel ruimte is om meer projecten van de grond te krijgen.

Verlaging kleinverbruikerseis in VvE’s

Op dit moment dienen bij SCE-projecten van VvE’s alle leden een kleinverbruikaansluiting op het elektriciteitsnet te hebben bij het indienen van de aanvraag. Ik verlaag deze eis voor het aandeel kleinverbruikaansluitingen in een VvE naar 75%. Tot nu toe waren grootverbruikaansluitingen niet toegestaan in de VvE, omdat deze zich vaak bevinden bij bedrijven en grotere (industriële) complexen, die niet de doelgroep van deze regeling zijn. In de praktijk is echter gebleken dat sommige VvE’s, met hoofdzakelijk bewoners met kleinverbruikaansluitingen, door deze eis niet mee kunnen doen aan de regeling. Dit komt dan omdat bijvoorbeeld op de benedenverdieping van het pand zich een of enkele ondernemers met een grootverbruikaansluiting bevinden. Deze doen niet eens altijd mee in het project, maar zijn wel lid van de VvE. Vanwege de eis van 100% kleinverbruikaansluitingen kan zo’n VvE geen SCE-subsidie aanvragen. Het percentage van 75% waarborgt nog altijd dat de aanvragende VvE hoofdzakelijk bestaat uit bewoners, die de doelgroep van deze regeling vormen, terwijl deelname aan de regeling nu niet onmogelijk gemaakt wordt omdat er enkele ondernemers in hetzelfde pand zitten. Ook blijft de regeling met deze wijziging onverminderd gericht op huishoudens.

Vermindering netbelasting zonprojecten op grootverbruikaansluiting

In de SCE voer ik de eis in om zonprojecten op een grootverbruikaansluiting op 50% van het piekvermogen van de panelen aan te sluiten op het elektriciteitsnet. Dit doe ik omdat transportschaarste op het elektriciteitsnet op dit moment een van de grootste uitdagingen is voor hernieuwbare energieprojecten op land. In de SDE++ eis ik daarom al dat sinds dit jaar dat de grotere projecten (vanaf 1 MWp) alleen nog additioneel terugleververmogen bij de netbeheerder mogen boeken voor 50% van het piekvermogen van de zonnepanelen. Concreet betekent dit dat projecten een aansluiting krijgen op het elektriciteitsnet van maximaal 50% van het opgetelde piekvermogen van de zonnepanelen. Dit betekent dat projecten een klein deel van de opbrengst van elektriciteit verliezen (met name tussen de middag op zonnige dagen in de zomer), maar veel constanter op andere momenten elektriciteit kunnen invoeden. Bijvoorbeeld omdat de zonnepanelen niet op het zuiden worden gelegd, maar op het oosten en westen. Hoewel een klein beetje opbrengst verloren gaat op deze manier, wordt hiermee fors ruimte gecreëerd op het elektriciteitsnet, omdat de aansluitingen per gegeven project kleiner kunnen zijn (of het aantal zonnepanelen van een projecten met een gegeven aansluiting, groter). Het PBL heeft berekend dat de investeringskosten iets lager naarmate de netaansluiting kleiner, wordt wegens besparing op de kosten voor de elektrische infrastructuur. Tegelijkertijd daalt het aantal vollasturen (een maatstaf voor de productie van de installatie). Het opbrengstverlies wordt in de subsidiebedragen gecompenseerd. Het basisbedrag gaat als gevolg van deze eis voor zonprojecten op grootverbruikaansluitingen licht omhoog ten opzichte van de standaard aansluitwaarde van 70% die nu gebruikelijk is in de SCE. Projecten op grootverbruikaansluiting zijn gemiddeld groter dan zonprojecten op kleinverbruikaansluiting en leveren daarom de meeste winst op het net op. Bovendien kunnen grotere zonprojecten vaak relatief gemakkelijker dit soort wijzigingen doorvoeren. Tot slot bestaat op kleinverbruikaansluitingen al een beperkte prikkel voor projecten om uit eigen beweging het project af te toppen en zo de netbelasting te verminderen, of meer zonnepanelen te plaatsen bij een gegeven aansluiting. Daarom vind ik het op dit moment niet opportuun om deze eis voor kleinverbruikaansluiting in te voeren.

Verklaring geschiktheid dak of gevel

Ik voer voor de SCE vanaf 2023 in dat aanvragers bij aanvraag een verklaring indienen, waarin zij aangeven dat er een eerste schouw heeft plaatsgevonden van de geschiktheid van het dak of de gevel waarop de zonnepanelen geplaatst moeten worden. Dit kunnen aanvragers doen met gebruikmaking van een formulier op de website van RVO. In dat formulier moet worden aangegeven dat er een eerste schouw van het dak of de gevel geweest moet zijn. Dit hoeft nog geen volledige analyse inclusief berekening te zijn van een erkend constructeur, maar dat mag uiteraard wel. Het is in de verklaring met name van belang dat er een eerste inschatting is gemaakt van de draagcapaciteit van het dak of de gevel. Tevens heeft de aanvrager de mogelijkheid al in te vullen welke maatregelen eventueel genomen gaan worden om het dak of de gevel geschikt te maken voor de beoogde installatie met zonnepanelen, als dat nog niet het geval is. Door de verklaring in te vullen, komt de aanvrager niet later voor de verrassing te staan dat het dak of de gevel toch niet geschikt is voor de zonnepanelen. Dit is belangrijk, omdat een fors aantal coöperatieve zonprojecten niet doorgaat vanwege problemen met het dak of de gevel waarop de installatie voorzien was. Dit komt in de meeste gevallen omdat de eigenaar van het dak of de gevel (bij nader inzien) geen toestemming geeft voor gebruik van het dak of de gevel, of doordat het dak of de gevel (bij nader inzien) ongeschikt blijkt voor de beoogde zonnepanelen. Beide situaties zijn onwenselijk, maar de tweede situatie leidde in 2021 en 2022 bij een fors aantal projecten tot non-realisatie en vrijval, terwijl deze in principe te voorkomen is. Daarom vereis ik vanaf 2023 bij aanvraag een verklaring over de geschiktheid van het dak of de gevel. In de SDE++ is dat al sinds 2022 een eis, zij het in een andere vorm.

Locatie aaneengesloten dak

Als laatste punt noem ik de wijziging van de uitleg van «aaneengesloten dak». Anders dan voorgaande punten betreft dit geen wijziging in regelgeving, maar gaat het om een wijziging in de uitleg door RVO in haar beleid. RVO hanteert vanaf 2023 bij beoordeling van de aanvraag de locatiedefinitie «pand-ID», zoals deze geregistreerd staat in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen In de regeling is opgenomen dat de installatie moet zijn geplaatst op een locatie. Tot nu toe gaat RVO voor het bepalen van het begrip locatie specifiek voor zonnepanelen op een dak van een gebouw, ervan uit dat het moet gaan om een «aaneengesloten dak». Per locatie mag maar één project gerealiseerd worden, wat ertoe leidt dat op grotere woningblokken met één geheel aaneengesloten dak, maar één project gerealiseerd mag worden, terwijl er verschillende adressen of zelfs straten onder dit woningblok vallen. Door de wijziging van de gehanteerde locatiedefinitie wordt het mogelijk op grotere woningblokken meerdere projecten van verschillende coöperaties of VvE’s op hetzelfde dak te realiseren.

Terugkoppeling rondetafelgesprek met energiecoöperaties

Voor het zomerreces heb ik d.d. 30 juni jl. een rondetafelgesprek gevoerd met afgevaardigden van energiecoöperaties over de energietransitie. In het Commissiedebat SDE++ van 24 maart jl. (Kamerstuk 31 239, nr. 360) heb ik aan lid Kröger (GroenLinks) toegezegd over dit gesprek terug te koppelen aan uw Kamer. Bij het gesprek waren koepelorganisatie Energie Samen, Stichting Urgenda en afgevaardigden van diverse coöperaties uit het hele land aanwezig. Met hen heb ik een goed gesprek gevoerd waarbij gesproken is over de SCE en zij hun visies en zorgen voor de coöperatieve energietransitie met mij gedeeld hebben. Ook heeft Energie Samen mij daar een actieplan voor de energiecoöperatieve beweging overhandigd. Het gesprek ging over de volle breedte van de coöperatieve energiebeweging: elektriciteit, warmte, systeemintegratie en nieuwe initiatieven.

Ik heb in het gesprek te kennen gegeven dat ik hun bijdrage aan de energietransitie veelbetekenend en veelbelovend vind. Daarom wil ik hen, waar mogelijk en nodig, passend blijven ondersteunen. Dit doe ik al middels de SCE, waarvoor wij enkele verbeterpunten besproken hebben. Deze verbeterpunten hebben geleid tot aanpassingen in de SCE-regelgeving voor 2023. We hebben de gezamenlijke wens uitgesproken de afspraak van 50% lokaal eigendom in zon- en windprojecten uit het Klimaatakkoord realiteit te maken. Hierbij moet oog zijn voor de ontwikkelingen en drempels voor de doelgroep, zoals de recente prijsstijgingen.

Voor 2023 ligt mijn focus op een vervroegde en passende openstelling van de SCE. Door de aankomende ronde te versnellen, kunnen projecten die nu stilstaan weer eerder aan bod komen. Voor de subsidiecategorieën en -tarieven heeft het PBL zoals eerder gezegd een toepasselijk advies uitgebracht. In de jaren na 2023 zal ik, steeds in goed overleg, kijken hoe de visie van de coöperatieve beweging waar nodig en mogelijk verweven kan worden in de SCE en het bredere beleid. Hierbij speelt bijvoorbeeld systeemintegratie een rol, waarover reeds ambtelijk wordt doorgepraat.

Analyse coöperaties in de SDE++

In het tweeminutendebat SDE++ van 6 april jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 69, item 5) heeft uw Kamer een motie (Kamerstuk 31 239, nr. 352) aangenomen van lid Kröger (GroenLinks) die mij vraagt onderzoek te doen naar de realisatiegraad van coöperatieve projecten en eventuele beperkingen die energiecoöperaties ondervinden in de SDE++. Tevens heb ik in het Commissiedebat d.d. 28 september aan het lid Kröger toegezegd in deze brief een analyse te doen van de beperkingen waar energiecoöperaties tegenaanlopen. Beide heb ik uitgevoerd door de analyse in bijlage 1. De motie is tweeledig. Enerzijds verzoekt deze mij een quickscan te doen van welke projecten van energiecoöperaties die in 2019 en 2020 een SDE+(+)-subsidie ontvingen daadwerkelijk gerealiseerd zijn en wat hierin obstakels waren. Anderzijds verzoekt deze mij te analyseren of energiecoöperaties en burgerinitiatieven in de huidige SDE++-systematiek nadelen ondervinden en te bezien welke oplossingen hiervoor mogelijk zijn, zodat hiermee in de toekomst rekening gehouden kan worden in de ondersteuning van energiecoöperaties en burgerinitiatieven. De gemaakte analyse geeft mij nader inzicht in de knelpunten voor de coöperatieve energiebeweging. Middels de wijzigingen in de SCE 2023 pak ik deze knelpunten waar mogelijk aan. Tevens zal ik uw Kamer in het voorjaar van 2023 informeren over de vormgeving van de SDE++ 2023, waarvoor het PBL weer een passend advies zal uitbrengen.

Overzicht regelingen voor energiecoöperaties

In het Commissiedebat elektriciteitsnet, energie-infrastructuur en RES d.d. 28 september jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 353)heb ik aan lid Kröger van uw Kamer toegezegd voor de Begrotingsbehandeling uw Kamer te informeren over de verschillende regelingen waarvan energiecoöperaties gebruik kunnen maken. Dat doe ik hierbij. In aanvulling op de hierboven genoemde regelingen voor hernieuwbare energieproductie die openstaan voor energiecoöperaties, de SCE en de SDE++, bestaan er nog diverse andere regelingen die energiecoöperaties helpen succesvol projecten van de grond te krijgen. Dit zijn bijvoorbeeld het Ontwikkelfonds voor Energiecoöperaties, dat door Energie Samen in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, InvestNL en het Nationaal Groenfonds is opgezet. Dit is voor grote opwekprojecten in de Achterhoek, Drenthe, Limburg, Utrecht en Zuid-Holland. Tevens bestaan het Realisatiefonds, een privaat initiatief van Energie Samen met Rabobank, Triodos en ASN en met fondsmanager SVn. Dit helpt coöperaties om investeringskosten te financieren. Daarnaast hebben decentrale overheden diverse subsidies ter beschikking voor lokale ontwikkelingen. Eveneens is het zo dat alle regelingen die voor marktpartijen openstaan (bijvoorbeeld innovatiesubsidies), ook open staan voor coöperaties. Zowel bij RVO, bij Klimaatstichting HIER als bij de koepelorganisatie Energie Samen bestaat veel kennis over de diverse regelingen. RVO communiceert ook actief over regelingen die openstaan en geeft hierbij aan voor welke doelgroep deze beschikbaar zijn.

Door middel van de regelingen die openstaan voor energiecoöperaties, tezamen met de SCE 2023, ondersteun ik de coöperatieve energiebeweging waar nodig zo goed mogelijk zodat zij haar significante bijdrage kan leveren aan de energietransitie in Nederland.

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

BIJLAGE 1: MOTIE KRÖGER OVER QUICKSCAN COÖPERATIEVE SDE++-PROJECTEN

Realisatiegraad coöperatieve SDE+(+)-projecten

RVO voert de SDE++-regeling namens mij uit en heeft zodoende inzicht in de karakteristieken van de verschillende typen aanvragers en projecten. Daarnaast geeft de Lokale Energie Monitor van Klimaatstichting HIER jaarlijks inzicht in de voortgang van coöperatieve energieprojecten. Op basis van beide bronnen kom ik tot de volgende analyse.

Coöperatieve projecten in de SDE++ zijn hoofdzakelijk zonprojecten (op dak). Qua realisatie ziet RVO geen verschil tussen coöperatieve en overige SDE++-zonprojecten. RVO ziet dat per ronde van het totale aangevraagde vermogen uiteindelijk ongeveer 50% wordt gerealiseerd bij zowel coöperatieve zonprojecten als overige zonprojecten in de periode 2015 tot en met nu. Kijkend naar de aantallen zonprojecten die worden gerealiseerd (in plaats van het vermogen), ziet RVO wel dat de realisatiegraad van coöperaties iets lager lijkt. RVO geeft hierbij aan dat het aandeel coöperaties in de gehele SDE+(+)-dataset van duizenden zonprojecten heel erg laag is (omdat het aantal niet-coöperatieve zonprojecten heel hoog is), waardoor niet gesteld kan worden dat dit verschil significant is.

Niettemin stel ik vast dat een realisatiepercentage van rond de 50% onwenselijk laag is en afbreuk doet aan de effectiviteit van de SDE++. Daarom heb ik reeds actie ondernomen om de realisatiegraad van zonprojecten te verhogen. Zo is in de SDE++-ronde van 2022 een dakconstructieverklaring van een constructeur vereist, die aantoont dat het beoogde dak constructief geschikt is voor zonnepanelen. Voor meer informatie over de realisatiegraad van SDE+(+)-projecten en de redenen voor uitval verwijs ik naar de Monitor Zon-PV van RVO2. Een algemene analyse van het aantal coöperatieve projecten dat jaarlijks daadwerkelijk realiseert met SDE++ is te vinden in de Lokale Energie Monitor van Stichting HIER Opgewekt3.

Obstakels

Er zijn diverse redenen waarom zonprojecten in de SDE++ uiteindelijk niet gerealiseerd worden. De Monitor Zon-PV van 2022 geeft als voornaamste redenen voor non-realisatie van zonprojecten: ontoereikende dakconstructie, netcongestie en verzekerbaarheid van de zonnepanelen. De Lokale Energie Monitor 2020 geeft als hoofdredenen waarom specifiek coöperatieve projecten in 2020 niet of later realiseerden: vertraging bij planologische procedures, netcongestie, problemen met de dakeigenaar, complexe financiering en tegenvallende ledenwerving. Op enkele punten heb ik reeds binnen de SDE++ maatregelen getroffen, zoals de eis om zonprojecten op 50% van het piekvermogen van de zonnepanelen aan te sluiten en de modelverklaring Toestemmingsverklaring locatie-eigenaar. Voor een deel liggen deze knelpunten buiten het bereik van de SDE++. Voor een ander deel zijn deze knelpunten inherent aan projecten die worden uitgevoerd door coöperaties. Een recente enquête4 van Klimaatstichting HIER onder coöperaties met projecten die subsidie krijgen onder de SCE bevestigt dit beeld. Naast het niet kunnen rondkrijgen van de business case, worden hierin ook netcongestie, onvoldoende geschiktheid van het dak, terugtrekking van de dakeigenaar en ledenwerving als redenen genoemd voor uiteindelijke non-realisatie of vertraging van projecten. Behalve de complexere financiering en de ledenwerving zijn deze genoemde obstakels voor coöperaties niet anders dan voor andere typen aanvragers. RVO merkt wel op dat coöperaties in de projectontwikkeling soms wat achter lijken te lopen ten opzichte van commerciële initiatieven, bijvoorbeeld doordat beslissingen vanwege ledenwerving of afstemming langer kunnen duren.

Nadelen coöperatieve initiatieven in de SDE++ en oplossingen

Voorop staat dat RVO aanvragers gelijk behandelt. Binnen de regeling of voorwaarden daarvan kan een specifiek type aanvrager dus geen voor- of nadelen ondervinden ten opzichte van een ander type aanvrager in dezelfde categorie. Wel kunnen overige drempels, buiten de regeling om, bij een type aanvrager in grotere mate spelen. Coöperaties zijn anders van aard dan commerciële marktpartijen. Zij zijn vaak kleinschaliger, lokaal en draaien bijvoorbeeld (deels) met behulp van vrijwilligers. Dit kan ertoe leiden dat zij obstakels ondervinden bij het voldoen aan de voorwaarden die andere partijen niet hebben, omdat zij bijvoorbeeld binnen dezelfde termijn wel leden moeten werven terwijl andere aanvragers dat niet hoeven. Daarentegen kennen coöperaties ook voordelen waardoor ze eerder een aanvraag kunnen indienen, bijvoorbeeld aangaande groter draagvlak of gemakkelijkere inpassing in de omgeving.

Kleinere projecten van coöperaties kunnen meedoen aan de SCE die bedoeld is voor kleinschalige, lokale initiatieven. Deze regeling houdt in de vormgeving en subsidietarieven rekening met het ontbreken van een winstoogmerk en met de inzet van vrijwilligers. In deze regeling concurreren coöperatieve projecten niet met commerciële aanvragers om subsidie. Voor grotere coöperatieve projecten, die vaak van een organisatie zijn die eerder ervaring heeft opgedaan met andere projecten, is er de SDE++. Daarin moeten coöperaties aan dezelfde voorwaarden voldoen als andere aanvragers, dus ook marktpartijen. Maar hierbij ga ik ervan uit dat zij ook meer schaalvoordelen kunnen realiseren omdat zij grootschaliger zijn, professioneler te werk kunnen gaan en bijvoorbeeld al ervaring hebben met eerdere projecten.

De SDE++ is een generieke regeling waarbij ik niet naar type aanvrager kan differentiëren. De regeling zal jaarlijks zo goed en passend mogelijk opengesteld worden voor alle beoogde groepen van aanvragers. Dit gebeurt op advies van PBL, dat in haar berekeningen kijkt naar de juiste tarieven en referentie-installaties voor de beoogde doelgroep. De SCE heb ik voor aankomend jaar zo vormgegeven dat deze zo goed mogelijk de (kleinere) coöperatieve projecten ondersteunt. In de SCE van 2023 heb ik daarom ten opzichte van dit jaar enkele wijzigingen doorgevoerd, zoals eerder in deze brief uitvoering beschreven. De langere termijn voor het aanleveren van het recht van opstal en de ledenlijst zorgt ervoor dat coöperaties meer tijd hebben voor dit proces en het zodoende beter en zorgvuldiger kunnen doorlopen. De versoepelde eisen ten aanzien van het aantal leden in de postcoderoos bij VvE’s en het percentage kleinverbruikaansluitingen bij VvE’s zorgen ervoor dat er meer coöperatieve projecten in aanmerkingen komen voor subsidie. De verklaring geschiktheid dak of gevel die in 2023 verplicht wordt, zorgt ervoor dat eventuele problemen met het dak al in een eerder stadium bekend worden en niet op een later moment voor uitval van projecten zorgen. De eis om projecten op een grootverbruikersaansluiting op 50% van het piekvermogen aan te sluiten op het elektriciteitsnet zorgt ervoor dat de netbelasting van projecten daalt. Tezamen heb ik er vertrouwen in dat deze maatregelen een deel van de knelpunten, voor zover binnen het bereik van de regeling, zullen wegnemen. Zo geef ik gehoor aan de oproep in deze motie en werk ik, in goed overleg met energiecoöperaties en VvE’s, toe naar steeds beter passende regelingen.

Naar boven