31 239 Stimulering duurzame energieproductie

Nr. 364 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juli 2022

Met deze brief informeer ik uw Kamer over de stand van zaken van de SDE++ en de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (hierna: SCE). Conform het Coalitieakkoord richt het kabinet zich bij de uitwerking van beleidsmaatregelen op een emissiereductie van 60% in 2030. De SDE++ en de SCE leveren een belangrijke bijdrage aan het kosteneffectief realiseren hiervan. Ik sta in deze brief achtereenvolgens stil bij de resultaten van de SDE++ 2021, ik kijk vooruit naar de openstellingen van de SDE++ en de SCE in 2023 en behandel vervolgens de motie Grinwis/Erkens, de laatste ontwikkelingen rond de openstelling van de SDE++ in 2022 en enkele toezeggingen.

1. Resultaten SDE++ 2021

Van 5 oktober tot 11 november vond de tweede openstelling van de SDE++ plaats, waarbij naast hernieuwbare energie ook andere CO2-reducerende technieken kunnen deelnemen. Op 2 december 2021 en 18 maart 2022 is uw Kamer geïnformeerd over het verloop van deze openstelling (Kamerstuk 31 239, nr. 340 en 342). Er was een verplichtingenbudget beschikbaar van € 5 miljard. Inmiddels zijn alle aanvragen beoordeeld en zijn de beschikkingen afgegeven door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO).

Er zijn in totaal 4.129 subsidieaanvragen ingediend met een gezamenlijk budgetclaim van € 12.1 miljard. Van het totaal aantal aanvragen zijn 3.853 projecten positief beschikt met een bijbehorend verplichtingenbudget van bijna € 4,1 miljard. Dit is de maximale subsidie die aan alle projecten gezamenlijk over hun gehele looptijd kan worden uitgekeerd. De werkelijke kasuitgaven aan de SDE++ voor de komende jaren die voortvloeien uit deze beschikkingen zullen waarschijnlijk lager zijn. Deze hangen af van de marktwaarde van energie en CO2, de daadwerkelijke realisatie van beschikte projecten en de energie die geproduceerd wordt of de CO2 die gereduceerd wordt. Van het totaal aantal ingediende aanvragen zijn er 276 projecten om verscheidene redenen na beoordeling van RVO afgewezen of ingetrokken door de indiener. Als alle projecten volledig worden gerealiseerd, leveren zij gezamenlijk 1,67 Mton CO2-reductie per jaar op.

Tabel 1 geeft een overzicht van de projecten die tot nu toe een positieve beschikking hebben ontvangen. Hierin is te zien dat het overgrote deel van de beschikkingen is afgegeven voor zon-PV projecten (3.716), met een bijbehorend verplichtingenbudget van € 2,1 miljard. 96% van deze projecten wordt gerealiseerd op dak. Het overige verplichtingenbudget wordt met name gereserveerd voor de technieken die een bijdrage leveren aan de warmtetransitie, zoals elektrische boilers, warmtepompen en biomassa. Daarnaast valt op dat er voor een flink aantal relatief nieuwe categorieën, zoals waterstofproductie door elektrolyse, geavanceerde hernieuwbare brandstoffen, compostering en CO2-afvang en -gebruik voor het eerst een beschikking is afgegeven. De eindstand wordt gepubliceerd op de website van RVO.

Tabel 1: Beschikte projecten SDE++ 2021

Categorie

Aantal

Budget

Vermogen¹

CO2-reductie per jaar

Gemiddelde subsidie-intensiteit²

   

[€ mln.]

[MW]

[Mton CO2/jr]

[€/ton CO2]

Hernieuwbare elektriciteit

3.725

2.210

3.917

0,84

82

Zon-PV op dak

3.562

1.190

2.006

0,39

70

Zon-PV op veld of water

154

868

1.784

0,37

94

Windenergie

9

153

127

0,08

80

Hernieuwbare warmte (WKK)

36

151

48

0,05

209

Biomassa warmte en WKK

25

54

16

0,03

135

Zonthermie

9

2

5

0,00

120

Geothermie

1

93

26

0,02

300

Compostering

1

2

1

0,00

68

Hernieuwbaar gas

50

589

122

0,18

234

Biomassa gas

50

589

122

0,18

234

CO2-arme warmte

29

430

303

0,25

84

Industriële warmtepomp

13

55

34

0,04

72

Elektrische boiler

10

259

193

0,13

102

Restwarmte

4

98

69

0,08

50

Zon-PVT met warmtepomp

1

3

4

0,00

43

Aquathermie

1

15

3

0,00

291

CO2-arme productie

13

695

19

0,35

112

CO2-afvang en -gebruik

11

626

 

0,32

110

Geavanceerde hernieuwbare brandstoffen

1

67

18

0,03

140

Waterstofproductie door elektrolyse

1

1

1

0,00

80

Eindtotaal

3.853

4.075

4.409

1,67

105

Opvallend is dat, ondanks de hoge aanvankelijke budgetclaim, niet het gehele verplichtingenbudget is beschikt. De belangrijkste reden hiervoor is dat alle aanvragen voor CO2-afvang en -opslag voor in totaal € 6,1 miljard zijn ingetrokken of afgewezen. Deze projecten zijn gelinkt aan het Aramis-project, waarvoor meer tijd nodig is voor de realisatie. Naar verwachting zullen deze projecten in de komende openstellingsronde in 2022 opnieuw indienen. Dat in deze ronde niet het gehele verplichtingenbudget is beschikt, betekent dat elke aanvraag die aan de inhoudelijke vereisten voldoet een positieve beschikking heeft ontvangen.

Daarnaast blijkt dat sommige partijen voor andere technieken ook zelf hun aanvraag hebben teruggetrokken. Doordat relatief veel budget op een laat moment in de beoordeling vrijviel en de beoordeling langer duurde, ontstond de situatie dat de voorwaarden van de SDE++ in 2022 reeds bekend waren op het moment dat partijen van RVO een beschikking kregen. In sommige gevallen zijn de voorwaarden in 2022 aantrekkelijker voor marktpartijen, bijvoorbeeld doordat er meer vollasturen zijn toegestaan of doordat er een ruimere realisatietermijn is. Dit speelt met name bij elektrische boilers en geothermie. Voor sommige projecten weegt dit zwaarder dan de zekerheid van de beschikking en hebben partijen ervoor gekozen om in 2022 opnieuw in te dienen. Ik streef ernaar om in de toekomst de samenloop van de beoordeling met de voorbereiding op een nieuwe ronde zoveel mogelijk te voorkomen.

2. Vooruitkijken

SDE++ 2023

Ik heb in mijn brief van 18 maart jl. en in het debat van 24 maart jl. toegelicht dat ik in de SDE++ vanaf 2023 zogenaamde hekjes plaats voor één of meer energiedomeinen (Kamerstuk 31 239, nrs. 342 en 360). Een hekje zorgt ervoor dat technieken met een hogere subsidie-intensiteit eerder aan bod komen, doordat voor hen binnen het hekje budget wordt gereserveerd. Dit zijn technieken die weliswaar op de korte termijn minder kosteneffectief zijn, maar die op de langere termijn noodzakelijk zijn voor de energietransitie en waarvan de kosten kunnen dalen naarmate ze meer worden ingezet. Hekjes kennen een hogere kosteneffectiviteit dan schotten, omdat budget dat binnen de hekjes niet wordt benut in dezelfde ronde kan worden ingezet voor andere projecten.

Op basis van gesprekken met belanghebbenden en analyses van de kosteneffectiviteit (in €/ton CO2) en hoeveelheid projecten in verschillende scenario’s stel ik voor om middels het plaatsen van hekjes voor elk van de domeinen Lagetemperatuurwarmte, Hogetemperatuurwarmte en Moleculen een budget te reserveren van € 750 miljoen (bij een referentiebudget van € 5 miljard). Dit zijn de domeinen die nu het minst aan bod komen in de SDE++. Met hekjes van € 750 miljoen wordt aanzienlijk meer ruimte gecreëerd voor projecten in deze domeinen. De hekjes voor CCS/CCU en Elektriciteit zullen op nul worden gezet; hiervoor wordt geen budget gereserveerd. Door de hoogte van de hekjes uniform te houden, blijft de SDE++ een generiek instrument dat de verschillende domeinen ook op een generieke manier benadert. Dit betekent dat het grootste deel van het budget beschikbaar blijft buiten de hekjes, waar technieken uit alle domeinen met elkaar blijven concurreren. Hierdoor blijft de huidige werking van de SDE++, waarbij alle projecten worden gerangschikt op basis van kosteneffectiviteit, goeddeels in stand en wordt de kosteneffectiviteit in beperkte mate beïnvloed.

Het is van belang dat het budget binnen de SDE++ op concurrerende wijze wordt verdeeld, zowel buiten als binnen de hekjes. Dat is vereist vanuit de Europese staatssteunregels, maar is ook van belang om de CO2-reductie tegen zo laag mogelijke kosten te behalen. Ook binnen de hekjes zullen projecten daarom worden gerangschikt op basis van kosteneffectiviteit. In het geval er in een of meer domeinen te weinig aanvragen verwacht worden voor een concurrerende verdeling, moet het gereserveerde budget voor die domeinen worden verlaagd. Anderzijds kan het gereserveerde budget binnen de hekjes worden verhoogd indien het openstellingsbudget van de SDE++ hoger is dan € 5 miljard en er wordt verwacht dat er voldoende aanvragen zijn voor een concurrerende verdeling binnen de domeinen.

Naast het plaatsen van hekjes stel ik voor om de maximale subsidie-intensiteit binnen de hekjes te verhogen. Momenteel geldt als maximale subsidie-intensiteit € 300/ton CO2. Deze grens is ingesteld om de kosteneffectiviteit van de SDE++ te waarborgen. Door deze grens binnen de hekjes te verhogen naar € 400/ton CO2 kan binnen de hekjes nog meer ruimte worden gecreëerd voor technieken die een lagere kortetermijn-kosteneffectiviteit hebben, zoals aquathermie, zonthermie en restwarmte. De verhoging zorgt ervoor dat projectontwikkelaars voor deze technieken een groter deel van de onrendabele top vergoed kunnen krijgen. Evenals het plaatsen van hekjes beperkt de verhoging van de maximale subsidie-intensiteit wel de kortetermijn-kosteneffectiviteit van de SDE++.

De voorgestelde aanpassingen leiden tot een lagere kosteneffectiviteit van de SDE++, terwijl sturing op kosteneffectieve CO2-reductie een belangrijk uitgangspunt van de SDE++ is. Ik zal de hoogte van de hekjes en de verhoging van de maximale subsidie-intensiteit binnen de hekjes na de openstellingsronde van 2023 daarom evalueren om inzicht te krijgen in het effect van deze aanpassingen op de kosteneffectiviteit en om overlap met het opschalingsinstrumentarium dat na 2023 beschikbaar komt zo veel mogelijk te voorkomen. Deze evaluatie zal tijdig worden afgerond, zodat ik, geïnformeerd door deze evaluatie, een nieuw besluit zal nemen over de hoogte van de hekjes en de subsidie-intensiteit in de ronde van 2024 en daarna. Daarnaast zal ik het effect van de hekjes na elke openstellingsronde monitoren en iedere twee jaar het besluit omtrent de hoogte, de hoeveelheid hekjes en de maximale subsidie-intensiteit opnieuw bezien. De komende periode zijn de praktische uitwerking van de hekjes en de verhoging van de subsidie-intensiteit en het verkrijgen van staatssteungoedkeuring van de Europese Commissie belangrijke aandachtspunten. De uiteindelijke invulling van de hekjes is onder voorbehoud van deze goedkeuring. Parallel hieraan zullen de benodigde aanpassingen in de regelingen worden uitgewerkt.

SCE 2023: Vervroeging openstelling

Van 1 maart tot 1 december 2022 staat de ronde voor 2022 open van de SCE. Het aantal aanvragen en de totale budgetclaim blijken in 2022 tot nu toe fors lager dan vorig jaar het geval was. RVO heeft tot en met eind mei 2022 178 aanvragen geregistreerd met een totale budgetclaim van € 22,1 miljoen. Het totaal beschikbare budget is dit jaar naar aanleiding van amendement van het lid Boucke c.s. vastgesteld op € 150 miljoen (Kamerstuk 35 925 XIII, nr. 16). RVO geeft aan dat het aantal aanvragen op dit moment per maand niet meer met grote aantallen toeneemt.

In goed overleg met de koepelorganisatie Energie Samen heb ik daarom besloten de volgende subsidieronde van de SCE, die gepland was in het voorjaar van 2023, naar voren te halen. Ik streef ernaar de volgende ronde open te stellen in januari 2023. Over de exacte openstellingsdatum zal ik uw Kamer op een later moment informeren. De huidige SCE-ronde zal conform planning tot 1 december openstaan voor projecten die dit jaar een aanvraag willen indienen. Voor de subsidiecategorieën en -tarieven zal het Planbureau voor de Leefomgeving (hierna: het PBL) dit najaar opnieuw met een advies over de subsidiebedragen komen.

Ik zal u op een later moment informeren over het openstellingsbudget van de ronde in 2023.

3. Motie Grinwis/Erkens over bestaande geothermieprojecten

Voor elk project met een SDE++-beschikking bestaat een uiterste datum waarop het project moet worden gerealiseerd: de realisatietermijn. Per techniek in de SDE++ wordt vastgesteld wat deze termijn is. De realisatietermijn stimuleert aanvragers om de installatie binnen een redelijke termijn te realiseren en voorkomt dat er onnodig budget op de begrotingsreserve wordt vastgehouden welke ook voor andere projecten kan worden gebruikt. RVO kan één jaar ontheffing op de realisatietermijn geven. RVO kijkt dan wel of het realistisch is of het project binnen dat extra jaar wordt gerealiseerd. Wanneer het project niet binnen het extra jaar ontheffing is gerealiseerd, maakt RVO een belangenafweging tussen de belangen van de Staat en de belangen van het project. Zowel bij ontheffing op de realisatietermijn als wanneer het project het voordeel in de belangenafweging krijgt, gaat de resterende periode tot realisatie wel ten koste van de subsidieduur. Voor de meeste SDE++-projecten (waaronder geothermie) is dit 15 jaar.1

Op 12 april jl. is de motie van de leden Grinwis en Erkens aangenomen, die in feite oproept om het aantal subsidiejaren voor geothermieprojecten in stand te houden (Kamerstuk 31 239, nr. 357). Het lid Grinwis heeft op 12 april jl. gevraagd om een brief over de uitvoering van deze motie.

De huidige regelgeving voorziet niet in een verlenging van de subsidieduur bij vertraging in de realisatie van een project. De SDE++ heeft een generiek karakter en de wijziging van de regels van uitstel enkel en alleen voor geothermieprojecten heeft meerdere bezwaren. De problemen waar de geothermiesector tegenaan loopt zijn niet uniek en is er daarom risico op precedentwerking. Als precedent zou een uitzondering voor geothermie kunnen leiden tot een generieke uitbreiding van de mogelijkheden tot uitstel. Dit leidt tot overstimulering, omdat er wordt gerekend met steeds oudere subsidiebedragen. Dit kan oplopen tot enkele honderden miljoenen euro’s per openstellingsronde van de SDE++.2

Wél kunnen initiatiefnemers van geothermieprojecten die met hun realisatietermijn in de knel komen hun beschikking inleveren en opnieuw een aanvraag voor SDE++-subsidie indienen tegen de nieuwe voorwaarden. Zij kunnen dan ook gebruik maken van de verbeteringen die voor geothermie in de SDE++ in 2022 zijn doorgevoerd: 1) de verlenging van de realisatietermijn van geothermie is verlengd van vier naar vijf of zes jaar, 2) een langere berekende economische levensduur van 30 jaar, waardoor geothermie in de rangschikking van technieken eerder aan bod komt, 3) verdere differentiatie in het aantal geothermie-technieken in de gebouwde omgeving, waardoor meer soorten projecten een passend subsidiebedrag kunnen krijgen en (4) het hogere openstellingsbudget van € 13 miljard (voor alle technieken).

Kansen geothermie in SDE++ beter dan aanvankelijk gedacht

Naast het vraagstuk van de bestaande geothermiebeschikkingen zijn er in uw Kamer ook zorgen geuit over de kansen van geothermie in de SDE++. Zo was er in 2021 er aanvankelijk voor € 12 miljard aan projecten aangevraagd bij een budget van € 5 miljard. Hierdoor ontstond ten tijde van de motie mogelijk het beeld dat geothermie nauwelijks kans heeft in de SDE++. Nu blijkt echter dat door het afvallen van andere projecten elk project dat voldoet aan de eisen een beschikking heeft gekregen. Er zijn tot nu toe twee openstellingsrondes van de SDE++ geweest. In totaal zijn er 14 aanvragen voor geothermie ingediend. 12 aanvragen vielen binnen het budget en zijn beoordeeld. Hiervan is er maar 1 beschikt. De andere aanvragen zijn afgevallen, omdat de indieners hun aanvraag zelf hebben teruggetrokken of omdat de aanvragen zijn afgewezen op basis van de economische, technologische of geologische haalbaarheid.

4. Ontwikkelingen rond openstellingsronde SDE++ 2022

CCS SDE++ 2022

CCS («carbon capture and storage») is de afvang en opslag van CO2. Partijen die CCS willen toepassen zullen een tarief moeten betalen voor het transport en de opslag van de CO2 door een derde partij. Zoals ik in mijn brief van 18 maart jl. heb aangekondigd, heb ik een extern onderzoek laten uitvoeren naar wat een passend tarief is om van uit te gaan voor de subsidie bij CCS. Het PBL heeft in zijn advies geadviseerd om dit tarief voor publicatie onafhankelijk te laten toetsen. Het rapport van deze toetsing heb ik als bijlage toegevoegd. Uit dit onderzoek blijkt een hoger tarief noodzakelijk dan waar door het PBL van is uitgegaan bij het advies over de basisbedragen voor de openstellingsronde in 2022. Dit komt met name doordat het referentieproject voor de nieuwe opslag van CO2 het Aramis-project is en niet Porthos. Belangrijkste redenen voor deze verhoging zijn: (1) de hogere investeringskosten voor het transport en de opslag van CO2 door een veel langere buisleiding («trunkline») bij het Aramis-project (dan bij Porthos), (2) hogere stroomprijzen voor compressie, (3) het gedeeltelijk gebruik van externe infrastructuur (Porthos) en (4) de grotere onzekerheden doordat het Aramis-project minder ver ontwikkeld is dan Porthos destijds was. Het door het externe onderzoek berekende tarief sluit aan bij de door Aramis aangegeven tarieven. Het hogere transport- en opslagtarief is verwerkt in de basisbedragen voor de komende openstellingsronde, die hierdoor hoger uitvallen.Hierdoor kan de budgetclaim voor CCS toenemen en kunnen er minder middelen voor andere technieken beschikbaar zijn dan was beoogd. Daarom wordt het CCS-plafond voor de industrie in de SDE++ 2022 minder verhoogd, niet met 1,5 Mton maar met 0,6 Mton. Vanwege de introductie van de hekjes, is geborgd dat overige technieken aan bod kunnen komen. Het CCS-plafond vervalt daarom in 2023 tegelijk met de introductie van de hekjes. Voor de openstelling van de SDE++ 2023 wordt bezien of de overige technieken naar verwachting op deze wijze voldoende aan bod kunnen komen. Het CCS-plafond zal tevens onderdeel zijn van de evaluatie van de hekjes.

Staatssteun en voorkoming overstimulering

Zoals gemeld in mijn brief van 18 maart jl. geldt voor technieken die helemaal nieuw in de SDE++ 2022 zijn dat toestemming van de Europese Commissie nodig is in het kader van staatssteun. Hierover is reeds overleg met de Europese Commissie. Het openstellen van deze nieuwe technieken is daarmee onder voorbehoud van deze goedkeuring. Daarnaast heb ik onlangs een geactualiseerde beleidsregel gepubliceerd over de toets op overstimulering die RVO uitvoert bij beschikte projecten. Hierin zijn de wijzigingen verwerkt die op 24 november 2020 met uw Kamer zijn gedeeld (Kamerstuk 31 239, nr. 327).

5. Toezeggingen

Mijn ambtsvoorganger heeft in het Commissiedebat Klimaat en Energie van 17 november 2021 twee toezeggingen aan uw Kamer gedaan (Kamerstuk 32 813, nr. 955), welke ik middels deze brief nakom.

Effect hoge energieprijzen op energiecoöperaties

De eerste toezegging betreft het effect van de huidige hoge energieprijzen op energiecoöperaties in het algemeen. Nederland telt volgens de Lokale Energiemonitor 2021 van Stichting HIER Opgewekt in 2021 in totaal 676 energiecoöperaties met in totaal 112.000 deelnemers of leden. De hoge prijzen voor energie op de groothandelsmarkt als gevolg van de hoge gasprijzen leiden ertoe dat producenten van energie, zoals energiecoöperaties, als hun contract dat toelaat meer inkomsten kunnen genereren met de verkoop van hun zelf opgewekte duurzame energie (warmte of elektriciteit).

Volgens de Lokale Energiemonitor telt Nederland in 2021 78 coöperaties die warmte opwekken. Hiervan werken de meeste aan plannen voor een collectief warmtenet gevoed met warmte uit oppervlakte- of afvalwater en warmtewinning uit zonne-energie. Coöperaties die deelnemen in een warmtenet ondervinden dat de maximumprijzen voor door hen geleverde warmte gekoppeld zijn aan de gasprijs, waardoor zij met dezelfde hoeveelheid verkochte warmte meer inkomsten kunnen genereren. Omdat zij de warmte ook aan hun eigen leden kunnen leveren, kiezen zij er echter niet altijd voor de maximumprijs te vragen.

Energiecoöperaties die duurzame elektriciteit opwekken zijn te verdelen in oudere projecten die gebruik maken van de Regeling Verlaagd Tarief Energiebelasting bij collectieve opwek (de zogeheten postcoderoosregeling) en nieuwere projecten die gebruik maken van de SCE.

Deelnemers aan postcoderoosprojecten behalen een hoger rendement, doordat zij de verplichte Energiebelasting (EB) over hun elektriciteitsverbruik in de eerste schijf tot 10.000 kWh terug kunnen vragen. De EB is een vast bedrag per kWh, dus er is geen direct verband tussen de gestegen energieprijzen en de hoeveelheid EB die deelnemers terugkrijgen. Postcoderoosprojecten, die duurzaam opgewekte elektriciteit verkopen, kunnen (afhankelijk van de overeenkomst met een energiebedrijf) voordeel hebben van de huidige hoge prijzen. Het project kan namelijk een hogere prijs voor de opgewekte elektriciteit (de terugleververgoeding) ontvangen als de overeenkomst met het energiebedrijf dat toelaat. Fluctuaties in het EB-tarief in de eerste schijf hebben wel invloed op de business case. Daar kom ik hierna op terug. Voor beide geldt dat de effecten niet in zijn algemeenheid zijn vast te stellen omdat ze per project kunnen verschillen.

Energiecoöperaties die gebruik maken van de SCE ondervinden volgens de systematiek van die regeling netto geen effect van de gestegen energieprijzen. De SCE is namelijk zo vormgegeven dat de uitbetaalde subsidie gecorrigeerd wordt voor de opbrengsten van de opgewekte elektriciteit, of nul wordt als de marktprijs boven de vastgestelde kostprijs komt.

Samenvattend zie ik geen tot mogelijk zelfs positieve effecten van de hoge energieprijzen op energiecoöperaties in het algemeen. Hoewel er in de praktijk verschillen kunnen optreden per individuele coöperatie leiden de hoge energieprijzen er dus niet toe dat ik mij zorgen maak over deze enthousiaste sector.

Effect energieprijsmaatregelen op postcoderoosprojecten

De tweede toezegging is dat ik stil sta bij het mogelijke negatieve neveneffect van de genomen koopkrachtmaatregelen via de Energiebelasting op de specifieke sector Postcoderoosprojecten (die gebruik maken van de Regeling Verlaagd Tarief). Zoals aangegeven, hebben de stijgende energieprijzen geen negatieve uitwerking op de postcoderoosprojecten zelf. Dit ligt echter anders voor de maatregelen die het kabinet heeft genomen ten aanzien van de EB op elektriciteit om de impact van de hoge energierekening van huishoudens te dempen. Deze kunnen namelijk wel een negatief neveneffect hebben op de deelnemers in postcoderoosprojecten.

Naar aanleiding van de fors stijgende energieprijzen heeft het kabinet eind vorig jaar en begin dit jaar verschillende maatregelen getroffen. Het kabinet heeft onder andere de EB op elektriciteit in de eerste schijf verlaagd met 5,436 cent per kWh. Daarnaast verlaagt het kabinet tijdelijk voor een half jaar per 1 juli de btw op energie naar 9%. Dit leidt ertoe dat het EB-tarief inclusief btw, gecorrigeerd voor de tijdelijke btw-verlaging, gemiddeld over heel 2022 6,25 cent per kWh lager is.

Hierdoor kunnen deelnemers in een postcoderoosproject minder EB terugvragen over hun verbruiksperiode. Afhankelijk van de wijze waarop binnen het project de teruggave en de verrekening is afgesproken, kan dit betekenen dat de terugverdientijd toeneemt van de investering in de zonnepanelen die het project heeft geïnstalleerd en kan dit gevolgen hebben voor de hoogte van de inkomsten die deelnemers in het postcoderoosproject krijgen. De deelnemers hebben als huishouden wel voordeel van de genomen energieprijsmaatregelen, zoals de € 265 verhoogde belastingvermindering, het lagere EB-tarief op hun eigen verbruik en de lagere btw op energie. Dus hoewel hun deelname aan het postcoderoosproject via de EB minder rendabel is, wordt de totale energierekening van de deelnemer door meer factoren bepaald. Het is niet algemeen te zeggen of de lagere vergoeding uit het postcoderoosproject hoger of lager is dan de verhoogde belastingvermindering en het effect van de lagere EB op het eigen verbruik. Daarbij komt dat de energieprijsmaatregelen tijdelijk van aard zijn en de rentabiliteit van de deelnemingen in projecten over de gehele levensduur daardoor naar verwachting beperkt aangetast zal worden. Overigens kan een coöperatie besluiten de lagere EB op elektriciteit voor deelnemers te compenseren vanuit de hogere opbrengsten uit de verkoop van de elektriciteit.

Concluderend is het uiteindelijke effect van de energieprijsmaatregelen op individueel niveau moeilijk te duiden. Ik volg de situatie nauwlettend en blijf hierover in gesprek met de koepelorganisatie Energie Samen. Hierbij kijk ik enerzijds naar de effecten voor deelnemers en houd ik anderzijds de uitvoerbaarheid van de Regeling Verlaagd Tarief gedurende de resterende looptijd van de regeling in het oog.

Geen boetes bij opwek van te veel stroom bij zonnedaken

Op 20 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de rol van zonne-energie in de energietransitie (Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 1046). In aanvulling hierop kom ik terug op een vraag van het lid Van der Plas (BBB) tijdens het debat van 23 februari jl. over boetes of schade die betaald zouden moeten worden bij het opwekken van te veel stroom met zonnedaken.

Hierover kan ik melden dat er van boetes of schadevergoedingen geen sprake is, maar dat het wel zo is dat apparatuur van boeren – en anderen die aan het net leveren – zich afschakelt als er sprake is van spanningsproblemen op het net. Op die manier is er af en toe sprake van een (beperkte) inkomstenderving, die niet gecompenseerd wordt.

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten


X Noot
1

Voor SDE++-aanvragen is meestal banking van toepassing. Dit betekent dat onbenutte subsidiabele jaarproductie in latere jaren, en evt. in het zestiende jaar, ingehaald kan worden.

X Noot
2

Als alle zonprojecten met een beschikking uit 2020 een jaar extra wachten met realisatie, dan kost dit de Staat alleen al uit gederfde kostenreductie € 742 miljoen. Ook bij geothermie speelt kostenreductie. Als alle projecten met een beschikking uit 2019 tegen de voorwaarden uit 2022 opnieuw ingediend zouden worden, zou dit € 183 miljoen schelen.

Naar boven