31 239 Stimulering duurzame energieproductie

Nr. 117 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 16 mei 2011

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de brief van 22 april 2011 inzake de voorgenomen invulling van de SDE+ in 2011 (Kamerstuk 31 239, nr. 114 ).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 16 mei 2011. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van der Ham

Adjunct-griffier van de commissie,

Blaquière

Vragen en antwoorden

1

Als een subsidieaanvraag voor een bepaald project komt te vervallen omdat deze niet wordt gebruikt (bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van een vergunning), komen dan eerst de goedkoopste opties in aanmerking voor dit vrijgevallen bedrag? Zo nee, wat is dan de oplossing?

Er worden geen beschikkingen afgegeven aan projecten die niet aan de juiste voorwaarden voldoen, zoals het ontbreken van de benodigde vergunningen. Het kan voorkomen dat een project geen doorgang vindt nadat er al een beschikking is afgegeven. Dit wordt doorgaans pas enige tijd na het afgeven van de beschikking zeker. Voor de betreffende openstellingsronde komt de vrijval dan te laat. De oplossing is in dit geval dat er in een volgende openstellingsronde een navenant hoger budget wordt opengesteld. Zo komen de middelen opnieuw ten goede aan de meest kosteneffectieve projecten.

2

Is er een inschatting te maken van het te verwachten aantal subsidieaanvragen (uitgedrukt in euro's) in elk van de fases? Zo ja, hoe ziet die inschatting er grosso modo uit? Zo nee, waarom niet?

Nee, het is niet mogelijk om vooraf een inschatting te maken van het aantal te verwachten subsidieaanvragen in elk van de fases. Om een betrouwbare inschatting te kunnen maken zouden alle potentiële aanvragers bekend moeten zijn. Bovendien zou inzicht nodig zijn in de productiekosten van individuele projecten. De productiekosten bepalen in welke fase een aanvrager kan aanvragen: hoe lager de productiekosten, hoe eerder men kan aanvragen. Het geven van verwachtingen zou onbetrouwbaar zijn en zouden bovendien het gedrag van aanvragers tijdens de openstelling kunnen beïnvloeden.

De projectenmonitor die door het Agentschap NL wordt uitgevoerd geeft wel een indicatie dat er voldoende projecten zijn om de 1,5 miljard beschikkingenruimte mee te vullen.

3

Op welke wijze wordt er met marktpartijen gecommuniceerd over de hoeveelheid ingediende projecten in eerdere fases, in geval het budget niet toereikend blijkt te zijn om projecten in latere fases te kunnen toekennen?

De voortgang van de resterende ruimte in het budget zal voor aanvragers te zien zijn op de website van Agentschap NL. Omdat er tijd nodig is om binnengekomen aanvragen te controleren en te beslissen over de toekenning, is enige vertraging van ongeveer twee weken in deze informatievoorziening onvermijdelijk.

Op het moment dat het budget uitgeput is zal dit aan de marktpartijen via de website van Agentschap NL gecommuniceerd worden.

4

Op welke manier wordt de overgang tussen de Subsidieregeling Duurzame Energieproductie (SDE) en de SDE+ regeling gerealiseerd?

De SDE is eind 2010 gesloten en is in 2011 vervangen door de SDE+. De intentie is op 1 juli de SDE+ te openen. Partijen met een SDE-beschikking blijven recht houden op ondersteuning uit de SDE-regeling mits ze aan de afgesproken voorwaarden voldoen. Nieuwe aanvragen zullen ingediend moeten worden in de SDE+.

5

Kan er spanning ontstaan tussen het naar verwachting ontoereikende budget voor grootschalige windprojecten en de inspanningen die zijn verricht voor het stimuleren van windprojecten door middel van de Crisis- en herstelwet en de Rijkscoördinatieregeling?

Via de Crisis- en herstelwet en de Rijkscoördinatieregeling wordt beoogd om de besluitvorming voor energie-infrastructuurprojecten van nationaal belang, inclusief duurzame elektriciteit, te stroomlijnen en te versnellen. Theoretisch gezien is het mogelijk dat een project dat beschikt over de noodzakelijke vergunningen wordt afgewezen ten gevolge van uitputting van het SDE+ budget. De afwijzing is dan echter een logisch gevolg van het feit dat er dan opties zijn die met minder subsidie toe kunnen.

De subsidieaanvrager heeft mogelijkheden zijn kans op budget positief te beïnvloeden door eerder in te dienen in de vrije categorie of te wachten tot de volgende openstellingsronde. Wind op land valt met 9,6 eurocent relatief vroeg in de fasering, waardoor de kans op subsidie groter is dan bij duurdere technologieën.

6

Welke mogelijkheden zijn er om de SDE+ subsidiebedragen in de toekomst te baseren op de langetermijnprijzen van de European Energy Derivatives Exchange (ENDEX) in plaats van spotmarktprijzen van de Amsterdam Power Exchange (APX)? Is het een mogelijkheid om te onderzoeken of de SDE-subsidiebedragen in de toekomst kunnen worden gebaseerd op de langetermijnprijzen van de ENDEX in plaats van spotmarktprijzen van de APX? Zo ja, op welke termijn kan dit worden gedaan? Zo nee, waarom niet?

Bij het openen van de SDE in 2008 is na beraad de APX-prijs gekozen als basis voor het correctiebedrag voor elektriciteitsopties. De bedoeling van het correctiebedrag is dat het de opbrengst van de geproduceerde energie voor de producent benadert. De APX-index is een voor aanvragers transparante index die tot stand komt in een voldoende liquide markt en voldoende aansluit bij de werkelijke opbrengsten voor een producent. Voor de APX is destijds gekozen omdat dit de feitelijke prijs in het afgelopen jaar weergeeft en daarmee een goede basis is voor het correctiebedrag. In de ENDEX zijn de verwachtingen van de markt over toekomstige prijzen meegenomen. Een overstap naar een correctie gebaseerd op de ENDEX zou een nieuwe wijziging betekenen, daar waar consistentie in het beleid van belang is.

Het staat producenten vrij om te handelen op de marktplaats van hun keuze. Het feit dat ik de correctie baseer op de APX-prijs en transactiekosten voor het (laten) handelen op de APX meeneem in het basisbedrag, neemt niet weg dat men elektriciteit desgewenst op de ENDEX kan verkopen. Echter als men kiest voor de zekerheid van een lange termijnprijs, dan moet men dat voor eigen rekening doen. Als de lange termijnprijs gemiddeld lager uitvalt dan het correctiebedrag kan ik geen extra subsidie verstrekken om het verschil te overbruggen.

7

Hoe kan het dat de minister in zijn brief van 22 april 2011 (Kamerstuk 31 239, Nr. 114) uitgaat van een opbrengst van 5 PJ waar 400 000 huishoudens mee voorzien kunnen worden? In het Actieplan Aardwarmte gaat de minister uit van 11PJ, waar 275 000 huishoudens mee voorzien zouden kunnen worden. Hoe verklaart de minister dit verschil? Kan hiervoor een cijfermatige onderbouwing worden gegeven?

Dit verschil is te verklaren omdat de beide getallen niet met elkaar te vergelijken zijn, aangezien het gaat om andere vormen van energieverbruik en een andere tijdshorizon.

Het getal van 5 PJ is de extra opbrengst in 2020 van het verplichtingenbudget van de SDE+ enkel in 2011. Vervolgens is dit uitgedrukt in het elektriciteitsverbruik. Bij een gemiddeld verbruik van 3 500 kWh per huishouden is dit goed voor het gebruik van 400 000 huishoudens.

Het getal van 11 PJ uit het actieplan Aardwarmte gaat over de mogelijke bijdrage van aardwarmte aan de warmteproductie in 2020. Dit is in het Actieplan uitgedrukt in het warmteverbruik van een representatieve huishouden (40 GJ verbruik per woning), wat goed is voor 275 000 huishoudens

8

Hoe beoordeelt de minister het voorstel van de brancheorganisatie van de windsector, de Nederlandse Windenergie Associatie (NWEA), in relatie tot de nog onbekende doorvoering van de differentiatie voor wind op land? Is de minister voornemens om de voorstellen van de NWEA over te nemen?

Zoals ik u eerder heb gemeld (Kamerstuk 31 239 nr. 103 en 114) bezie ik mogelijkheden om per 2012 te differentiëren tussen windrijke

en minder windrijke gebieden, naar Duits voorbeeld. Hiervoor is wel een wijziging van het Besluit SDE nodig. Ik zal uw Kamer later dit jaar nader informeren over mijn voorstel.

9

Voor wijziging van de SDE+ is geluisterd naar de kritieken uit de sector. Wat waren de belangrijkste kritiekpunten en hoe wordt daar in deze regeling aan tegemoetgekomen?

In de SDE-regeling kwam er kritiek binnen over de allocatie van de verschillende budgetten aan verschillende technologieën. Deze kritiek richtte zich met name op de categorieën waarvoor meer aanvragen binnenkwamen dan er budget beschikbaar was en waarin geloot werd om het beschikbare budget te verdelen. Producenten vonden het een nadeel dat ze geen invloed konden uitoefenen op de toekenning van subsidie. In de SDE+ is er één budget en hoeven er geen kunstmatige budgetschotten te worden vastgesteld tussen verschillende categorieën. Goedkope projecten krijgen voorrang en projecten kunnen hun kansen vergroten door voor een lager basisbedrag in de vrije categorie aan te vragen.

Een ander geluid uit de sector was het verzoek om beter te selecteren op realistische projecten. Ik heb daarvoor al een aantal maatregelen aangekondigd, bijvoorbeeld een haalbaarheidsstudie met prijsindicatie van de netbeheerders bij groen gas en een financiële toets van alle projecten. Ook stel ik een ijkmoment in na één jaar. Dan moet de opdracht voor de bouw van de productie-installatie zijn verstrekt. Van projecten waaraan op dat moment nog niets is gedaan, kan ik de beschikking intrekken. Zo stimuleer ik dat producenten snel aan de gang gaan om het project te realiseren en houden projecten die niet gerealiseerd worden niet onnodig lang budget vast.

Ten slotte werd vaak niet begrepen waarom in de SDE-regeling werd afgeweken van de door ECN geadviseerde basisbedragen. Door de introductie van de fasering en de vrije categorie in de SDE+ is er een systeemprikkel voor specifieke projecten met lagere productiekosten dan de referentie-installaties van het ECN-advies om onder het berekende basisbedrag in te dienen. Hierdoor kan ik de ik de ECN-berekeningen één-op-één volgen, zonder dat een zo kosteneffectief mogelijke invulling van het budget onder druk komt te staan.

10

Waar bestonden de bemoedigende reacties van de marktpartijen na de presentatie van de SDE+ precies uit?

Veel marktpartijen hebben aangegeven blij te zijn met meer marktwerking in de regeling. Men is enthousiast over de nieuwe financieringswijze, via een opslag op de energierekening, omdat daarmee structurele financiering gewaarborgd wordt. Ook wordt er vanaf 2012 een aantal punten aangepast waar positief op wordt gereageerd, zoals het opnemen van eigen gebruik en duurzame warmte in de regeling.

11

Werd er vanuit de marktpartijen ook kritiek geleverd op de SDE+ regeling? Zo ja, wat waren de belangrijkste kritiekpunten?

Sommige producenten van technologieën die minder kosteneffectief zijn hebben gepleit voor een apart budgetplafond specifiek voor de duurdere technologieën. In de SDE+ wil ik echter zo kosteneffectief mogelijk duurzame energie produceren. Voor technologieën die nu nog te duur zijn is het beter om via het innovatiespoor de kostprijs te verlagen. Het topteam energie werkt momenteel aan een advies over het innovatiebeleid.

12

Is overwogen om per categorie en/of techniek de aanvragers die voor het laagste subsidiebedrag per kiloWattuur (kWh) aanvragen, voorrang te geven? Waarom wel of niet?

Aanvragers die in een vroege fase voor een laag subsidiebedrag per kiloWattuur aanvragen krijgen voorrang ten opzichte van aanvragers in een latere duurdere fase. Ze kunnen immers eerder subsidie aanvragen en hebben dus meer kans op budget. Binnen een fase geldt nog wel dat aanvragen op volgorde van binnenkomst worden beschikt, zodat binnen een redelijke termijn uitsluitsel kan worden gegeven over toekenning van subsidie. Als er op één dag meer aanvragen binnenkomen dan er budget beschikbaar is dan wordt er in 2011 nog geloot. Vanaf 2012 wijzig ik het Besluit zodanig dat ik de aanvragen op de dag van overtekening op volgorde van basisbedrag kan beschikken.

13

Wat was in de vorige SDE-regeling het gemiddelde uitgekeerde bedrag per kWh/Nm3? Welk bedrag verwacht de minister dat uiteindelijk met de nieuwe SDE+ regeling gemiddeld per kWh/Nm3 gesubsidieerd zal worden?

Momenteel zijn de kasuitgaven voor de SDE nog relatief bescheiden, omdat veel projecten in aanbouw zijn. Niettemin kan ik op basis van de verwachte uitgaven een gemiddeld uitgekeerd bedrag bepalen. Zo verwacht ik in 2011 circa 100 miljoen euro uit te geven aan de SDE, bij een productie van 5 PJ duurzame energie. Het gemiddelde uitgekeerde bedrag bedraagt dus 20 euro per gigajoule duurzame energie. Omgerekend is dat ca. 7,5 eurocent per kiloWattuur.

Het gemiddelde uit te keren bedrag voor de SDE+ hangt af van de projecten die aanvragen, hetgeen zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 niet vooraf valt te voorspellen.

Daarnaast zal de systematiek van de SDE+ met concurrentie tussen projecten waarborgt wel dat de middelen op een kosteneffectievere wijze gealloceerd zullen worden.

14

Kunnen buitenlandse bedrijven of economieën een beroep blijven doen op de nieuwe SDE+?

Voorwaarde in de SDE+ blijft dat de productie van duurzame energie in Nederland plaatsvindt. Daarbij staat het zowel Nederlandse als buitenlandse bedrijven vrij om deze productie te realiseren. Hiermee sluit de regeling aan bij het vrije verkeer van goederen en diensten binnen de Europese Unie.

15

Vanwaar de keuze om het «investeringsklimaat voor particulieren» niet te stimuleren?

De SDE+ regeling schrijft niet voor wat de rechtsvorm van de aanvrager moet zijn. Wel is het zo dat een categorie die veel door particulieren werd gebruikt, de categorie kleinschalige zonnepanelen niet terugkomt in de SDE+.

Juist nadat bekend werd dat kleinschalige zon-PV niet zou terugkomen in de SDE+ zijn allerlei initiatieven van de grond gekomen om zonnepanelen te plaatsen zonder subsidie. Denk aan initiatieven als «wij willen zon» van stichting Urgenda en het Zonvast-initiatief van Greenchoice.

Daarnaast is er een tweetal redenen waarom ik kleinschalige zon-PV niet opneem in de SDE+. Ten eerste wordt in de SDE+ een basisbedrag toegezegd wat de productiekosten van de energie weergeeft. Daarvan wordt een correctiebedrag afgetrokken. Dit correctiebedrag weerspiegelt de inkomsten uit de geproduceerde energie. Het correctiebedrag voor kleinschalige zonne-energie installaties is gebaseerd op de consumentenprijs en deze ligt rond de 25 eurocent per kiloWattuur. Per saldo zou bij een maximum basisbedrag in de SDE+ 15 eurocent kiloWattuur dus nooit subsidie uitbetaald worden. Ten tweede is de uitvoeringslast voor deze categorie dusdanig hoog, dat die niet opweegt tegen de hoeveelheid duurzame energie die het oplevert.

16

Wat zijn de kosten per ton vermeden CO2 van de technieken wind op land, wind op zee, zonnecellen, groen gas en bijstook van biomassa? Kunt u aangeven wat er bekend is over de leercurves die aangeven hoe de kosten van deze technieken zich zullen ontwikkelen gedurende de periode tot 2020?

Met de SDE+ beoog ik op kosteneffectieve wijze stappen te zetten in de richting van 14% duurzame energie in 2020. Tegen deze achtergrond acht ik binnen de SDE+ de kosten per joule duurzame energie meer relevant dan de kosten per ton vermeden CO2. De projecten met de laagste productiekosten per joule duurzame energie – in de SDE+ spreken we van basisbedragen – komen in de gefaseerde openstelling als eerste in aanmerking voor subsidie. Daarmee zijn de huidige productiekosten bepalend voor de verlening van subsidie. Cijfers over de huidige kosten zijn betrouwbaar vast te stellen, anders dan voorspellingen omtrent de leercurves die de betreffende technieken nog zullen doormaken. Daarom laat ik mij jaarlijks door ECN adviseren (met een second opinion door het Duitse Fraunhofer Institut) over recente ontwikkelingen van de productiekosten. Het meest recente advies vindt u op de website www.ecn.nl/publicaties (rapport nummers ECN-N--11–012 en ECN-E--10–082).

17

Is er al een indicatie te geven van de nieuwe SDE+ heffing?

Voor de financiering van de SDE+ voert het kabinet een opslag in op de energierekening. De opslag leidt tot een directere financiering van de SDE+. Hierdoor is duidelijker zichtbaar dan voorheen welk bedrag burgers en bedrijven betalen voor de stimulering van duurzame energie.

De opslag sluit volledig aan op de regels die voor de energiebelasting van kracht zijn en wordt door de belastingdienst geheven en ingevorderd. De energieleveranciers zullen, net als bij de energiebelasting het geval is, belastingplichtig zijn. De opslag zal gelijkelijk over gas en elektriciteit geheven worden en de opbrengst van de heffing zal voor 50% door consumenten en 50% door bedrijven worden opgebracht. Het kabinet biedt voor het zomerreces een Wetsvoorstel opslag duurzame energie aan de Tweede Kamer aan. De opslag zal vanaf 2013 inwerking treden. De inschatting is dat een gemiddeld huishouden in 2013 8 euro per jaar zal bijdragen aan de SDE+ opslag.

18

Waarom is gekozen voor een maximum basisbedrag van € 0,15 per kWh? Zijn er ook nog technieken die meer ondersteuning nodig hebben? Zo ja, welke? Waarom is er voor gekozen om deze niet te ondersteunen?

Voor een maximum basisbedrag van 15 eurocent per kiloWattuur en het equivalent voor groen gas en warmte zijn volgens ECN de komende jaren voldoende opties beschikbaar om de duurzame energiedoelstelling in te vullen. Het maximum basisbedrag moet bovendien passen bij het beschikbare budget en bij de technische mogelijkheden in de praktijk. Met 15 eurocent per kiloWattuur denk ik de juiste balans te hebben gevonden. Met een hoger maximum verschuift de aandacht naar minder kosteneffectieve technieken. Dat past niet bij een doelmatige inzet van overheidsmiddelen. Uitgangspunt is dat het maximum basisbedrag de komende jaren gelijk blijft. Zo bied ik ondernemers een stabiele omgeving.

Projecten met een hoger basisbedrag, kunnen in de vrije categorie aanvragen als zij goedkoper uitkunnen dan gemiddeld is berekend voor hun categorie. Voor technologieën die nu nog te duur zijn, is het beter om via het innovatiespoor de kostprijs te verlagen.

19

Welk percentage verwacht de minister dat de voorgenomen SDE+ regeling op zich zal nemen binnen de totale doelstellingsopgave van 14% duurzame energieproductie in 2020?

In het werkprogramma 2011 van het Planbureau voor de Leefomgeving is aangegeven dat het Planbureau in de loop van dit jaar een analyse zal afronden waaruit het potentiële doelbereik van de SDE+ zal blijken. Na publicatie van de definitieve regelingen kan die analyse worden gemaakt.

20

Wat zijn de nadelen van één subsidieplafond voor alle categorieën?

Met één subsidieplafond voor alle categorieën kan niet meer gestuurd worden op de verdeling van het budget tussen categorieën. Ik laat de markt nu bepalen welke technologieën het meeste budget toebedeeld krijgen, zoals dat ook onder een leveranciersverplichting zou gelden. Door de gefaseerde systematiek van de SDE+ krijgen goedkopere projecten wel voorrang en wordt het beschikbare budget zo kosteneffectief mogelijk ingezet.

21

Kan de minister een inschatting geven van het verwachte aantal subsidieaanvragen per fase? Hoeveel subsidieaanvragen (in Euro’s) verwacht de minister per fase?

Zie antwoord op vraag 2.

22

Hoe gaat de minister voorkomen dat marktpartijen veel energie steken in de planning van en vergunningaanvraag voor nieuwe projecten in latere fases, als de subsidie al in eerdere fases is vergeven? Hoe gaat de minister het aan marktpartijen communiceren als het budget voor bepaalde categorieën ontoereikend zou zijn? Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat marktpartijen daar tijdig van op de hoogte gesteld worden?

Er is geen sprake meer van budgetten per categorie, maar van één budget voor alle categorieën. Op de website van Agentschap NL zal de budgetuitputting worden weergegeven (zie antwoord op vraag 3). Partijen die in 2011 niet in aanmerking zijn gekomen kunnen in 2012 opnieuw in de SDE+ indienen.

23

Wat gebeurt er met toegewezen subsidie die uiteindelijk onverhoopt niet uitgekeerd wordt, door bijvoorbeeld het terugtrekken van de ondernemer? Kan eerder toegewezen maar niet uitgekeerde SDE+ subsidie uit een eerdere fase alsnog worden uitgekeerd via andere projecten in een latere fase? Schuiven niet uitgekeerde middelen door naar het budget van de SDE+regeling van het volgende jaar?

Zie antwoord op vraag 1

24

Waarom is er gekozen voor de vaststelling van de subsidieregeling middels vier fases van twee maanden? Welke alternatieven hiervoor zijn overwogen?

Gekozen is voor een gefaseerde openstelling om de SDE+ tot een meer doelmatige regeling te maken. Daarbij is de keuze gevallen op vier fases, omdat zo voldoende onderscheid kan worden gemaakt in de kosteneffectiviteit van duurzame energieprojecten, zonder de openstellingsperiode in teveel kleine fases op te hoeven delen.

Vanwege de tijd die nodig is geweest voor het voorbereiden van de SDE+ is de openstelling in 2011 éénmalig van kortere duur dan normaal. Overwogen is om de uitvoeringslasten te reduceren door het aantal fasen terug te brengen naar drie, van ieder twee maanden. Besloten is echter dat vier fases van opeenvolgend twee maal twee maanden en twee maal één maand uitvoerbaar is en beter aansluit bij de beoogde werkwijze in 2012 en daarna.

25

Verwacht de minister dat het afwijzen van een aantal aanvragen van windenergie op land in 2010 doordat het budget uitgeput was, van invloed zal zijn op de overgang van SDE naar SDE+? Hoe verwacht de minister dat die overgang zal verlopen?

Zie antwoorden op vraag 2 en 4.

26

Hoeveel geld is er beschikbaar voor de projecten uit de «vrije categorie» van het verplichtingenbudget van € 1,5 miljard? Hoe gaat u een keuze maken tussen mogelijke projecten?

Er is in de SDE+ maar één budgetplafond voor alle categorieën samen, waaronder ook de vrije categorie. Alle projecten concurreren om de € 1,5 miljard verplichtingenbudget. Hoeveel budget er uiteindelijk aan de vrije categorie gealloceerd wordt hangt af van hoeveel projecten in de markt denken met het betreffende basisbedrag uit te kunnen. Het is voor mij niet mogelijk en relevant bij voorbaat hiervan inschattingen te maken.

Projecten kunnen alleen in aanmerking komen voor subsidie als ze aan de gestelde subsidie-eisen voldoen, zoals de beschikking over de vereiste vergunningen. Aanvragen die aan de eisen voldoen worden op volgorde van binnenkomst beschikt, zodat binnen een redelijke termijn uitsluitsel kan worden gegeven over toekenning van subsidie. Goedkopere projecten kunnen echter eerder aanvragen en hebben dus de facto voorrang. Als er op één dag meer aanvragen binnenkomen dan er budget beschikbaar is, dan wordt er in 2011 nog geloot. Vanaf 2012 wijzig ik het Besluit zodanig dat ik de aanvragen op de dag van overtekening op volgorde van basisbedrag kan beschikken.

27

Is er een oplossing voor de situatie waarin er meerdere aanvragers van groen gas projecten (met een haalbaarheidsstudie wat betreft prijsindicatie voor een netaansluiting) zijn en dit aansluitingspunt slechts transportcapaciteit heeft voor één project? Zo ja, welke? Krijgt dan een bepaald project voorrang? Zo ja, op basis waarvan?

Het is mogelijk dat er meerdere aanvragers willen aansluiten op één punt in het gastransportnet en dat daar niet voldoende capaciteit is. In zo’n geval kan ik een beschikking niet weigeren. Het is immers niet duidelijk welke partij uiteindelijk zal kunnen aansluiten op het gasnet. Bovendien is er de mogelijkheid om naar een ander aansluitpunt op het gasnet uit te wijken.

Netbeheerders kunnen partijen die om een haalbaarheidsstudie met prijsindicatie vragen erop wijzen dat er meerdere gegadigden zijn. Zij kunnen daar rekening mee houden in hun aanvraag.

28

Welke partij of partijen moeten de SDE+ aanvraag indienen in de situatie dat productie-installaties zich willen aansluiten op een groen gas hub? Zijn dit de afzonderlijke partijen die aansluiten bij een hub of moeten die partijen gezamenlijk één aanvraag indienen? Hoe wordt geborgd dat gezamenlijke hub-initiatieven de realisatiekans van projecten vergroten?

De realisatiekans van een hub hangt veelal af van een kritisch aantal vergisters. Daarom bied ik voor installaties die zich willen aansluiten op een hub, de mogelijkheid om de aanvragen te bundelen. Zo’n bundel wordt in de beoordeling als één aanvraag behandeld. Ze worden dus of allemaal toegekend, of allemaal afgewezen. Als de gehele bundel wordt toegekend, krijgt iedere vergister een eigen subsidiebeschikking.

Partijen die zich met hun vergister willen aansluiten op een groen gas hub, kunnen ook individueel aanvragen in een van de groen gas hub categorieën. Zij zijn daarbij niet afhankelijk van andere deelnemers aan de groen gas hub. Daardoor is het bijvoorbeeld mogelijk dat er in latere jaren nog meer vergisters aansluiten op een groen gas hub.

29

Is in de tabel met een opsomming van de basisbedragen rekening gehouden met gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte voor de categorie thermische conversie van biomassa? Zo ja, welke verhouding tussen elektriciteit en warmte is gehanteerd voor het basisbedrag van deze categorie?

Voor een aantal categorieën wordt, net als in de SDE, een warmtestaffel gehanteerd. In de warmtestaffel wordt een bonus gegeven op het elektriciteitstarief die afhankelijk is van de hoeveelheid nuttig toegepaste warmte. Dit geldt voor de categorieën: mestcovergisting elektriciteit, allesvergisting elektriciteit en thermische conversie van biomassa. Ook in de vrije categorie is er voor deze technologieën een staffel. Om marktpartijen de kans te geven hun subsidieaanvragen goed voor te bereiden is op de website van Agentschap NL een overzicht gegeven van de volledige warmtestaffels voor alle categorieën, vooruitlopend op de publicatie van de regelingen.

30

Waarom kiest de minister er niet voor om de maximale vollasturen af te schaffen? Staat een plafond per technologie niet haaks op het uitgangspunt om met de SDE+ regeling de meest kosteneffectieve technologieën te stimuleren?

De vollasturen zijn om twee redenen noodzakelijk. Ten eerste wil ik overstimulering voorkomen. Wanneer een project bovengemiddeld produceert staan daar al extra inkomsten tegenover. In die situatie ook nog extra subsidiëren zou onnodig zijn. Ten tweede voorkom ik met een maximale subsidiabele productie dat ik onnodig veel middelen moet reserveren voor een project. Bij een beperkt budget kan ik zo meer beschikkingen afgeven. Ik concludeer daarom dat maximering van de subsidiabele productie juist een voorwaarde is voor een kosteneffectieve SDE+. Met het afschaffen van de maximale vollasturen zouden beschikkingen een open einde krijgen, hetgeen onwenselijk is.

31

Wordt de warmtestaffel ook gehanteerd voor thermische conversie van biomassa? Zo ja, welke verhouding tussen energie en warmte wordt daarbij gehanteerd?

Zie antwoord op vraag 29.

32

Wat is, op basis van praktijkervaringen in Nederland en andere landen, de gemiddelde tijdsspanne voordat een windpark op zee operationeel kan worden vanaf het moment dat een bedrijf een SDE+ krijgt toegezegd? Kunt u aangeven hoeveel kosten er verbonden zijn aan het doorlopen van de vergunningsprocedure en of deze in de SDE+ ten aanzien van de voorgaande regelingen zullen veranderen?

In de Regeling windenergie op zee 2009 is uitgegaan van reeds aanwezige vergunningen op zee en is een tijdspanne van maximaal 5 jaar opgenomen, waarbinnen het windpark operationeel moet zijn. Andere landen hebben andere systemen, waarbij in het algemeen de doorlooptijd van vergunningen niet erg verschilt van die in Nederland. Duitsland heeft een feed-in subsidiesysteem en telt de aansluitplicht van de netbeheerder en het moment waarop stroom wordt geleverd. Het Verenigd Koninkrijk heeft een verplichtingensysteem, waarbinnen een bepaalde certificaatwaarde is gegarandeerd wanneer voor 2020 met productie wordt gestart. Denemarken tendert een vooraf geselecteerd windgebied op zee, waarvoor dan het nodige voorwerk reeds is verricht. Met het Nationaal Waterplan heeft Nederland de mogelijkheid om op vergelijkbare wijze als het Verenigd Koninkrijk en Denemarken windkavels uit te geven en het nodige voorwerk te verrichten. Dat kan de doorlooptijd verkorten. Daarnaast moet ook rekening gehouden worden met de volgende factoren: vergunningverlening voor het kabeltracé over land, financial close en onderhandeling over bestellingen, bouwtijd rekening houdend met seizoenen waarin niet geheid kan worden. Dat vergt alles bij elkaar vaak toch een jaar of drie à vier.

33

Biomassa-installaties aan het einde van hun subsidieperiode krijgen ruimte in de SDE+ via een basisbedrag voor renovatie, welke installaties heeft de minister voor ogen bij de voorgestelde verlenging (biovergisters, biomassaverbranders, etc.)? Hoe wordt voorkomen dat installaties onder het mom van renovatie ten onrechte subsidie verkrijgen?

Ik ben voornemens om vanaf 2012 biomassa-installaties, die nog door kunnen draaien en kunnen bijdragen aan de duurzame energie doelstelling voor 2020, ruimte te geven in de SDE+. Door de kosten voor de gebruikte biomassa kunnen biomassa-installaties in bepaalde gevallen, ook nadat de investering volledig is afgeschreven, niet rendabel door blijven draaien. Deze energieproductie kan ik echter met een laag subsidiebedrag wel in stand houden. In een aantal gevallen zal er ook een kleine renovatieslag gemaakt moeten worden aan de installatie. Ik vraag ECN en KEMA om advies over de categorieën waarvoor een dergelijke subsidie nodig is, en hoe hoog het betreffende basisbedrag zou moeten zijn. Uiteraard moet in de uitwerking rekening gehouden worden met het risico op oversubsidiëring en dat zal ik dan ook doen. Het grootste gedeelte van de benodigde subsidie zal echter bestaan uit kosten voor de gebruikte biomassa en resulteert niet in een risico op onterechte subsidie.

34

De minister schrijft: «In 2011 kan daarom een goede stap gezet worden op weg naar 14% duurzame energie in 2020.» Hoeveel procent duurzame energie verwacht de minister met de SDE+ regeling te realiseren aan het eind van respectievelijk 2011, 2012, 2013 en 2014? Kan de minister aangeven op grond van welke modellen of berekeningen de minister deze inschatting maakt?

Het kabinet stelt geen tussendoelen voor de jaren 2011–2014, zie antwoord op vragen van de heer Pechtold c.s., verzonden aan Kamer op 24 januari 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel 1182).


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Verburg, G. (CDA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Ham, B. van der (D66), Voorzitter, Smeets, P.E. (PvdA), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), Ondervoorzitter, Jacobi, L. (PvdA), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Tongeren, L. van (GL), Ziengs, E. (VVD), Braakhuis, B.A.M. (GL), Gerbrands, K. (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Schaart, A.H.M. (VVD) en Verhoeven, K. (D66).

Plv. leden: Jadnanansing, T.M. (PvdA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Ormel, H.J. (CDA), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Koolmees, W. (D66), Dikkers, S.W. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Irrgang, E. (SP), Groot, V.A. (PvdA), Werf, M.C.I. van der (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Gerven, H.P.J. van (SP), Schouten, C.J. (CU), Gent, W. van (GL), Leegte, R.W. (VVD), Grashoff, H.J. (GL), Mos, R. de (PVV), Taverne, J. (VVD), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Houwers, J. (VVD) en Veldhoven, S. van (D66).

Naar boven