31 066 Belastingdienst

Nr. 152 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 december 2012

Bij de regeling van werkzaamheden (Handelingen II 2012/13, nr. 36, Regeling van Werkzaamheden) gisteren in Uw Kamer zijn nadere vragen gesteld met betrekking tot de gang van zaken in de afgelopen periode rond de huisvesting van de Belastingdienst. Ook zijn er vragen gesteld over de procedure die wordt gevolgd ten aanzien van belastingplichtigen die zich met vragen rechtstreeks tot mij als staatssecretaris van Financiën wenden. Vandaag zijn tijdens de regeling van werkzaamheden hierover aanvullende vragen gesteld. Ook zijn tijdens deze laatste regeling vragen gesteld over de reclamezuil die tijdens de campagne voor de Tweede Kamerverkiezingen is geplaatst in Limburg.

Op alle elementen ga ik zo volledig mogelijk in op basis van de in korte tijd verrichte naslag. Daarnaast heb ik een tijdlijn (bijlage 1) bijgevoegd met daarin de belangrijkste ontwikkelingen rond de huisvesting van de Belastingdienst.1 Ook heb ik een tijdlijn bijgevoegd met een overzicht van gevoerde gesprekken met publieke ambtsdragers (bijlage 2).2

Huisvesting Belastingdienst

In het Regeerakkoord van het kabinet Rutte 1 is voor de gehele Rijksdienst een taakstelling opgenomen waaraan de Belastingdienst een bijdrage moest leveren die in combinatie met eerdere taakstellingen uitkomt op bijna 400 miljoen in 2015 voor deze dienst. Een deel van deze bijdrage is ingevuld door efficiencymaatregelen, waaronder concentratie van werkprocessen en beperking van huisvestingslocaties.

De Belastingdienst is een complexe organisatie waarbij op verschillende niveau’s verschillende managementlagen (landelijk en regionaal), dienstonderdelen (Belastingdienst, Douane, FIOD, Toeslagen en overige interne diensten) en medezeggenschappen (COR, TGOR, lokale OR) betrokken zijn. Dit borgt betrokkenheid van de totale organisatie en resulteert in gedragen adviezen. Op basis hiervan worden ambtelijke besluiten genomen. Lokale aangelegenheden worden derhalve door het lokale management besloten, landelijke en/of organisatieoverstijgende zaken door de algemeen directeuren of in voorkomende gevallen het landelijk managementteam van de Belastingdienst. Via dat managementteam wordt de staatssecretaris geïnformeerd, geadviseerd en in voorkomende gevallen om een besluit gevraagd.

Het proces van herhuisvesting is een organisatiebreed onderwerp waarbij de verschillende organisatieonderdelen elk een eigen taak vervullen. Zo zijn zowel bestuurders als medezeggenschappen van de verschillende organisatieonderdelen, waaronder de belastingregio’s, om adviezen en ideeën gevraagd welke uiteindelijk door de betreffende eindverantwoordelijke en vervolgens het landelijk managementteam worden gewogen.

In het onderhavige onderwerp – de rijksbrede huisvesting – is het overigens niet de Belastingdienst of de staatssecretaris van Financiën die een eindafweging maakt, maar de minister van Wonen en Rijksdienst (voorheen de minister van Binnenlandse Zaken) die de wensen van de Belastingdienst weegt in samenhang met de wensen van de overige Rijksdiensten door het hele land. Dat zal zoals de minister van Wonen en Rijksdienst u op 18 december 2012 schreef uitmonden in Masterplannen per provincie, welke naar verwachting medio 2013 met uw Kamer kunnen worden besproken.

Zoals ik u bij brief van 17 december 2012 schreef (Kamerstuk 31 066, nr. 150) hebben meerdere bestuurders vanuit de lokale en provinciale politiek zich gemeld bij mij alsook rechtstreeks bij de – lokale en landelijke – dienstleiding van de Belastingdienst, om gesprekken te voeren over het handhaven van de vestiging van de Belastingdienst in hun gemeente. Voorafgaand aan de door mij gevoerde gesprekken heb ik mij door het landelijk managementteam van de Belastingdienst laten informeren over de tussenstand van de denkrichtingen rond de huisvesting in de betrokken steden of regio’s.

Ontwikkelingen op hoofdlijnen

Op 1 september 2011 ben ik voor de eerste maal door de dienstleiding geïnformeerd over de grote lijnen van de visie van de Belastingdienst op de eigen huisvesting. Deze was toen nog gebaseerd op het besluit van de ministerraad van juni 2011 om de rijkskantoren te concentreren op twaalf zogenaamde concentratielocaties in het land (bijlage 3: Notitie Huisvestingsbeleid Belastingdienst).3 De in die notitie geschetste vervolgprocedure voorzag in een concreet nog op te stellen lijst van af te stoten panden in een bepaalde tijdsvolgorde en deze lijst voor te leggen aan BZK om samen te bezien hoe dit viel in te passen in de rijksbrede planning. Ook de medezeggenschap zou hierin worden gehoord.

Op dat moment werd nog uitgegaan van besluitvorming over de concentratie van rijkskantoren in de ministerraad van november 2011.

Tijdens de bespreking in Uw Kamer op 8 november 2011 (Kamerstuk 31 490, nr. 79) van het beleid van het Kabinet om de groeiende leegstand bij de huisvesting van Rijksdiensten op te vangen heeft BZK de strikte lijn van 12 concentratielocaties verlaten. Daarvoor in de plaats kwam een benadering gebaseerd op eigendomslocaties. Op 24 november 2011 heeft de toenmalige minister van BZK aan Uw Kamer een overzicht gezonden met 59 plaatsen waarvan het de verwachting was dat de Rijksoverheid daar in 2020 kantoorhuisvesting zou hebben in eigendomspanden.

Op 6 december 2011 heb ik een gesprek gevoerd met een lid van het MT Belastingdienst waarbij ik heb aangedrongen op een zo snel mogelijke interne gedachtevorming. Afgesproken is toen dat deze gedachtevorming eind eerste kwartaal 2012 zou worden afgerond (zie bijlage 1 tijdlijn).

In de daarop volgende maanden heeft de Belastingdienst intern diverse denkrichtingen verkend, waarbij steeds ook de medezeggenschap op verschillende niveaus heeft geparticipeerd.

Op 15 februari 2012 is een Midden Lange Termijn Plan van de Belastingregio’s vastgesteld met daarin als denklijn voor voorkeurslocaties in Limburg: Heerlen, Maastricht en Roermond (bijlage 4).4

Een feitelijk beeld van de huisvestingssituatie van de Belastingregio’s per regio is beschreven in een interne ambtelijke «Factsheet Huisvesting Belastingregio’s» d.d. 8 maart 2012 (bijlage 5).5 Daarin zijn ook argumenten opgenomen voor afstoten dan wel behouden van gebouwen. Voor de regio Limburg bevat het argumenten voor de ambtelijke keuze voor Roermond als voorkeurslocatie in Noord-Limburg. Dit mede als antwoord op de vanuit de Tijdelijke GroepsOndernemingsRaad (TGOR) geuite wens om Noord-Limburg als zogeheten witte vlek in te vullen met huisvesting (zie tijdlijn bijlage 1).

Overigens is daarin ook terug te vinden een veel verdergaande – ambtelijke regionale – gedachtegang voor concentratie van álle huidige Limburgse vestigingen in Roermond, die echter als niet opportuun kon worden beschouwd, gelet op de eerdere uitspraak van het kabinet voor Zuidstad (Maastricht-Heerlen).

Het MT Belastingdienst heeft op 12 maart 2012 zijn Meerjarenvisie Huisvestingsvisie Belastingdienst besproken. Na weging door het landelijk managementteam van de Belastingdienst is voor het eerst op 22 maart 2012 dit gewogen advies (met daarin voorkeurslocaties van de Belastingdienst) met mij besproken. Dit ter voorbereiding op het door uw Kamer aangevraagde Algemeen Overleg met toenmalig minister Spies van Binnenlandse Zaken en mijzelf over de casussen Emmen en Venlo.

In deze voorbereiding is mij specifiek ten aanzien van Noord-Limburg de denklijn geschetst om de activiteiten van de Belastingdienst die plaatsvinden in Roermond en Venlo te concentreren in Roermond en de activiteiten van de Douane die eveneens in Roermond en Venlo plaatsvinden te concentreren in Venlo.

Deze ambtelijke adviezen heb ik een-op-een tijdens het debat van 22 maart 2012 -samen met de minister van BZK- met uw Kamer gewisseld en van uw ideeën, wensen en moties kennisgenomen (Handelingen II 2011/12, nr. 67, item 10, blz. 69–94). Deze zijn vervolgens tegen het concept van de huisvestingsvisie aangehouden en hebben geleid tot een stuk dat door de dienstleiding met de Concern Ondernemingsraad (COR) is besproken op 19 april 2012 en nog eens weergegeven in de brief van 14 mei 2012 aan de COR (zie bijlage 6, m.n. pagina 3). De input op basis van de Meerjarenvisie is op 24 mei 2012 naar BZK gestuurd.

Tijdens het AO van 27 juni 2012 (Kamerstuk 31 066, nr. 143) heb ik aangegeven dat er vanzelfsprekend nog geen sprake is van definitieve besluitvorming en dat sinds het plenaire debat van 22 maart 2012 over Emmen en Venlo er nog niets veranderd is.

Tenslotte heeft de minister van BZK in haar brief van 5 juli 2012 (Kamerstuk 31 490, nr. 95), in vervolg op het AO met de VKC BZK op 4 juli (Kamerstuk 31 490, nr. 98) aangegeven dat de door het kabinet gekozen aanpak van de masterplannen per provincie zorg draagt voor een integrale afweging.

Contacten met lokale bestuurders

In de contacten met lokale bestuurders – een overzicht daarvan vindt u in de bijlage 2 – heb ik steeds de volgende bestendige lijn gevolgd:

  • de Belastingdienst ontwikkelt scenario’s rond huisvesting in voorkeurslocaties

  • na de keuze van deze voorkeurslocaties van de Belastingdienst door de dienstleiding zal dit dienen als input voor de masterplannen van BZK

  • BZK bepaalt uiteindelijk de concrete locaties en gebouwen; deze kunnen voor de Belastingdienst en de andere Rijksdiensten vanwege Rijksbrede overwegingen zowel qua locatie als gebouw afwijken van de ingediende voorkeuren.

Met de lokale bestuurders van Roermond en Venlo heb ik gesproken op respectievelijk 24 januari 2012 en 8 maart 2012. Voorafgaand aan dit gesprek met betrekking tot Roermond ben ik door het landelijk managementteam geïnformeerd over de procesgang binnen de Belastingdienst, over het feit dat Roermond een huurpand betreft, en over de inschatting van de Belastingdienst op dat moment van de waarschijnlijkheid dat het Rijk in ieder geval Roermond als vestigingsplaats zou behouden in verband met de hoeveelheid eigendomspanden aldaar.

Voorafgaand aan het gesprek met betrekking tot Venlo ben ik eveneens door het landelijk managementteam geïnformeerd over op dat moment gestelde Kamervragen aan de minister van BZK en de door de Belastingdienst op dat moment ingeschatte voor- en nadelen van vestiging in respectievelijk Roermond of Venlo.

Werkwijze bij brieven gericht aan de Staatssecretaris van Financiën

Ik krijg zeer regelmatig brieven met uiteenlopende vragen en verzoeken. Deze zijn onder te verdelen in brieven van burgers en bedrijven, brieven van de commissies van de verzoekschriften, brieven via het kabinet van de Koningin en vragen vanuit de Tweede en Eerste Kamer. De algemene lijn bij deze brieven is dat deze na ontvangst ter behandeling worden doorgezet naar het dienstonderdeel binnen mijn ministerie dat zich met het onderwerp bezig houdt. Dit dienstonderdeel zorgt voor de verdere afhandeling. Deze procedure geldt voor elke burger en elk bedrijf. Langs dezelfde weg worden brieven van ambtsdragers behandeld. Bij onderwerpen waar ik zelf een formele en directe rol heb zoals Kamervragen verloopt die afhandeling via mij. Specifiek ingaand op de briefafhandeling op het terrein van de Belastingdienst; in totaal ontvang ik jaarlijks zo’n 3000 brieven van burgers en bedrijven. Ik heb hier zelf geen inhoudelijke betrokkenheid bij. Het overgrote deel van de brieven ziet op individuele aangelegenheden en gaat rechtstreeks ter behandeling door naar de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft daarvoor een gespecialiseerd onderdeel, te weten de afdeling Brieven en Beleidsbesluiten.

Een ander deel van de brieven ziet op het beleid van de Belastingdienst en wordt direct doorgezet naar het daartoe aangewezen MT-lid van de Belastingdienst. Deze beoordeelt uitsluitend de beleidsmatige aspecten en behandelt deze met zijn team. Hierbij is het niet ongebruikelijk om de betrokkene op te roepen de casus nader toe te lichten en door te praten. Dit om te kunnen beoordelen of de casus valt binnen het bestaande beleid dan wel dat er overwegingen zijn om dit beleid aan te passen.

Zoals aangegeven in mijn brief van 17 december 2012 heb ik het MT-lid gevraagd om de brief van de heer Van Rey te behandelen. Deze heeft vervolgens op 3 april 2012 een gesprek met een dergelijk karakter gevoerd met de heer Van Rey. In dit gesprek is de suggestie gedaan om bij zijn gemeente nader te onderzoeken of het op afstand zetten van bepaalde vermogensbestanddelen niet op een andere manier zou kunnen worden vormgegeven. Dergelijke gesprekken met belastingplichtigen zijn geen uitzondering, deze vinden geregeld plaats, zonder aanziens des persoons. Voor de datum van 3 april 2012 is door mij of het betreffende MT-lid geen contact met de heer Van Rey geweest over zijn fiscale aangelegenheden. Na dit tijdstip heeft het MT-lid op 11 oktober 2012 op uitnodiging nog een gesprek gevoerd met de gemeente Roermond. Voor de strekking van dit gesprek verwijs ik kortheidshalve naar mijn brief van 17 december 2012.

Reclamezuil A73 tijdens de campagne

Ik betreur het dat er nu veel vragen zijn over mijn beeltenis die tijdens de campagne op de reclamezuil langs de A73 is geplaatst. In eerste instantie heb ik de beantwoording van persvragen hierover te lichtvaardig opgenomen en te snel afgedaan. Ik heb het belang van de beantwoording van deze persvragen ten onrechte onderschat.

De heer van Rey heeft richting mij aangegeven dat hij de bekostiging voor eigen rekening zou nemen en voor de verdere medewerking voor de plaatsing van het billboard heb ik doorverwezen naar de lokale VVD. Ik was niet op de hoogte van de wijze van financiering, laat staan van eventuele korting en de hoogte daarvan. Omstreeks publicatie in NRC heb ik van de heer van Rey vernomen dat het billboard 3000 euro kostte.

Inmiddels heb ik van de campagneleider vernomen dat het billboard gefinancierd zou zijn uit een «potje» van de heer van Rey dat hij had ingericht voor zijn deelname aan de gemeenteraadsverkiezingen in 2010. Naar verluidt zouden de heer van Pol en de heer van Hooff hieraan hebben bijgedragen. In het contact dat ik over de reclamezuil met de heer van Rey heb gehad, is de betrokkenheid van de heer van Pol bij de reclamezuil niet ter sprake gekomen. Inmiddels heb ik uit de media vernomen dat de reclamezuil in mede-eigendom is van de heer van Pol.

In het zogenoemde «blauwe boek» is niets opgenomen over campagnes van demissionaire bewindslieden die tevens kandidaat-Kamerlid zijn. Achteraf gezien had ik bij het telefoontje van de heer van Rey beter moeten doorvragen en ook hadden zaken op papier gezet moeten worden. Ik doel dan in ieder geval op afspraken zodat duidelijk is wie, wat, en onder welke voorwaarden bijdraagt. Dan was ik ook in de gelegenheid geweest de vragen die hierover nu worden gesteld te beantwoorden.

Aan de campagne-uiting zijn verschillende typeringen gegeven door de heer van Rey en mijzelf. Ieder kiest zijn eigen woorden wat het verschil van typering verklaart. Het is niet aan mij om kwalificaties van een ander te weerspreken.

Ik zag de reclamezuil met mijn afbeelding als een billboard in het kader van mijn persoonlijke campagne die een bijdrage moest leveren aan de regionale campagne van de VVD. Mijn uitlatingen over de reclamezuil sluiten daarom wel op elkaar aan.

De financiering van de reclamezuil is aan de orde geweest in het gesprek met de formateur. De conclusie van het gesprek was dat er geen sprake is geweest van een directe geldstroom van de heer van Rey naar mij.

De staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
4

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
5

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven