31 066 Belastingdienst

Nr. 150 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 december 2012

Naar aanleiding van vragen vanuit de Tweede Kamer die hun weerklank hebben gevonden in de media informeer ik u over de stand van zaken van de huisvesting van de Belastingdienst in Noord-Limburg en contacten tussen de Belastingdienst en de heer van Rey.

Huisvesting Belastingdienst

In het kader van de bezuinigingen bekijkt de Rijksoverheid of het mogelijk is het aantal huisvestingslocaties te beperken. De Minister voor Wonen en Rijksdienst voert de regie in deze procedure en neemt de eindbeslissing over de uiteindelijke vestigingsplekken van alle rijksdiensten. Daartoe worden op dit moment provinciale Masterplannen opgesteld waarin verschillende varianten worden opgenomen en onderbouwd met businesscases.

Net als de andere diensten van het Rijk levert ook de Belastingdienst een bijdrage aan de totstandkoming van de Masterplannen. Daarbij was de Belastingdienst in eerste instantie uitgegaan van de oorspronkelijke plannen van minister Donner om tot 12 zogenoemde Rijksknooppunten te komen. Belangrijke overweging voor de Belastingdienst was om efficiënter te gaan werken door werkprocessen te concentreren, waardoor minder huisvestingslokaties nodig zijn. Andere uitgangspunten waren: een redelijke aansluiting bij de primaire werkprocessen (de containerscan van de Douane verhuist niet van de Maasvlakte naar elders) en spreiding over het gehele land waarbij krimp in de regio’s en de Randstad zo evenredig mogelijk verdeeld moet zijn.

Op een later moment is besloten het aantal van 12 knooppunten minder strikt te hanteren gelet op de uitkomsten van het Kamerdebat van 22 maart jl. Hierdoor werd het mogelijk de «witte vlekken» die de oorspronkelijke 12 vestigingsplaatsen zouden veroorzaken, te weten in Zeeland, Drente, Twente en Noord-Limburg ieder op hun merites te bekijken.

De concept-plannen van de Belastingdienst zijn gedeeld met de lokale en landelijke medezeggenschap. Dat heeft ertoe geleid dat bestuurders vanuit de lokale en provinciale politiek zich hebben gemeld bij mij alsook rechtstreeks bij de -lokale en landelijke- dienstleiding van de Belastingdienst, om gesprekken te voeren over het handhaven van de vestiging van de Belastingdienst in hun gemeente.

Zo hebben zowel ik als de dienstleiding onder andere contact gehad met de CdK’s van Zeeland en Drenthe en met burgemeesters en wethouders van Terneuzen, Emmen, Venlo, Apeldoorn, Tilburg, Roosendaal, Bergen op Zoom, Almere, Roermond en van de zeven samenwerkende gemeentebesturen van de regio Venlo, Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Peel en Maas en Venray. In deze gesprekken is telkens aangegeven dat de eindbeslissing over de vestigingslokatie bij de toenmalige Minister van BZK lag.

Specifiek met betrekking tot de provincie Limburg merk ik nog op dat de dienstleiding van de Belastingdienst vanaf begin 2012 een voorkeur heeft geuit voor een vestigingslokatie in Roermond vanwege de kwaliteit en goede bereikbaarheid van het gebouw voor zowel burgers en bedrijven als voor medewerkers. Voor vestiging van de Douane heeft de dienstleiding echter een voorkeur voor Venlo gelet op het logistieke belang als knooppunt op de as Rotterdam – Ruhrgebied.

Contacten tussen Belastingdienst en de heer van Rey

Naar aanleiding van een brief van de heer van Rey aan mij over het op afstand plaatsen van vermogensbestanddelen kan ik u het volgende berichten.

Op 23 maart schreef de heer van Rey:

«Ik ga er vanuit dat het tijdelijk onderbrengen van de aandelen van mijn vastgoedvennootschap in een beheersstichting vanwege het tijdelijk uitoefenen van een publiek ambt niet leidt tot een aanslag voor overdrachtsbelasting. Het tijdelijk onderbrengen vanwege het tijdelijk uitoefenen van een publiek ambt van onroerende zaken vanuit privé in een beheersstichting leidt daarentegen wel tot een aanslag voor overdrachtsbelasting. Mijns inziens leidt dit tot een ongewenste belemmering voor de tijdelijke uitoefening van een publiek ambt (respectievelijk het passief kiesrecht). Deze bijzondere omstandigheid zou een specifieke fiscale regeling voor overdrachtsbelasting voor publieke ambtsdragers kunnen rechtvaardigen.

Graag verneem ik uw zienswijze ten aanzien van een dergelijke regeling respectievelijk uw advies met betrekking tot de wijze waarop ik vanwege het bekleden van een publiek ambt zonder fiscaal nadeel gevolg kan geven aan de aanbeveling van de commissie Sorgdrager-Frissen.»

Ik heb een lid van het managementteam van de Belastingdienst gevraagd om deze brief te behandelen, conform de gebruikelijke gang van zaken binnen het Ministerie. Er bestaat een vaste procedure voor behandelingen van dit type correspondentie. De Staatssecretaris houdt zich niet bezig met concrete casusposities. Deze ambtenaar heeft vervolgens een mondeling onderhoud met de heer Van Rey gehad.

In dat gesprek is de suggestie gedaan aan de heer van Rey om bij zijn gemeenteraad nader te onderzoeken of het op afstand zetten van bepaalde vermogensbestanddelen niet op een andere manier zou kunnen worden vormgegeven. De afweging op welke wijze vermogensbestanddelen op afstand zouden moeten worden geplaatst is immers een politieke afweging voor de raad.

Voor de volledigheid merk ik op het betreffende lid van het managementteam van de Belastingdienst op 11 oktober 2012 een gesprek heeft gevoerd met de leden van de werkgroep integriteit van de gemeente Roermond. Tijdens deze bespreking is in algemene zin gesproken over de fiscale aspecten van het op afstand zetten van vermogensbestanddelen door bestuurders.

In verband met het aftreden van de heer van Rey op 22 oktober jongstleden acht ik het overigens niet langer opportuun om de eerder genoemde brief van de heer van Rey te beantwoorden.

De staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers

Naar boven