Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 31066 nr. 1222 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 31066 nr. 1222 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 mei 2023
Hierbij bied ik u de reactie aan op het artikel in ESB van 19 april 2023 «Inkomsten uit erfbelasting gedaald na mislukte poging om ontwijking te beperken», zoals verzocht door de vaste commissie van Financiën bij brief van 20 april 2023. Daarbij heeft de commissie gevraagd deze reactie te ontvangen voorafgaand aan de voortzetting van de behandeling van het voorstel van wet van de leden Maâtoug en Nijboer houdende wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere fiscale wetten in verband met het doen vervallen van enkele fiscale regelingen (Kamerstuk 36 128). Na een samenvatting van het artikel volgt mijn reactie.
Samenvatting
Het artikel beschrijft de resultaten van een analyse door de auteurs naar belastinginkomsten uit de erfbelasting over de periode 2007–2020. De auteurs schrijven dat de inkomsten uit de erfbelasting niet zo sterk gestegen zijn als in 2006 door één van hen werd verwacht op basis van drie ontwikkelingen, namelijk:
1. De afname van het aantal kinderen per overledene waardoor vaker aan derden nagelaten wordt;
2. De toename van het aantal overledenen door de vergrijzing;
3. De toename van het vermogen van overledenen.
Deze drie ontwikkelingen leiden tot de verwachting van de auteurs dat de gemiddelde nalatenschap en daarmee de inkomsten uit de erfbelasting over de periode 2007 tot en met 2020 zouden gaan stijgen. In het artikel is vermeld dat de som van de nalatenschappen is toegenomen van € 13,3 miljard in 2007 naar € 23,3 miljard in 2020 maar dat de inkomsten uit erfbelasting juist zijn gedaald van € 1,7 miljard in 2007 tot € 1,5 miljard in 2020. De auteurs schrijven dit toe aan de herziening van schenk- en erfbelasting per 2010. In het artikel wordt door de auteurs beschreven hoe de herziening samenhangt met twee observaties: (1) de toename in onbelaste nalatenschappen en (2) de afname in verschuldigde belasting over belaste nalatenschappen.
Reactie
Ik ben de auteurs erkentelijk voor hun onderzoek en ik heb het artikel in ESB met veel interesse gelezen. Op hoofdlijnen herken ik het beeld dat de omvang van erfenissen waarvoor aangifte wordt gedaan en de opbrengst van de erfbelasting relatief stabiel is gebleven sinds 2007, terwijl tegelijkertijd de potentiële grondslag – de som van de nalatenschappen – toeneemt.1 Het artikel noemt de herziening van de schenk- en erfbelasting in 2010 als primaire oorzaak van dit verschil. De mate waarin de herziening van de schenk- en erfbelasting in 2010 aan dit verschil feitelijk heeft bijgedragen is echter moeilijk – zo niet onmogelijk – eenduidig vast te stellen. Het artikel beschrijft ook in beginsel associaties en kan geen causaal verband aantonen. Ik zal dit onderstaand toelichten.
Herziening schenk- en erfbelasting per 1 januari 2010
Bij de herziening van de Successiewet 1956 per 1 januari 2010 vormde vereenvoudiging van de Successiewet 1956 de rode draad.2 De herziening betrof onder andere de invoering van minder en lagere tarieven voor de schenk- en erfbelasting. Daarnaast bevatte het wetsvoorstel ook een aantal aanpassingen om belastingontwijking tegen te gaan, zoals het belasten van afgezonderd particulier vermogen (apv).
De budgettaire effecten van het wetsvoorstel, zoals die destijds zijn geraamd, waren per saldo nihil zoals in paragraaf 14.1 van het algemeen deel van de memorie van toelichting is vermeld. Per saldo was sprake van een lastenverlichting in de schenk- en erfbelasting van circa € 0,2 miljard. Dit was het resultaat van een lastenverlichting van € 307 miljoen in de schenk- en erfbelasting door aanpassing van de tariefstructuur, afschaffing van het recht van overgang en een aanpassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR).3 Hier stond een lastenverzwaring van € 119 miljoen in de schenk- en erfbelasting en € 188 miljoen in de inkomstenbelasting tegenover. In de schenk- en erfbelasting werd deze lastenverzwaring vormgegeven door het belasten van afgezonderd particulier vermogen, het invoeren van een heffingsrente voor successieschulden en vorderingen, aanpassing van de ANBI-regeling, en de aanpak van diverse constructies.4 Per saldo resteerde dus een lastenverlichting in de schenk- en erfbelasting.
De specifieke gevolgen van de herziening van de Successiewet 1956 zijn niet onderzocht. Om te borgen dat het belasten van apv’s zorgde voor de beoogde budgettaire dekking is nadien een evaluatie gedaan naar de nieuwe wettelijke regeling voor afgezonderde particuliere vermogens. Hieruit is gebleken dat over 2010–2012 circa € 650 miljoen extra belastingopbrengsten zijn gerealiseerd door de aanpak van apv’s. In hoeverre dit toe te schrijven was aan de maatregelen in de herziening van 2010 of aan de projectmatige aanpak van apv’s onder de Coördinatiegroep Constructiebestrijding die eerder al gestart was binnen de Belastingdienst is volgens de evaluatie onduidelijk, omdat deze maatregelen gelijktijdig hetzelfde doel beoogden.5
Budgettaire opbrengst schenk- en erfbelasting
Tabel 1 geeft de kasontvangsten van de schenk- en erfbelasting over de periode 2010 t/m 2020 weer.6
Kasontvangsten |
|||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
|
Schenk |
278 |
233 |
217 |
312 |
198 |
285 |
403 |
314 |
351 |
412 |
595 |
Erf |
1.434 |
1.300 |
1.164 |
1.418 |
1.327 |
1.329 |
1.442 |
1.127 |
1.380 |
1.514 |
1.735 |
Recht v. overg.1 |
9 |
3 |
1 |
||||||||
Totaal |
1.721 |
1.536 |
1.382 |
1.730 |
1.525 |
1.614 |
1.845 |
1.441 |
1.731 |
1.926 |
2.330 |
Bron: Kasontvangsten schenk- en erfbelasting van de Belastingdienst
Voor de herziening van de Successiewet in 2010 bestond naast schenk- en erfbelasting ook nog het recht van overgang in de Successiewet. In de jaren na afschaffen van het recht van overgang kwam er nog enkele miljoenen aan belastingonvangsten binnen die toe te schrijven waren aan de jaren voor 2010.
De belastingontvangsten uit de schenk- en erfbelasting bedraagt in 2020 circa € 2,3 mld. Ter vergelijking, de belastingontvangsten over vermogen (inclusief inkomen uit vermogen) bedragen per saldo € 22,6 miljard in 2020 zoals benoemd in het IBO vermogen, waardoor circa 10% van de belastingopbrengsten op vermogen wordt gerealiseerd door de schenk- en erfbelasting.7 Als onderdeel van het belastinginstrumentarium voor vermogen draagt de schenk- en erfbelasting bij aan het creëren van een gelijke start. In de kabinetsreactie op het IBO vermogen onderschrijft het kabinet dat een scheve vermogensverdeling een negatief effect heeft op kansengelijkheid. In een maatschappij waarbij kansengelijkheid als belangrijk uitgangspunt geldt, is het moeilijk te verantwoorden dat een scheve vermogensverdeling leidt tot verschillen in mogelijkheden tussen groepen huishoudens in het volgen van onderwijs en verder studeren, het starten van een onderneming, het vinden van een woning en het opbouwen van een oudedagsvoorziening.
Zoals ook benoemd door het CPB8 speelt de ontwikkeling van vermogens een belangrijke rol voor schenkingen en erfenissen, en daarmee de grondslag van de schenk- en erfbelasting. In dat rapport van het CPB wordt opgemerkt dat het gemiddeld nagelaten vermogen en het gemiddeld geschonken vermogen over de periode 2007–2015 per huishouden gestegen is. Beiden sneller dan het gemiddelde vermogen van alle huishoudens. Belangrijk verschil tussen de ontwikkeling van de inkomsten uit de erfbelasting en de inkomsten uit de schenkbelasting is echter de samenstelling van de vermogens.
Zoals het CPB9 opmerkt in zijn rapport omvat het vermogen van erflaters ten opzichte van schenkers vaker huizenvermogen en bank- en spaartegoeden. Een belangrijke factor, met name voor de ontwikkeling van de erfbelasting, is daarom de ontwikkeling van de huizenprijzen.10 Schenkers hebben daarentegen relatief meer effecten en ondernemingsvermogen. Uit de evaluatie van de BOR blijkt bijvoorbeeld dat circa driekwart van de belastingderving van de BOR gemoeid is met schenkingen.11
In het onderzoek van het CPB wordt verder geconcludeerd dat de huizencrisis in de periode 2009–2013 heeft bijgedragen aan een afname in het vermogen van alle huishoudens. De daling in de vermogens van erflaters in die periode is echter beperkter omdat bij hen minder sprake is van het hefboomeffect.12 Immers is bij erflaters de hypotheekschuld relatief tot de woningwaarde gering. Hetzelfde geldt voor schenkers, aangezien deze doorgaans ook veel andere bezittingen hebben naast woningbezit. Het vermogen van schenkers is daarentegen wel volatieler in verband met de eerder genoemde samenstelling van hun vermogen: relatief meer effecten en ondernemingsvermogen.
Het direct koppelen van de trend in de ontvangsten van de schenk- en erfbelasting met de ontwikkeling van de huizenprijzen (of andere vermogensbestandsdelen) is echter niet mogelijk voor deze periode, omdat gedurende deze periode onder andere de hierboven genoemde herziening van de schenk- en erfbelasting plaatsvond. Bovendien wordt in de schenk- en erfbelasting gebruik gemaakt van de WOZ-waarde van woningen in plaats van de daadwerkelijke waardeontwikkeling van woningen om hogere administratieve lasten en een verplichting tot taxatie te voorkomen. Omdat de waardepeildatum voor de WOZ-waarde minimaal een jaar eerder ligt, treedt hierin een vertraging op ten opzichte van de actuele ontwikkeling van bijvoorbeeld de huizenmarkt.13 Tevens zijn er tijdens de periode 2010–2022 ook nog andere aanpassingen geweest in de grondslag van successiewet, zoals de tijdelijke vrijstelling schenkbelasting voor schenkingen ten behoeve van de eigen woning.
Tot slot wil ik bij de ontwikkeling van de belastingontvangsten uit de schenk- en erfbelasting zoals vermeld in tabel 1 nog opmerken dat het kasontvangsten betreft. In het jaar 2017 was er een daling in de kasopbrengsten ten opzichte van de geraamde opbrengsten van € 0,3 miljard wat samenhangt met de vertraagde oplevering van de nieuwe systemen van de schenk- en erfbelasting.14 Hierdoor is een deel van de kasopbrengsten in latere jaren toe te rekenen aan de eerder gemiste kasopbrengsten in 2017.
Toename onbelaste nalatenschappen en afname belasting over belaste nalatenschappen?
De auteurs schrijven de stijging van de omvang van het aantal onbelaste nalatenschappen en de afname van belastinginkomsten over belaste nalatenschappen na 2009 toe aan drie ontwikkelingen: (1) de verhoging van de vrijstelling voor met name kinderen en de tariefreducties bij de herziening in 2010, (2) de stijging in het gebruik van de verruimde BOR, en (3) een mogelijke toename in belastingontwijking.
Als primaire oorzaak van de toename van de onbelaste nalatenschappen wordt de verhoging van de vrijstellingen tijdens de herziening van 2010 genoemd, waardoor meer nalatenschappen binnen de vrijstelling zullen vallen. Hoewel dit aannemelijk is, kan dit niet op basis van data worden onderbouwd. In deze gevallen hoeft namelijk geen aangifte erfbelasting gedaan te worden.15 Er zijn ook andere oorzaken denkbaar voor de toename in onbelaste nalatenschappen, zoals dat mogelijk een groter deel van de nalatenschap naar algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) gaat. Ook dit is echter niet aan te tonen op basis van aangiftedata.
De auteurs noemen als andere belangrijke verklaring de snelle stijging van het gebruik van de verruimde bedrijfsopvolgingsregeling in de schenk- en erfbelasting. Daarover kan worden opgemerkt dat het gebruik van de BOR wel in de aangifte erfbelasting wordt geregistreerd. In 2010 werd € 411 miljoen ondernemingsvermogen nagelaten met gebruik van de BOR, in 2017 was dit € 514 miljoen, zo blijkt uit de evaluatie van de fiscale bedrijfsopvolgingsregelingen in 2022.16 De belasting derving als gevolg daarvan steeg van € 76 miljoen in 2010 naar € 94 miljoen in 2017. De stijging in het ondernemingsvermogen die is nagelaten met de BOR en de belasting derving als gevolg daarvan bedraagt dus respectievelijk € 0,1 miljard en € 20 miljoen. Deze is daarmee relatief beperkt.17 Bovendien slaat, zoals hierboven benoemd, het belastingvoordeel relatief meer neer bij schenkingen dan erfenissen.
In de evaluatie wordt geconcludeerd dat de BOR knelpunten kent. In de kabinetsreactie op de evaluatie is vervolgonderzoek aangekondigd om te bezien wat de beste manieren zijn om de BOR te verbeteren. 18 Momenteel wordt in het vervolgonderzoek op de evaluatie van de BOR19gekeken naar de vormgeving van de BOR en op welke manier doelmatigheidswinst behaald kan worden.20In de Voorjaarsnota van 2023 zijn enkele maatregelen hiervoor aangekondigd.21 De resultaten van het vervolg onderzoek zullen eind juni met uw Kamer worden gedeeld.
In het artikel wordt verder een relatie gelegd met een toename in ontwijkmogelijkheden. Zo stellen de auteurs in het artikel ook dat de aanpak van constructies en apv’s in de erf- en schenkbelasting weinig effectief is gebleken. Destijds is geraamd dat de aanpak van apv’s jaarlijks circa € 210 miljoen zou opbrengen waarvan € 60 miljoen in de schenk- en erfbelasting. De in 2013 aan de Eerste Kamer verstuurde evaluatie van de nieuwe wettelijke regeling voor afgezonderde particuliere vermogens schat dat de aanpak van apv’s over 2010–2012 gemiddeld € 217 miljoen22 heeft opgehaald. Hierbij is, zoals eerder opgemerkt, de kanttekening dat niet kan worden bepaald welk deel daarvan toe te schrijven is aan de herziening in 2010.23 Ook hier zorgen datagebreken in schenk- en erfaangiftedata ervoor dat de effectiviteit van de aanpak van apv’s lastig bezien kunnen worden. In 2010 is aangegeven dat de Belastingdienst geen data beschikbaar had om regelingen binnen de Successiewet te kunnen evalueren.24
Databeperkingen en methodiek
Zoals eerder genoemd wordt onderzoek naar de opbrengsten en samenstelling schenk- en erfbelasting bemoeilijkt door het gebrek aan gegevens over overgedragen vermogen waarover geen erfbelasting verschuldigd is, omdat voor bedragen beneden de vrijstellingsgrens geen aangifte hoeft te worden gedaan. Dit maakt het ramen van budgettaire gevolgen van beleidswijzigingen en het monitoren van beleid ingewikkeld, omdat voor deze groep onbekend is aan wie de nalatenschap toekomt en wat de hoogte van de nalatenschap exact is. Hierbij is de afweging gemaakt tussen de beschikbaarheid van data ten behoeve van monitoring en evaluatie het beperken van administratieve lasten. Eenzelfde situatie speelt bij ook de schenkbelasting, waarbij alleen voor schenkingen die boven de jaarlijkse vrijstellingsbedragen uitkomen of met toepassing van de eenmalige verhoogde vrijstellingen een aangifteplicht geldt. De gevolgen van de herziening van de Successiewet 2010 kunnen dus niet exact gemeten worden.
Het CBS publiceert jaarlijks statistieken over nalatenschappen. Voor ongeveer 35% van de overledenen zijn deze statistieken gebaseerd op de aangifte erfbelasting. Voor de resterende groep worden de integrale vermogensgegevens gebruikt op 1 januari van het jaar van overlijden.25 Dit illustreert de grootte van de groep nalatenschappen waarvoor geen erfbelastingdata beschikbaar zijn. Voor deze groep is de uiteindelijke nalatenschap onderhevig aan ontwikkelingen gedurende het jaar.26 Voor vermogensoverdrachten door middel van een schenking zijn bij het CBS enkel de aangiftegegevens schenkbelasting beschikbaar.27
Ten aanzien van de in het ESB artikel gebruikte data wil ik voor de volledigheid nog opmerken dat het aanmerkelijk belang door het CBS wel wordt meegenomen in de statistieken over nagelaten vermogen. De schatting van € 9 miljard aan onbelaste nalatenschappen is dus niet per definitie een onderschatting, zoals de onderzoekers stellen. Overigens staat het gebruik van de zogeheten «doorschuifregeling» bij een aanmerkelijk belang in ondernemingen, anders dan de auteurs veronderstellen, los van de schenk- en erfbelasting.
Al met al is het methodologisch niet eenvoudig – zelfs wanneer deze databeperkingen niet zouden spelen – om een accuraat beeld te vormen van de effecten van een beleidswijziging zoals de herziening in 2010. Feitelijk zou men de situatie zonder de herziening in de erfbelasting willen vergelijken met de situatie met de herziening. Deze eerste situatie nemen wij natuurlijk niet waar. In het artikel wordt daarom het aantal cent belastingopbrengsten per euro nalatenschappen geëxtrapoleerd naar het heden. Hoewel dit een grove indicatie geeft, is dit echter niet volmaakt.28
Tot slot
In het artikel worden de ontwikkelingen in de opbrengst van de erfbelasting sinds de herziening in 2010 onder de aandacht gebracht. Het kabinet presenteert jaarlijks de raming van de belastingontvangsten voor het huidige en komende jaar in de Miljoenennota. De gerealiseerde belastingontvangsten worden gepresenteerd in het Financieel Jaarverslag Rijk. In de Miljoenennota wordt ook de ontwikkeling van het budgettaire belang van alle fiscale regelingen jaarlijks gerapporteerd. Deze fiscale regelingen worden daarnaast periodiek geëvalueerd, zoals binnen de Successiewet met de schenkingsvrijstelling eigen woning in 202029 en de bedrijfsopvolgingsregeling in 2022 is gebeurd. Momenteel werk ik aan een onderzoek naar de toekomst van de schenk- en erfbelasting dat naar verwachting in 2024 naar de Kamer gestuurd zal worden. Dit onderzoek biedt een breder perspectief op de schenk- en erfbelasting.
Tevens zet het kabinet stappen om een doeltreffend en doelmatig fiscaal beleid te borgen. Zo hoort elke memorie van toelichting bij een wetsvoorstel dat tot een substantiële beleidswijziging leidt een evaluatieparagraaf te bevatten. Hierin staat aangegeven of en hoe het voorstel geëvalueerd gaat worden en welke data daarvoor nodig zijn. Daarmee wordt de monitoring van toekomstige herzieningen beter gewaarborgd. De databeperkingen en hun effect op het kunnen meten van substantiële beleidswijzigingen zoals de herziening van de schenk- en erfbelasting in 2010 onderstreept het concept dat meten, weten is. In lijn met de Kabinetsreactie30 op het IBO vermogensverdeling worden stappen gezet om de vermogensverdeling helder en in samenhang in beeld te brengen. Hiervoor worden veel van de beleidsopties overgenomen uit de beleidsrichting «Meten is weten».31
De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij
Zie bijvoorbeeld ook het IBO vermogensverdeling – Licht uit, spot aan: de vermogensverdeling. Kamerstuk 36 200 IX, nr. 4.
Kamerstuk 31 930, nr. 3. Wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten (vereenvoudiging bedrijfsopvolgingsregeling en herziening tariefstructuur in de Successiewet 1956, alsmede introductie van een regeling voor afgezonderd particulier vermogen in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Successiewet 1956)
Voor de wijziging bedroeg de vrijstelling binnen de BOR 75% van de goingconcernwaarde van het overgedragen ondernemingsvermogen. Deze vrijstelling werd verruimd tot 100% van € 1 mln aan ondernemingsvermogen en 83% over het meerdere. Tegelijk met de verruiming van de vrijstellingspercentages zijn de voorwaarden voor toepassing van de BOR gewijzigd met als insteek de regeling meer te richten op reële bedrijfsoverdrachten. Per saldo leidde dit pakket aan BOR-maatregelen tot een lastenverlichting van € 35 miljoen.
De in hoofdstuk 8 van de memorie van toelichting opgesomde manieren om schenk- en erfbelasting te vermijden zijn onder meer de herroepelijke schenking, de aanschaf van gefaciliteerd vermogen in zicht van overlijden en bepaalde testamentvormen zoals het turbotestament en het ik-opa-testament.
Kamerstuk 31 930. Brief van de Staatssecretaris van Financiën inzake de Wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten (vereenvoudiging bedrijfsopvolgingsregeling en herziening tariefstructuur in de Successiewet 1956, alsmede introductie van een regeling voor afgezonderd particulier vermogen in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Successiewet 1956)
In de tabel wordt, anders dan in het artikel, uitgegaan van de kasreeks in plaats van de reeks op transactiebasis. Bovendien begint de tabel in 2010 in plaats van 2007 in verband met databeperkingen. De opbrengsten van de successiebelasting als geheel (schenk- en erfbelasting) vallen voor 2010–2020 uit te splitsen naar schenkbelastingopbrengst en erfbelastingopbrengst.
CPB (2019), Effect van erfenissen en schenkingen op vermogensongelijkheid en de rol van belastingen.
CPB (2019) «Effect van erfenissen en schenkingen op vermogensongelijkheid en de rol van belastingen».
Het belang van de huizenprijzen voor de schenk- en erfontvangsten komt ook naar voren in de raming van de belastingontvangsten uit schenk- en erfbelasting in de Miljoenennota’s. Zie bijvoorbeeld het ramingsmodel van de belastingontvangsten in bijlage 5 van de Miljoenennota 2023, Kamerstuk 36 200, nr. 2.
CPB (2021): «Evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht». Volgens de evaluatie bedraagt in 2017 de belastingderving in de BOR € 411 mln. Hiervan slaat bij schenkingen en erfenissen, respectievelijk, circa € 314 mln en € 94 mln neer.
Met het hefboom effect wordt gedoeld op het idee dat het financieren met vreemd vermogen van een gegeven investeringsobject het rendement op het eigenvermogen schaalt. Des te meer vreemd vermogen, des te kleiner het benodigde eigenvermogen waardoor des te groter het rendement op het eigenvermogen is.
De waarde van een onroerende zaak wordt bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert (Wet waardering onroerende zaken artikel 18, lid 1). De waardepeildatum ligt één jaar voor het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld (Wet waardering onroerende zaken artikel 18, lid 2).
Dit wordt ook benadrukt in het rapport van het CPB (2019), Effect van erfenissen en schenkingen op vermogensongelijkheid en de rol van belastingen. Ook internationaal speelt dit probleem ook bijvoorbeeld in de context van het vaststellen van vermogensoverdrachten op basis van administratieve data. Zie hiervoor OECD (2021), «Inheritance taxation in OECD countries».
Zie SEO (2014) Evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht (Bijlage bij Kamerstuk 32 637, nr. 158), en CPB (2022) Evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht (Bijlage bij Kamerstuk 35 925 IX, nr. 30).
In totaal werd in de periode 2010–2012 € 650 mln opgehaald, dit is gemiddeld € 217 mln per jaar.
CBS (2023) Tabeltoelichting nalatenschappen. StatLine – Nalatenschappen; nagelaten vermogen, kenmerken (cbs.nl)
Denk hierbij bijvoorbeeld aan de Covid pandemie uitbraak begin 2020 waardoor effecten in waarde daalde en ondernemingsvermogen mogelijk ook daalde. Daar tegenover staat dat onroerend goed over dezelfde periode bijvoorbeeld in waarde is toegenomen. In Van Denderen (2006), één van de auteurs van het artikel, wordt bijvoorbeeld aangenomen dat een gepensioneerde circa 4% van diens vermogen per jaar inteert. Ook kan vermogen verder dalen doordat uit dit vermogen de kosten voor de uitvaart gedekt moeten worden, hetgeen kan leiden tot een overschatting van het aantal nalatenschappen.
Dit wordt beschreven in het rapport van het CPB (2019), Effect van erfenissen en schenkingen op vermogensongelijkheid en de rol van belastingen.
Het aantal cent erfbelastinginkomsten per euro nalatenschappen daalde bijvoorbeeld ook voor de herziening van de schenk- en erfbelasting al van circa 12,8 cent in 2007 naar 10,5 cent in 2009. Afhankelijk van de oorzaak van deze trend en de mate waarin deze heeft doorgezet varieert de verwachting van de erfbelastinginkomsten.
De verhoogde schenkingsvrijstelling eigen woning is per 2023 sterk verlaagd en wordt per 2024 volledig afgeschaft op grond van het Belastingplan 2023 (Kamerstuk 36 202).
Zoals ook onderstreept in de kabinetsreactie op het rapport IBO vermogensverdeling, Kamerstuk 36 200 IX, nr. 4.
Zo gaat Belastingdienst jaarlijks samen met het Ministerie van Financiën een lijst van opmerkelijke belastingconstructies in beeld brengen, verzoekt het kabinet het CBS om jaarlijks tegelijk met de Voorjaarsnota
een infographic met relevante figuren naar de Kamer te sturen en werkt het kabinet aan continue verbetering van benodigde data voor monitoring en evaluaties.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31066-1222.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.