31 066 Belastingdienst

Nr. 1015 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 mei 2022

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Rechtsbescherming over de brief van 22 februari 2022 over voortgang aanpak uithuisplaatsingen kinderopvangtoeslag (Kamerstuk 31 066, nr. 979), over de brief van 31 maart 2022 over uitvoering aanpak uithuisplaatsingen kinderopvangtoeslag (Kamerstuk 31 066, nr. 997) en over de brief van 31 maart 2022 over de reactie op verzoek commissie om meer informatie over het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar hoe de jeugdbescherming is omgegaan met gezinnen die gedupeerd zijn door de toeslagenaffaire (Kamerstukken 31 839 en 31 066, nr. 817).

De vragen en opmerkingen zijn op 11 april 2022 aan de Minister voor Rechtsbescherming voorgelegd. Bij brief van 9 mei 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De adjunct-griffier van de commissie, Nouse

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

4

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

5

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

7

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

10

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de GL-fractie

11

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

13

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

14

 

Vragen en opmerkingen van het lid van de BIJ1-fractie

15

 

Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt

16

     

II

Antwoord / Reactie van de Minister

18

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister voor Rechtsbescherming die hij mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris voor Toeslagen en Douane heeft gestuurd over de voortgang van de aanpak voor gedupeerde ouders en kinderen die te maken hebben of hebben gehad met uithuisplaatsing.

De leden van de VVD-fractie onderstrepen de noodzaak om de gezinnen te helpen die door toedoen van de overheid buitengewoon veel leed zijn toegedaan. Deze leden delen de noodzaak die de Minister beschrijft om alles op alles te zetten om het vertrouwen van de ouders en kinderen in de overheid te herstellen en hen op de kortst mogelijke termijn passende hulp en ondersteuning te bieden.

De leden van de VVD-fractie maken van deze gelegenheid gebruik om de Minister een aantal vragen te stellen over de aanpak.

Landelijk ondersteuningsteam

De leden van de VVD-fractie achten het van belang dat gedupeerde ouders en kinderen zo snel, laagdrempelig en zorgvuldig mogelijk toegang krijgen tot ondersteuning. Deze leden lezen dat de aanpak van de Minister ziet op alle kinderen en ouders die te maken hebben gehad met zowel een uithuisplaatsing via een kinderbeschermingsmaatregel als zonder een kinderbeschermingsmaatregel. Kan de Minister nogmaals bevestigen dat hier zowel alle verplichte en door de kinderrechter opgelegde uithuisplaatsingen onder worden verstaan, als alle onverplichte uithuisplaatsingen waarbij mogelijk drang is uitgeoefend op ouders om kinderen uit huis te laten plaatsen? In de brief van de Minister lezen deze leden dat er pilots lopen waarin de Minister onderzoekt hoe deze laatste groep ouders het beste kan worden bereikt. Kan hier een nadere toelichting op worden gegeven? Welke maatregelen worden getroffen om deze groep ouders en kinderen beter en ook sneller in beeld te brengen? Hoeveel ouders in deze groep zijn inmiddels in beeld bij het ondersteuningsteam?

De leden van de VVD-fractie lezen dat, nadat ouders en/of kinderen hebben aangegeven ondersteuning te willen, er twee sporen zijn waarlangs het ondersteuningsteam hen kan begeleiden. Welke maatregelen treft de Minister om ouders en kinderen in beeld te krijgen, zodat zij zich kunnen aanmelden bij het ondersteuningsteam? Kan de Minister aangeven of wordt overwogen meer maatregelen te treffen om proactief gedupeerde ouders en kinderen te informeren over het aanbod van het ondersteuningsteam? Zijn inmiddels bijvoorbeeld alle gemeenten aangeschreven of bij hen ouders of kinderen bekend zijn? Ook vragen deze leden wanneer de eerste resultaten van het ondersteuningsteam met de Kamer kunnen worden gedeeld.

De leden van de VVD-fractie lezen dat het ondersteuningsteam de situatie van ouders en kinderen in kaart brengt en begeleidt. Op de website van het ondersteuningsteam is daarnaast te lezen dat het ondersteuningsteam geen taken overneemt van andere professionals. Op welke wijze kan het ondersteuningsteam wel enige doorzettingsmacht uitoefenen wanneer gedupeerde ouders en kinderen tegen belemmeringen aanlopen tijdens de ondersteuning van het ondersteuningsteam? Kan ook nader worden toegelicht hoe ervoor wordt gezorgd dat het ondersteuningsteam tijdig de juiste informatie ontvangt van alle relevante instanties over de desbetreffende ouders en kinderen? Deze leden benadrukken hierbij dat inmiddels bij de belastingdienst informatie over gedupeerde ouders bekend is, waardoor ook tijdig relevante informatie kan worden gedeeld met het ondersteuningsteam.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts of er bij de ondersteuning van ouders en kinderen nog meer mogelijkheden zijn om het initiatief tot het bieden van ondersteuning meer van de lokale en nationale overheid te laten uitgaan.

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat op grond van privacyregels jeugdbeschermingsorganisaties niet te horen krijgen welke gezinnen exact naar voren komen in de analyse van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Om die reden is jeugdbescherming meestal afhankelijk van ouders of kinderen die zichzelf melden. Klopt het dat er privacyregels in de weg staan aan het in contact brengen van gedupeerde ouders met het ondersteuningsteam? Zo ja, welke regels zijn dat en wat is de Minister voornemens te doen om dit knelpunt op te lossen?

Kosteloze rechtsbijstand

De leden van de VVD-fractie steunen de regeling die de Minister treft om kosteloze rechtsbijstand mogelijk te maken voor gedupeerde ouders die te maken hebben met een uithuisplaatsing met een kinderbeschermingsmaatregel. Geldt deze regeling ook voor gedupeerde ouders die te maken hebben (gehad) met uithuisplaatsing zonder kinderbeschermingsmaatregel? Deze leden zijn van mening dat een advocaat ouders kan ondersteunen bij hun contacten met de overheid en in juridische procedures. Is er voldoende capaciteit om die juridische procedures snel te kunnen behandelen? Deze leden lezen dat het streven is de regeling inwerking te laten treden per 1 juni 2022 en met terugwerkende kracht zal gelden vanaf april 2022. Zij lezen ook dat er op het moment van de brief van 31 maart 2022 (Kamerstuk 31 066, nr. 997), over de uitvoering van de aanpak, al aan 14 gedupeerde ouders ondersteuning is geboden door het ondersteuningsteam. Mogelijk hebben deze ouders ook al eerder dan 1 april bijstand verzocht en hebben advocaten voor deze ouders werkzaamheden verricht en kunnen ouders voor deze werkzaamheden geen aanspraak maken op de subsidieregeling. Kan de Minister motiveren waarom is gekozen voor een regeling met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2022 en niet bijvoorbeeld 1 januari 2022?

Onafhankelijk onderzoek

De leden van de VVD-fractie lezen dat het onderzoek van de Inspecties zich onder andere richt op de vraag hoe de jeugdbeschermingsketen omging met de gedupeerde gezinnen. Deze leden achten het van belang dat de gedupeerden op een adequate en doeltreffende manier worden betrokken voor en tijdens het onderzoek. Op welke wijze is betrokkenheid van ouders én de betrokkenheid van kinderen gewaarborgd bij het onderzoek van de Inspecties?

Tijdens de technische briefing van 15 maart jl. aan de Kamer heeft de Inspecteur-Generaal (IG) van de Inspectie Justitie en Veiligheid kenbaar gemaakt dat hij de Kamer wil informeren zonder begeleidende reactie van de Minister voor Rechtsbescherming omwille van transparantie. Tevens heeft de IG tijdens de technische briefing kenbaar gemaakt dat de onderzoeksopzet met de Kamer zal worden gedeeld. Is de Minister bereid om de gedetailleerde onderzoeksopzet met informatie over de analysetechnieken en variabelen van het kwantitatieve onderzoek, gelijktijdig met de beantwoording van de vragen van dit schriftelijk overleg naar de Kamer te sturen?

De Minister beschrijft dat hem is gebleken dat er, naast het onderzoek door de Inspecties en de hulp aan ouders via het onafhankelijke ondersteuningsteam, behoefte bestaat om aanvullend onderzoek in te stellen door een commissie. Kan nader worden toegelicht wat volgens de Minister exact dient te worden onderzocht door een commissie en hoe het onderzoek van een commissie zich verhoudt tot het onderzoek van de Inspecties?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse, maar ook met enige zorg kennisgenomen van de Kamerbrief over de uitvoering aanpak uithuisplaatsingen kinderopvangtoeslag. Uithuisplaatsingen zijn volgens deze leden in alle gevallen een zeer betreurenswaardige zaak en zeker als acties van de overheid (mogelijk) verband hebben gehad met de oorzaken van deze uithuisplaatsingen. In die gevallen past de overheid ook een zware verantwoordelijkheid om alles op alles te zetten voor oplossingen waar dat mogelijk is.

De leden van de D66-fractie merken op dat de brief niet verwijst naar het actieplan verbetering feitenonderzoek dat de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de motie-Bergkamp (Kamerstuk 34 550 XVI, nr. 86.). Deze leden merken op dat veel signalen vanuit de betreffende ouders wijzen op tekortkomingen in het feitenonderzoek. Kan de Minister ingaan op deze signalen en in hoeverre het actieplan reeds tot voldoende verbeteringen heeft geleid of dat aanvullende maatregelen nodig zijn? Is de Minister bereid te bezien of er bij het onderzoek over hoe de jeugdbeschermingsketen omging met gedupeerde gezinnen ook aandacht was voor de rol van waarheidsvinding en het feitenonderzoek bij deze gezinnen?

De leden van de D66-fractie onderschrijven de inzet van het kabinet om ouders te ondersteunen met kosteloze rechtsbijstand. Betekent kosteloze rechtsbijstand dat een gang naar de rechter voor deze ouders in alle gevallen daadwerkelijk geheel zonder kosten is en geen enkel financieel effect heeft voor de ouders? Moeten de ouders bijvoorbeeld wel griffierechten betalen en telt deze kosteloze rechtsbijstand nergens mee als inkomen of vermogen? Wordt onderzocht in hoeverre deze kosteloze rechtsbijstand ook noodzakelijk is bij andere uithuisplaatsingen waar ouders te weinig recht wordt gedaan, zonder dat er een verband is met de kinderopvangtoeslag?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de uitvoering van de motie-Omtzigt (Kamerstuk 35 927, nr. 79) voor het onafhankelijk onderzoek. Kan de Minister ingaan op de wens van voornoemde leden dat de inzichten uit dat onderzoek ook echt gebruikt worden om de situatie voor ouders te verbeteren? Indien uit het onderzoek bijvoorbeeld blijkt dat uithuisplaatsing onnodig was geweest, kan er dan bij de behandeling van een casus (door gebruik van de onderzoeksresultaten) effectiever gewerkt worden aan terugplaatsing? Of indien blijkt dat wet- en regelgeving terugplaatsing van kinderen moeilijker maakt, terwijl dat wel in het belang van het kind zou zijn, zou dat dan kunnen leiden tot versnelde aanpassing van deze wet- en regelgeving zodat het ondersteuningsteam en andere partijen effectiever kunnen werken aan het helpen van ouders en terugplaatsen van kinderen waar dat mogelijk en in het belang van het kind is? Kortom: wat hebben de betrokken ouders en kinderen concreet en op korte termijn aan het onafhankelijk onderzoek?

De leden van de D66-fractie wijzen op de aankondiging in de brief van 22 februari jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 979) dat bredere bekendheid vanaf 1 april gegeven zal worden aan ouders en kinderen over de extra ondersteuning die dan beschikbaar is. Is het versterken van deze bekendheid inderdaad reeds gestart? En betreft dat slechts de acties zoals genoemd in de brief onder het kopje «kenbaarheid» of zijn er andere acties naar aanleiding van deze aankondiging? Kan de Minister toelichten hoe specifiek kinderen ook op de hoogte worden gesteld over de mogelijke ondersteuning?

De leden van de D66-fractie vinden het goed dat het Landelijk Ondersteuningsteam is opgezet. Zij vragen wel wat het tijdspad is voor dit team. Blijven zij actief totdat ze elke casus behandeld hebben? Welk tijdspad ziet de Minister daarbij voor zich?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

Beseft de Minister dat in het belang van zowel de kinderen als de ouders het contact tussen hen met de grootste spoed hersteld dient te worden? Zo ja, welke concrete maatregelen heeft de Minister hiertoe genomen sinds zijn aantreden?

Kan de Minister per kind aangeven welke rol de toeslagenaffaire speelde bij de uithuisplaatsing? Zo nee, waarom niet?

Weten alle kinderen dat de toeslagenaffaire aanleiding tot hun uithuisplaatsing was en weten zij van de kwalijke rol die de overheid hierin speelde? Is dit aan de uithuisgeplaatste kinderen uitgelegd? Zo nee, waarom niet? Acht de Minister het niet belangrijk dat de kinderen weten dat hun ouders geen schuld hadden aan de uithuisplaatsing?

Zijn alle kinderen nu in beeld? In totaal is het ondersteuningsteam betrokken bij 31 kinderen die uit huis geplaatst zijn. Zijn er al kinderen met hun ouders herenigd? Zo nee, waarom niet? In hoeveel gevallen is er al contact hersteld?

Kan de Minister aangeven binnen hoeveel minuten de rechter besliste over de uithuisplaatsing, uitgesplitst per kind?

Kan de Minister aangeven in hoeveel van de gevallen de rechter tijdens de eerste zitting niet beschikte over een volledig dossier, maar waarbij desondanks toch het advies voor uithuisplaatsing overgenomen, uitgesplitst per kind?

Kan de Minister aangeven in hoeveel gevallen de ouders bij de rechter hebben ingebracht dat hun problemen door de belastingdienst waren veroorzaakt en dus buiten hun schuld in de penarie terecht waren gekomen, uitgesplitst per kind? In hoeveel van de gevallen heeft de rechter dit argument mee laten wegen in de beslissing tot uithuisplaatsing?

Kan de Minister ten aanzien van de zogenaamde vrijwillige uithuisplaatsingen aangeven hoeveel ouders na enige periode van tijd hun kinderen teruggevraagd hebben en hoeveel van hen die kinderen toen direct teruggekregen, uitgesplitst per kind?

Waarom mogen gedupeerde ouders hun eigen kinderen niet spreken? Beseft de Minister dat door onmenselijke beslissingen de banden tussen ouders en kinderen volledig en vaak voor het leven verwoest worden? Welke maatregelen gaat de Minister concreet nemen om aan deze absurde situaties een einde te maken?

Het perspectief en de stem van het kind staan centraal. Kan het kind, als het zelf aangeeft graag weer bij zijn/haar ouder(s) te gaan wonen, op korte termijn weer thuis wonen? Zo nee, waarom niet? In hoeveel van deze 31 gevallen is hier sprake van?

Wat is de reden dat de pleegouders en de mensen in instellingen waar uithuisgeplaatste kinderen verblijven er niet alles aan doen om deze kinderen terug te laten gaan naar hun ouders? Is onderzocht in hoeverre toeslagen/financiële redenen hierbij een rol spelen? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?

Er komt onafhankelijk onderzoek naar verband tussen problemen kinderopvangtoeslag en uithuisplaatsingen in het algemeen. Prof. dr. R. (Ronald) W.J. Meester van de Vrije Universiteit Amsterdam, afdeling Wiskunde, kwam eerder tot de conclusie dat het aantal uithuisplaatsingen in het toeslagenschandaal te groot is om zonder meer aan het toeval toe te schrijven. Is de Minister bereid om hem te betrekken bij het onderzoek?

Klopt het dat de achternamen van de uithuisgeplaatste kinderen soms veranderd worden in de achternaam van het pleeggezin? Zo ja, bij hoeveel kinderen, uitgesplitst per leeftijd, is dit precies het geval? Welke maatregelen gaat de Minister concreet nemen om aan deze absurde situaties een einde te maken?

Klopt het dat in sommige gevallen zelfs de voornamen van de uithuisgeplaatste kinderen veranderd worden? Zo ja, bij hoeveel kinderen, uitgesplitst per leeftijd, is dit precies het geval? Welke maatregelen gaat de Minister concreet nemen om aan deze absurde situaties een einde te maken?

Op basis waarvan denkt de Minister te kunnen weten dat het in het belang van het kind is dat hij/zij in een pleeggezin blijft en dus nooit meer terug kan keren naar huis? Graag een aantal concrete voorbeelden. Welke procedurele/juridische regels belemmeren terugplaatsing van het kind? Is het mogelijk kinderen terug te plaatsen bij hun ouders na een periode van uithuisplaatsing langer dan 1 jaar? Wat zijn exact de richtlijnen die worden toegepast aangaande «hechting»? Klopt het dat de richtlijn wordt gehanteerd dat jonge kinderen na een half jaar te zeer gehecht zijn aan hun pleegouders en dat dan het advies vaak is om niet terug naar huis te gaan? Wat vindt de Minister van deze richtlijn? Zou niet altijd het streven moeten zijn dat uithuisgeplaatste kinderen worden herenigd met hun ouder(s)? Kan de Minister aangeven in welke situaties terugplaatsing van het kind niet tot de «juridische mogelijkheden» behoort? Waren de uithuisgeplaatste kinderen al langer in beeld of pas nadat de problemen met de belastingdienst gingen spelen?

Is onderzoek gedaan naar de trauma’s bij zowel de uithuisgeplaatste kinderen als hun ouders als gevolg van de uithuisplaatsing? Zo ja, kan de Minister aangeven wat hiervan de gevolgen zijn? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?

Zijn er meldingen van misbruik bekend bij de uithuisgeplaatste kinderen? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het exact, uitgesplitst per leeftijd? Welke maatregelen neemt de Minister om dit misbruik tegen te gaan? Wat gebeurt er met de betreffende kinderen indien er sprake is van misbruik?

Hoe is het verschil te verklaren dat Nederland aanzienlijk meer kinderen uit huis plaatst in vergelijking met in elk geval België, Zweden, Spanje, Portugal, Italië en Griekenland? Kan deze verklaring worden toegelicht, uitgesplitst per land?

Hoeveel van de kinderen die in Nederland uit huis worden geplaatst komen uiteindelijk weer thuis?

Kan de Minister nog eens reflecteren op de onafhankelijkheid van het onderzoek dat de Inspectie Justitie en Veiligheid is gestart? In hoeverre zal er sprake zijn van een compleet onderzoek, nu er geen zicht is op uithuisplaatsingen die plaatsvonden onder «drang»?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

Het zal de Minister niet verbazen dat bij de leden van de SP-fractie elke keer het bloed begint te koken als zij horen van nieuwe misstanden rondom het toeslagenschandaal. Dat mogelijk kinderen onterecht uit huis geplaatst zouden zijn is op zichzelf natuurlijk al een grof schandaal, maar dat dit noodlot uitgerekend de ouders ten deel valt die al slachtoffer zijn geworden van het handelen van de belastingdienst is helemaal hartverscheurend. Deze leden maken van deze mogelijkheid graag gebruik om enkele kritische vragen te stellen over het herstel dat door de regering is toegezegd.

De leden van de SP-fractie lazen in een recente voortgangsbrief (Kamerstuk 31 066, nr. 979) dat de eerste stap, wat de regering betreft, is om het leed en het onrecht dat ouders en kinderen is aangedaan te erkennen. Heeft deze erkenning inmiddels al plaats gehad bij alle betrokkenen? Zo nee, waarom niet? En wanneer zal dit dan wel het geval zijn?

De leden van de SP-fractie zouden graag wat meer inzicht willen krijgen in het landelijke ondersteuningsteam dat is opgezet. Uit hoeveel fte bestaat dit team op dit moment en naar hoeveel fte wil de Minister dit team laten doorgroeien? Bij hoeveel gesprekken zijn mensen uit dit team al aanwezig geweest? Wat voor expertise hebben de mensen van het landelijke ondersteuningsteam? Zijn dit vooral psychologen, mensen vanuit de jeugdbeschermingsketen of juist mensen van de belastingdienst zelf? Graag ontvangen voornoemde leden een nadere verduidelijking van de regering op dit punt. Op welke manier gaat ervoor gezorgd worden dat ouders vertrouwen krijgen in deze teams? Ze hebben immers niet altijd even positieve ervaringen met ondersteuningsteams vanuit ministeries.

De leden van de SP-fractie vragen vervolgens waarom de Minister er eigenlijk niet voor kiest om met kleine teams, per provincie, te werken waar mensen zich veilig kunnen melden en die kleinere teams doorzettingsmacht te geven? Is de Minister op de hoogte van het feit dat een dergelijk plan, waarbij tevens gewerkt zou moeten worden met het credo «naar huis, tenzij», reeds is gemaakt met advocaten en ouders en ook afgelopen jaar is aangeboden aan de voormalig Minister voor Rechtsbescherming, de heer Dekker, en premier Rutte? Waarom wordt dit plan niet opgevolgd?

Kan de Minister bevestigen, dan wel ontkennen, dat het nu ingerichte landelijke ondersteuningsteam nu feitelijk geen doorzettingsmacht en/of andere bevoegdheden heeft? Kan de Minister puntsgewijs uiteen zetten op welke punten hij vindt dat het voorstel zoals dit vorig jaar aan toenmalig Minister Dekker is aangeboden, niet toereikend is?

Het is fijn dat wanneer de toeslagenouders hun zaak bij de rechter aan willen vechten, zij hier vanaf heden kosteloze rechtsbijstand voor krijgen. Maar zou het niet nog veel beter zijn als de gang naar de rechter helemaal kan worden voorkomen en de gezinssituatie zonder lange, moeizame weg bij de rechter hersteld kan worden? Wat zijn de voornemens van de Minister op dit vlak? Deelt de Minister de mening dat mensen moeten worden bevrijd uit juridische procedures en niet opnieuw dezelfde procedures ingestuurd moeten worden? Is de Minister bekend met het feit dat de regeling voor kosteloze rechtsbijstand die voor de toeslagenouders is opgezet volledig faalt, omdat advocaten worden toegewezen (mensen kunnen niet hun eigen advocaat kiezen) en die advocaten te weinig tijd hebben om hun werk goed te doen? Waarom zou eenzelfde regeling in dit geval wél goed werken?

Voorts vragen de leden van de SP-fractie of gedupeerden ook aanspraak kunnen maken op vergoedingen van kosten die zij in het verleden hebben moeten maken aan advocaatkosten of kosten bij de rechtbank toen zij een uithuisplaatsing hebben aangevochten, maar geen recht hadden op kosteloze rechtsbijstand? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie hebben vernomen dat gewerkt wordt aan een klachtenmogelijkheid voor mensen die klachten hebben over het ondersteuningsteam. Is deze klachtenmogelijkheid er inmiddels al? Zo nee, waarom niet?

Over het onderzoek dat nu loopt naar de uithuisplaatsingen hebben de leden van de SP-fractie de volgende vragen. Is de vraag op basis van welke signalen dossiers zijn gevormd en uiteindelijk tot uithuisplaatsing is besloten onderdeel van het onderzoek? Zo ja, hoe krijgt dit precies vorm in het onderzoek? Zo nee, waarom niet? Wordt door de Inspectie nu ook onderzoek gedaan naar wat er voor 2015 is gebeurd of niet? Kan worden aangegeven of kinderen door meldingen van de Belastingdienst uithuisgeplaatst zijn? Is dit onderdeel van het onderzoek van de Inspecties?

Kan nader worden verklaard waarom uitgerekend de Inspectie de meest aangewezen partij is om dit te onderzoeken, nu de Inspectie zelf jarenlang signalen van mogelijk onterechte uithuisplaatsingen heeft gemist? Zou het niet goed zijn om juist ook het aandeel van de Inspectie te onderzoeken? Waarom heeft de Inspectie bijvoorbeeld niet als schild gefungeerd voor mensen die zich bij instanties ongehoord voelden? Kan ook worden verduidelijkt waarom de Inspectie niet naar het oordeel van de rechter gaat kijken? Als de Inspectie hier niet naar kijkt, kan dan wel een volledig beeld verkregen worden van de situatie? Voorts vragen deze leden of de Inspectie onderzoek gaat doen naar alle gevallen, of dat zij slechts enkele gevallen gaat onderzoeken en op basis daarvan conclusies zal trekken? Met andere woorden: komt er nu voor alle gevallen een volledig dossieronderzoek of niet? Gaat er nu eindelijk aan waarheidsvinding gedaan worden? Of beperkt het onderzoek zich tot de vraag of alle regeltjes netjes zijn opgevolgd? Klopt het voorts dat de vrijwillige uithuisplaatsingen niet (kunnen) worden meegenomen in dit onderzoek? Zo ja, waarom niet? Als dit klopt, hoe denkt de Minister dan alsnog een volledig beeld te kunnen schetsen van de ontstane situatie? Is de Minister niet bang dat er dan een blinde vlek ontstaat?

Ook zijn de leden van de SP-fractie benieuwd wat voor inzichten het gaat opleveren dat de Inspectie vergelijkingen gaat maken tussen de behandeling van toeslagenouders en anderen / niet-toeslagenouders? We weten inmiddels toch al dat de toeslagenouders anders zijn behandeld? En meer in het algemeen: wat hebben uiteindelijk de ouders en de kinderen die het betreft aan dit onderzoek?

De leden van de SP-fractie lazen in de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 31 maart jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 997) dat voor de organisaties in de jeugdbeschermingsketen een verandering van omstandigheden een reden zal zijn voor herbeoordeling van de gezinssituatie. Wat wordt hiermee precies bedoeld? Valt hier ook de omstandigheid onder dat de oorspronkelijke beslissing om een kind uit huis te plaatsen gebaseerd is op foutieve of onrechtmatige gegevens? Of wordt slechts gekeken of de huidige situatie een terugplaatsing rechtvaardigt of niet? Als mensen financieel nog steeds in zak en as zitten door het eerdere handelen van de overheid en nog geen (afdoende) financiële compensatie hebben gekregen van de overheid, kan hen dat dan worden tegengeworpen bij een mogelijke herbeoordeling? Met andere woorden: kan een trage financiële afhandeling van de overheid een rem zetten op een mogelijke herbeoordeling van de gezinssituatie en de daaruit voortvloeiende mogelijkheden tot hereniging? Zo ja, deelt de Minister de mening dat dit uiterst onwenselijk zou zijn? Wat gaat de Minister doen om dit te voorkomen? Deelt de Minister de mening dat het niet te verkroppen is dat ouders hun kind kwijtraken door problemen die veroorzaakt zijn door de overheid, waarna zij hun kind mogelijk niet terugkrijgen omdat de overheid te langzaam de schade afhandelt, wat vervolgens kan eindigen in een besluit een kind niet meer terug te plaatsen vanwege een veilige hechting bij het pleeggezin?

Verder vragen de leden van de SP-fractie hoe de Minister denkt over het opnemen van het recht op terugkeer en hereniging in het jeugdzorgbeleid. Klopt het dat bij kinderen niet ouder dan vijf jaar na een half jaar uithuisgeplaatst te zijn een terugkeer niet meer wenselijk is, en bij kinderen boven vijf jaar na een jaar uithuisplaatsing dit niet meer wenselijk is? Wat vindt de Minister daarvan? Deelt de Minister de mening dat situaties altijd weer getoetst moeten worden, ongeacht hoe lang de uithuisplaatsing al voortduurt? Deelt de Minister ook de mening dat dit sowieso betekent dat ouders recht hebben op contact met een hulpverlener en het maken van een plan voor de terugkeer van een kind in het eerste jaar dat dit kind uit huis geplaatst is? Deelt de Minister de mening dat een te grote caseload, te hoge werkdruk, te groot personeelstekort of welk probleem dan ook aan de aanbodkant van hulp er nooit toe mag leiden dat ouders permanent hun kind kwijtraken, zonder dat ze een eerlijke kans hebben gekregen dit kind weer terug in huis te krijgen?

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel situaties er bekend zijn van ouders die hun uithuisgeplaatste kinderen kunnen zien, maar die geen contact krijgen, zelfs niet na rechterlijke uitspraken, omdat bijvoorbeeld pleeggezin of Gecertificeerde Instellingen niet meewerken?

Kan worden aangegeven hoe opvolging is gegeven aan het rapport van de Raad Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ)1, die adviseerde dat altijd het perspectief van ouders en kind bij gezagsmaatregelen moet worden betrokken?

Tot slot wijzen de leden van de SP-fractie er op dat veel meer kinderen uithuisgeplaatst zijn die ook graag naar huis zouden willen of kunnen. Op welke manier gaat de Minister ervoor zorg dragen dat eventuele verbeteringen in de keten die naar voren komen uit dit onderzoek, uiteindelijk ook breder gaan worden ingezet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat gedupeerde ouders en kinderen die te maken hebben (gehad) met uithuisplaatsing zich vanaf 4 april jl. rechtstreeks kunnen aanmelden bij het ondersteuningsteam. Uiteraard is het aan deze gedupeerden zelf of zij daar gebruik van willen maken. En er is sprake van meerdere aanmeldingsmogelijkheden. Toch vragen deze leden of deze gedupeerden worden gestimuleerd om hulp van het ondersteuningsteam te vragen. Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet? Hoe kunnen ouders en kinderen ervan doordrongen raken dat het ondersteuningsteam neutraal en onafhankelijk is, zonder dat daarbij de indruk van het tegendeel ontstaat?

Het ondersteuningsteam is een aanvulling op de hulp vanuit de hersteloperatie toeslagen en de extra inspanningen van gemeenten, jeugdbescherming en de Raad voor de Kinderbescherming die al voor ouders beschikbaar is, lezen deze leden. Hoe vindt de samenwerking met deze partners plaats zodat krachten kunnen worden gebundeld en geen overlap plaatsvindt?

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de geldende bevoegdheden in de jeugdbeschermingsketen van kracht blijven, ook bij de beoordeling of sprake kan zijn van een herstel van de gezinssituatie. Hoeveel ouders met gezag of kinderen ouder dan 12 jaar hebben al om een herbeoordeling van de uithuisplaatsing gevraagd? Hoe wordt ervoor gezorgd dat de gezinssituatie zo snel als mogelijk hersteld wordt waardoor terugplaatsing eerder mogelijk wordt? Als beëindiging van de uithuisplaatsing nog niet aan de orde kan zijn, hoe wordt dan gezorgd dat dan wel op korte termijn contact tussen ouders en kinderen wordt hersteld of verbeterd?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat een regeling voor kosteloze rechtsbijstand met betrekking tot uithuisplaatsingen voor gedupeerde ouders per 1 juni 2022 in werking moet treden met terugwerkende kracht vanaf april. Hoe worden deze ouders op de hoogte gebracht dat zij nu al van deze regeling gebruik kunnen maken? Hoe en door wie worden ze ondersteund bij de aanvraag van deze regeling?

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

Landelijk ondersteuningsteam

De leden van de GroenLinks-fractie vragen als eerste waarom het zo lang heeft geduurd voordat een landelijk ondersteuningspunt is opgezet voor gedupeerde ouders. Kan de Minister zich voorstellen dat gedupeerde ouders hierdoor voelen dat kostbare tijd tussen de ouders en kinderen verloren is gegaan? En dat voor gedupeerde ouders elke maand dat zij mogelijk eerder contact kunnen krijgen met hun uit huis geplaatste kinderen telt?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief dat het landelijk ondersteuningsteam vanaf 4 april jl. van start is gegaan en dat gedupeerde ouders zich hier kunnen aanmelden. Zij vragen waarom gekozen is om eerst klein te beginnen met pilots in Almere en Rotterdam en niet gelijk alle aandacht is gestoken in het opzetten van een breed landelijk initiatief.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het ondersteuningsteam neutraal en onafhankelijk is. Kan de Minister hier meer uitleg over geven? Bijvoorbeeld door aan te geven welke mensen gaan werken bij het ondersteuningsteam. Deze leden vragen niet naar persoonsgegevens maar naar expertise en werkervaring. Hoe waarborgt de Minister dat zij echt onafhankelijk hun werk kunnen doen? En hoe gaat de Minister zorgen dat ouders voldoende vertrouwen hebben in de leden van het ondersteuningsteam? Is er een indicatie te geven van hoeveel gedupeerde ouders gebruik willen maken van het ondersteuningsteam? Op welke manier wordt de Kamer op de hoogte gehouden van hoe en of het ondersteuningsteam werkt en hoeveel ouders zich gemeld hebben?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook de genoemde website www.hetondersteuningsteam.nl bekeken en het viel deze leden op dat er nog weinig informatie op de site staat en de site nog vrij basaal, zelfs karig te noemen is. Wordt dit nog verder uitgebreid? Want een dergelijke site moet ouders wel het vertrouwen geven dat ze op de goede plek zitten.

Kosteloze rechtsbijstand

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de gedupeerde ouders naast hulp van het ondersteuningsteam, zich ook kunnen laten bijstaan door een gespecialiseerde advocaat om zich te verweren tegen een uithuisplaatsing met kinderbeschermingsmaatregel. De Minister zal hier kosteloze rechtsbijstand voor mogelijk maken via een subsidieregeling. Op welke manier wordt deze subsidieregeling uitgewerkt? Moeten ouders dat zelf aanvragen of worden ze hierbij geholpen? Op welke manier wordt de drempel hiervoor zo laag mogelijk gemaakt? Deze lezen dat gestreefd wordt om de subsidieregeling per 1 juni 2022 in werking te laten treden. Betekent dit dat de rechtsbijstand ook pas vanaf dat moment aan te vragen is of kan dat al eerder? Als het pas vanaf juni kan, deelt de Minister de mening dat dit opnieuw twee maanden vertraging oplevert waarin ouders geen vooruitgang kunnen boeken in het aanvechten van de kinderbeschermingsmaatregel en dus het herstellen van contact met hun kind? Wat gaat de Minister doen om de subsidieregeling zo snel mogelijk inzetbaar te hebben? En hoe lang blijft deze subsidieregeling in werking? Deze leden willen ook weten of deze kosteloze rechtsbijstand ook wordt aangeboden voor gedupeerde ouders die met een drangtraject te maken hebben gehad. Wordt dit hen ook aangeboden of is het alleen voor ouders die met uithuisplaatsing via een kinderbeschermingsmaatregel te maken hebben gehad? Deelt de Minister de mening dat juist ook ouders die met vrijwillige uithuisplaatsing te maken hebben gehad, rechtsbijstand verdienen?

Maatwerk

De leden van de GroenLinks-fractie staan achter het uitgangspunt dat het kind centraal moet staan bij de beoordeling of een kind terug kan naar de ouders of contact kan worden hersteld. Deze leden lezen dat een terugplaatsing gezien het perspectief van het kind niet altijd tot de mogelijkheden behoort, maar dit soms ook niet tot de juridische mogelijkheden behoort. Wat bedoelt de Minister hier precies mee? Kan de Minister de juridische mogelijkheden en onmogelijkheden hieromtrent schetsen? Welke juridische afwegingen worden gemaakt in het wel of niet terugplaatsen van een kind? In hoeverre speelt de aanvaardbare termijn daarin een rol? Klopt het dat deze termijn een half jaar is voor jonge kinderen en een jaar voor oudere kinderen? De Minister liet in eerdere antwoorden weten dat verlenging van de aanvaardbare termijn mogelijk is als de ouders groei laten zien in het herstellen van de veiligheid. Gebeurt verlenging van de aanvaardbare termijn vaak? Hoe vaak wordt afgeweken van de indicatieve aanvaardbare termijn? Welke andere mogelijkheden, behalve terugplaatsing, zijn er om het contact tussen ouders en kind te herstellen? In hoeverre is een vorm van contactherstel tussen ouders en kind het uitgangspunt in de begeleiding van ouders door het ondersteuningsteam?

Onafhankelijk onderzoek

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het eerste deel van het onderzoek van de Inspectie van Veiligheid en Justitie kwantitatief van aard zal zijn en dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) hierbij betrokken is. Is op dit moment al enige helderheid te geven met betrekking tot het aantal kinderen dat uithuisgeplaatst is van ouders die gedupeerd zijn van de toeslagenaffaire? Eerder werd aangegeven dat het om 1.115 kinderen zou gaan. De Minister had het recent in een televisieprogramma over 420 kinderen. Kan de Minister ophelderen wat het juiste aantal is en waarom er zo’n groot verschil tussen beide getallen zit? Zitten in deze getallen ook vrijwillige uithuisplaatsingen? Zo niet, hoe gaat de Inspectie dat aantal in beeld brengen bij het onderzoek? En gaat de Inspectie ook onderzoeken om hoeveel kinderen het gaat voor 2015?

Overig

De leden van de GroenLinks-fractie willen benadrukken dat het probleem van uithuisplaatsingen groter is dan alleen uithuisplaatsingen bij slachtoffers van de toeslagenaffaire. In Nederland worden teveel kinderen uithuisgeplaatst en ook in die zaken zijn er in het verleden (en mogelijk ook heden) nog fouten gemaakt. Dit wordt al jaren met grote regelmaat onder de aandacht van de regering gebracht. Erkent de Minister dit grotere probleem? Zo ja, wat gaat de Minister doen om die ouders te steunen, die ook te maken hebben gehad met een uithuisplaatsing waarbij er zaken fout zijn gegaan? Is het bijvoorbeeld mogelijk om het landelijk ondersteuningsteam ook voor deze groep ouders open te stellen of langer open te houden? In hoeverre gaat de Minister de kennis en kunde die nu wordt opgedaan bij de hulp aan gedupeerde toeslagenouders inzetten om de jeugdbeschermingsketen te verbeteren? Heeft de Minister scherp op het netvlies dat al in juni 2020, dus bijna twee jaar geleden, een motie van de leden van de GroenLinks-fractie is aangenomen die vraagt om een concreet plan van aanpak om het aantal uithuisplaatsingen te verminderen en gezinsgerichte hulp in te zetten (Kamerstuk 31 839, nr. 732)? Zo ja, waarom is er bijna twee jaar na dato nog steeds geen helder plan met concrete streefdoelen? Wat is nu de stand van zaken rondom de uitvoering van deze motie? Is de Minister bereid dit onderwerp in brede zin prioriteit te geven?

In dat verlengde willen de leden van de GroenLinks-fractie graag concreet antwoord op de volgende vragen. Wat gaat de Minister doen om het aantal uithuisplaatsingen in Nederland drastisch naar beneden te brengen? Wat gaat de Minister doen om ervoor te zorgen dat ouders de juiste rechtsbijstand hebben op het moment dat er sprake is van een uithuisplaatsing? Wat gaat de Minister doen om drangtrajecten te voorkomen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie danken de Minister voor zijn voortgangsbrieven over de uitvoering van de aanpak uithuisplaatsingen bij gedupeerde ouders van de toeslagenaffaire. Deze leden maken van de gelegenheid gebruik om enkele vragen te stellen.

De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen instemmen met het landelijke ondersteuningsteam dat naast de gemeentelijke steunpunten van start is gegaan. Dat de aanpak van het ondersteuningsteam ook gebaseerd is op de ervaringen uit de pilots in Almere en Rotterdam geeft deze leden meer vertrouwen in de effectiviteit van het werk van het ondersteuningsteam. Tegelijk betreuren deze leden het zeer dat pas een half jaar nadat bekend werd dat er meer dan 1.000 kinderen van gedupeerde ouders uit huis zijn geplaatst een team van professionals beschikbaar is om deze ouders en hun kinderen bij te staan. Deze leden voelen enorme urgentie bij het rechtzetten van onrecht, in de gevallen dat kinderen onterecht gescheiden van hun ouders opgroeien door toedoen van onrechtmatig handelen van de overheid. Kan de Minister aangeven hoe groot de capaciteit van het landelijk ondersteuningsteam is? Voornoemde leden vragen de Minister ook hoe gedupeerde ouders persoonlijk benaderd en geïnformeerd worden over het ondersteuningsaanbod van het landelijk ondersteuningsteam, de mogelijkheden bij gemeenten en de Gecertificeerde Instellingen. Deze leden lezen bovendien dat slechts enkele Gecertificeerde Instellingen aparte teams hebben opgericht om de situaties van betreffende ouders en kinderen opnieuw te beoordelen. Kan de Minister aangeven welke Gecertificeerde Instellingen dit wel doen en welke niet? Gaat de Minister de Gecertificeerde Instellingen die dit nog niet doen aansporen om hier ook vorm aan te geven?

De leden van de ChristenUnie-fractie zien in de aanpak van het ondersteuningsteam dat persoonlijke aandacht, tijd en uitleg van onafhankelijke professionals als mogelijke positieve aspecten voor de begeleiding van ouders en kinderen rond uithuisplaatsingen in het algemeen. Deze leden vragen op welke manier deze aanpak wordt gemonitord en hoe lessen uit deze aanpak worden getrokken en toegepast bij alle ouders die te maken krijgen met een beschermingsmaatregel of een vrijwillige uithuisplaatsing. Als de Minister dit nog niet van plan is, welke mogelijkheden ziet de Minister hiervoor?

Een van de mogelijkheden van de kinderrechter om een uithuisplaatsing te beëindigen is als ouders met gezag of kinderen ouder dan 12 jaar de rechter vragen om een machtiging op te heffen of kortere tijd te laten duren op grond van gewijzigde omstandigheden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of procesbegeleiders ouders ook ondersteunen om van deze mogelijkheid kennis te nemen en deze te benutten, mochten ouders of kinderen hier gebruik van willen maken.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister een stand van zaken kan geven over de inspanningen die hij verricht om de terugplaatsing na een uithuisplaatsing te laten monitoren.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen met instemming dat de Minister bereid is om aanvullend onafhankelijk onderzoek door een commissie met de Kamer te verkennen. Zij gaan hierover graag op korte termijn met de Minister over in gesprek.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de brieven van de Minister. Zij hebben waardering voor de inspanningen, maar voelen ook de behoefte om enkele vragen te stellen.

Ondersteuningsteam

De leden van de SGP-fractie vragen op welke wijze het onderscheid tussen het al dan niet aanwezig zijn (geweest) van een maatregel van kinderbescherming doorwerkt in de mogelijkheid tot terugkeer van kinderen. Kunnen ouders er in de situatie van vrijwillige uithuisplaatsing op rekenen dat kinderen weer kunnen terugkeren naar huis?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de verwijzing naar het belang van het kind als criterium voor de mogelijkheid van hereniging erg onbepaald is. Deze leden vragen de Minister om nader te duiden welke ijkpunten richting geven aan het belang van het kind, mede op basis van de inspanningsverplichtingen van de staat zoals die blijken uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Deze leden vragen of de Minister in ieder geval kan bevestigen dat factoren die buiten de directe sfeer van de kinderbescherming liggen, zoals armoede, en die gevolg zijn van overheidshandelen niet als belemmering kunnen gelden voor het voortzetten van een maatregel van kinderbescherming en dat het bij zulke factoren de taak van de overheid is om ouders te ontzorgen.

Rechtsbescherming

De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat al geruime tijd wordt geconstateerd dat kinderrechters onvoldoende tijd kunnen besteden aan een zorgvuldige beoordeling van verzoeken tot het opleggen van maatregelen van kinderbescherming. Deze leden vinden het van belang dat dit probleem zich in ieder geval niet opnieuw voordoet bij mogelijke zaken die voortvloeien uit deze hersteloperatie en dat ook voldoende specialistische expertise ingezet dient te worden. Zij vragen welke afspraken de Minister hierover heeft gemaakt met de Raad voor de rechtspraak. Eveneens vragen zij of het vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid niet wenselijk is dat bij afwijzingen van de wensen van ouders en het continueren van maatregelen van kinderbeschermingen standaard een rechterlijke beoordeling wordt gevraagd, tenzij ouders hier uitdrukkelijk van af willen zien. Het kan immers een extra belasting zijn als de verantwoordelijkheid hiervoor opnieuw bij de ouders wordt gelegd, ondanks de beschikbaarheid van kosteloze ondersteuning. Deze leden wijzen op de rechtsfiguur van het ambtshalve beroep van de Minister tegen zijn eigen besluit bij het ontnemen van het Nederlanderschap bij verstek en vragen een reactie op de mogelijke toepasbaarheid ervan in deze context. Tot slot vragen deze leden hoe en wanneer de Minister rapporteert over de inspanningen van de rechtbanken om ook buiten de context van de kinderopvangtoeslag meer tijd beschikbaar te stellen aan rechters voor een zorgvuldige beoordeling.

Onderzoeken en rapportages

De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister nu en in het vervolg wil aangeven in hoeveel gevallen sprake is van uithuisplaatsingen met en zonder maatregel van kinderbescherming en in hoeveel gevallen in beide categorieën sprake is van hereniging van ouders met hun kinderen. Eveneens vragen deze leden of de onderzoeken er ook op gericht zijn te ontdekken in hoeverre in deze situatie sprake is geweest van oneigenlijke drang om ouders tot vrijwillig uithuisplaatsing te brengen.

De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat de stand van zaken is als het gaat om de onafhankelijke (advies)commissie die zich zou richten op onderzoek naar de rechtspositie en rechtsbescherming van ouders en kinderen naar aanleiding van de misstanden als gevolg van de kinderopvangtoeslag. Deze leden vragen of de commissie zich, evenals de inspectie, uitdrukkelijk laat informeren door slachtoffers en hoe betrokkenen op de hoogte worden gebracht van de mogelijkheden om hun ervaringen te delen.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe ten behoeve van het bredere stelsel van kinderbescherming, gebruik wordt gemaakt van de ervaringen en inzichten die nu in het kader van de kinderopvangtoeslag worden opgedaan.

Vragen en opmerkingen van het lid van de BIJ1-fractie

Aanpak

Ht lid van de BIJ1-fractie vraagt wie de regie en de beslismacht heeft over het beantwoorden van de vraag of herstel van de gezinssituatie wenselijk en mogelijk is. Daar de bewindspersonen aangeven dat het belang, het perspectief en de stem van het kind centraal dienen te staan, is het lid benieuwd naar de manier waarop dit proces is vormgegeven, hoe het belang van het kind wordt gewaarborgd en hoe het (al dan niet emotionele) herstel van zowel ouder als kind een plek krijgt.

Voortgang

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt hoe Gecertificeerde Instellingen weten wanneer er in een bepaalde situatie sprake is van gedupeerde ouders en kinderen. De Minister voor Rechtsbescherming geeft immers aan dat de Gecertificeerde Instellingen niet vanzelf weten of er compensatie is of dat er schulden zijn, of dat deze binnenkort worden opgelost, en dat dergelijke informatie door ouders zelf moeten worden ingediend bij een eventueel formeel verzoek voor een herbeoordeling. Dit lid vraagt of er een mogelijkheid is om die informatie geïntegreerd in het systeem te krijgen, zonder tussenkomst van en extra lasten voor de gedupeerde ouders? Kunnen er korte lijntjes gesloten worden tussen de jeugdbeschermingsketen of de Gecertificeerde Instellingen en het Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) bijvoorbeeld?

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt naar het verloop van de gesprekken met Gecertificeerde Instellingen waarbij het gaat om aparte teams in te richten die samen met gemeenten de herbeoordelingen doen van gedupeerde families. Welke Gecertificeerde Instellingen hebben die teams al, welke Gecertificeerde Instellingen nog niet en wat hebben die Instellingen nodig om dergelijke teams alsnog op te richten? En wat doet de Minister om deze noden en behoeften te faciliteren? Dit lid vraagt tevens naar de precieze samenstelling van de expertgroep die de kwaliteit van het ondersteuningsteam bewaakt.

Vervolgstappen

Het lid van de BIJ1-fractie is verheugd om herhaaldelijk te lezen dat de ontwikkeling van de verschillende aanpakken in samenspraak en samenwerking met gedupeerde ouders en kinderen plaatsvindt. Dit lid vraagt of de Minister over deze samenwerking kan uitweiden. Waar, wanneer en in hoeverre krijgen ouders en kinderen de kans om gehoord te worden en in hoeverre worden hun bijdragen ook daadwerkelijk verwerkt in de ontwikkelde aanpakken? Hebben de ervaringsdeskundigen zelf bijvoorbeeld doorzettingsmacht, een beslissende stem of worden zij slechts ingevlogen voor het delen van inzichten, het verstrekken van informatie of het beoordelen van reeds ontwikkelde oplossingen en beleid?

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt wanneer de Minister ons wél zicht op de resultaten van de terugplaatsingen kan bieden.

Onderzoek

Het lid van de fractie van BIJ1 is benieuwd naar de valkuilen van onderzoek aan de hand van de Inspecties. Wat zou de onafhankelijkheid van de Inspecties in dit onderzoek eventueel kunnen ondermijnen volgens het kabinet?

Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt

Het lid Omtzigt heeft met een mengeling van verbazing en teleurstelling kennisgenomen van de brieven over de acties om de kinderen die uithuisgeplaatst zijn te ondersteunen.

Hij roept twee zaken in herinnering. Ten eerste is in oktober al naar buiten gekomen dat er 1.115 kinderen uit huis geplaatst zijn (geweest) (met rechterlijke tussenkomst) van de groep van 50.000 kinderen die toen erkend waren als slachtoffer door de belastingdienst. De premier beloofde het goed uit te zoeken. De Kamer nam unaniem een motie aan die een aantal zaken aan de regering vroeg, namelijk om onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de omvang van het probleem en hoe dit jarenlang heeft kunnen gebeuren, om voorstellen te doen over hoe en wanneer ouders en kinderen herenigd worden in gevallen waar uithuisplaatsing nu nog voortduurt, om een meldpunt op te zetten voor ouders die hiermee te maken gehad hebben, om aan te geven hoe recht gedaan kan worden aan ouders en kinderen en om de Kamer binnenkort te informeren hoe deze motie ter hand genomen wordt (Kamerstuk 35 927, nr. 79).

Statistisch onderzoek

Het lid Omtzigt had verwacht dat er in april ten minste duidelijkheid ontstaan was over de samenstelling van de groep door een nadere statistische analyse en door het opsporen van de ouders en de kinderen. Kan de Minister aangeven hoeveel kinderen nu erkend zijn als slachtoffer? Kan de Minister aangeven hoeveel van deze kinderen na machtiging van de rechter uit huis geplaatst zijn na 2015? Kan de Minister aangeven hoeveel van deze kinderen na machtiging van de rechter uit huis geplaatst zijn voor 2015? Kan de Minister aangeven hoeveel van deze kinderen zogenaamd vrijwillig uit huis geplaatst zijn (eventueel uitgesplitst voor en na 2015)?

De regering schermt met het 430 kinderen voor een lopende uithuisplaatsing. De peildatum hiervoor is 1 januari 2021. Kan de Minister aangeven wat er gebeurd is met deze kinderen in het afgelopen jaar? Hoeveel kinderen zijn teruggekeerd naar hun ouders, hoeveel kinderen zijn 18 geworden, hoeveel kinderen zijn nog steeds uit huis geplaatst en bij hoeveel kinderen is het ouderlijk gezag geëindigd en zijn deze kinderen dus definitief in een instelling of een pleeggezin geplaatst? Kan de Minister ook aangeven wat er gebeurd is met de groep van 1.115 – 430 = 685 kinderen? Hoeveel zijn ouder dan 18, hoeveel zijn teruggekeerd naar hun ouder(s) en hoeveel kinderen verblijven in een pleeggezin of instelling? Hoeveel van de kinderen die op enig moment uit huis geplaatst zijn, zijn in beeld bij de autoriteiten, zo vraagt het lid Omtzigt. En als dat aantal klein is, waarom is er tussen oktober en 1 april geen actie ondernomen?

Ondersteuningspunt

Het lid Omtzigt wil graag weten hoeveel meldingen er sinds 4 april tot nu toe binnen zijn gekomen bij het ondersteuningspunt en hoeveel hiervan inmiddels een procesbegeleider toegewezen hebben gekregen. Dit lid vraagt zich daarnaast af hoeveel procesbegeleiders er beschikbaar zijn bij dit ondersteuningspunt en over welke professionele achtergrond zij beschikken. Is er bij een grote hoeveelheid aanmeldingen sprake van prioritering wie eerst geholpen wordt en op basis van welke factoren? Wat bedoelt de Minister in zijn brief van 31 maart jl. met het begeleiden bij het zetten van stappen richting het gewenste vervolg voor de betreffende ouder en kind en wat kan de procesbegeleider concreet betekenen voor deze ouders en kinderen? Kan de Minister een aantal voorbeelden noemen van verandering van omstandigheden die reden kunnen zijn tot herbeoordeling van een uithuisplaatsing? Heeft er bij gedupeerden die zich hebben gemeld bij het ondersteuningsteam inmiddels herstel van contact tussen ouder en kind(eren) kunnen plaatsvinden? Is er inmiddels één of meerdere lopende uithuisplaatsing van gedupeerden beëindigd, mede door hulp van het ondersteuningsteam? Welk mandaat en welke mogelijkheden hebben de medewerkers van het ondersteuningspunt?

Subsidieregeling

Het lid Omtzigt is benieuwd of een subsidieregeling samen met de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), voor kosteloze rechtsbijstand eindelijk verzekerd is voor gedupeerden. Ook vraagt dit lid of er sprake is van eventuele overlap tussen het ondersteuningsteam, hulp vanuit de UHT, gemeenten, Gecertificeerde Instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming. Zo ja, hoe wordt deze overlap en eventuele samenwerking gecoördineerd om meer onduidelijkheid, in communicatie en verantwoordelijkheden, naar gedupeerden te voorkomen? Hoe wordt effectiviteit in het daadwerkelijk helpen van gedupeerden geborgd en welke rol voor de procesbegeleider ziet u hier?

Vooronderzoek

Het Lid Omtzigt leest dat het CBS in het vooronderzoek nagaat of het mogelijk is om op basis van beschikbare databestanden een objectieve en transparante uitspraak te doen over de eventuele disproportionaliteit. Kunt u nader toelichten hoe het staat met voortgang van het vooronderzoek? En op wat voor voorwaarden baseert het CBS dat deze databestanden genoeg objectief en transparant zijn? Tot hoe ver gaat deze data waar nu over wordt geoordeeld in het vooronderzoek terug? Dit lid vraagt ten slotte of er momenteel bij het onderzoek door de Inspectie Justitie en Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd voldoende aandacht ligt bij de daadwerkelijke en spoedige terugplaatsing van onrechtmatige uithuisplaatsingen?

Onderzoek inspecties

Het lid Omtzigt begrijpt echt niet hoe onderzoek van de twee inspecties, die systeemtoezicht hadden moeten houden, onafhankelijk onderzoek kan zijn, zoals bedoeld in de motie hierboven (Kamerstuk 35 927, nr. 79). Dit lid had verwacht dat er echt onderzoek zou plaatsvinden dat onafhankelijk zou zijn van partijen die een rol gespeeld hebben in het stelsel. Het feit dat de Minister daar niet voor kiest, laat zien dat de regering onvoldoende geleerd heeft van hoe het mis ging met bijvoorbeeld de commissie-Donner.

In het onderzoek dient niet alleen het verschil onderzocht te worden met andere gezinnen, maar ook of deze ouders en kinderen op een fatsoenlijke manier behandeld zijn. Komen de volgende deelvragen aan de orde: Zijnde uithuisplaatsingen gebeurd conform Europees Recht (jurisprudentie artikel 8 EVRM bijvoorbeeld)? Is er bij de uithuisplaatsingen ook fatsoenlijk onderzoek geweest naar de omstandigheden waarin de ouders verkeerden? Bij hoeveel uithuisplaatsingen is in het dossier terug te vinden dat de situatie terug te leiden is op het acuut moeten terugbetalen van grote sommen geld aan de belastingdienst? En indien dat niet in het dossier staat, hoe komt dat dan? Is er dan wel fatsoenlijk onderzoek gedaan?

Het lid Omtzigt verneemt graag wie er als externe adviseurs het onderzoek begeleiden en begrijpt niet waarom dat niet eerder gemeld kon worden. Dit lid dankt de Minister voor de opening voor een echt extern en onafhankelijk onderzoek: wanneer komt de opzet daarvan gereed, zo vraagt dit lid.

II Reactie van de Minister voor Rechtsbescherming, mede namens de Staatssecretaris van VWS en de Staatssecretaris Toeslagen en Douane

1. De vragen van de leden van de VVD-fractie

Deze leden lezen dat de aanpak van de Minister ziet op alle kinderen en ouders die te maken hebben gehad met zowel een uithuisplaatsing via een kinderbeschermingsmaatregel als zonder een kinderbeschermingsmaatregel. Kan de Minister nogmaals bevestigen dat hier zowel alle verplichte en door de kinderrechter opgelegde uithuisplaatsingen onder worden verstaan, als alle onverplichte uithuisplaatsingen waarbij mogelijk drang is uitgeoefend op ouders om kinderen uit huis te laten plaatsen? In de brief van de Minister lezen deze leden dat er pilots lopen waarin de Minister onderzoekt hoe deze laatste groep ouders het beste kan worden bereikt. Kan hier een nadere toelichting op worden gegeven? Welke maatregelen worden getroffen om deze groep ouders en kinderen beter en ook sneller in beeld te brengen? Hoeveel ouders in deze groep zijn inmiddels in beeld bij het Ondersteuningsteam?

Welke maatregelen treft de Minister om ouders en kinderen in beeld te krijgen, zodat zij zich kunnen aanmelden bij het Ondersteuningsteam? Kan de Minister aangeven of wordt overwogen meer maatregelen te treffen om proactief gedupeerde ouders en kinderen te informeren over het aanbod van het Ondersteuningsteam? Zijn inmiddels bijvoorbeeld alle gemeenten aangeschreven of bij hen ouders of kinderen bekend zijn? Ook vragen deze leden wanneer de eerste resultaten van het Ondersteuningsteam met de Kamer kunnen worden gedeeld.

Op welke wijze kan het Ondersteuningsteam wel enige doorzettingsmacht uitoefenen wanneer gedupeerde ouders en kinderen tegen belemmeringen aanlopen tijdens de ondersteuning van het Ondersteuningsteam? Kan ook nader worden toegelicht hoe ervoor wordt gezorgd dat het Ondersteuningsteam tijdig de juiste informatie ontvangt van alle relevante instanties over de desbetreffende ouders en kinderen?

Antwoord

Kenbaarheid

Voor alle gedupeerde ouders en hun uithuisgeplaatste kinderen, dus met en zonder een kinderbeschermingsmaatregel, is de aanpak met hulp en ondersteuning beschikbaar.

Er wordt veel aan gedaan om de kenbaarheid van het Ondersteuningsteam zo groot mogelijk en de drempel tot het team zo laag mogelijk te maken. Het liefst wil ik dat alle ouders en kinderen ondersteund worden, maar het is uiteindelijk aan henzelf om daarom te vragen. Ouders en kinderen kunnen ook vrijblijvend informeren naar de mogelijkheden en op basis daarvan afwegen of zij zich door het Ondersteuningsteam willen laten bijstaan. Zo blijft de regie bij ouders en kinderen.

In antwoord op de vraag hierover van de VVD-fractie kan ik melden dat er geen aanvullende of aparte maatregelen getroffen worden om ouders en kinderen met een uithuisplaatsing zonder kinderbeschermingsmaatregel te bereiken. De lokale steunpunten, persoonlijk zaaksbehandelaren en andere betrokken professionals zetten zich in om bij de gezinnen waar zij bij betrokken te zijn te herkennen of er sprake is van een uithuisplaatsing. Ze informeren deze ouders en kinderen gericht over het ondersteuningsaanbod en hebben daar communicatiemiddelen voor ontvangen. Ook de Kinderombudsman, het AKJ en Slachtofferhulp Nederland zijn geïnformeerd over de aanpak en kunnen ouders en kinderen wijzen op de mogelijkheden. Bij Lotgenotencontact heeft zich via de Lotgenotenlijn al een aantal ouders gemeld die met uithuisplaatsing te maken hebben en is een aantal gezinnen doorgeleid naar het Ondersteuningsteam. Naarmate de hulp door het Ondersteuningsteam op gang komt, zal naar verwachting ook de bekendheid groter worden. Dit zal met communicatie activiteiten ondersteund worden.

In beeld krijgen en bereiken doelgroep

Ik ga iets dieper in op de vraag over het in beeld krijgen van de ouders en kinderen en hen proactief informeren vanwege nadere vragen over dit onderwerp ook door andere fracties.

Ik vind het belangrijk dat de ondersteuning zo breed mogelijk bekend is en de drempel om die ondersteuning te krijgen zo laag mogelijk is. Daartoe wordt informatie over het Ondersteuningsteam via de hiervoor genoemde kanalen verspreid.

Het zou om meerdere redenen nuttig zijn om te weten wie deze ouders en kinderen zijn. Niet alleen om hen te informeren over het Ondersteuningsteam, maar bijvoorbeeld ook voor de Gecertificeerde Instellingen om actief de betreffende dossiers op nieuwe omstandigheden te kunnen beoordelen of voor de Raad voor de Kinderbescherming om bijvoorbeeld rekening te houden met deze omstandigheid bij toetsing en onderzoek.

Technisch zou het mogelijk zijn om de situaties te identificeren waarin sprake is samenloop van een uithuisplaatsing in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel en de toeslagenaffaire, door het koppelen van gegevens van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) en die van de jeugdbeschermingsorganisaties. Echter, op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) is voor het onderling delen van deze data een wettelijke basis nodig, die op dit moment ontbreekt. Ook met een wettelijke basis is het de vraag of dit koppelen proportioneel en noodzakelijk is. Het zou namelijk betekenen dat persoonsgegevens van tienduizenden kinderen van gedupeerde ouders worden verstrekt aan de jeugdbeschermingsorganisaties, met als doel een relatief kleine groep ouders en kinderen te identificeren. Het belang van identificatie deel ik geheel. Ik heb de betrokken partijen en de Autoriteit Persoonsgegevens gevraagd mee te denken over de mogelijkheden die zij zien om binnen de grenzen van de regelgeving deze groep te kunnen identificeren. Als blijkt dat het juridisch mogelijk is (te maken), wil ik dit ook nog bespreken met gedupeerde ouders – zij hebben immers geen goede ervaring met het koppelen van gegevens door de overheid.

Deze bezwaren spelen ook bij het onderzoek dat de IJenV momenteel uitvoert. Voor de uitvoering van het onderzoek is het eveneens nodig om in kaart te krijgen om welke ouders en kinderen het gaat. De inspectie heeft op grond van de Jeugdwet een bevoegdheid om de dossiers van de betrokkenen in te zien, maar om bij de juiste dossiers uit te komen zijn bestandskoppelingen nodig. Het CBS heeft namens de IJenV een verzoek ingediend bij het UHT tot het leveren van deze gegevens aan het CBS, maar hiervoor vooralsnog geen toestemming ontvangen. De IJenV heeft als uitgangspunt dat bij de uitvoering van het onderzoek de gegevensuitwisseling tot het noodzakelijke minimum zal worden beperkt.

Ondersteuningsteam

De leden van de VVD-fractie vragen naar de eerste resultaten van het Ondersteuningsteam. Het Ondersteuningsteam is op 4 april jl. landelijk gestart. De ondersteuning kost tijd, situaties zijn complex en er is bij de betrokken ouders veel wantrouwen. Het zal dan ook enige maanden duren voordat er redelijkerwijs resultaten van het Ondersteuningsteam zichtbaar worden. Vanzelfsprekend worden de werkzaamheden van het Ondersteuningsteam goed gemonitord, zoals aantallen, de hulpvragen, de doorlooptijd en de uitkomsten voor ouders en kinderen. Deze gegevens zullen maandelijks op www.hetondersteuningsteam.nl worden gepubliceerd. Op basis van deze gegevens kan de aanpak doorontwikkeld worden en kunnen zo nodig aanvullende maatregelen getroffen worden. Uw Kamer wordt hier halfjaarlijks over geïnformeerd.

U treft als bijlage bij deze brief het evaluatierapport van het Ondersteuningsteam over de pilotfase2. Dit document biedt u een nadere inkijk in de opbrengsten van de pilotfase.

Het Ondersteuningsteam heeft geen formeel mandaat of doorzettingsmacht. Het uitgangspunt is dat de bestaande bevoegdheden van de organisaties in de jeugdbeschermingsketen in stand blijven. Aan een uithuisplaatsing in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel ligt een machtiging van de rechter ten grondslag. Dat kan niet door het Ondersteuningsteam ongedaan gemaakt worden. Er is breed commitment in de jeugdbeschermingsketen en bij gemeenten om deze ouders en kinderen extra hulp te bieden en medewerking te verlenen aan het Ondersteuningsteam. Ik vertrouw er daarom op dat in samenwerking ook de juiste doorbraken voor deze gezinnen worden gerealiseerd. De kracht van het Ondersteuningsteam is om met kennis van zaken, tijd, creativiteit en doorzettingsvermogen in die samenwerking tot gezamenlijke oplossingen te komen. Het Ondersteuningsteam kan eventuele hardnekkige knelpunten op landelijk niveau agenderen. Mocht uit de evaluaties blijken dat doorzettingsmacht alsnog nodig is, dan ben ik bereid daarnaar te kijken.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe ervoor gezorgd wordt dat het Ondersteuningsteam tijdig over de juiste informatie van alle relevante instanties kan beschikken. De vraag en de wens van de ouder die zich aanmeldt zijn hiervoor leidend. Het Ondersteuningsteam kan samen met ouders hun situatie ontrafelen. Dat gaat in eerste instantie op basis van wat de ouder vertelt en aan informatie beschikbaar stelt. Mocht aanvullende of ontbrekende informatie nodig zijn dan zullen ouders en het Ondersteuningsteam deze informatie opvragen bij bijvoorbeeld de Gecertificeerde Instelling of de Raad voor de Kinderbescherming. Voor zover het informatie is waar de ouders gelet op het belang van het kind over mogen beschikken zal die ook gegeven worden.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts of er bij de ondersteuning van ouders en kinderen nog meer mogelijkheden zijn om het initiatief tot het bieden van ondersteuning meer van de lokale en nationale overheid te laten uitgaan.

Klopt het dat er privacyregels in de weg staan aan het in contact brengen van gedupeerde ouders met het Ondersteuningsteam? Zo ja, welke regels zijn dat en wat is de Minister voornemens te doen om dit knelpunt op te lossen?

Antwoord

Het zwaartepunt voor de ondersteuning van gedupeerden van de kinderopvangtoeslag ligt al bij de gemeenten. De lokale steunpunten bieden ondersteuning op vijf leefgebieden (schuldhulpverlening, wonen, zorg, gezin en werk). Deze ondersteuning is ook van belang voor ouders met uithuisgeplaatste kinderen. Er is immers vaak extra ondersteuning nodig om de situatie thuis zodanig te verbeteren dat bijvoorbeeld herstel van de gezinssituatie mogelijk gemaakt kan worden. Er zijn korte lijnen tussen het Ondersteuningsteam en lokale steunpunten om brede ondersteuning zo optimaal mogelijk aan te bieden.

Voor het antwoord op de vragen over de privacyregels die in de weg staan aan het in contact brengen van gedupeerde ouders met het Ondersteuningsteam verwijs ik naar mijn antwoord op de eerdere vraag hierover van de VVD-fractie.

Laatste vragen van de leden van de VVD-fractie

Geldt deze regeling (voor kosteloze rechtsbijstand) ook voor gedupeerde ouders die te maken hebben (gehad) met uithuisplaatsing zonder kinderbeschermingsmaatregel? Deze leden zijn van mening dat een advocaat ouders kan ondersteunen bij hun contacten met de overheid en in juridische procedures. Is er voldoende capaciteit om die juridische procedures snel te kunnen behandelen? Kan de Minister motiveren waarom is gekozen voor een regeling met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2022 en niet bijvoorbeeld 1 januari 2022?

Antwoord

Het tussentijds beëindigen van een uithuisplaatsing in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel vraagt altijd om een beslissing van de Gecertificeerde Instelling en de Raad voor de Kinderbescherming of de kinderrechter. Een vrijwillige uithuisplaatsing loopt niet via de kinderrechter. Wel kunnen ouders, wiens kind (tijdelijk) vrijwillig uit huis is geplaatst in een later stadium alsnog te maken krijgen met pleegouders die zich beroepen op het blokkaderecht, met gezagsbeëindiging of een machtiging uithuisplaatsing. In deze gevallen komen ouders in aanmerking voor kosteloze rechtsbijstand op grond van de subsidieregeling.

Op basis van schattingen van mijn ministerie over het aantal potentiële vragen en het aantal beschikbare advocaten gebaseerd op cijfers van de Raad voor Rechtsbijstand, heb ik geen aanleiding te veronderstellen dat er een tekort aan gespecialiseerde advocaten zal zijn. Daarnaast is contact met de rechtspraak over de doorwerking van de aanpak naar de rechtbanken en de doorlooptijden. Gelet op het aantal potentiele zaken acht ik de beschikbare capaciteit voldoende.

De extra ondersteuning door het Ondersteuningsteam is vanaf begin april landelijk beschikbaar. Dat was ook het moment waarop de kosteloze rechtsbijstand is aangekondigd. Het lijkt mij logisch daarbij aan te sluiten. In algemene zin kunnen ouders voor kosten die door de problemen met de kinderopvangtoeslag zijn veroorzaakt vergoeding vragen bij de Commissie Werkelijke Schade.

2. De vragen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie merken op dat de brief niet verwijst naar het actieplan verbetering feitenonderzoek dat de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de motie-Bergkamp (Kamerstuk 34 550 XVI, nr. 86.). Deze leden merken op dat veel signalen vanuit de betreffende ouders wijzen op tekortkomingen in het feitenonderzoek. Kan de Minister ingaan op deze signalen en in hoeverre het actieplan reeds tot voldoende verbeteringen heeft geleid of dat aanvullende maatregelen nodig zijn? Is de Minister bereid te bezien of er bij het onderzoek over hoe de jeugdbeschermingsketen omging met gedupeerde gezinnen ook aandacht was voor de rol van waarheidsvinding en het feitenonderzoek bij deze gezinnen?

Antwoord

Actieplan Verbetering Feitenonderzoek

Dat het doen van feitenonderzoek in de praktijk beter kan, wordt door de betrokken instanties, zoals Raad voor de Kinderbescherming, Gecertificeerde Instellingen en Veilig Thuis, onderkend. Daarom hebben zij de afgelopen jaren (2018- 2021) geïnvesteerd in het uitvoeren van het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek (hierna: Actieplan). Op dit moment loopt via het WODC de evaluatie van dit actieplan. Het evaluatierapport wordt in oktober 2022 verwacht. Daarnaast onderzoekt de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de kwaliteit van het feitenonderzoek in de jeugdbescherming (specifiek aan de hand van casuïstiek rondom gedwongen uithuisplaatsingen). In juni 2022 zal de IGJ hierover rapporteren. Deze onderzoeken, die niet specifiek gaan over gedupeerden in de toeslagenaffaire, bieden inzicht in hoeverre de opgaven uit het Actieplan zijn gerealiseerd en of er aanvullende maatregelen nodig zijn om het feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen verder te verbeteren. Ook is het doen van goed feitenonderzoek onderdeel van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming.

Onderzoek IJenV

In antwoord op de vragen of bezien kan worden of bij het onderzoek van de IJenV aandacht is voor de rol van waarheidsvinding en het feitenonderzoek kan ik melden dat aan de IJenV geen opdracht of aanwijzing is of kan worden gegeven. Desgevraagd geeft de IJenV aan dat waarheidsvinding en het feitenonderzoek niet de primaire focus van het onderzoek zijn maar als thema wel aan bod zullen komen in de analyse van dossiers, en gesprekken met ouders en professionals.

De leden van de D66-fractie onderschrijven de inzet van het kabinet om ouders te ondersteunen met kosteloze rechtsbijstand. Betekent kosteloze rechtsbijstand dat een gang naar de rechter voor deze ouders in alle gevallen daadwerkelijk geheel zonder kosten is en geen enkel financieel effect heeft voor de ouders? Moeten de ouders bijvoorbeeld wel griffierechten betalen en telt deze kosteloze rechtsbijstand nergens mee als inkomen of vermogen? Wordt onderzocht in hoeverre deze kosteloze rechtsbijstand ook noodzakelijk is bij andere uithuisplaatsingen waar ouders te weinig recht wordt gedaan, zonder dat er een verband is met de kinderopvangtoeslag?

Antwoord

De subsidieregeling voor kosteloze rechtsbijstand ziet alleen op rechtsbijstand en heeft alleen tot gevolg dat voor gedupeerde ouders geen inkomens- en vermogenstoets wordt gehanteerd en geen eigen bijdrage opgelegd bij een aanvraag voor gesubsidieerde rechtsbijstand in procedures over uithuisplaatsingen. De subsidieregeling heeft geen invloed op andere regelgeving, zoals regels over griffierechten. Ten aanzien daarvan merk ik op dat een ouder met een laag inkomen bij zijn of haar gemeente bijzondere bijstand kan aanvragen voor de griffiekosten. De gemeente bepaalt of de ouder hiervoor bijzondere bijstand ontvangt. De subsidieregeling heeft ook geen gevolgen voor de inkomens- en vermogenspositie van ouders.

De leden van de D66 vragen of onderzocht wordt of de kosteloze rechtsbijstand ook kan gelden voor alle ouders die te maken hebben uithuisplaatsing. In reactie hierop kan ik melden dat een adviescommissie, in het kader van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming, zal worden ingesteld met de opdracht advies uit te brengen over op welke wijze de rechtspositie en rechtsbescherming van kinderen en ouders in alle fases van het hulpverleningstraject versterkt moet worden. Dat betekent ook advies op welke momenten en in welke vorm rechtsbescherming georganiseerd moet zijn, zoals rond beslissingen over uithuisplaatsingen. Ik zal de commissie vragen om in het tweede deel van het jaar advies uit te brengen. Nadien zullen we uw Kamer via een beleidsreactie informeren over de consequenties van deze adviezen voor het Toekomstscenario en welke maatregelen nu al genomen kunnen en moeten worden om de rechtsbescherming van kinderen en ouders te verbeteren.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de uitvoering van de motie-Omtzigt (Kamerstuk 35 927, nr. 79) voor het onafhankelijk onderzoek. Kan de Minister ingaan op de wens van voornoemde leden dat de inzichten uit dat onderzoek ook echt gebruikt worden om de situatie voor ouders te verbeteren? Indien uit het onderzoek bijvoorbeeld blijkt dat uithuisplaatsing onnodig was geweest, kan er dan bij de behandeling van een casus (door gebruik van de onderzoeksresultaten) effectiever gewerkt worden aan terugplaatsing? Of indien blijkt dat wet- en regelgeving terugplaatsing van kinderen moeilijker maakt, terwijl dat wel in het belang van het kind zou zijn, zou dat dan kunnen leiden tot versnelde aanpassing van deze wet- en regelgeving zodat het ondersteuningsteam en andere partijen effectiever kunnen werken aan het helpen van ouders en terugplaatsen van kinderen waar dat mogelijk en in het belang van het kind is? Kortom: wat hebben de betrokken ouders en kinderen concreet en op korte termijn aan het onafhankelijk onderzoek?

Antwoord

Ik vind het belangrijk om te weten of de problemen met de kinderopvangtoeslag een rol hebben gespeeld bij besluiten rond uithuisplaatsingen en of procedures goed en zorgvuldig zijn gevolgd of mogelijk aanpassing behoeven. De IJenV verricht hier op systeemniveau onderzoek naar. Zij zullen geen bevindingen op individueel niveau opleveren. Het Ondersteuningsteam staat individuele ouders en kinderen bij en werkt daarbij aan oplossingen voor hun concrete situaties. De ondersteuning wordt geboden binnen bestaande wet- en regelgeving en komt tot stand door samenwerking met partijen in de jeugdbeschermingsketen, de zorg en het sociaal domein. Als het Ondersteuningsteam grote knelpunten ervaart, bijvoorbeeld in regelgeving of in de samenwerking, kunnen zij dit agenderen op landelijk niveau. Dit geldt overigens ook voor de andere betrokken partijen.

Het is nadrukkelijk de bedoeling om lessen te trekken voor (structurele) verbeteringen. Ik verwacht in het inspectieonderzoek en in de rapportages van het Ondersteuningsteam daar aangrijpingspunten voor te gaan vinden. Ook diverse algemene onderzoeken op het terrein van de jeugdbescherming, zoals de evaluatie van de herziene kinderbeschermingswetgeving, zullen daar op afzienbare termijn input voor opleveren.

De leden van de D66-fractie wijzen op de aankondiging in de brief van 22 februari jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 979) dat bredere bekendheid vanaf 1 april gegeven zal worden aan ouders en kinderen over de extra ondersteuning die dan beschikbaar is. Is het versterken van deze bekendheid inderdaad reeds gestart? En betreft dat slechts de acties zoals genoemd in de brief onder het kopje «kenbaarheid» of zijn er andere acties naar aanleiding van deze aankondiging? Kan de Minister toelichten hoe specifiek kinderen ook op de hoogte worden gesteld over de mogelijke ondersteuning?

De leden van de D66-fractie vinden het goed dat het Landelijk Ondersteuningsteam is opgezet. Zij vragen wel wat het tijdspad is voor dit team. Blijven zij actief totdat ze elke casus behandeld hebben? Welk tijdspad ziet de Minister daarbij voor zich?

Antwoord

Voor het antwoord op vragen over de kenbaarheid van de ondersteuning voor gedupeerde ouders en kinderen verwijs ik naar mijn antwoord op de vraag hierover door de VVD-fractie. Er wordt zo veel mogelijk aan gedaan om de kenbaarheid van het Ondersteuningsteam zo groot mogelijk en de drempel tot het team zo laag mogelijk te maken.

Ten aanzien van het tijdpad voor het Ondersteuningsteam merk ik op dat op voorhand niet te zeggen is hoe lang het Ondersteuningsteam nodig zal zijn. De toeloop en het verloop bij het Ondersteuningsteam wordt gevolgd. Op basis daarvan kan worden beoordeeld of opschalen of afschalen nodig is.

3. De vragen van de leden van de PVV-fractie

Beseft de Minister dat in het belang van zowel de kinderen als de ouders het contact tussen hen met de grootste spoed hersteld dient te worden? Zo ja, welke concrete maatregelen heeft de Minister hiertoe genomen sinds zijn aantreden?

Antwoord

Ieder kind verdient een veilige en gezonde thuisbasis in een liefdevolle omgeving. Dit is bij voorkeur bij de eigen ouders. Soms spelen er echter problemen waardoor het thuis niet meer veilig is voor het kind. Bij een ingrijpend middel als een uithuisplaatsing vindt hier voorafgaand een zorgvuldige afweging plaats. Als een uithuisplaatsing onvermijdelijk lijkt, bijvoorbeeld omdat (vrijwillige) hulp en ondersteuning onvoldoende verbetering opleveren, wordt een machtiging uithuisplaatsing bij de rechter aangevraagd. Als die wordt verleend is de inzet van de Gecertificeerde Instelling er op gericht dat de ouders weer zelf de verantwoordelijkheid over de verzorging en opvoeding van het kind kunnen gaan dragen. Ook is het uitgangspunt dat ouders contact houden met hun kind.

Het Ondersteuningsteam neemt de vraag van de ouder of het kind dat zich meldt als vertrekpunt. Dit kan terugplaatsing zijn maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. Als terugplaatsing wel de wens is maar (nog) niet mogelijk is, is in aanvulling hierop de inzet van de gemeenten, de organisaties in de jeugdbeschermingsketen en van het Ondersteuningsteam erop gericht dat de ouders weer een betekenisvolle rol kunnen spelen in het leven van hun kind. Het belang van het kind zal altijd voorop staan.

Vragen van de leden van de PVV-fractie

Kan de Minister per kind aangeven welke rol de toeslagenaffaire speelde bij de uithuisplaatsing? Zo nee, waarom niet?

Weten alle kinderen dat de toeslagenaffaire aanleiding tot hun uithuisplaatsing was en weten zij van de kwalijke rol die de overheid hierin speelde? Is dit aan de uithuisgeplaatste kinderen uitgelegd? Zo nee, waarom niet? Acht de Minister het niet belangrijk dat de kinderen weten dat hun ouders geen schuld hadden aan de uithuisplaatsing?

Zijn alle kinderen nu in beeld? In totaal is het ondersteuningsteam betrokken bij 31 kinderen die uit huis geplaatst zijn. Zijn er al kinderen met hun ouders herenigd? Zo nee, waarom niet? In hoeveel gevallen is er al contact hersteld?

Kan de Minister aangeven binnen hoeveel minuten de rechter besliste over de uithuisplaatsing, uitgesplitst per kind?

Kan de Minister aangeven in hoeveel van de gevallen de rechter tijdens de eerste zitting niet beschikte over een volledig dossier, maar waarbij desondanks toch het advies voor uithuisplaatsing overgenomen, uitgesplitst per kind?

Kan de Minister aangeven in hoeveel gevallen de ouders bij de rechter hebben ingebracht dat hun problemen door de belastingdienst waren veroorzaakt en dus buiten hun schuld in de penarie terecht waren gekomen, uitgesplitst per kind? In hoeveel van de gevallen heeft de rechter dit argument mee laten wegen in de beslissing tot uithuisplaatsing?

Kan de Minister ten aanzien van de zogenaamde vrijwillige uithuisplaatsingen aangeven hoeveel ouders na enige periode van tijd hun kinderen teruggevraagd hebben en hoeveel van hen die kinderen toen direct teruggekregen, uitgesplitst per kind?

Antwoord

De vragen van de PVV veronderstellen dat ik de Kamer per kind zou kunnen informeren. Het Ondersteuningsteam brengt samen met de ouders en de jeugdbeschermingsketen in kaart wat er is gebeurd en trekt hier lessen uit. Dat gedupeerde ouders als groep anders zijn behandeld is – in tegenstelling tot wat de PVV-fractie stelt – niet aangetoond. Dit is onderwerp van het onderzoek van de IJenV. Ik verwijs naar mijn antwoord op de vraag van de VVD-fractie over het in beeld krijgen van deze ouders en kinderen en over de resultaten van het Ondersteuningsteam.

Vragen van de leden van de PVV-fractie

Waarom mogen gedupeerde ouders hun eigen kinderen niet spreken? Beseft de Minister dat door onmenselijke beslissingen de banden tussen ouders en kinderen volledig en vaak voor het leven verwoest worden? Welke maatregelen gaat de Minister concreet nemen om aan deze absurde situaties een einde te maken?

Het perspectief en de stem van het kind staan centraal. Kan het kind, als het zelf aangeeft graag weer bij zijn/haar ouder(s) te gaan wonen, op korte termijn weer thuis wonen? Zo nee, waarom niet? In hoeveel van deze 31 gevallen is hier sprake van?

Wat is de reden dat de pleegouders en de mensen in instellingen waar uithuisgeplaatste kinderen verblijven er niet alles aan doen om deze kinderen terug te laten gaan naar hun ouders? Is onderzocht in hoeverre toeslagen/financiële redenen hierbij een rol spelen? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?

Er komt onafhankelijk onderzoek naar verband tussen problemen kinderopvangtoeslag en uithuisplaatsingen in het algemeen. Prof. dr. R. (Ronald) W.J. Meester van de Vrije Universiteit Amsterdam, afdeling Wiskunde, kwam eerder tot de conclusie dat het aantal uithuisplaatsingen in het toeslagenschandaal te groot is om zonder meer aan het toeval toe te schrijven. Is de Minister bereid om hem te betrekken bij het onderzoek?

Antwoord

Betekenisvolle rol

Ten aanzien van de vragen over het contact tussen ouders en kinderen verwijs ik naar mijn antwoord op de eerdere vraag van de leden van de PVV-fractie hierover. Bij een uithuisplaatsing is het streven altijd om het contact tussen ouders en kinderen te behouden. Het is enorm verdrietig als de toeslagenaffaire op welke manier dan ook heeft bijgedragen aan uithuisplaatsingen en verlies van contact tussen ouders en kinderen. Deze situaties zijn niet zomaar hersteld, dat vraagt om maatwerk en zorgvuldigheid. De stem van het kind is daarbij belangrijk, maar zal niet altijd doorslaggevend zijn. Het Ondersteuningsteam onderzoekt samen met de ouders en de jeugdbeschermingsketen de wensen en mogelijkheden rond herstel van de gezinssituatie. Herstel van contact kan daarin een eerste stap zijn. Als terugplaatsing (nog) niet mogelijk is, is in aanvulling op de inzet op terugplaatsing de inzet van de gemeenten, de organisaties in de jeugdbeschermingsketen en van het Ondersteuningsteam erop gericht dat de ouders weer een betekenisvolle rol kunnen spelen in het leven van hun kind. Het is mijn beeld dat alle betrokken instanties zeer bereid zijn mee te werken aan antwoorden en oplossingen voor deze ouders en kinderen, mits het belang van het kind voorop staat.

Op dit moment krijgen 56 gedupeerde ouders met uithuisgeplaatste kinderen hulp van het Ondersteuningsteam. De terugkoppeling die ik ontvang van het Ondersteuningsteam is niet op casusniveau. Ik ontvang informatie over aantallen ouders die ondersteund worden, soort wensen van de ouders en wat het team voor ouders en kinderen heeft kunnen betekenen. Het aantal contactmomenten is verschillend en is onder meer afhankelijk van de vragen die ouders hebben. De concrete hulp komt al op gang. Het Ondersteuningsteam heeft bijvoorbeeld bijgedragen aan het verkrijgen van een woonurgentieverklaring, het voorkomen van een huisuitzetting, het ophogen van een zorgindicatie, de begeleiding bij het schrijven van brieven om contact te herstellen en het voeren van gesprekken met jeugdbeschermers.

Onderzoek IJenV

Voor wat betreft het betrekken van Prof. Mr. R.W.J. Meester bij het onderzoek geeft de IJenV aan dat de berekening die stelt dat het percentage gezinnen met een kinderbeschermingsmaatregel onder gedupeerden hoger lijkt te zijn dan onder de algehele populatie bij haar bekend is. De IJenV heeft bij haar onderzoek verschillende deskundigen met diverse expertises en achtergronden betrokken, waaronder twee hoogleraren statistiek.

Vragen van de leden van de PVV-fractie

Klopt het dat de achternamen van de uithuisgeplaatste kinderen soms veranderd worden in de achternaam van het pleeggezin? Zo ja, bij hoeveel kinderen, uitgesplitst per leeftijd, is dit precies het geval? Welke maatregelen gaat de Minister concreet nemen om aan deze absurde situaties een einde te maken?

Klopt het dat in sommige gevallen zelfs de voornamen van de uithuisgeplaatste kinderen veranderd worden? Zo ja, bij hoeveel kinderen, uitgesplitst per leeftijd, is dit precies het geval? Welke maatregelen gaat de Minister concreet nemen om aan deze absurde situaties een einde te maken?

Antwoord

Ik beschik niet over cijfers over het aantal naamswijzigingen van uithuisgeplaatste kinderen. Er vindt hiervan geen registratie plaats. Een pleegkind mag de achternaam van zijn of haar pleegouders krijgen. Hiervoor kan een verzoek worden ingediend bij Justis. Afhankelijk van de leeftijd van het kind zijn hier verschillende voorwaarden aan verbonden. Bij een kind jonger dan 12 jaar moet de pleegouder minstens vijf jaar onafgebroken voor het kind hebben gezorgd. Bij een kind ouder dan 12 jaar moet de pleegouder minstens 3 jaar onafgebroken voor het kind hebben gezorgd. De biologische ouder moet in principe instemmen met een wijziging van de achternaam, tenzij de ouder veroordeeld is voor een ernstig misdrijf tegen het kind of de ouder niet of nauwelijks met het kind heeft samengeleefd. Voor het wijzigen van de voornaam kan de ouder of voogd een verzoek indienen bij de rechter.

Vragen van de leden van de PVV-fractie

Op basis waarvan denkt de Minister te kunnen weten dat het in het belang van het kind is dat hij/zij in een pleeggezin blijft en dus nooit meer terug kan keren naar huis? Graag een aantal concrete voorbeelden. Welke procedurele/juridische regels belemmeren terugplaatsing van het kind? Is het mogelijk kinderen terug te plaatsen bij hun ouders na een periode van uithuisplaatsing langer dan 1 jaar? Wat zijn exact de richtlijnen die worden toegepast aangaande «hechting»? Klopt het dat de richtlijn wordt gehanteerd dat jonge kinderen na een half jaar te zeer gehecht zijn aan hun pleegouders en dat dan het advies vaak is om niet terug naar huis te gaan? Wat vindt de Minister van deze richtlijn? Zou niet altijd het streven moeten zijn dat uithuisgeplaatste kinderen worden herenigd met hun ouder(s)? Kan de Minister aangeven in welke situaties terugplaatsing van het kind niet tot de «juridische mogelijkheden» behoort? Waren de uithuisgeplaatste kinderen al langer in beeld of pas nadat de problemen met de belastingdienst gingen spelen?

Antwoord

Ten aanzien van de vraag over het terugkeren naar de biologische ouders verwijs ik naar mijn antwoord op de vraag van de leden van de PVV-fractie over het herstel van contact. Als de situatie te onveilig is, bijvoorbeeld door ernstige verslavingsproblematiek en/of psychische problematiek van ouders, kan het niet in het belang van het kind zijn om terug te keren naar huis. Als Minister treed ik niet in beslissingen over individuele zaken en heb ik dus ook geen oordeel over wat voor individuele kinderen het beste is.

Aanvaardbare termijn

De vragen van de leden van de PVV-fractie over de aanvaardbare termijn en de richtlijn beantwoord ik mede gelet op nadere vragen hierover van de fracties van de SP en GroenLinks wat uitgebreider.

De Richtlijn is bedoeld om professionals te ondersteunen bij de te maken afwegingen. Hierbij zijn indicatieve termijnen niet bedoeld als voorschrift. Er mag (en moet soms) van worden afgeweken. Het is dus zeker mogelijk dat kinderen ook na een jaar, twee jaar of meer nog worden teruggeplaatst bij ouders.

De drie eigenaren van de richtlijn «Uithuisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming», de beroepsverenigingen NIP, NVO en BPSW, en het Nederlands Jeugdinstituut (NJi), hebben op 14 april 2022 aangekondigd dat de indicatieve termijnen voor de aanvaardbare termijn uit de Richtlijn worden geschrapt.3 In de herziene Richtlijn wordt nog meer benadrukt dat een ingewikkelde afweging over de duur van de aanvaardbare termijn altijd maatwerk moet zijn. De herziening heeft als doel te verduidelijken dat de duur van de aanvaardbare termijn per kind om een zorgvuldige afweging vraagt.

De term aanvaardbare termijn is opgenomen in de rechtsgronden van de ondertoezichtstelling en de gezagsbeëindiging (artikel 266 BW). Hiermee wordt gedoeld op de periode van onzekerheid die een kind kan overbruggen met betrekking tot de vraag waar hij verder zal opgroeien, zonder vergaande ernstige schade voor zijn ontwikkeling op te lopen. Hiermee heeft de wetgever het belang van stabiliteit en continuïteit voor het kind tot uitdrukking willen brengen. Wat voor een individueel kind een aanvaardbare termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling en vraagt altijd om maatwerk per kind en gezinssituatie. Bijvoorbeeld als ouders verbetering laten zien in het herstellen van de veiligheid, of de inschatting is dat zij daar nog langer de tijd voor nodig hebben.

Als de Gecertificeerde Instelling de verwachting heeft dat ouders niet in staat zijn om, binnen een voor het kind aanvaardbare termijn, de zorg te kunnen dragen, dan doet de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek naar of en welke maatregelen voor het kind nog nodig en passend zijn. Eén van deze maatregelen kan gezagsbeëindiging zijn. Dit betekent dat het gezag van ouders wordt beëindigd en dat dit elders komt te liggen (bij een Gecertificeerde Instelling of bij pleegouders). Als dit het geval is, wordt een kind in de praktijk in principe niet meer teruggeplaatst bij ouders, maar zelfs dan bestaat er de juridische mogelijkheid voor ouders om het gezag terug te vragen. Dit gebeurt ook. Ook bij gezagsbeëindiging is het uitgangspunt dat er contact blijft tussen de ouder en het kind. Helaas zijn er situaties waarin dat in het belang van het kind niet of maar zeer beperkt kan.

Vragen van de leden van de PVV-fractie

Is onderzoek gedaan naar de trauma’s bij zowel de uithuisgeplaatste kinderen als hun ouders als gevolg van de uithuisplaatsing? Zo ja, kan de Minister aangeven wat hiervan de gevolgen zijn? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?

Zijn er meldingen van misbruik bekend bij de uithuisgeplaatste kinderen? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het exact, uitgesplitst per leeftijd? Welke maatregelen neemt de Minister om dit misbruik tegen te gaan? Wat gebeurt er met de betreffende kinderen indien er sprake is van misbruik?

Antwoord

Effect uithuisplaatsing

De vraag naar het effect van een uithuisplaatsing op kinderen is moeilijk eenduidig te beantwoorden. Veel factoren spelen daarin een rol (bijv. de leeftijd van het kind, de plek waar het kind geplaatst wordt en de kwaliteit van zorg). Zo is bijvoorbeeld een plaatsing van een kind bij grootouders in vrijwillig kader moeilijk te vergelijken met een gedwongen uithuisplaatsing van een kind in een residentiële instelling. De gewenste effecten van een uithuisplaatsing zijn rust, stabiliteit en veiligheid.4

Op dit moment volgt het Verwey-Jonker instituut in een cohortstudie kinderen en volwassenen uit gezinnen waar huiselijk geweld en kindermishandeling speelt en die te maken hebben met een kinderbeschermingsmaatregel. Dit onderzoek is in het najaar van 2022 gereed. Het betreft kinderen met een maatregel die nog thuis wonen maar ook om kinderen die uit huis zijn geplaatst. In dit onderzoek wordt onder andere in kaart gebracht in hoeverre de betrokkenen traumaklachten hebben of dat er hechtingsproblematiek aan de orde is. In de cohortstudie wordt het verloop van de klachten over een bepaalde periode gevolgd. De verwachting is dat een causaal verband tussen traumaklachten een uithuisplaatsingen moeilijk te onderzoeken is. Uit eerder onderzoek (Kwestie van lange adem, nov. 2020) blijkt dat dat in gezinnen waar huiselijk geweld en kindermishandeling aan de orde is al traumaklachten spelen (Bij 16% van de ouders en 32% van de kinderen in het onderzoek is sprake van traumaklachten en bij 36% van de kinderen speelt hechtingsproblematiek).

Geweld

Eerder heeft de Commissie De Winter onderzoek gedaan naar geweld in de jeugdzorg met verblijf tussen 1945–2019 en aanbevelingen gedaan om geweld te voorkomen. Die aanbevelingen door het Ministerie van J&V en VWS ter harte genomen en hebben vaak een plek gekregen in beleid. Zo zijn er vanuit VWS financiële middelen beschikbaar gekomen de voor de transitie naar kleinschalige voorzieningen en om groepsgroottes binnen instellingen te verkleinen. Met het wetsvoorstel rechtspositie gesloten jeugdhulp wordt beoogd om de rechtspositie van jongeren in de gesloten jeugdhulp te verbeteren en vrijheidsbeperkende maatregelen te verminderen. Ook is het onderzoek naar veiligheidsbeleving onder jongeren in de jeugdzorg met verblijf eind februari afgerond en naar uw Kamer gestuurd. Het voornemen is om dit onderzoek over enkele jaren te herhalen, zodat gemonitord kan worden of er verbeteringen optreden.

Op dit moment is er geen zicht op de mate van misbruik onder uithuisgeplaatste kinderen van ouders die slachtoffer zijn van de toeslagenaffaire. Als er sprake is van (een vermoeden van) seksueel misbruik van een kind dat niet meer thuis verblijft, is het van belang dat er gehandeld wordt. Dit kan gericht zijn op het helder krijgen van eventuele vermoedens en indien de vermoedens sterk zijn gericht op de veiligheid van een kind. Voor de jeugdhulp is in het Kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg opgenomen hoe te handelen. Daarnaast is het bij misbruik van belang dat een kind goede zorg en ondersteuning krijgt zoals via het Centrum voor seksueel geweld. Daarnaast zijn jeugdhulpaanbieders verplicht calamiteiten en geweld (waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld) te melden aan de IGJ.

Vragen van de leden van de PVV-fractie

Hoe is het verschil te verklaren dat Nederland aanzienlijk meer kinderen uit huis plaatst in vergelijking met in elk geval België, Zweden, Spanje, Portugal, Italië en Griekenland? Kan deze verklaring worden toegelicht, uitgesplitst per land?

Hoeveel van de kinderen die in Nederland uit huis worden geplaatst komen uiteindelijk weer thuis?

Antwoord

Nederland ligt met 8,8 uithuisgeplaatste kinderen per 1.000 kinderen in een gemiddelde range ten opzichte van andere West-Europese landen.5 Waarom in België, Zweden, Spanje, Portugal, Italië en Griekenland minder kinderen uit huis worden geplaatst is mij niet bekend.

Aantal teruggeplaatsingen

Op dit moment zijn geen cijfers beschikbaar over hoe vaak kinderen na een uithuisplaatsing worden teruggeplaatst bij hun ouders. Mijn ministerie is in gesprek met Jeugdzorg Nederland en het CBS over de mogelijkheden het aantal terugplaatsingen in de toekomst te monitoren. In de voortgangsbrief Jeugd die uw Kamer voorafgaand aan het Jeugddebat op 18 mei ontvangt, zal ik uw Kamer hierover verder informeren. Daarnaast vind ik het belangrijk scherper zicht te krijgen op de praktijk van terugplaatsing. Daarom heb ik het WODC gevraagd hier onderzoek naar te doen. Dit onderzoek start naar verwachting eind dit jaar.

Vragen van de leden van de PVV-fractie

Kan de Minister nog eens reflecteren op de onafhankelijkheid van het onderzoek dat de Inspectie Justitie en Veiligheid is gestart? In hoeverre zal er sprake zijn van een compleet onderzoek, nu er geen zicht is op uithuisplaatsingen die plaatsvonden onder «drang»?

Antwoord

Gezien de scope van het onderzoek ligt het naar mijn oordeel voor de hand dat de IJenV dit onderzoek uitvoert. De IJenV voert toezicht uit op de bredere jeugdketen en is daar geen onderdeel van. Zij onderzoekt waar zich risico’s voordoen, waar het goed gaat en waar het beter kan. De IJenV is onafhankelijk in het doen van onderzoek en beschikt over de noodzakelijke bevoegdheden, deskundigheid en mogelijkheden om de werking van de jeugdbeschermingsketen grondig te onderzoeken. Bovendien zal de IJenV na afronding van haar onderzoek de uitvoering van de aanbevelingen kritisch volgen en daarover zo nodig opnieuw rapporteren. Voorts wijs ik u erop dat op grond van de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties, een Minister de inhoud van de taakuitoefening van de Inspectie niet mag beïnvloeden en de Inspectie er niet van mag weerhouden om een bepaald onderzoek uit te voeren.

Op basis van gegevens bij het CBS is het niet mogelijk om uithuisplaatsingen in het zogenoemde «drang-kader» in beeld te brengen. Hier zijn twee redenen voor.

  • 1) Het CBS beschikt niet over informatie om alle kinderen mét een jeugdhulptraject met verblijf maar zónder een jeugdbeschermingsmaatregel te splitsen in twee groepen: de «vrijwillige uithuisplaatsingen» en de kinderen die om andere reden gebruik maken van jeugdhulp met verblijf. Bij die laatste groep kan gedacht worden aan:

    • kinderen met weekendpleegzorg;

    • één overnachting per maand op een zorgboerderij om het gezin te ontlasten;

    • een kind met anorexia die in een ggz-kliniek verblijft voor behandeling;

    • een (licht) verstandelijk beperkt kind dat in een jeugdzorginstelling woont omdat er nog ontwikkelmogelijkheden zijn waardoor het kind (nog) geen toegang krijgt tot Wlz-zorg.

    Ook kent het CBS geen andere databron buiten het CBS waarmee deze splitsing gemaakt zou kunnen worden.

  • 2) Bij een uithuisplaatsingen zonder jeugdbeschermingsmaatregel kan het kind ook op informele basis elders in het eigen netwerk verblijven, zonder tussenkomst van een jeugdzorginstelling. Het kind wordt bijvoorbeeld opgevangen door opa en oma, zonder tussenkomst van een pleegzorgaanbieder. Het CBS heeft zelf geen data over deze informele vormen van opvang en kent ook buiten het CBS geen geschikte databron daarvoor.

Het is daarom niet mogelijk om op basis van beschikbare data een betrouwbare uitspraak te doen over het aantal uithuisplaatsingen in het zogenoemde «drang-kader» onder kinderen van gedupeerde ouders al dan niet vanwege mogelijke onveiligheid en/of een bedreigde ontwikkeling van het kind. In het eerste (kwantitatieve) deelonderzoek van de IJenV kunnen deze daarom niet worden meegenomen. Daarom zal de IJenV het tweede (kwalitatieve) deelonderzoek gebruiken om meer zicht te krijgen op de uithuisplaatsingen in het zogenoemde «drangkader». Dat doet de IJenV door het uitvoeren van dossieranalyse en het voeren van gesprekken met betrokken ouders, kinderen en professionals.

4. De vragen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie lazen in een recente voortgangsbrief (Kamerstuk 31 066, nr. 979) dat de eerste stap, wat de regering betreft, is om het leed en het onrecht dat ouders en kinderen is aangedaan te erkennen. Heeft deze erkenning inmiddels al plaats gehad bij alle betrokkenen? Zo nee, waarom niet? En wanneer zal dit dan wel het geval zijn?

De leden van de SP-fractie zouden graag wat meer inzicht willen krijgen in het landelijke ondersteuningsteam dat is opgezet. Uit hoeveel fte bestaat dit team op dit moment en naar hoeveel fte wil de Minister dit team laten doorgroeien? Bij hoeveel gesprekken zijn mensen uit dit team al aanwezig geweest? Wat voor expertise hebben de mensen van het landelijke ondersteuningsteam? Zijn dit vooral psychologen, mensen vanuit de jeugdbeschermingsketen of juist mensen van de belastingdienst zelf? Graag ontvangen voornoemde leden een nadere verduidelijking van de regering op dit punt. Op welke manier gaat ervoor gezorgd worden dat ouders vertrouwen krijgen in deze teams? Ze hebben immers niet altijd even positieve ervaringen met ondersteuningsteams vanuit ministeries.

De leden van de SP-fractie vragen vervolgens waarom de Minister er eigenlijk niet voor kiest om met kleine teams, per provincie, te werken waar mensen zich veilig kunnen melden en die kleinere teams doorzettingsmacht te geven? Is de Minister op de hoogte van het feit dat een dergelijk plan, waarbij tevens gewerkt zou moeten worden met het credo «naar huis, tenzij», reeds is gemaakt met advocaten en ouders en ook afgelopen jaar is aangeboden aan de voormalig Minister voor Rechtsbescherming, de heer Dekker, en premier Rutte? Waarom wordt dit plan niet opgevolgd?

Kan de Minister bevestigen, dan wel ontkennen, dat het nu ingerichte landelijke ondersteuningsteam nu feitelijk geen doorzettingsmacht en/of andere bevoegdheden heeft? Kan de Minister puntsgewijs uiteenzetten op welke punten hij vindt dat het voorstel zoals dit vorig jaar aan toenmalig Minister Dekker is aangeboden, niet toereikend is?

Antwoord

Erkenning leed

Het vorige kabinet heeft naar aanleiding van het rapport van de Parlementaire Onderzoekscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) diepe excuses aangeboden. Gedupeerden zijn en worden erkend in hun leed, ook als sprake is van een uithuisplaatsing. Dit kabinet zet de hersteloperatie voort en heeft specifiek rond de uithuisplaatsingen extra maatregelen genomen. Deze maatregelen zijn bedoeld om bij te dragen aan erkenning en aan oplossingen.

Concreet is de eerste stap na aanmelding bij het Ondersteuningsteam het hebben van een gesprek met als doel ruimte geven aan al het ervaren leed en emoties. Daarmee kan niet worden gesteld «dat erkenning van leed heeft plaatsgevonden» als een afgerond proces. Het erkennen van leed is een doorlopend proces. Het is onderdeel van elk gesprek dat gevoerd wordt met de ouders en kinderen, indien dit aan de orde is.

Ondersteuningsteam

In antwoord op de vragen van de leden van de SP-fractie over het Ondersteuningsteam kan ik het volgende melden.

De kern van het Ondersteuningsteam bestaat uit 18 procesbegeleiders. Daarnaast is een team werkzaam (circa 7 fte) ter ondersteuning, coördinatie en facilitering aan de procesbegeleiders, en gericht op rode draden uit de praktijk die noodzakelijk zijn om te leren binnen het stelsel. De procesbegeleiders wonen verspreid door het land zodat makkelijk afgesproken kan worden met de ouder en kinderen die ondersteund worden. Verder ligt er een opschalingsplan klaar en zijn er al procesbegeleiders geworven die snel inzetbaar zijn als het aantal aanmeldingen daarom vraagt.

De procesbegeleiders hebben minimaal een HBO-opleiding afgerond in bijvoorbeeld psychologie, jeugdwelzijn, pedagogiek of zorgmanagement. Zij hebben ruime ervaring in en kennis van het begeleiden van kinderen, jongeren en ouders, ervaring in het sociaal domein en specifiek in de jeugdzorg context. In het team is ervaring met het creëren van doorbraken en creatieve oplossingen bij vastgelopen en complexe hulpvragen.

Het Ondersteuningsteam is niet verbonden aan een instantie of ministerie, en is derhalve neutraal ten aanzien van alle partijen. De medewerkers zijn specifiek ingehuurd voor dit team en niet gedetacheerd vanuit een instantie of ministerie. Het Ondersteuningsteam legt op casusniveau geen verantwoording af aan andere partijen. Procesbegeleiders bouwen vertrouwen op door met ouders in gesprek te gaan en in die gesprekken vooral goed te luisteren naar hun wensen en behoeften en daar zo goed mogelijk op te acteren. Wat betreft het punt van doorzettingsmacht verwijs ik naar mijn antwoord op de vraag hierover van de VVD-fractie.

Ten aanzien van het door de leden van de SP-fractie aangehaalde plan merk ik op dat dit mij bekend is en betrekking heeft op de uithuisplaatsing in den brede, dus niet alleen bij gedupeerde ouders. Het voorkomen van uithuisplaatsing is een onderwerp van de Hervormingsagenda Jeugd en het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming.

Ten aanzien van bevoegdheden en doorzettingsmacht van het Ondersteuningsteam ten slotte verwijs ik naar mijn antwoord op de vraag hierover van de VVD-fractie.

Vragen van de leden van de SP-fractie

Het is fijn dat wanneer de toeslagenouders hun zaak bij de rechter aan willen vechten, zij hier vanaf heden kosteloze rechtsbijstand voor krijgen. Maar zou het niet nog veel beter zijn als de gang naar de rechter helemaal kan worden voorkomen en de gezinssituatie zonder lange, moeizame weg bij de rechter hersteld kan worden? Wat zijn de voornemens van de Minister op dit vlak? Deelt de Minister de mening dat mensen moeten worden bevrijd uit juridische procedures en niet opnieuw dezelfde procedures ingestuurd moeten worden? Is de Minister bekend met het feit dat de regeling voor kosteloze rechtsbijstand die voor de toeslagenouders is opgezet volledig faalt, omdat advocaten worden toegewezen (mensen kunnen niet hun eigen advocaat kiezen) en die advocaten te weinig tijd hebben om hun werk goed te doen? Waarom zou eenzelfde regeling in dit geval wél goed werken?

Voorts vragen de leden van de SP-fractie of gedupeerden ook aanspraak kunnen maken op vergoedingen van kosten die zij in het verleden hebben moeten maken aan advocaatkosten of kosten bij de rechtbank toen zij een uithuisplaatsing hebben aangevochten, maar geen recht hadden op kosteloze rechtsbijstand? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie hebben vernomen dat gewerkt wordt aan een klachtenmogelijkheid voor mensen die klachten hebben over het ondersteuningsteam. Is deze klachtenmogelijkheid er inmiddels al? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Kosteloze rechtsbijstand

Omdat een uithuisplaatsing zo’n ingrijpend middel is, zijn er bij het opleggen ervan zorgvuldige procedures die met waarborgen zijn omkleed. Het tussentijds beëindigen van gedwongen uithuisplaatsing vraagt daarom ook om een beslissing van de Gecertificeerde Instelling of de rechter. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de wettelijke taak om te toetsen als de Gecertificeerde Instelling voornemens is om de uithuisplaatsing tussentijds te beëindigen of deze niet te verlengen. Pleegouders worden opgeroepen door de kinderrechter en kunnen hun standpunt kenbaar maken. Ook voor vrijwillige uithuisplaatsingen waarbij een pleegouder zich beroept op het blokkaderecht waardoor het kind niet zonder rechterlijke tussenkomst naar huis kan, vraagt om een beslissing van de rechter. Een juridische procedure is dus niet altijd te voorkomen.

Voorts is gevraagd waarom eenzelfde regeling als de Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag (HKT regeling) goed zou werken. Met de subsidieregeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het bestaande systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand. Zo blijft de vergoeding voor de werkzaamheden binnen deze regeling gelijk aan de vergoeding voor de reguliere toevoeging. De Raad voor de Raadsbijstand zal samen met de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) de regeling evalueren.

Ten aanzien van de terugwerkende kracht van de regeling verwijs ik naar de antwoorden die ik heb gegeven op de vragen van de VVD-fractie hierover.

Klachtenmogelijkheid

Ten slotte nog de vraag over de klachtenmogelijkheid. Ouders en kinderen kunnen op de site www.hetondersteuningsteam.nl de informatie vinden waar zij met klachten over het Ondersteuningsteam terecht kunnen.

Vragen van de leden van de SP-fractie

Over het onderzoek dat nu loopt naar de uithuisplaatsingen hebben de leden van de SP-fractie de volgende vragen. Is de vraag op basis van welke signalen dossiers zijn gevormd en uiteindelijk tot uithuisplaatsing is besloten onderdeel van het onderzoek? Zo ja, hoe krijgt dit precies vorm in het onderzoek? Zo nee, waarom niet? Wordt door de Inspectie nu ook onderzoek gedaan naar wat er voor 2015 is gebeurd of niet? Kan worden aangegeven of kinderen door meldingen van de Belastingdienst uithuisgeplaatst zijn? Is dit onderdeel van het onderzoek van de Inspecties?

Kan nader worden verklaard waarom uitgerekend de Inspectie de meest aangewezen partij is om dit te onderzoeken, nu de Inspectie zelf jarenlang signalen van mogelijk onterechte uithuisplaatsingen heeft gemist? Zou het niet goed zijn om juist ook het aandeel van de Inspectie te onderzoeken? Waarom heeft de Inspectie bijvoorbeeld niet als schild gefungeerd voor mensen die zich bij instanties ongehoord voelden? Kan ook worden verduidelijkt waarom de Inspectie niet naar het oordeel van de rechter gaat kijken? Als de Inspectie hier niet naar kijkt, kan dan wel een volledig beeld verkregen worden van de situatie? Voorts vragen deze leden of de Inspectie onderzoek gaat doen naar alle gevallen, of dat zij slechts enkele gevallen gaat onderzoeken en op basis daarvan conclusies zal trekken? Met andere woorden: komt er nu voor alle gevallen een volledig dossieronderzoek of niet? Gaat er nu eindelijk aan waarheidsvinding gedaan worden? Of beperkt het onderzoek zich tot de vraag of alle regeltjes netjes zijn opgevolgd? Klopt het voorts dat de vrijwillige uithuisplaatsingen niet (kunnen) worden meegenomen in dit onderzoek? Zo ja, waarom niet? Als dit klopt, hoe denkt de Minister dan alsnog een volledig beeld te kunnen schetsen van de ontstane situatie? Is de Minister niet bang dat er dan een blinde vlek ontstaat?

Ook zijn de leden van de SP-fractie benieuwd wat voor inzichten het gaat opleveren dat de Inspectie vergelijkingen gaat maken tussen de behandeling van toeslagenouders en anderen / niet-toeslagenouders? We weten inmiddels toch al dat de toeslagenouders anders zijn behandeld? En meer in het algemeen: wat hebben uiteindelijk de ouders en de kinderen die het betreft aan dit onderzoek?

Antwoord

Onderzoek IJenV

De IJenV geeft desgevraagd aan met haar onderzoek na te gaan of het falen van de overheid in de toeslagenaffaire heeft doorgewerkt naar de jeugdbescherming.

De IJenV richt zich daarmee op het functioneren van het systeem van de jeugdbescherming en op verklaringen waarom gedupeerde gezinnen (bijzonder) zijn getroffen door maatregelen van kinderbescherming.

Dat gedupeerde ouders als groep anders zijn behandeld is – in tegenstelling tot wat de SP-fractie stelt – niet aangetoond. Dit is onderwerp van het onderzoek. Indien gedupeerde ouders als groep anders zijn behandeld, wil de IJenV nagaan welke kenmerken van ouders, processen en problematieken daarmee samenhingen. Ten slotte wil de IJenV nagaan of dit wel of niet had kunnen worden voorkomen. Het onderzoek beperkt zich daarmee niet tot de vraag of de regels zijn opgevolgd.

Het onderzoek van de IJenV bestaat uit twee delen. De IJenV tracht met het (eerste) kwantitatief (cijfermatig) onderzoek een zo compleet mogelijk beeld te schetsen van de mate waarin gezinnen die slachtoffer waren van de toeslagenaffaire hierna vaker te maken gekregen met een kinderbeschermingsmaatregel dan andere niet gedupeerde ouders. Met het (tweede) kwalitatief (verdiepend en verklarend) onderzoek zal zij in kaart brengen waarom gedupeerde gezinnen (in het bijzonder) te maken kregen met de jeugdbescherming en of en hoe dit redelijkerwijs voorkomen had kunnen worden. In het tweede deelonderzoek zal de IJenV daarom, naast het voeren van gesprekken met professionals, ouders en kinderen, op basis van een aselecte steekproef dossiers analyseren.

De SP-fractie vraagt of de signalen op basis waarvan dossiers zijn gevormd en uiteindelijk tot uithuisplaatsing is besloten onderdeel zijn van het onderzoek van de IJenV. Dat is het geval. De processen en problematieken die mogelijk hebben geleid tot (uiteindelijk) uithuisplaatsing zijn onderdeel van het tweede (kwalitatieve) deelonderzoek. De SP-fractie vraagt ook of de IJenV na zal gaan of kinderen op basis van meldingen door de belastingdienst uit huis zijn geplaatst. Dit zal de IJenV betrekken bij het onderzoek. Echter kan zij dit alleen aantonen als deze meldingen onderdeel zijn van de dossiervorming of door betrokken professionals wordt aangegeven.

Ten aanzien van de vraag of ook de periode voor 2015 in het onderzoek wordt meegenomen het volgende. Betrouwbare (kwantitatieve) data over het aantal uithuisplaatsingen zijn beschikbaar vanaf 2015. Door de IJenV is in samenwerking met het CBS en de betrokken externe deskundigen daarom gezocht naar methoden om betrouwbaar in te kunnen schatten of gedupeerde gezinnen vaker dan anderen te maken kregen met de jeugdbescherming. En ook welke kenmerken daarmee samenhangen. Zodra definitief besloten is hoe dit kwantitatieve onderzoek uitgevoerd gaat worden, zal de IJenV uw Kamer hierover informeren. In het kwalitatieve deel zal de IJenV de periode voor 2015 wel in haar onderzoek meenemen, onder andere door ook dossiers van voor 2015 voor nadere analyse te selecteren.

Ten aanzien van de vraag over het wel of niet meenemen van uithuisplaatsingen in het zogenoemde «drangkader» merk ik op dat ook hier beschikt het CBS niet over databestanden waaruit door analyse betrouwbare cijfers zijn te genereren. In het eerste (kwantitatieve) deelonderzoek kunnen uithuisplaatsingen in het zogenoemde «drangkader» daarom niet worden meegenomen. Daarom zal de IJenV het tweede (kwalitatieve) deelonderzoek gebruiken om meer zicht te krijgen op de uithuisplaatsingen in het zogenoemde «drangkader». Dat doet de IJenV door het uitvoeren van dossieranalyse en het voeren van gesprekken met betrokken ouders, kinderen en professionals.

De IJenV geeft ten slotte aan geen toezicht te houden op de rechterlijke macht. Zij is niet bevoegd om uitspraken van rechters te beoordelen. Wel zal zij in haar kwalitatief onderzoek kinderrechters bevragen op het proces van uithuisplaatsing bij gedupeerde en niet gedupeerde gezinnen. Ook worden besluiten (beschikkingen) van de rechtelijke macht gezien als waardevolle informatie voor het onderzoek en wordt dit meegenomen om de context van de uithuisplaatsingen nog beter te kunnen beoordelen.

De leden van de SP-fractie lazen in de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 31 maart jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 997) dat voor de organisaties in de jeugdbeschermingsketen een verandering van omstandigheden een reden zal zijn voor herbeoordeling van de gezinssituatie. Wat wordt hiermee precies bedoeld? Valt hier ook de omstandigheid onder dat de oorspronkelijke beslissing om een kind uit huis te plaatsen gebaseerd is op foutieve of onrechtmatige gegevens? Of wordt slechts gekeken of de huidige situatie een terugplaatsing rechtvaardigt of niet? Als mensen financieel nog steeds in zak en as zitten door het eerdere handelen van de overheid en nog geen (afdoende) financiële compensatie hebben gekregen van de overheid, kan hen dat dan worden tegengeworpen bij een mogelijke herbeoordeling? Met andere woorden: kan een trage financiële afhandeling van de overheid een rem zetten op een mogelijke herbeoordeling van de gezinssituatie en de daaruit voortvloeiende mogelijkheden tot hereniging? Zo ja, deelt de Minister de mening dat dit uiterst onwenselijk zou zijn? Wat gaat de Minister doen om dit te voorkomen?

Deelt de Minister de mening dat het niet te verkroppen is dat ouders hun kind kwijtraken door problemen die veroorzaakt zijn door de overheid, waarna zij hun kind mogelijk niet terugkrijgen omdat de overheid te langzaam de schade afhandelt, wat vervolgens kan eindigen in een besluit een kind niet meer terug te plaatsen vanwege een veilige hechting bij het pleeggezin?

Hoe denkt Minister over het opnemen van het recht op terugkeer en hereniging in het jeugdzorgbeleid. Klopt het dat bij kinderen niet ouder dan vijf jaar na een half jaar uithuisgeplaatst te zijn een terugkeer niet meer wenselijk is, en bij kinderen boven vijf jaar na een jaar uithuisplaatsing dit niet meer wenselijk is? Wat vindt de Minister daarvan? Deelt de Minister de mening dat situaties altijd weer getoetst moeten worden, ongeacht hoe lang de uithuisplaatsing al voortduurt? Deelt de Minister ook de mening dat dit sowieso betekent dat ouders recht hebben op contact met een hulpverlener en het maken van een plan voor de terugkeer van een kind in het eerste jaar dat dit kind uit huis geplaatst is?

Antwoord

Herbeoordeling

Een herbeoordeling gericht op mogelijke terugplaatsing maakt dat de actuele situatie bepalend is. De veiligheid en ontwikkeling van het kind moeten immers op dat moment geborgd zijn. Een uithuisplaatsing is in principe tijdelijk van aard. De inzet van de jeugdbeschermer is om, samen met de ouders, toe te werken naar terugplaatsing. Hiervoor wordt door ouders en jeugdbeschermer een plan opgesteld. Dit plan kan bijvoorbeeld gaan over hulp aan ouders of huisvesting. De jeugdbeschermer beoordeelt altijd of een uithuisplaatsing nog nodig is. En ook de kinderrechter houdt vinger aan de pols en toetst voorafgaand aan het verlengen van de machtiging of een uithuisplaatsing nog noodzakelijk is en of er genoeg gebeurt om de thuissituatie te verbeteren. Uitkomst van deze herbeoordelingen kan ook zijn dat het (nog) niet wenselijk is voor een kind om thuis te wonen. De veiligheid en ontwikkeling van het kind zijn altijd leidend in die afweging.

De financiële compensatie of het perspectief daarop en brede hulp die gedupeerden krijgen kan de thuissituatie versneld verbeteren. Dit zal bij een herbeoordeling meegewogen worden. Hiervoor is het van belang dat alle betrokken instanties samenwerken om zo snel mogelijk een oplossing voor het gezin te vinden. Afgesproken is dat ouders en gemeenten een urgentie verzoek kunnen indienen bij de UHT voor een (integrale) beoordeling. Een lopende uithuisplaatsing vind ik urgent.

Versnelling

Ik ben het met de SP-fractie eens dat inderdaad zeer pijnlijk is om te moeten constateren dat de overheid grote ellende in gezinnen heeft veroorzaakt en ook dat de hersteloperatie meer complex en tijdrovend blijkt dan wenselijk is. De aanpak is erop gericht om voor deze gezinnen versneld en door inzet vanuit alle instanties uit de jeugdbeschermingsketen zorgvuldig te kijken naar mogelijkheden voor gezinshereniging. Voor de specifiekere antwoorden op de vragen over de aanvaardbare termijn verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen van de PVV-fractie hierover.

Verder vragen de leden van de SP-fractie of de Minister de mening deelt dat een te grote caseload, te hoge werkdruk, te groot personeelstekort of welk probleem dan ook aan de aanbodkant van hulp er nooit toe mag leiden dat ouders permanent hun kind kwijtraken, zonder dat ze een eerlijke kans hebben gekregen dit kind weer terug in huis te krijgen?

Antwoord

Jeugdhulp in het gedwongen kader

Ik ben het met de SP-fractie eens dat het ontbreken van een tijdig en kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van jeugdhulp en jeugdbescherming nooit de oorzaak zou mogen zijn van een permanente uithuisplaatsing. Hierop toetsen rechters ook of alle mogelijke hulpverlening is benut ten aanzien van thuisplaatsing. Voorts ondersteunt de aankondiging van de aanpassing van de richtlijn «Uithuisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming» inzake de aanvaardbare termijn het belang van maatwerk. In de voortgangsbrief Jeugd die uw Kamer voorafgaand aan het Jeugddebat op 18 mei ontvangt, zal ik uw Kamer o.a. verder informeren over de aanpak continuïteit jeugdbescherming en jeugdhulp in het gedwongen kader.

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel situaties er bekend zijn van ouders die hun uithuisgeplaatste kinderen kunnen zien, maar die geen contact krijgen, zelfs niet na rechterlijke uitspraken, omdat bijvoorbeeld pleeggezin of Gecertificeerde Instellingen niet meewerken?

Antwoord

Op dit moment zijn hierover geen cijfers beschikbaar.

Vragen van de leden van de SP-fractie

Kan worden aangegeven hoe opvolging is gegeven aan het rapport van de Raad Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), die adviseerde dat altijd het perspectief van ouders en kind bij gezagsmaatregelen moet worden betrokken?

Tot slot wijzen de leden van de SP-fractie er op dat veel meer kinderen uithuisgeplaatst zijn die ook graag naar huis zouden willen of kunnen. Op welke manier gaat de Minister ervoor zorg dragen dat eventuele verbeteringen in de keten die naar voren komen uit dit onderzoek, uiteindelijk ook breder gaan worden ingezet?

Antwoord

Opvolging rapport RSJ

Voor de opvolging van het RSJ-advies «Perspectiefbesluit in de jeugdbescherming» heb ik begin dit jaar een projectleider aangesteld die in samenwerking met de Raad voor de Kinderbescherming en Gecertificeerde Instellingen (en in afstemming met de Raad voor de Rechtspraak) uitwerkt hoe de rechtsbescherming van ouders en kinderen het beste geborgd kan worden rondom de besluitvorming over het perspectiefbesluit. Dat het belang van het kind en de ouders bij de besluitvorming zorgvuldig moet zijn afgewogen is evident. De resultaten van het project worden verwacht in oktober 2022.

Ten aanzien van de opvolging van het onderzoek van de IJenV, ik ga er vanuit dat dit onderzoek door de SP-fractie bedoeld wordt, merk ik op basis van die uitkomsten zal worden bezien of en hoe deze kunnen worden betrokken bij de bredere ontwikkelingen in het verder terugdringen van het aantal uithuisplaatsingen. Hier draag ik zorg voor verbinding met de Hervormingsagenda Jeugd en het Toekomstscenario Kind- en gezinsbescherming.

5. De vragen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat gedupeerde ouders en kinderen die te maken hebben (gehad) met uithuisplaatsing zich vanaf 4 april jl. rechtstreeks kunnen aanmelden bij het ondersteuningsteam. Uiteraard is het aan deze gedupeerden zelf of zij daar gebruik van willen maken. En er is sprake van meerdere aanmeldingsmogelijkheden. Toch vragen deze leden of deze gedupeerden worden gestimuleerd om hulp van het ondersteuningsteam te vragen. Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet? Hoe kunnen ouders en kinderen ervan doordrongen raken dat het ondersteuningsteam neutraal en onafhankelijk is, zonder dat daarbij de indruk van het tegendeel ontstaat?

Het ondersteuningsteam is een aanvulling op de hulp vanuit de hersteloperatie toeslagen en de extra inspanningen van gemeenten, jeugdbescherming en de Raad voor de Kinderbescherming die al voor ouders beschikbaar is, lezen deze leden. Hoe vindt de samenwerking met deze partners plaats zodat krachten kunnen worden gebundeld en geen overlap plaatsvindt?

Antwoord

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de kenbaarheid van het Ondersteuningsteam bij de ouders en kinderen. Voorts vragen zij naar de samenwerking van het Ondersteuningsteam met alle partners in de jeugdbeschermingsketen. Ik verwijs hierbij naar hetgeen ik eerder bij de vragen van de VVD hierover heb geantwoord.

Met betrekking tot de vragen over de onafhankelijkheid van het Ondersteuningsteam verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van de SP-fractie hierover.

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de geldende bevoegdheden in de jeugdbeschermingsketen van kracht blijven, ook bij de beoordeling of sprake kan zijn van een herstel van de gezinssituatie. Hoeveel ouders met gezag of kinderen ouder dan 12 jaar hebben al om een herbeoordeling van de uithuisplaatsing gevraagd? Hoe wordt ervoor gezorgd dat de gezinssituatie zo snel als mogelijk hersteld wordt waardoor terugplaatsing eerder mogelijk wordt? Als beëindiging van de uithuisplaatsing nog niet aan de orde kan zijn, hoe wordt dan gezorgd dat dan wel op korte termijn contact tussen ouders en kinderen wordt hersteld of verbeterd?

Antwoord

Het systeem van jeugdbescherming voorziet in momenten om het verloop van de ondertoezichtstelling en de noodzaak van het voortduren van de uithuisplaatsing te toetsten. Dit behoort tot het reguliere werk van jeugdbeschermers. Ouders en kinderen van twaalf jaar of ouder kunnen bij hun jeugdbeschermer een verzoek indienen om de uithuisplaatsing te beëindigen. Zij kunnen dit vervolgens ook voorleggen aan de kinderrechter. Ik heb geen zicht op het aantal herbeoordelingen of verzoeken die in dit kader hebben plaatsgevonden.

Het Ondersteuningsteam is nog te kort aan de gang om uitspraken te doen over bedoelde herbeoordelingen die via hun ondersteuning tot stand zijn gekomen. De situaties van de ouders die nu begeleid worden door het Ondersteuningsteam zijn heel divers en complex. Ouders hebben behoefte doen aan het vertellen van hun verhaal en aan het ordenen van gebeurtenissen. Procesbegeleiders van het Ondersteuningsteam besteden veel aandacht aan persoonlijk contact, het krijgen van vertrouwen en het samen met de ouders (en eventueel kinderen) in kaart brengen van de situatie en de wensen en mogelijkheden. Dit heeft tijd nodig. Het ritme van de ouders is daarbij leidend. Vervolgens zal samen met ouders en de betrokken instanties bezien kunnen worden hoe de wensen binnen de mogelijkheden gerealiseerd kunnen worden. Soms zal een herbeoordeling plaatsvinden, en het Ondersteuningsteam kan ouders helpen bij het zetten van de stappen die hiervoor nodig zijn.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat een regeling voor kosteloze rechtsbijstand met betrekking tot uithuisplaatsingen voor gedupeerde ouders per 1 juni 2022 in werking moet treden met terugwerkende kracht vanaf april. Hoe worden deze ouders op de hoogte gebracht dat zij nu al van deze regeling gebruik kunnen maken? Hoe en door wie worden ze ondersteund bij de aanvraag van deze regeling?

Antwoord

Gedupeerde ouders worden op de hoogte gesteld via het Ondersteuningsteam, hun huidige advocaat (indien van toepassing) en via de website van de Raad voor Rechtsbijstand. Sociaal advocaten die deelnemen aan de Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag zijn geïnformeerd per nieuwsbrief op 1 april 2022. Het bericht is ook gepubliceerd op de website van de Raad voor Rechtsbijstand. Ook zijn medewerkers van de Raad voor Rechtsbijstand die in contact staan met gedupeerde ouders hierover geïnformeerd, alsmede het Juridisch Loket.

De Raad voor Rechtsbijstand zal binnen deze regeling (zoals dat ook gebeurt in de UHT-regeling) haar nieuwe kerntaken waaronder matching, toepassen. Dit houdt in dat gedupeerde ouders bij de Raad voor Rechtsbijstand een aanvraag kunnen doen voor een passende advocaat. Dit aanvraagproces is laagdrempelig ingericht en ouders worden ondersteund door medewerkers van de Rechtsbijstand. Ook het Ondersteuningsteam kan ouders helpen bij het vinden van een passende advocaat. De Raad voor Rechtsbijstand stelt drie gekwalificeerde rechtsbijstandverleners voor aan de gedupeerde ouder. De Raad voor Rechtsbijstand matcht de gedupeerde ouder vervolgens aan de hieruit gekozen rechtsbijstandverlener of aan een gekwalificeerde voorkeursadvocaat van de gedupeerde ouders. Dat deze werkwijze door zowel ouders als advocaten wordt gewaardeerd, blijkt uit de evaluatie van het matchingsproces.

6. De vragen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie vragen als eerste waarom het zo lang heeft geduurd voordat een landelijk ondersteuningspunt is opgezet voor gedupeerde ouders. Kan de Minister zich voorstellen dat gedupeerde ouders hierdoor voelen dat kostbare tijd tussen de ouders en kinderen verloren is gegaan? En dat voor gedupeerde ouders elke maand dat zij mogelijk eerder contact kunnen krijgen met hun uit huis geplaatste kinderen telt?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief dat het landelijk ondersteuningsteam vanaf 4 april jl. van start is gegaan en dat gedupeerde ouders zich hier kunnen aanmelden. Zij vragen waarom gekozen is om eerst klein te beginnen met pilots in Almere en Rotterdam en niet gelijk alle aandacht is gestoken in het opzetten van een breed landelijk initiatief.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het ondersteuningsteam neutraal en onafhankelijk is. Kan de Minister hier meer uitleg over geven? Bijvoorbeeld door aan te geven welke mensen gaan werken bij het ondersteuningsteam. Deze leden vragen niet naar persoonsgegevens maar naar expertise en werkervaring. Hoe waarborgt de Minister dat zij echt onafhankelijk hun werk kunnen doen? En hoe gaat de Minister zorgen dat ouders voldoende vertrouwen hebben in de leden van het ondersteuningsteam? Is er een indicatie te geven van hoeveel gedupeerde ouders gebruik willen maken van het ondersteuningsteam? Op welke manier wordt de Kamer op de hoogte gehouden van hoe en of het ondersteuningsteam werkt en hoeveel ouders zich gemeld hebben?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook de genoemde website www.hetondersteuningsteam.nl bekeken en het viel deze leden op dat er nog weinig informatie op de site staat en de site nog vrij basaal, zelfs karig te noemen is. Wordt dit nog verder uitgebreid? Want een dergelijke site moet ouders wel het vertrouwen geven dat ze op de goede plek zitten.

Antwoord

Uit de evaluatie van de hersteloperatie hebben we geleerd, en ouders hebben ons ook op het hart gedrukt, dat een oplossing pas gepresenteerd moet worden als die beschikbaar en beproefd is. Er is zo snel en zorgvuldig mogelijk toegewerkt naar het inrichten van het Ondersteuningsteam. Bij deze zorgvuldigheid paste ook om eerst op kleine schaal praktijkervaring op te doen, onder meer om de noodzakelijke samenwerking op lokaal niveau vorm te geven en om te toetsen of de beoogde werkwijze aansloot bij de behoefte ouders. Alle verzoeken van ouders, overigens ongeacht of zij woonden in een van de twee pilotgemeenten, zijn in die periode opgepakt.

Voor antwoord op vragen over de samenstelling en onafhankelijkheid van het Ondersteuningsteam verwijs ik mijn antwoorden op de vragen van de leden van de SP-fractie hierover.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar een indicatie van het aantal ouders dat gebruik wil maken van het Ondersteuningsteam. Er wordt veel gedaan om de kenbaarheid zo groot mogelijk en de drempel tot het team zo laag mogelijk te maken. Het liefst willen wij alle ouders ondersteunen, maar het is uiteindelijk aan henzelf om zich aan te melden. Zo blijft de regie bij de ouders en kinderen zelf.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de informatie op de site van het Ondersteuningsteam nog wat karig is. De inzet van het Ondersteuningsteam was om te beginnen met de basale informatie die nodig is voor ouders en professionals. De informatie op de site wordt doorlopend aangevuld en blijvend geactualiseerd.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de gedupeerde ouders naast hulp van het ondersteuningsteam, zich ook kunnen laten bijstaan door een gespecialiseerde advocaat om zich te verweren tegen een uithuisplaatsing met kinderbeschermingsmaatregel. De Minister zal hier kosteloze rechtsbijstand voor mogelijk maken via een subsidieregeling. Op welke manier wordt deze subsidieregeling uitgewerkt? Moeten ouders dat zelf aanvragen of worden ze hierbij geholpen? Op welke manier wordt de drempel hiervoor zo laag mogelijk gemaakt? Deze lezen dat gestreefd wordt om de subsidieregeling per 1 juni 2022 in werking te laten treden. Betekent dit dat de rechtsbijstand ook pas vanaf dat moment aan te vragen is of kan dat al eerder? Als het pas vanaf juni kan, deelt de Minister de mening dat dit opnieuw twee maanden vertraging oplevert waarin ouders geen vooruitgang kunnen boeken in het aanvechten van de kinderbeschermingsmaatregel en dus het herstellen van contact met hun kind? Wat gaat de Minister doen om de subsidieregeling zo snel mogelijk inzetbaar te hebben? En hoe lang blijft deze subsidieregeling in werking? Deze leden willen ook weten of deze kosteloze rechtsbijstand ook wordt aangeboden voor gedupeerde ouders die met een drangtraject te maken hebben gehad. Wordt dit hen ook aangeboden of is het alleen voor ouders die met uithuisplaatsing via een kinderbeschermingsmaatregel te maken hebben gehad? Deelt de Minister de mening dat juist ook ouders die met vrijwillige uithuisplaatsing te maken hebben gehad, rechtsbijstand verdienen?

Antwoord

Voor de antwoorden op de vragen over de subsidieregeling voor rechtsbijstand verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van de fracties de VVD, D66 en de SP.

De leden van de GroenLinks-fractie staan achter het uitgangspunt dat het kind centraal moet staan bij de beoordeling of een kind terug kan naar de ouders of contact kan worden hersteld. Deze leden lezen dat een terugplaatsing gezien het perspectief van het kind niet altijd tot de mogelijkheden behoort, maar dit soms ook niet tot de juridische mogelijkheden behoort. Wat bedoelt de Minister hier precies mee? Kan de Minister de juridische mogelijkheden en onmogelijkheden hieromtrent schetsen? Welke juridische afwegingen worden gemaakt in het wel of niet terugplaatsen van een kind? In hoeverre speelt de aanvaardbare termijn daarin een rol? Klopt het dat deze termijn een half jaar is voor jonge kinderen en een jaar voor oudere kinderen? De Minister liet in eerdere antwoorden weten dat verlenging van de aanvaardbare termijn mogelijk is als de ouders groei laten zien in het herstellen van de veiligheid. Gebeurt verlenging van de aanvaardbare termijn vaak? Hoe vaak wordt afgeweken van de indicatieve aanvaardbare termijn? Welke andere mogelijkheden, behalve terugplaatsing, zijn er om het contact tussen ouders en kind te herstellen? In hoeverre is een vorm van contactherstel tussen ouders en kind het uitgangspunt in de begeleiding van ouders door het ondersteuningsteam?

Antwoord

Juridische mogelijkheden

De juridische mogelijkheden waar ik op doel zijn de volgende. Een uithuisplaatsing kan niet zonder meer worden beëindigd als ouders of kinderen dat wensen. De Gecertificeerde Instelling kan besluiten de machtiging uithuisplaatsing niet te verlengen of tussentijds te beëindigen als de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is in het belang van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming toetst deze beslissing.

Daarnaast kunnen ouders en minderjarigen van 12 jaar en ouder de kinderrechter verzoeken de machtiging geheel of gedeeltelijk in te laten trekken of de duur ervan te bekorten.

Een extra moeilijkheid kan optreden als het gezag van de ouder(s) over de minderjarige is beëindigd. Indien de omstandigheden dermate zijn gewijzigd, dat ouders weer in staat zijn de zorg voor hun kind te dragen, dan kan de kinderrechter beslissen dat het gezag van ouder(s) wordt hersteld. Hiervoor kunnen ouders of de Raad voor de Kinderbescherming een verzoek tot herstel van het gezag bij de Rechtbank indienen.

Tot slot hebben pleegouders die het kind langer dan één jaar verzorgen ook rechten. Bij een uithuisplaatsing met kinderbeschermingsmaatregel worden zij door de rechter opgeroepen om hun zienswijze over de voorgenomen wijziging van verblijf te delen. Bij uithuisplaatsingen zonder kinderbeschermingsmaatregel treedt na een jaar zogenaamd «blokkaderecht» op en kunnen pleegouders de beëindiging van de plaatsing bij de pleegouder blokkeren. De biologische ouders moeten in dit geval toestemming vragen aan de rechter om de pleeggezinplaatsing te mogen beëindigen. Bij uithuisplaatsingen met kinderbeschermingsmaatregel moet de Gecertificeerde Instelling toestemming vragen aan de rechter om het verblijf te wijzigen, als het kind één jaar of langer in een pleeggezin heeft gewoond.

Naast terugplaatsing kan de ondersteuning ook gericht zijn op herstel of verbetering van het contact tussen ouders en kinderen. Het gaat erom dat ouders weer een betekenisvolle rol kunnen spelen in het leven van hun kind.

Aanvaardbare termijn

Ook de GroenLinks-fractie stelt vragen over de aanvaardbare termijn. Voor een reactie hierop verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van de PVV-fractie hierover

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het eerste deel van het onderzoek van de Inspectie van Veiligheid en Justitie kwantitatief van aard zal zijn en dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) hierbij betrokken is. Is op dit moment al enige helderheid te geven met betrekking tot het aantal kinderen dat uithuisgeplaatst is van ouders die gedupeerd zijn van de toeslagenaffaire? Eerder werd aangegeven dat het om 1.115 kinderen zou gaan. De Minister had het recent in een televisieprogramma over 420 kinderen. Kan de Minister ophelderen wat het juiste aantal is en waarom er zo’n groot verschil tussen beide getallen zit? Zitten in deze getallen ook vrijwillige uithuisplaatsingen? Zo niet, hoe gaat de Inspectie dat aantal in beeld brengen bij het onderzoek? En gaat de Inspectie ook onderzoeken om hoeveel kinderen het gaat voor 2015?

Antwoord

Cijfers CBS

Het CBS heeft ten behoeve van haar analyse van 18 oktober 2021 van de Uitvoeringsinstantie Herstel Toeslagen (UHT) gegevens ontvangen van circa 50.000 kinderen die toen in beeld waren als kind van gedupeerde ouders. Het CBS heeft deze gegevens geanalyseerd op samenloop met jeugdbescherming en jeugdhulp met verblijf in de periode 2015–2020. Uit de analyse van het CBS blijkt dat in deze periode in totaal naar schatting 1.115 kinderen van gedupeerde ouders uit huis zijn geplaatst. Op 30 december 2020 – het laatst beschikbare peilmoment – waren er 420 lopende uithuisplaatsingen. Het verschil tussen de aantallen 1.115 en 420 heeft te maken met de tijdelijke aard van iedere uithuisplaatsing. In de onderzochte periode werden kennelijk 695 van de 1.115 uithuisplaatsingen afgerond. Ik verwacht in de tweede week van mei nieuwe cijfers van de CBS. Ik heb het CBS gevraagd ook een uitsplitsing te doen naar de redenen van uitstroom. Redenen kunnen bijvoorbeeld zijn het bereiken van de meerderjarige leeftijd, maar ook tussentijds beëindigen of niet verlengen van de machtiging. Gegevens met betrekking tot jeugdhulp met verblijf vóór 2015 zijn niet beschikbaar bij het CBS. Analyses door het CBS zullen daarom betrekking hebben op de periode na 2015.

Onderzoek IJenV

Voor wat betreft de vragen over het onderzoek van de IJenV en kinderen die vrijwillig niet meer thuis wonen verwijs ik u respectievelijk naar mijn antwoorden op de vragen van de SP-fractie en de PVV-fractie hierover.

De leden van de GroenLinks-fractie willen benadrukken dat het probleem van uithuisplaatsingen groter is dan alleen uithuisplaatsingen bij slachtoffers van de toeslagenaffaire. In Nederland worden teveel kinderen uithuisgeplaatst en ook in die zaken zijn er in het verleden (en mogelijk ook heden) nog fouten gemaakt. Dit wordt al jaren met grote regelmaat onder de aandacht van de regering gebracht. Erkent de Minister dit grotere probleem? Zo ja, wat gaat de Minister doen om die ouders te steunen, die ook te maken hebben gehad met een uithuisplaatsing waarbij er zaken fout zijn gegaan? Is het bijvoorbeeld mogelijk om het landelijk ondersteuningsteam ook voor deze groep ouders open te stellen of langer open te houden? In hoeverre gaat de Minister de kennis en kunde die nu wordt opgedaan bij de hulp aan gedupeerde toeslagenouders inzetten om de jeugdbeschermingsketen te verbeteren? Heeft de Minister scherp op het netvlies dat al in juni 2020, dus bijna twee jaar geleden, een motie van de leden van de GroenLinks-fractie is aangenomen die vraagt om een concreet plan van aanpak om het aantal uithuisplaatsingen te verminderen en gezinsgerichte hulp in te zetten (Kamerstuk 31 839, nr. 732)? Zo ja, waarom is er bijna twee jaar na dato nog steeds geen helder plan met concrete streefdoelen? Wat is nu de stand van zaken rondom de uitvoering van deze motie? Is de Minister bereid dit onderwerp in brede zin prioriteit te geven?

In dat verlengde willen de leden van de GroenLinks-fractie graag concreet antwoord op de volgende vragen. Wat gaat de Minister doen om het aantal uithuisplaatsingen in Nederland drastisch naar beneden te brengen? Wat gaat de Minister doen om ervoor te zorgen dat ouders de juiste rechtsbijstand hebben op het moment dat er sprake is van een uithuisplaatsing? Wat gaat de Minister doen om drangtrajecten te voorkomen?

Antwoord

Op 24 februari jl. heeft Staatssecretaris van VWS uw Kamer in reactie op vragen van de leden Ceder en Westerveld geïnformeerd over het voorkomen van uithuisplaatsingen6. In deze antwoorden is ook ingegaan op de uitvoering van de motie Westerveld-Wörsdörfer. Hier werden de belangrijkste bevindingen uit de expertmeeting over het voorkomen van uithuisplaatsingen op 8 november beschreven. Conclusie is dat in de hele keten stappen gezet moeten worden om te voorkomen dat een kind uiteindelijk uithuisgeplaatst wordt. De bevindingen worden meegenomen bij de opstelling van de Hervormingsagenda Jeugd en zijn onderdeel van het Toekomstscenario Kind- en gezinsbescherming.

Het Ondersteuningsteam is pas net begonnen en is ingericht met het oog op de uithuisplaatsingen van kinderen van gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire. De bredere ervaringen en bevindingen van het team zullen vanzelfsprekend worden meegenomen in de brede veranderingen die nodig zijn om uithuisplaatsingen te voorkomen.

De GroenLinks-fractie vraagt ten slotte naar de rechtsbijstand voor ouders als er sprake is van een uithuisplaatsing. Voor het antwoord hierop verwijs ik u graag naar de antwoorden op de vragen van de D66-fractie hierover.

7. De vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie

Kan de Minister aangeven hoe groot de capaciteit van het landelijk ondersteuningsteam is? Voornoemde leden vragen de Minister ook hoe gedupeerde ouders persoonlijk benaderd en geïnformeerd worden over het ondersteuningsaanbod van het landelijk ondersteuningsteam, de mogelijkheden bij gemeenten en de Gecertificeerde Instellingen. Deze leden lezen bovendien dat slechts enkele Gecertificeerde Instellingen aparte teams hebben opgericht om de situaties van betreffende ouders en kinderen opnieuw te beoordelen. Kan de Minister aangeven welke Gecertificeerde Instellingen dit wel doen en welke niet? Gaat de Minister de Gecertificeerde Instellingen die dit nog niet doen aansporen om hier ook vorm aan te geven?

De leden van de ChristenUnie-fractie zien in de aanpak van het ondersteuningsteam dat persoonlijke aandacht, tijd en uitleg van onafhankelijke professionals als mogelijke positieve aspecten voor de begeleiding van ouders en kinderen rond uithuisplaatsingen in het algemeen. Deze leden vragen op welke manier deze aanpak wordt gemonitord en hoe lessen uit deze aanpak worden getrokken en toegepast bij alle ouders die te maken krijgen met een beschermingsmaatregel of een vrijwillige uithuisplaatsing. Als de Minister dit nog niet van plan is, welke mogelijkheden ziet de Minister hiervoor?

Een van de mogelijkheden van de kinderrechter om een uithuisplaatsing te beëindigen is als ouders met gezag of kinderen ouder dan 12 jaar de rechter vragen om een machtiging op te heffen of kortere tijd te laten duren op grond van gewijzigde omstandigheden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of procesbegeleiders ouders ook ondersteunen om van deze mogelijkheid kennis te nemen en deze te benutten, mochten ouders of kinderen hier gebruik van willen maken.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister een stand van zaken kan geven over de inspanningen die hij verricht om de terugplaatsing na een uithuisplaatsing te laten monitoren.

Antwoord

Ondersteuningsteam

Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de vragen van de SP-fractie over het Ondersteuningsteam. Daar ben ik ingegaan op de omvang, samenstelling en werkwijze ervan. In mijn antwoorden op de vragen van de leden van de VVD-fractie ben ik reeds ingegaan op de kenbaarheid van de ondersteuning.

Inspanningen Gecertificeerde Instellingen

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen maar de inspanningen van de Gecertificeerde Instellingen voor deze ouders en kinderen. Alle Gecertificeerde Instellingen hebben extra aandacht voor de gecombineerde problematiek van de kinderopvangtoeslag en uithuisplaatsing. In dat verband hebben alle Gecertificeerde Instellingen medewerkers van verschillende disciplines hiervoor aangewezen. Elke Gecertificeerde Instelling geeft hier op een eigen manier invulling aan, zoals bijvoorbeeld met specifieke teams. Hoe de invulling precies wordt vormgegeven is mede afhankelijk van het aantal betrokken kinderen in het werkgebied van de betreffende Gecertificeerde Instelling.

Terugplaatsing

Op dit moment zijn er nog geen cijfers beschikbaar over hoe vaak het voorkomt dat kinderen na een uithuisplaatsing worden teruggeplaatst bij hun ouders. Mijn ministerie is in gesprek met Jeugdzorg Nederland en het CBS over de mogelijkheden het aantal terugplaatsingen in de toekomst te monitoren. In de voortgangsbrief Jeugd die uw Kamer voorafgaand aan het Jeugddebat op 18 mei ontvangt, zal ik uw Kamer hierover nader informeren. Daarnaast vind ik het belangrijk scherper zicht te krijgen op de praktijk van terugplaatsing. Daarom heb ik het WODC gevraagd hier onderzoek naar te doen. Dit onderzoek start naar verwachting eind dit jaar.

8. De vragen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie vragen op welke wijze het onderscheid tussen het al dan niet aanwezig zijn (geweest) van een maatregel van kinderbescherming doorwerkt in de mogelijkheid tot terugkeer van kinderen. Kunnen ouders er in de situatie van vrijwillige uithuisplaatsing op rekenen dat kinderen weer kunnen terugkeren naar huis?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de verwijzing naar het belang van het kind als criterium voor de mogelijkheid van hereniging erg onbepaald is. Deze leden vragen de Minister om nader te duiden welke ijkpunten richting geven aan het belang van het kind, mede op basis van de inspanningsverplichtingen van de staat zoals die blijken uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Deze leden vragen of de Minister in ieder geval kan bevestigen dat factoren die buiten de directe sfeer van de kinderbescherming liggen, zoals armoede, en die gevolg zijn van overheidshandelen niet als belemmering kunnen gelden voor het voortzetten van een maatregel van kinderbescherming en dat het bij zulke factoren de taak van de overheid is om ouders te ontzorgen.

Antwoord

Vrijwillige uithuisplaatsing

Een vrijwillige uithuisplaatsing betekent dat een kind tijdelijk niet thuis woont, zonder een door de kinderrechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel. Ouders (en de jeugdige boven zestien jaar) beslissen zelf tot een vrijwillige uithuisplaatsing of geven toestemming. Dit kan mede op advies zijn van en in overleg met bijvoorbeeld familie, jeugdzorg of de gemeente. Soms laten de omstandigheden ouders hierin weinig keus. Een kind kan dan verblijven bij een familielid, in een pleeggezin, een gezinshuis of in een behandelkliniek. Dit kan voltijds zijn, alleen in weekenden, vakanties of voor een aantal dagen in de week. De inzet van elke uithuisplaatsing is erop gericht dat ouders zelf weer de verantwoordelijkheid over de verzorging en opvoeding van het kind kunnen dragen. Een beslissing om een vrijwillige uithuisplaatsing weer ongedaan te maken en het kind weer volledig bij de ouders te laten opgroeien, wordt door de ouders (en de jeugdige boven zestien jaar) genomen. Eventueel in samenspraak met het netwerk en/of betrokken professionals. Wel kunnen ouders, wiens kind vrijwillig uit huis is geplaatst alsnog te maken krijgen met pleegouders die zich beroepen op het blokkaderecht of een procedure om een kind alsnog onder toezicht te stellen.

De nationale en internationale wetgeving ter bescherming van de rechten van het kind en de ouders zijn onverkort van kracht. Ouders hebben het recht en de plicht om hun kind op te voeden en de jeugdige heeft het recht om door de eigen ouders te worden opgevoed (artikel 7 IVRK; artikel 247.1 BW). Een kinderbeschermingsmaatregel is alleen op zijn plaats wanneer de rechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van het kind ernstig wordt bedreigd (artikel 255 lid 1 BW) en het kind in een onveilige situatie opgroeit. Het kind heeft recht op een gezinsleven en een toereikende levensstandaard en daarmee op onderdak (IVRK artikel 9 en 27). Alle inspanningen van de jeugdbescherming dienen dan ook in de eerste plaats erop gericht te zijn dat de jeugdige bij zijn ouders kan blijven, naar hen kan terugkeren, of eventueel bij naaste familieleden kan worden ondergebracht.

De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat al geruime tijd wordt geconstateerd dat kinderrechters onvoldoende tijd kunnen besteden aan een zorgvuldige beoordeling van verzoeken tot het opleggen van maatregelen van kinderbescherming. Deze leden vinden het van belang dat dit probleem zich in ieder geval niet opnieuw voordoet bij mogelijke zaken die voortvloeien uit deze hersteloperatie en dat ook voldoende specialistische expertise ingezet dient te worden. Zij vragen welke afspraken de Minister hierover heeft gemaakt met de Raad voor de rechtspraak. Eveneens vragen zij of het vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid niet wenselijk is dat bij afwijzingen van de wensen van ouders en het continueren van maatregelen van kinderbeschermingen standaard een rechterlijke beoordeling wordt gevraagd, tenzij ouders hier uitdrukkelijk van af willen zien. Het kan immers een extra belasting zijn als de verantwoordelijkheid hiervoor opnieuw bij de ouders wordt gelegd, ondanks de beschikbaarheid van kosteloze ondersteuning. Deze leden wijzen op de rechtsfiguur van het ambtshalve beroep van de Minister tegen zijn eigen besluit bij het ontnemen van het Nederlanderschap bij verstek en vragen een reactie op de mogelijke toepasbaarheid ervan in deze context. Tot slot vragen deze leden hoe en wanneer de Minister rapporteert over de inspanningen van de rechtbanken om ook buiten de context van de kinderopvangtoeslag meer tijd beschikbaar te stellen aan rechters voor een zorgvuldige beoordeling.

Antwoord

Rechtspraak en uithuisplaatsingen

Ook de Rechtspraak heeft veel aandacht voor de gehele hersteloperatie. Er zijn geen procesmatige afspraken met de rechtspraak gemaakt over zaken die voortvloeien uit de hersteloperatie. Er is wel contact met de rechtspraak over de doorwerking van de aanpak naar de rechtbanken en de doorlooptijden. Daaruit blijkt op dit moment niet dat er substantieel meer procedures te verwachten zijn.

Voor het formeel beëindigen en continueren van de uithuisplaatsingen gelden voor deze groep ouders en kinderen de reguliere procedures inclusief de mogelijkheden om besluiten bij de rechter aan te vechten of verzoeken te doen. Als de Gecertificeerde Instelling de intentie heeft een kinderbeschermingsmaatregel te verlengen, dient de Gecertificeerde Instelling een verzoek bij de kinderrechter te doen. Als ouders of kinderen van 12 jaar of ouder een verzoek doen tot eerdere beëindiging van een uithuisplaatsing en de Gecertificeerde Instelling gaat daar niet in mee, kunnen deze ouders en kinderen zich vervolgens wenden tot de kinderrechter en beslist de rechter op het verzoek. De wet kent geen standaard beoordeling door de rechter ten aanzien van verzoeken van ouders die door de Gecertificeerde Instelling zijn afgewezen.

Zoals de vragensteller zelf aangeeft is een ambtshalve beroep gericht tegen een eigen besluit van de Minister. De beslissingen omtrent uithuisplaatsing zijn rechterlijke beslissingen, waardoor ambtshalve beroep niet van toepassing is.

Verbeteringen familie- en jeugdrechtspraak

Ten aanzien van de aandacht van de Rechtspraak voor het verbeteren van het werk van de familie- en jeugdrechtspraak verwijs ik u naar de lopende reflectie van de Rechtspraak dienaangaande.7 De reflectie spitst zich toe op de vraag: Hoe biedt de familie- en jeugdrechter/raadsheer bij de feitelijke uitvoering van haar wettelijke taak die bescherming aan kinderen en (pleeg)ouders in gezag & omgangskwesties en civiele jeugdbeschermingszaken die het recht hen geeft. Dit rapport zal worden gepubliceerd.

De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister nu en in het vervolg wil aangeven in hoeveel gevallen sprake is van uithuisplaatsingen met en zonder maatregel van kinderbescherming en in hoeveel gevallen in beide categorieën sprake is van hereniging van ouders met hun kinderen. Eveneens vragen deze leden of de onderzoeken er ook op gericht zijn te ontdekken in hoeverre in deze situatie sprake is geweest van oneigenlijke drang om ouders tot vrijwillig uithuisplaatsing te brengen.

Antwoord

Ik verwijs u voor het antwoord op deze vragen graag naar mijn reactie op de vragen van de VVD-fractie hierover.

De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat de stand van zaken is als het gaat om de onafhankelijke (advies)commissie die zich zou richten op onderzoek naar de rechtspositie en rechtsbescherming van ouders en kinderen naar aanleiding van de misstanden als gevolg van de kinderopvangtoeslag. Deze leden vragen of de commissie zich, evenals de inspectie, uitdrukkelijk laat informeren door slachtoffers en hoe betrokkenen op de hoogte worden gebracht van de mogelijkheden om hun ervaringen te delen.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe ten behoeve van het bredere stelsel van kinderbescherming, gebruik wordt gemaakt van de ervaringen en inzichten die nu in het kader van de kinderopvangtoeslag worden opgedaan.

Antwoord

Onderzoek

In mijn antwoorden op vragen van de PVV-fractie ben ik ingegaan op het onderzoek van de IJenV. In mijn brief van 31 maart jongstleden heb ik aangegeven dat ik graag met de Kamer in gesprek ga over de wens voor aanvullend onderzoek door een onafhankelijke commissie. Hierbij wil ik overlap met het inspectieonderzoek zoveel mogelijk vermijden. Ik hoop hierover op 12 mei met uw Kamer van gedachten te kunnen wisselen.

Bredere inzetbaarheid

Ten slotte vragen de leden van de fractie van de SGP naar de wijze waarop van de ervaringen in het kader van de kinderopvangtoeslag gebruik gaat worden in het bredere stelsel van jeugdbescherming. De bredere ervaringen en bevindingen van het team zullen vanzelfsprekend worden meegenomen in de bredere veranderingen die nodig zijn om uithuisplaatsingen te voorkomen en om de kans op terugplaatsing na uithuisplaatsing te vergroten.

9. De vragen van het lid van de BIJ1-fractie

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt wie de regie en de beslismacht heeft over het beantwoorden van de vraag of herstel van de gezinssituatie wenselijk en mogelijk is. Daar de bewindspersonen aangeven dat het belang, het perspectief en de stem van het kind centraal dienen te staan, is het lid benieuwd naar de manier waarop dit proces is vormgegeven, hoe het belang van het kind wordt gewaarborgd en hoe het (al dan niet emotionele) herstel van zowel ouder als kind een plek krijgt.

Antwoord

De beoordeling of sprake kan zijn van een herstel van de gezinssituatie wordt uitgevoerd door de Gecertificeerde Instelling. De Raad voor de Kinderbescherming heeft daarin een toetsende taak. In bepaalde gevallen beslist de (kinder)rechter. Deze organisaties hebben de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden om deze afweging te maken. Dat is zo bij wet bepaald.

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt hoe Gecertificeerde Instellingen weten wanneer er in een bepaalde situatie sprake is van gedupeerde ouders en kinderen. De Minister voor Rechtsbescherming geeft immers aan dat de Gecertificeerde Instellingen niet vanzelf weten of er compensatie is of dat er schulden zijn, of dat deze binnenkort worden opgelost, en dat dergelijke informatie door ouders zelf moeten worden ingediend bij een eventueel formeel verzoek voor een herbeoordeling. Dit lid vraagt of er een mogelijkheid is om die informatie geïntegreerd in het systeem te krijgen, zonder tussenkomst van en extra lasten voor de gedupeerde ouders? Kunnen er korte lijntjes gesloten worden tussen de jeugdbeschermingsketen of de Gecertificeerde Instellingen en het Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) bijvoorbeeld?

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt naar het verloop van de gesprekken met Gecertificeerde Instellingen waarbij het gaat om aparte teams in te richten die samen met gemeenten de herbeoordelingen doen van gedupeerde families. Welke Gecertificeerde Instellingen hebben die teams al, welke Gecertificeerde Instellingen nog niet en wat hebben die Instellingen nodig om dergelijke teams alsnog op te richten? En wat doet de Minister om deze noden en behoeften te faciliteren? Dit lid vraagt tevens naar de precieze samenstelling van de expertgroep die de kwaliteit van het ondersteuningsteam bewaakt.

Antwoord

Zoals het lid van de BIJ1-fractie al aangeeft is de Gecertificeerde Instelling ervan afhankelijk of ouders vertellen dat zij gedupeerd zijn in de toeslagenaffaire. Over de vraag of er korte lijntjes gesloten kunnen worden met het UHT hierover verwijs ik naar antwoorden op de vragen van de VVD-fractie. Op de extra inspanningen van de Gecertificeerde Instellingen ben ik ingegaan in mijn antwoorden op de vragen van de ChristenUnie-fractie.

Om de kwaliteit van het ondersteuningsteam te waarborgen zijn Klankbordgroepen ingericht met daarin mensen met kennis op het gebied van jeugdrecht, jeugdhulp, jeugdbescherming, een voormalig gemeentelijke ombudsman, branchevereniging, kennisinstituut. Het Ondersteuningsteam is bezig een aantal experts aan zich te binden met veel ervaring op het gebied van trauma, jeugdpsychiatrie, juridische kennis, jeugdbeschermingsketen. Deze experts kunnen op afroep ingezet worden door de procesbegeleiders om van specialistisch advies te worden voorzien over te nemen vervolgstappen.

Het lid van de BIJ1-fractie is verheugd om herhaaldelijk te lezen dat de ontwikkeling van de verschillende aanpakken in samenspraak en samenwerking met gedupeerde ouders en kinderen plaatsvindt. Dit lid vraagt of de Minister over deze samenwerking kan uitweiden. Waar, wanneer en in hoeverre krijgen ouders en kinderen de kans om gehoord te worden en in hoeverre worden hun bijdragen ook daadwerkelijk verwerkt in de ontwikkelde aanpakken? Hebben de ervaringsdeskundigen zelf bijvoorbeeld doorzettingsmacht, een beslissende stem of worden zij slechts ingevlogen voor het delen van inzichten, het verstrekken van informatie of het beoordelen van reeds ontwikkelde oplossingen en beleid?

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt wanneer de Minister ons wél zicht op de resultaten van de terugplaatsingen kan bieden.

Het lid van de fractie van BIJ1 is benieuwd naar de valkuilen van onderzoek aan de hand van de Inspecties. Wat zou de onafhankelijkheid van de Inspecties in dit onderzoek eventueel kunnen ondermijnen volgens het kabinet?

Antwoord

Betrokkenheid ouders

Er wordt regelmatig met gedupeerde ouders gesproken om te horen wat ze hebben meegemaakt en om de aanpak te toetsen en nader in te vullen. De gesprekken met ouders hebben in de bijvoorbeeld geleid tot mogelijkheid om zonder tussenkomst van gemeenten rechtstreeks contact op te nemen met het ondersteuningsteam. Ook is hun advies om zeer zorgvuldig te communiceren, om verkeerde verwachtingen te voorkomen, ter harte genomen.

Ook bij de doorontwikkeling van de aanpak zullen ouders worden betrokken. Oplossingen en doorontwikkeling worden in gelijkwaardigheid tussen alle betrokkenen, professionals, jeugdbescherming, gemeenten én ouders vormgegeven.

Onderzoek IJenV

In mijn antwoorden op de vragen van de PVV-fractie ben ik reeds ingegaan op de onafhankelijkheid van het onderzoek van de IJenV.

10. De vragen van het lid Omtzigt

Het lid Omtzigt had verwacht dat er in april ten minste duidelijkheid ontstaan was over de samenstelling van de groep door een nadere statistische analyse en door het opsporen van de ouders en de kinderen. Kan de Minister aangeven hoeveel kinderen nu erkend zijn als slachtoffer? Kan de Minister aangeven hoeveel van deze kinderen na machtiging van de rechter uit huis geplaatst zijn na 2015? Kan de Minister aangeven hoeveel van deze kinderen na machtiging van de rechter uit huis geplaatst zijn voor 2015? Kan de Minister aangeven hoeveel van deze kinderen zogenaamd vrijwillig uit huis geplaatst zijn (eventueel uitgesplitst voor en na 2015)?

De regering schermt met het 430 kinderen voor een lopende uithuisplaatsing. De peildatum hiervoor is 1 januari 2021. Kan de Minister aangeven wat er gebeurd is met deze kinderen in het afgelopen jaar? Hoeveel kinderen zijn teruggekeerd naar hun ouders, hoeveel kinderen zijn 18 geworden, hoeveel kinderen zijn nog steeds uit huis geplaatst en bij hoeveel kinderen is het ouderlijk gezag geëindigd en zijn deze kinderen dus definitief in een instelling of een pleeggezin geplaatst? Kan de Minister ook aangeven wat er gebeurd is met de groep van 1.115 – 430 = 685 kinderen? Hoeveel zijn ouder dan 18, hoeveel zijn teruggekeerd naar hun ouder(s) en hoeveel kinderen verblijven in een pleeggezin of instelling? Hoeveel van de kinderen die op enig moment uit huis geplaatst zijn, zijn in beeld bij de autoriteiten, zo vraagt het lid Omtzigt. En als dat aantal klein is, waarom is er tussen oktober en 1 april geen actie ondernomen?

Antwoord

De vragen van het lid Omtzigt betreffen de nadere analyse van het aantal uithuisgeplaatste kinderen. In de tweede week van mei publiceert het CBS actuele cijfers over de uithuisplaatsingen. In deze cijfers zal ook een uitsplitsing gemaakt worden naar leeftijdscategorie, soort kinderbeschermingsmaatregel (OTS of voogdij) en de reden van uitstroom. Ik zal u na publicatie van de cijfers hierover informeren alsmede mijn duiding geven van deze cijfers. Gegevens met betrekking tot jeugdhulp met verblijf vóór 2015 zijn niet beschikbaar bij het CBS. Analyses door het CBS zullen daarom betrekking hebben op de periode na 2015.

Voor wat betreft het identificeren van de kinderen verwijs ik u naar mijn reactie op de vragen ven de VVD-fractie. Als een kind met een rechterlijke machtiging uit huis wordt geplaatst, dan is de Gecertificeerde Instelling verantwoordelijk voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing. Het kind is dan ten minste in beeld bij de Gecertificeerde Instelling.

Het lid Omtzigt wil graag weten hoeveel meldingen er sinds 4 april tot nu toe binnen zijn gekomen bij het ondersteuningspunt en hoeveel hiervan inmiddels een procesbegeleider toegewezen hebben gekregen. Dit lid vraagt zich daarnaast af hoeveel procesbegeleiders er beschikbaar zijn bij dit ondersteuningspunt en over welke professionele achtergrond zij beschikken. Is er bij een grote hoeveelheid aanmeldingen sprake van prioritering wie eerst geholpen wordt en op basis van welke factoren? Wat bedoelt de Minister in zijn brief van 31 maart jl. met het begeleiden bij het zetten van stappen richting het gewenste vervolg voor de betreffende ouder en kind en wat kan de procesbegeleider concreet betekenen voor deze ouders en kinderen? Kan de Minister een aantal voorbeelden noemen van verandering van omstandigheden die reden kunnen zijn tot herbeoordeling van een uithuisplaatsing? Heeft er bij gedupeerden die zich hebben gemeld bij het ondersteuningsteam inmiddels herstel van contact tussen ouder en kind(eren) kunnen plaatsvinden? Is er inmiddels één of meerdere lopende uithuisplaatsing van gedupeerden beëindigd, mede door hulp van het ondersteuningsteam? Welk mandaat en welke mogelijkheden hebben de medewerkers van het ondersteuningspunt?

Antwoord

Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de vragen van de SP-fractie over het Ondersteuningsteam. Daar ben ik ingegaan op de omvang, samenstelling en werkwijze ervan. Op doorzettingsmacht heb ik gereageerd in antwoord op vragen van de VVD-fractie.

Voor antwoorden op vragen over herbeoordelingen verwijs ik naar mijn reactie op de vragen van de SP-fractie hierover.

Ondersteuningsteam

Het korte antwoord op de vraag of er lopende uithuisplaatsingen mede door hulp van het Ondersteuningsteam zijn beëindigd en of er al contact hersteld is, is nee. Daarvoor is het Ondersteuningsteam te kort aan het werk en vraagt iedere situaties om zorgvuldig maatwerk. Uithuisplaatsingen vonden soms jaren geleden plaats, er waren of zijn meerdere problemen in het gezin en (rechterlijke) beslissingen zijn niet zomaar terug te draaien. Het inzichtelijk krijgen van de situatie en de wensen kost tijd. Vervolgens moet samenwerking met bijvoorbeeld de steunpunten, woningbouw en (jeugd)zorg op gang komen om de thuissituatie te verbeteren. Soms zijn er voor ouders urgentere vragen die in de ondersteuning eerst opgepakt worden, zoals een dreigende uithuiszetting door huurschulden of een zorgen over nog thuiswonende kinderen. Iedere ondersteuning is maatwerk, met per gezin specifieke wensen, mogelijkheden en uitkomsten. Het belang van het kind staat daarbij steeds voorop.

Het lid Omtzigt is benieuwd of een subsidieregeling samen met de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), voor kosteloze rechtsbijstand eindelijk verzekerd is voor gedupeerden.

Antwoord

Bij mijn reactie op de vragen van de VVD-fractie ben ik uitgebreid ingegaan op de regeling voor rechtsbijstand. Ik verwijs dan ook naar dit antwoord.

Het lid Omtzigt vraagt of er sprake is van eventuele overlap tussen het ondersteuningsteam, hulp vanuit de UHT, gemeenten, Gecertificeerde Instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming. Zo ja, hoe wordt deze overlap en eventuele samenwerking gecoördineerd om meer onduidelijkheid, in communicatie en verantwoordelijkheden, naar gedupeerden te voorkomen? Hoe wordt effectiviteit in het daadwerkelijk helpen van gedupeerden geborgd en welke rol voor de procesbegeleider ziet u hier?

Antwoord

In de afgelopen maanden is op landelijk en op lokaal niveau de samenwerking tussen de genoemde instanties afgesproken. Het is van belang dat er korte lijnen zijn tussen het Ondersteuningsteam en lokale steunpunten bijvoorbeeld, maar ook met de UHT en Gecertificeerde Instellingen. Samenwerking is één van de punten die zal terugkomen in de evaluaties die van start gaan. Een programmateam binnen mijn ministerie coördineert de samenwerking en kan bij knelpunten betrokken partijen aanspreken en faciliteren. In de communicatie streven we naar heldere uitleg over de verantwoordelijkheden.

Het Lid Omtzigt leest dat het CBS in het vooronderzoek nagaat of het mogelijk is om op basis van beschikbare databestanden een objectieve en transparante uitspraak te doen over de eventuele disproportionaliteit. Kunt u nader toelichten hoe het staat met voortgang van het vooronderzoek? En op wat voor voorwaarden baseert het CBS dat deze databestanden genoeg objectief en transparant zijn? Tot hoe ver gaat deze data waar nu over wordt geoordeeld in het vooronderzoek terug? Dit lid vraagt ten slotte of er momenteel bij het onderzoek door de Inspectie Justitie en Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd voldoende aandacht ligt bij de daadwerkelijke en spoedige terugplaatsing van onrechtmatige uithuisplaatsingen?

Komen de volgende deelvragen aan de orde: Zijnde uithuisplaatsingen gebeurd conform Europees Recht (jurisprudentie artikel 8 EVRM bijvoorbeeld)? Is er bij de uithuisplaatsingen ook fatsoenlijk onderzoek geweest naar de omstandigheden waarin de ouders verkeerden? Bij hoeveel uithuisplaatsingen is in het dossier terug te vinden dat de situatie terug te leiden is op het acuut moeten terugbetalen van grote sommen geld aan de belastingdienst? En indien dat niet in het dossier staat, hoe komt dat dan? Is er dan wel fatsoenlijk onderzoek gedaan?

Het lid Omtzigt verneemt graag wie er als externe adviseurs het onderzoek begeleiden en begrijpt niet waarom dat niet eerder gemeld kon worden. Dit lid dankt de Minister voor de opening voor een echt extern en onafhankelijk onderzoek: wanneer komt de opzet daarvan gereed, zo vraagt dit lid.

Antwoord

De IJenV heeft uw Kamer op 31 maart jl. gemeld8 dat de gevraagde informatie nog niet beschikbaar was, omdat het vooronderzoek van het CBS nog niet was afgerond. Met het vooronderzoek ging het CBS na of het mogelijk is om op basis van de beschikbare databestanden objectief en transparant vast te stellen of gedupeerde gezinnen als groep vaker of minder vaak dan andere vergelijkbare maar niet gedupeerde gezinnen te maken kregen met een kinderbeschermingsmaatregel nadat zij gedupeerd werden. En zo ja, is het mogelijk om te bepalen in welke mate dit voor kwam? Ook werd in het vooronderzoek samen met de externe deskundigen bepaald welke onderzoeksopzet (analysemethode) hiervoor het meest geschikt was. Het CBS heeft op vrijdag 22 april aan de IJenV laten weten dat het vooronderzoek is afgerond.

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek heeft het CBS, mede op advies van de interne ethische commissie, besloten om het daadwerkelijke onderzoek in uitvoering te kunnen en willen nemen. Uw Kamer zal over de uitkomsten van het onderzoek separaat worden geïnformeerd.

In mijn antwoorden op de vragen van de D66-fractie ben ik ingegaan op het onderzoek van de IJenV. Ik verwijs u ook naar deze antwoorden.

Daarnaast geeft de IJenV aan dat zij individuele casussen niet zal toetsen aan art. 8 EVRM, dat vergt een individuele beoordeling. Wel kan de IJenV mogelijk breder aanwezige verklarende factoren en mechanismen vinden, die zij wel kan toetsen aan het EVRM. Wanneer bijvoorbeeld blijkt dat op basis van schulden kinderen uit huis zijn geplaatst in meer generieke zin, kan de IJenV relevante jurisprudentie van het EVRM betrekken en aangeven of naar haar inzicht daarbij binnen de geldende juridische kaders is gehandeld. Dat is dan echter een oordeel op systeemniveau, en niet op casusniveau.

Ten slotte heeft de IJenV over externe deskundigen in de brief van 31 maart jl.9 het volgende aangegeven. Deze deskundigen worden, zoals ook gemeld door de IJenV tijdens de technische briefing van 15 maart jl., alleen aan de hand van hun expertise aangeduid en zullen gedurende het onderzoek anoniem blijven om hun onafhankelijke positie tijdens het onderzoek te kunnen waarborgen.

Ten aanzien van de opmerking van het lid Omtzigt over een extern en onafhankelijk onderzoek merk ik op dat ik hierover ik graag met de Kamer in gesprek ga. Voor een eventuele onderzoeksopdracht wil ik overlap met het inspectieonderzoek zoveel mogelijk vermijden. Ik hoop hierover op 12 mei met uw Kamer van gedachten te kunnen wisselen.

Naar boven