31 015 Kindermishandeling

Nr. 77 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 januari 2012

Sinds het laatste AO kinderpornografie op 17 mei 2011 zijn er ontwikkelingen geweest in de aanpak van seksueel misbruik van kinderen en de daaraan gerelateerde aanpak van kinderpornografie. Hoofdlijn hierin is dat het slachtoffer centraal is gesteld. Hierover is uw Kamer uitgebreid schriftelijk geïnformeerd en is er een aantal AO’s geweest.1 Met deze brief informeer ik u over de voortgang van de aanpak van kinderpornografie en zal ik daar waar nodig de relatie leggen met de ontwikkelingen op het gebied van de bestrijding van seksueel misbruik van kinderen. Achtereenvolgens komen in deze brief aan de orde: de resultaten van de Taskforce kinderpornografie en kindersekstoerisme, de nationale inrichting van de aanpak kinderpornografie, de werkvoorraad kinderpornografie en resultaatsturing, de pilot bij Leaseweb om kinderporno vroegtijdig van het internet te weren, de voortgang van de bestrijding van kindersekstoerisme, encryptie en de online meldknop voor jongeren. Volledigheidshalve wijs ik u nog op de beleidsreactie op het rapport Deetman die op 16 januari 2012 (Kamerstuk 33 000 VI, nr. 76) aan uw Kamer is gestuurd. Hierin heb ik aangegeven dat ik de centrale regie zal voeren binnen het kabinet bij de brede bestrijding van seksueel geweld tegen kinderen.

Aanbevelingen Taskforce Kinderpornografie en Kindersekstoerisme

De Taskforce Aanpak Kinderpornografie en Kindersekstoerisme heeft mij ter afronding van haar werkzaamheden op 21 november 2011 algemene aanbevelingen en een barrièremodel gezonden.2

Aanbevelingen

Ik onderschrijf de aanbevelingen van de Taskforce. De aanbevelingen ondersteunen mijn beleid en komen op de volgende wijze terug:

  • Zoals beschreven in mijn brief van 10 juni 2011 zal de organisatie van de aanpak van kinderporno nationaal ingericht worden met een landelijke en eenduidige aansturing en taakuitvoering. Hierbij staat het slachtoffer centraal.

  • Daarbij verdubbelt in 2012 de capaciteit bij de politie voor de aanpak van kinderporno. Bovendien wordt ingezet op verleggen van de focus in de opsporing naar slachtoffers, de vervaardigers en verspreiders van het beeldmateriaal en naar het eenvoudig en versneld afdoen van relatief «lichtere» zaken (zie hieronder INDIGO).

  • Implementeren van het barrièremodel (zie hieronder).

  • Van de combinatie van deze acties verwacht ik betere resultaten in de aanpak. Resultaten die ik in de komende terug zal zien in een toename van bij het Openbaar Ministerie aangeleverde verdachten met 7,5% in 2012, 15% in 2013 en 25% in 2014. Ik zal dit nauwlettend volgen.

  • In vervolg op de Taskforce Aanpak Kinderpornografie en Kindersekstoerisme wordt gestart met een gericht overleg van politie, OM en medewerkers van mijn departement om de aanbevelingen van de Taskfoce, maar ook andere binnen het Programma Verbeteren Aanpak Kinderpornografie (PVAKP) lopende acties, te begeleiden.

  • Zoals ik uw Kamer op 16 januari 2012 in de beleidsreactie op het rapport Deetman heb bericht worden voorbereidingen getroffen om rond de uitvoering van het actieplan aanpak kindermishandeling een Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik in te stellen.

  • Daarnaast heb ik samen met de Staatssecretaris van VWS besloten tot een taakuitbreiding van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) naar het terrein van seksueel geweld tegen kinderen. Gesprekken met de NRM over de daarvoor benodigde uitbreiding van haar team zijn momenteel gaande. Mijn toezegging hierover tijdens de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie op 1 november 2011 is hiermee dan ook afgedaan.

Barrièremodel

In dit barrièremodel (zie bijlage) is het kinderpornografieproces in beeld gebracht. Dit proces is uitgewerkt in een aantal handelingen (zowel strafbare als niet strafbare) en activiteiten die een (potentiële) dader onderneemt of zou kunnen ondernemen. Gekoppeld aan deze activiteiten zijn manieren geformuleerd waarop ingegrepen kan worden om zo een barrière op te werpen voor de dader dan wel potentiële slachtoffers handvatten te geven om niet ten prooi te vallen aan een dader. Beoogd wordt om de aanpak van kinderpornografie te verbreden en zowel aan de «voorkant» als aan de «achterkant» effectief op te treden. Het barrièremodel bevat verschillende interventies die eenvoudig en op korte termijn in te voeren zijn. Dit zijn goede aanknopingspunten voor de nadere uitwerking van het Actieplan aanpak kindermishandeling 2012–20163. Overigens worden die stappen voor wat betreft de haalbaarheid en de werkbaarheid nog nader getoetst, onder andere in verband met juridische mogelijkheden en digitale consequenties.

Nationale inrichting aanpak kinderpornografie

In mijn brief van 10 juni 2011 heb ik uw Kamer nader geïnformeerd over mijn wens om binnen de politie te komen tot een nationale aanpak4 van kinderpornografie met een landelijke en eenduidige aansturing en taakuitvoering. Hierbij staat het slachtoffer centraal.

Inmiddels is de vorming van één organisatie voor de aanpak van kinderporno binnen de politie in volle gang. Met het oog op de vorming van nationale politie maakt de herinrichting van de aanpak van kinderpornografie onderdeel uit van de plannen van de kwartiermakersorganisatie. Concreet betekent dit dat binnen de nationale politie de recherchediensten van zowel de op te richten landelijke eenheid als de 10 regionale eenheden beschikken over een team bestrijding kinderporno. Het gaat hierbij om 40 FTE landelijk en 110 FTE regionaal. Centrale sturing vanuit de Korpsleiding op het behalen van de doelstellingen en de cultuuromslag die nodig is om tot een adequate bestrijding van kinderporno te komen zullen tot 2014 belegd worden bij de projectleider Zeden/Kinderporno. Deze is tevens verantwoordelijk voor het realiseren van een landelijke en uniforme werkwijze, een landelijk stuur- en weeginstrumentarium en de inzet van de totaal beschikbare capaciteit (van 150 FTE) en middelen.

De gespecialiseerde 150 FTE (inclusief de verdubbeling) zullen zo snel als mogelijk in 2012 exclusief op de aanpak van kinderporno worden ingezet. De voorbereidingen voor de start van de landelijke eenheid (40 FTE) zijn de afgelopen maanden getroffen. Momenteel werken er 11 medewerkers vast binnen de landelijke eenheid. Zolang de eenheid nog niet volledig op sterkte is, wordt daar waar nodig extra ondersteuning vanuit het KLPD gegeven voor het verrichten van de noodzakelijke taken van de landelijke unit. De werving van de nog ontbrekende medewerkers is inmiddels gestart. De invulling en werving om te komen tot 110 medewerkers in de regionale eenheden zal zijn beslag krijgen in de eerste helft van 2012 en per 1 augustus 2012 zijn afgerond. Belangrijk onderdeel van de landelijke aanpak is een landelijk stuur- en weeginstrument met een bijbehorende stuurploeg. Dit instrument is inmiddels ontwikkeld. In februari 2012 is de eerste bijeenkomst van deze stuurploeg.

Daarnaast bericht ik u dat op 1 maart 2012 een gemeenschappelijk politie en OM expertisecentrum operationeel zal zijn. Dit centrum heeft een centrale rol in het landelijk vormgeven van een uniform werkproces, de (door)ontwikkeling en evaluatie van innovatieve opsporingsmethoden als ook andere afdoeningswijzen.

In de voorbereiding van de nationale politie

Werkvoorraad, sturen op resultaten en alternatieve afdoeningen

Werkvoorraad

In de voorgaande voortgangsbrief over de aanpak van kinderpornografie van 4 maart 2011 bent u geïnformeerd over de omvang van de werkvoorraad kinderpornografie tot en met het einde van het vierde kwartaal van 2010. Deze bevatte toen 770 zaken. Hieronder treft u een overzicht aan van de werkvoorraadcijfers tot en met het derde kwartaal van 2011. Op dit moment gaat het om 1 065 zaken. De werkvoorraad is het aantal zaken dat in behandeling is bij het KLPD, de bovenregionale rechercheteams en de regionale politiekorpsen.

2008

2009

2009

2009

2009

2010

2010

2010

2010

2011

2011

2011

3e kwar.

1

2

3

4

1

2

3

4

1

2

3

779

690

730

879

809

779

605

991

770

986

987

1065

Instroom van kinderpornozaken bij de politie tot en met het derde kwartaal van 2011

Werkvoorraad Kinderporno

Werkvoorraad Kinderporno

Ik wil u hierover het volgende melden. Tegen kinderporno en het achterliggend seksueel misbruik van kinderen moet hard worden opgetreden. Ik doe dat concreet door in 2012 de capaciteit bij de politie te verdubbelen tot 150 FTE, de organisatie bij de politie beter in te richten voor de aanpak van kinderporno en de sturing en monitoring van zaken te centraliseren. Bovendien wordt ingezet op verleggen van de focus in de opsporing naar slachtoffers, de vervaardigers en verspreiders van het beeldmateriaal en naar het eenvoudig en versneld afdoen van relatief «lichtere» zaken (zie hieronder INDIGO).

Dit betekent dat 2012 in het teken staat van het uitvoeren van alle plannen die tot nu toe gemaakt zijn. Ik hou de voortgang en de effecten van alle verbetertrajecten nauwlettend in de gaten en zal niet schromen aanvullende maatregelen te nemen als dit nodig is.

Sturing op resultaten

De aanpak van kinderporno richt zich op drie sporen: spoor 1) zwaardere onderzoeken gericht op de opsporing van misbruikers, producenten, commerciële verspreiders en last but not least slachtoffers; spoor 2) de alternatieve afdoening van downloaders en kijkers; spoor 3) preventie door het opwerpen van barrières om misbruik te voorkomen. Gecombineerd met de capaciteitsuitbreiding en de verstevigde en gecentraliseerde sturing verwacht ik betere resultaten.

In het kader van de landelijke doelstellingen is met de politie afgesproken dat de komende jaren het aantal bij het Openbaar Ministerie aangeleverde verdachten zal toenemen met 7,5% in 2012, 15% in 2013 en 25% in 2014. Ook hierbij staat de impact en het effect van de aanpak op het slachtoffer centraal. Daarom zal de opsporing zich richten op Nederlanders die seksueel misbruik plegen en hiervan kinderpornografisch materiaal vervaardigen en/of verspreiden.

Ik verwacht dat deze aanpak enerzijds gaat leiden tot meer verdachten en anderzijds meer aandacht voor seksueel misbruik in onderzoeken. Gevoegd bij het feit dat nationaal meer tijd geïnvesteerd wordt in de opsporing van slachtoffers, vervaardigers / misbruikers en verspreiders van kinderpornografische afbeeldingen zal de werkvoorraad mogelijk verder stijgen. Daar komt bij dat ook andere landen de aanpak van kinderpornografie intensiveren, met als gevolg dat daar informatie uit voortkomt over Nederlandse verdachten. De werkvoorraad zal al met al dus waarschijnlijk oplopen doordat de politie in binnen- en buitenland intensiveert en resultaten boekt. Ik wil uw Kamer de komende jaren dan ook berichten over de resultaten (conform de landelijke doelstellingen die zijn afgesproken met de politie) en niet meer de focus leggen op de werkvoorraad.

Alternatieve afdoeningen

In veel van de zaken waarover bovenstaande tabel rapporteert, gaat het om het downloaden en op de computer in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen. Uiteraard kan het niet zo zijn dat een focus op relatief zwaardere zaken, waar sprake is van daadwerkelijk seksueel misbruik, ertoe leidt dat relatief lichtere zaken, zoals het downloaden van kinderpornografisch materiaal, onbestraft blijven. Ook kan het niet zo zijn dat de doorlooptijd van zaken te veel oploopt.

In de Rotterdamse proeftuin kinderpornografie (Zambezi) is geëxperimenteerd met alternatieve afdoeningwijzen5. Evaluatie van deze afdoeningen is zeer positief. Zo positief dat ik het verantwoord vind deze werkwijze landelijk uit te rollen. Ik heb het OM gevraagd dit zo snel mogelijk te realiseren. Deze pilot heet Initiatief Niets Doen Is Geen Optie (INDIGO). In zaken waarin onvoldoende informatie aanwezig was om het opsporingsonderzoek voort te zetten, is door de politie een huisbezoek gebracht. Met de houder van het IP-adres, dat betrokken was bij handelingen in de kinderpornografische internetomgeving, of de bewoner van de desbetreffende woning, is een stevig gesprek gevoerd. Daarnaast is een door het openbaar ministerie opgestelde en ondertekende waarschuwingsbrief uitgereikt. Hierin is aangegeven dat de houder van het IP-adres staat geregistreerd in de politiesystemen. Ook is aan enkele verdachten (first offenders), waarbij tijdens het onderzoek in de woning en aan de in beslag genomen gegevensdragers slechts enkele kinderpornografische afbeeldingen werden aangetroffen (het aanbod gedaan zich onder toezicht van de reclassering te laten stellen en een intensief begeleidingstraject bij een forensische GGZ instelling te volgen. Alleen indien deze verdachten gedurende twee jaar aan de gestelde voorwaarden voldoen en zich niet aan enig ander strafbaar feit schuldig maken, zullen zij zich niet voor de rechter hoeven te verantwoorden. De voorwaarden die worden gesteld zijn onder andere het zich voor langere tijd onder psychotherapeutische behandeling stellen, een regelmatig contact met de reclassering en een periodieke screening van de gegevensdragers waarover betrokkene beschikt. Bij alle zaken geldt het uitgangspunt dat alsnog vervolgd kan worden wanneer uit het huisbezoek, de gesprekken, de doorzoeking, het in beslag genomen materiaal of andere omstandigheden zwaardere strafbare feiten blijken.

Pilot Leaseweb

Op 15 september 2011 heb ik het officiële startschot gegeven voor een filterproject onder de naam «pilot Leaseweb». Dit publiekprivate filterproject is geïnitieerd naar aanleiding van de discussie over het verminderen van kinderpornografisch materiaal op het internet. Het betreft een samenwerkingsverband tussen het Programma Verbeteren Aanpak Kinderpornografie (PVAKP) van de politie, het KLPD, de KMar, en de bedrijven Leaseweb en Fox-IT. Leaseweb en Fox-IT zullen uploads van kinderpornografische afbeeldingen gaan filteren, op basis van de Nederlandse Database Kinderpornografie(KLPD). Hiermee wordt het lastiger om (bekend) kinderpornografisch materiaal op het internet te plaatsen en met anderen te delen. Ten behoeve van dit project is naast capaciteit van de politie ook capaciteit vanuit de KMar vrijgemaakt en tijdelijk ter beschikking gesteld aan het KLPD (Team Beeld en Internet).

Encryptie

In mijn brief aan uw Kamer van 10 juni 2011 ben ik ingegaan op de door het lid Van Toorenburg van de fractie van het CDA opgeworpen vraag of er wetgeving zou moeten komen om verdachten in kinderpornozaken te kunnen verplichten medewerking te verlenen aan het toegankelijk maken van gegevens op een computer die met gebruik van encryptie zijn versleuteld (hierna: decryptiebevel). Ik heb daarbij aangegeven hierover overleg te voeren met het openbaar ministerie en toegezegd in overleg te zullen treden met het Verenigd Koninkrijk, alwaar een dergelijke regeling in wetgeving is neergelegd. Tevens heb ik aangegeven dat een zorgvuldige belangenafweging is vereist. De juridische haalbaarheid van een decryptiebevel, in het licht van het in artikel 6 EVRM vervatte nemo tenetur-beginsel, zal nauwgezet moeten worden bezien. Ik kan u berichten dat inmiddels uitvoerig overleg met het Verenigd Koninkrijk heeft plaatsgevonden over de ervaringen met de uitvoering van de Britse wetgeving. De ervaringen met het decryptiebevel in het Verenigd Koninkrijk worden per saldo positief gewaardeerd. Het decryptiebevel aan de verdachte wordt bij de aanpak van kinderpornografie ervaren als een nuttig instrument in het arsenaal aan instrumenten dat de opsporingsautoriteiten ter beschikking staat op het moment dat men tijdens het strafrechtelijk onderzoek op encryptie stuit. In het Verenigd Koninkrijk heeft echter geen uitvoerig debat plaatsgevonden over de verhouding tot het in artikel 6 EVRM vervatte nemo tenetur-beginsel. Tot nu toe is de regeling van het Verenigd Koninkrijk niet aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens voorgelegd. Naar aanleiding van de ervaringen in het Verenigd Koninkrijk ben ik van oordeel dat de mogelijkheden van een vergelijkbare regeling in de Nederlandse strafwetgeving met een positieve grondhouding dienen te worden benaderd. Ik acht het van essentieel belang dat de opsporing voldoende is toegerust om de vervaardiging, de verspreiding en het bezit van kinderpornografie effectief te kunnen bestrijden.

Daarbij moet wel worden opgemerkt dat binnen het Nederlandse stelsel van strafvordering een verdachte niet kan worden verplicht mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Niemand is namelijk gehouden tegen zichzelf bewijs te leveren. Alvorens tot het in voorbereiding nemen van wetgeving te besluiten, acht ik dan ook een nader onderzoek naar de verenigbaarheid van een decryptiebevel aan verdachten in kinderpornozaken met het in artikel 6 EVRM vervatte nemo tenetur-beginsel wenselijk. Ik ben voornemens daartoe een -kortlopend- onderzoek te laten verrichten door een universiteit met specialisatie op het terrein van het internet en recht. Ik verwacht dat het onderzoek in de zomer van 2012 zal kunnen worden afgerond, en zal uw Kamer over de uitkomsten informeren.

Online Meldknop

In mijn voortgangsbrief van 4 maart 2011 over de aanpak van kinderpornografie heb ik uw Kamer geïnformeerd over de online meldknop voor jongeren. Deze meldknop is gereed. Momenteel wordt gewerkt aan de oplevering van de website, die gekoppeld zal zijn aan de online meldknop. Op deze site zullen jongeren op gestructureerde wijze de weg naar hulp voor online problemen kunnen vinden. Deze site zal op drie manieren te benaderen zijn, te weten:

  • Via de meldknop in de browser. De meldknop kan worden gedownload, waarna deze altijd in de browser is te zien. De meldknop wordt ontwikkeld voor de vier meest gebruikte browsers in Nederland (Internet Explorer, Mozilla, Safari en Chrome).

  • Daarnaast zal het voor website beheerders mogelijk worden de meldknop aan te vragen waarna deze op de site kan worden geplaatst.

  • Door direct naar de website zelf te gaan.

De site zal informatie bevatten over alle soorten online problemen waarvoor jongeren op de site terecht kunnen (onder andere problemen gerelateerd aan misbruik, pesten, seks of lastig vallen). De aangesloten organisaties zijn nog steeds het Meldpunt kinderpornografie op internet (HelpWanted), de politie (met vraaghetdepolitie.nl), Pestweb, het Meldpunt Discriminatie en de Kindertelefoon. Daarnaast is ECP-EPN actief betrokken en zal zij de website straks beheren.

Op meerdere momenten in het ontwikkelproces zijn jongeren betrokken, bijvoorbeeld bij het bepalen van de meldknop zelf maar ook bij de bouw van de site zelf. De online meldknop wordt op 7 februari 2012 gelanceerd tijdens een door Digivaardig & Digibewust, het Meldpunt Kinderpornografie op internet, de stichting Mijn Kind Online en het Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel georganiseerde symposium in het teken van Safer Internet Day – de internationale dag voor veiligheid van kinderen op het internet.

Kindersekstoerisme

Tijdens het mondelinge vragenuur van 20 december 2011 heeft het lid Gesthuizen een vraag gesteld naar aanleiding van het bericht «Nederland laks met vervolging pedofielen» (NRC 16 december 2011). In dit bericht wordt verwezen naar een bericht op de website van Terre des Hommes waarin een casus van een in Cambodja op verdenking van seksueel misbruik van minderjarigen aangehouden Nederlander wordt beschreven. Ik heb toegezegd dat ik samen met mijn collega van Buitenlandse Zaken zal kijken naar deze gevoelige materie en zal bezien wat wij internationaal kunnen doen en of het weigeren van een uitreisvisum aan dergelijke personen mogelijk is. Tot slot heb ik toegezegd in mijn reactie de vraag van mevrouw van Toorenburg te betrekken over het bezien van manieren om te voorkomen dat mensen uitreizen naar risicovolle landen bij het wetsvoorstel levenslang toezicht op veroordeelde zedendelinquenten. Ter uitvoering van deze toezeggingen bericht ik u als volgt.

Kindersekstoerisme is een fenomeen dat lastig bij de wortel uitgebannen kan worden. De Nederlandse overheid levert daar waar mogelijk een bijdrage en neemt zijn verantwoordelijkheid voor Nederlanders die zich in het buitenland schuldig maken aan het seksueel uitbuiten en of misbruiken van kinderen. Zo financiert Nederland vanuit het Mensenrechtenfonds verschillende projecten wereldwijd ter bestrijding van (de gevolgen) van kindersekstoerisme. In Cambodja wordt Unicef Cambodja tot eind 2012 ondersteund bij het bestrijden van kindermisbruik, waaronder kindersekstoerisme. Unicef Cambodja werkt hierbij nauw samen met de overheid. Voorts wordt in Cambodja een project van Terre des Hommes voor het tegengaan van kindersekstoerisme gefinancierd tot juni 2012. Ook wordt een tot eind juni 2013 een lopend project van ECPAT gefinancierd dat ziet op het versterken van lokale partners in vijf bestemmingslanden (Thailand, Cambodja, Filippijnen, Dominicaanse Republiek en Gambia), het vergroten van de bewustwording rondom kindersekstoerisme en om de lokale toerisme-industrie te motiveren om acties te nemen in het tegengaan van seksuele uitbuiting van kinderen.

Aanvullend hierop verwijs ik u naar hetgeen eerder met uw Kamer is gedeeld over onder andere de lancering van de bewustwordingscampagne en de internethotline www.meldkindersekstoerisme.nl op 13 januari 2010 en het aangaan van de samenwerking met de reisindustrie6 . Aanvullend daarop is in januari 2011 de mogelijkheid voor het melden van kindersekstoerisme bij het meldpunt cybercrime gecreëerd. Daarnaast is momenteel een vervolg op de bewustwordingscampagne in voorbereiding die volgens de planning nu in de zomer van 2012 gelanceerd zal worden.

De Nederlandse overheid kent geen wettelijke en of beleidsmatige grondslag voor het verstrekken van uitreisvisa, oftewel een door de overheid verstrekte vergunning om het land te verlaten.

Wel komt er een wettelijke mogelijkheid om bij een strafrechtelijke veroordeling een reisverbod als bijzondere voorwaarde op te nemen. Zoals tijdens het vragenuur op 20 december 2011 gemeld, treedt op 1 april 2012 de nieuwe wetgeving inzake de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling in werking. Deze wetgeving voorziet in deze mogelijkheid.

Verder bereid ik momenteel een wetsvoorstel voor dat voorziet in langdurig en mogelijk levenslang toezicht op zedendelinquenten. De bescherming van de samenleving tegen daders van zedendelicten maakt immers dat toereikende maatregelen genomen moeten worden. Met permanent toezicht kan terugvalgedrag en dreigende recidive tijdig worden gesignaleerd, zodat met direct ingrijpen nieuwe slachtoffers kunnen worden voorkomen. Het uitgangspunt daarbij is dat het levenslang toezicht als nieuwe sanctie in het Wetboek van Strafrecht wordt opgenomen. De intensiteit van het toezicht wordt in het kader van de nieuwe wet afgestemd op het risico van overtreding van de voorwaarden en de kans op schade. Hoe hoger de kans op overtreding van de voorwaarden, hoe intensiever het toezicht. Dit wetsvoorstel zal tevens voorzien in de mogelijkheid voor de rechter om een reis- of locatieverbod op te leggen. Dit verbod zou bijvoorbeeld de verplichting kunnen zijn om Nederland niet te verlaten, tenzij daarvoor toestemming is verkregen van de reclassering. Een dergelijk verbod zou aan de orde kunnen zijn in een geval waarin de veroordeelde eerder naar het buitenland is gereisd en daar strafbare feiten heeft gepleegd. Met de oplegging van een reis- of locatieverbod kan de rechter de veroordeelde weghouden van plaatsen in het buitenland waar het aannemelijk is dat daar opnieuw een strafbaar feit wordt gepleegd.

De mogelijkheid om dergelijke verboden op te leggen sluit aan bij de per 1 april 2012 bestaande mogelijkheden voor dergelijke verboden in het kader van de voorwaardelijke bestraffing, voorwaardelijke invrijheidstelling en de tbs met voorwaarden.

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten


X Noot
1

U zie de kamerstukken over dit onderwerp uit het vergaderjaar 2010–2011 van de Tweede Kamer en opgenomen onder 32 500 VI, respectievelijk de nummers 102, 106 en 107.

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 015, nr. 69.

X Noot
4

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 VI, nr. 106.

X Noot
5

U zie de brief van 10 juni 2011, Tweede kamer, vergaderjaar 2012–2012, 32 500 VI, nr. 106, blz. 2, derde alinea en blz. 3, tweede alinea.

X Noot
6

TK, vergaderjaar 2009–2010. 32 123 VI, nr. 97 en nr. 120.

Naar boven