30 950 Rassendiscriminatie

Nr. 62 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 november 2013

Uw kamer heeft het kabinet verzocht om een kabinetsreactie op het vierde rapport over Nederland van de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie van de Raad van Europa (ECRI). Met deze brief voldoe ik aan dat verzoek. Ik zend u deze kabinetsreactie mede namens mijn ambtgenoten van Buitenlandse Zaken, Veiligheid en Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Wonen en Rijksdienst, Onderwijs Cultuur en Wetenschap, en Volksgezondheid Welzijn en Sport.

Het ECRI-rapport

ECRI is een intergouvernementele commissie, opgericht als onafhankelijk orgaan van de Raad van Europa. Het doel van ECRI is het bestrijden van racisme, vreemdelingenhaat, antisemitisme en intolerantie. ECRI stelt daartoe rapporten op over alle afzonderlijke lidstaten van de Raad van Europa. In het vierde rapport beschrijft ECRI de ontwikkelingen in Nederland op het terrein van racisme en onverdraagzaamheid en de bestrijding hiervan in de periode van 2008 tot maart 2013. In de zomer van 2013 heeft ECRI inzage gegeven in het conceptrapport en de Nederlandse overheid de gelegenheid geboden om feitelijke onjuistheden weg te nemen. Het kabinet heeft daarop een aantal wijzigingen doorgeven aan ECRI.

ECRI complimenteert Nederland met de vooruitgang die is geboekt sinds de vorige rapportage van ECRI in 2008. Daarbij wordt specifiek de nieuwe website www.hatecrime.nl genoemd, het opzetten van het netwerk van gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en verdere specialisatie met betrekking tot discriminatie en racisme binnen politie en OM. Ook spreekt ECRI haar waardering uit over de uitbreiding van panels ten behoeve van deurbeleid in de horeca, de oprichting van het platform Roma, waarin gemeenten hun kennis en expertise bundelen, en de oprichting van het College voor de Rechten van de Mens.

ECRI vraagt in haar aanbevelingen aandacht voor uiteenlopende vraagstukken op het terrein van racisme, uitsluiting en onverdraagzaamheid, zoals strafrechtelijke vervolging en veroordeling, segregatie in het onderwijs, discriminatie op de arbeidsmarkt, inburgering, de integratie van Roma en Sinti en antisemitische spreekkoren tijdens voetbalwedstrijden. Het rapport bevat daarnaast een aantal kritische passages over het maatschappelijke klimaat en het politieke debat over moslims, de islam en de vestiging van de Oost-Europeanen in Nederland.

Het kabinet geeft met deze brief een reactie aan uw Kamer op een aantal kernpunten uit het ECRI rapport. Een meer uitgebreide reactie op de aanbevelingen gedaan door ECRI treft u aan in de bijlage.

Reactie van het kabinet

Het kabinet beschouwt het ECRI rapport als een waardevol instrument om de bescherming van burgers tegen discriminatie te verbeteren. Het kabinet heeft met instemming kennis genomen van de waardering die ECRI uitspreekt over de vooruitgang die is geboekt om racisme en aanverwante vormen van discriminatie en onverdraagzaamheid in Nederland aan te pakken. Iedereen in Nederland heeft dezelfde vrijheden en iedereen moet op een gelijkwaardige manier behandeld worden. Dat geldt ook voor de vrijheid van meningsuiting. Iedereen in Nederland mag binnen de grenzen van de wet zeggen en schrijven wat hij of zij vindt, ook als anderen het daar mee oneens zijn.

Het kabinet onderkent het beeld dat in Nederland het debat over migratie en integratie soms op het scherp van de snede wordt gevoerd. In een democratische rechtsstaat die zich kenmerkt door een grote verscheidenheid aan mensen, gewoonten en levensovertuigingen is scherp debat onvermijdelijk. Dat debat is ook nodig. Alleen als problemen inzichtelijk worden gemaakt kan worden gewerkt aan concrete oplossingen. Zorgen over de negatieve gevolgen van migratie en de verenigbaarheid van bepaalde stromingen binnen de islam met de kernwaarden van de Nederlandse samenleving klinken door in het maatschappelijk debat.

Een scherp debat maakt Nederland nog niet tot een racistisch land. Nederland is een democratische rechtsstaat met duidelijke regels. Dit wil evenwel niet zeggen dat iedereen zich aan die regels houdt. Discriminatie, in welke vorm dan ook, is onacceptabel en wordt met kracht bestreden. Met betrekking tot uitingen door politieke partijen wenst het kabinet te benadrukken dat de vrijheid van meningsuiting voorwaarde is voor een goed functionerende democratie. Racistische uitspraken zijn echter strafbaar. De beoordeling of sprake is van een strafbaar feit is voorbehouden aan de onafhankelijke rechter.

Het kabinet merkt op dat ECRI aanleiding heeft gezien zich uit te spreken over een individuele rechtsgang bij de rechtbank Amsterdam (de zaak Wilders). In deze zaak was het openbaar ministerie tot de conclusie gekomen dat betrokkene niet vervolgd diende te worden. Naar aanleiding van een beslissing niet tot vervolging over te gaan kunnen belanghebbenden het Hof verzoeken het OM alsnog op te dragen vervolging in te stellen. Nadat een groep burgers een dergelijk verzoek had gedaan, besliste het Gerechtshof Amsterdam vervolgens dat de zaak toch diende te worden voorgelegd aan de strafrechter. Het resultaat van de rechtsgang is de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 23 juni 2011. Tegen deze uitspraak is geen rechtsmiddel ingesteld; de uitspraak is derhalve onherroepelijk. Het kabinet hecht sterk aan een onafhankelijke rechtspraak en onthoudt zich daarom van een oordeel over beslissingen van de rechter in individuele zaken.

ECRI vraagt de Nederlandse regering om prioriteit te geven aan een drietal aanbevelingen:

  • de aanbeveling om delicten gepleegd met een discriminatoir motief zwaarder te straffen door opneming van een wettelijke strafverzwaringsgrond;

  • de aanbeveling om een nationaal beleid tegen racisme en rassendiscriminatie te ontwikkelen;

  • de aanbeveling om de uitbuiting van in Nederland woonachtige uitzendkrachten aan te pakken, onder andere door de mogelijke invoering van een vergunningenstelsel voor uitzendbureaus.

Het belang van adequate strafrechtelijke reactie op feiten die gepleegd worden met discriminatoire motieven, wordt door het kabinet ten volle erkend. De aanpak van discriminatie is onderdeel van de landelijke prioriteiten voor de politie. Sinds 1 mei 2011 wordt bij misdrijven met een discriminatoir aspect of een discriminatoir motief, een zwaardere straf geëist door het OM. De verzwaring van de strafeis kan oplopen tot een verhoging met 100%.1Hiermee geeft de Nederlandse regering uitvoering aan de aanbeveling van ECRI om racistische motieven aan te merken als grond voor strafverzwaring.

De aanbeveling van ECRI om prioriteit te geven aan de ontwikkeling van nationaal beleid tegen racisme en rassendiscriminatie, heeft zijn weerslag gevonden in het actieprogramma discriminatie dat in 2010 is vastgesteld. Aan dit programma wordt sindsdien uitvoering gegeven.2 Dit programma bestrijkt elke grond van discriminatie, waaronder de bestrijding van racisme en rassendiscriminatie. Dat geldt ook voor de voorzieningen die Nederland heeft om discriminatie te melden zoals de antidiscriminatiebureaus en het College voor de Rechten van de Mens.

Het kabinet blijft zich inspannen om discriminatie op alle gronden en op alle terreinen te bestrijden. Uw Kamer wordt op de hoogte gehouden van de resultaten van de aanpak van discriminatie, waaronder ook de aanpak van racisme valt. Jaarlijks ontvangt uw Kamer een voortgangsbrief waarin u wordt geïnformeerd over behaalde resultaten en nieuwe maatregelen op het terrein van preventie van discriminatie, melding en registratie, als ook opsporing en vervolging. De voortgangsbrief over 2013 kan uw Kamer medio december tegemoet zien. Het kabinet is met ECRI van mening dat een grotere bewustwording ten aanzien van discriminatie van cruciaal belang is voor de bestrijding van discriminatie. Met een landelijke campagne zal het kabinet hieraan invulling geven.

Het kabinet is het met ECRI eens dat de positie van arbeidsmigranten in Nederland aandacht behoeft. Gemeenten hebben in de afgelopen jaren aandacht gevraagd bij het kabinet voor de knelpunten rondom arbeidsmigratie uit de nieuwe lidstaten. Eind 2010 heeft dit geleid tot het project EU-arbeidsmigratie. Rijk en gemeenten hebben een pakket aan maatregelen ingezet op de terreinen voorlichting en registratie, werk en handhaving, sociale voorzieningen, huisvesting, inburgering, en onderwijs en terugkeer. Uw Kamer is op 13 september jl. geïnformeerd over de voortgang, mede met het oog op de openstelling van de Nederlandse arbeidsmarkt per 1 januari a.s. voor werknemers uit Bulgarije en Roemenië.3 In de afgelopen periode is de focus vooral komen te liggen op het aanpakken van problemen met malafide uitzendbureaus en het voorkomen van risico’s van oneigenlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden als gevolg van de komst van arbeidsmigranten uit de nieuwe lidstaten. Het kabinet zet daarbij vooral in op versterking van de zelfregulering in de sector.4 In het geval dat zelfregulering onvoldoende tot resultaten leidt, zal het kabinet bekijken of een vergunningplicht een bijdrage kan leveren aan het terugdringen van het aantal malafide uitzendbureaus. In maart 2014 wordt uw Kamer daarover gerapporteerd.

Conclusie

Het kabinet heeft waardering voor de wijze waarop ECRI zich inzet voor de bestrijding van racisme en onverdraagzaamheid. Zoals hierboven omschreven neemt Nederland de aanbevelingen van ECRI serieus. Discriminatie is een grove aantasting van iemands persoonlijke levenssfeer die niemand hoeft te accepteren, of het nu gaat om discriminatie wegens ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht of seksuele gerichtheid. Het kabinet blijft zich inzetten om discriminatie te bestrijden en zal dit doen samen met andere maatschappelijke organisaties en actoren die een belangrijke rol spelen in het tegengaan van discriminatie.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Kabinetsreactie ECRI-rapport over Nederland

In deze bijlage treft u de reactie van het kabinet op de aanbevelingen van het vierde rapport over Nederland van de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie van de Raad van Europa (ECRI).

3. ECRI herhaalt de aanbeveling dat Nederland het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en leden van hun gezinsleden ondertekent en ratificeert.

Nederland blijft bij zijn standpunt dat het niet zal toetreden tot het Internationaal Verdrag inzake bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden. Nederland maakt op grond van zijn nationaal beleid inzake sociale voorzieningen bezwaar tegen de paragrafen van het verdrag waarin vermeld wordt dat voorzieningen op gelijke voet toegankelijk moeten zijn voor migranten die illegaal verblijven op het grondgebied van het land van bestemming en/of aldaar illegaal werkzaam zijn, terwijl hun verblijf wederrechtelijk is en deze personen geen belastingen of premies betalen voor de instandhouding van deze diensten en zij bovendien niet verzekerd zijn. Nederland is van mening dat personen die illegaal verblijven of werkzaam zijn in dit land hier in principe niet dezelfde sociaaleconomische rechten behoren te krijgen als degenen die hier wel rechtmatig verblijven en/of werkzaam zijn. Uitzonderingen worden gemaakt voor het onderwijs aan leerplichtige kinderen, acute medische hulp en voor rechtsbijstand.

6. ECRI stelt dat strafbepalingen ter bestrijding van rassendiscriminatie in het Nederlandse recht niet discriminatie op grond van burgerschap en taal zouden omvatten.

Het kabinet onderschrijft het belang van de strafbaarheid van discriminatie op grond van burgerschap en taal. De huidige wetgeving voorziet in dat belang. Eén van de opgenomen discriminatiegronden in de zogeheten antidiscriminatiebepalingen in het Wetboek van Strafrecht (de artikelen 137c–137g), betreft «ras». De grond ras omvat, in overeenstemming met het VN Verdrag tegen rassendiscriminatie, kenmerken van fysieke, etnische, geografische, culturele, historische of godsdienstige aard. Dit wordt bevestigd door vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie o.a. Hoge Raad 13 juni 2000, NJ 2000, 513). Discriminatie van een persoon op grond van diens afkomst valt daar onder, evenals taal en burgerschap voor zover deze die afkomst markeren. De regering ziet om deze reden geen aanleiding om burgerschap en taal als zelfstandige discriminatiegronden in de strafwetgeving op te nemen.

8. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten conform Algemene Beleidsaanbeveling nr. 7 van ECRI de volgende misdrijven in het Wetboek van Strafrecht op te nemen: racistisch bedoelde openbare ontkenning, bagatellisering, rechtvaardiging of goedkeuring van genocide, misdaden tegen de menselijkheid of oorlogsmisdaden, evenals openbare uitingen met een racistisch oogmerk van een ideologie die superioriteit of minderwaardigheid van een bepaalde groep mensen op grond van ras, huidskleur, taal, godsdienst, nationaliteit of etnische afkomst propageert. De relevante wetsbepalingen zouden in evenredige, ontmoedigende sancties moeten voorzien.

Het Wetboek van Strafrecht bevat met de artikelen 137c–137e Sr naar de mening van het kabinet afdoende mogelijkheden om op te treden tegen de bedoelde gedragingen. Met de genoemde strafbaarstellingen wordt door Nederland ook uitvoering gegeven aan de internationaalrechtelijke verplichtingen op het punt van strafbaarstelling van onder andere ontkenning van volkerenmoord, zoals neergelegd in het EU kaderbesluit ter bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat (2008/913/JBZ) en het Aanvullend protocol bij het Cybercrimeverdrag van de Raad van Europa (Trb. 2005, 46). Het gegeven dat met de genoemde strafbepalingen kan worden opgetreden tegen ontkenning van volkerenmoord wordt bevestigd door rechtspraak (vgl. Hoge Raad 27 maart 2012, NJ 2012, 220).

12. ECRI herhaalt haar aanbeveling aan de Nederlandse autoriteiten om een wetsbepaling in te voeren die racistische motieven expliciet tot een aparte strafverzwarende omstandigheid maakt.

Het belang van adequate strafrechtelijke reactie op feiten die gepleegd worden met discriminatoire motieven wordt door het kabinet ten volle erkend. De aanpak van discriminatie is onderdeel van de landelijke prioriteiten voor de politie, terwijl ook het openbaar ministerie specialistische capaciteit inzet. Als onderdeel van het strafrechtelijk beleid wordt sinds 1 mei 2011 bij misdrijven met een discriminatoir aspect of een discriminatoir motief een zwaardere straf geëist door het openbaar ministerie. De verzwaring van de strafeis kan oplopen tot een verhoging met 100 procent (zie de Aanwijzing Discriminatie van het openbaar ministerie en Kamerstukken 2010/11, 30 950, nr. 34). Hiermee geeft Nederland in de praktijk reeds op ruime wijze uitvoering aan de doelstelling die besloten ligt in de aanbeveling van ECRI, namelijk om discriminatoire of racistische motieven een reden voor strafverzwaring te laten zijn.

15. ECRI adviseert de autoriteiten de doeltreffendheid van de Aanwijzing van het Openbaar Ministerie te evalueren.

Het kabinet onderschrijft deze aanbeveling. De Aanwijzing Discriminatie wordt op dit moment geëvalueerd.

22. ECRI adviseert de autoriteiten ervoor te zorgen dat zowel de huidige wetgeving tegen racisme en rassendiscriminatie als de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in alle gevallen wordt toegepast, zowel in publieke als private sfeer, ook als de desbetreffende uitlatingen werden gedaan door politici.

Het kabinet hecht sterk aan de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging In een democratische rechtstaat die zich kenmerkt door grote verscheidenheid aan mensen, gewoonten en levensovertuigingen is debat onvermijdelijk. Echter, discriminatoire uitingen of daden, al dan niet met geweld, zijn onacceptabel en in voorkomende gevallen strafbaar. Waar het gaat om toepassing van de strafwetgeving inzake de bestrijding van discriminatie alsmede de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft het kabinet geen aanleiding te veronderstellen dat het openbaar ministerie en de rechtspraak, die niet in alle gevallen toepassen. Met betrekking tot uitingen door politieke partijen wenst het kabinet te benadrukken dat de vrijheid van meningsuiting voorwaarde is voor een goed functionerende democratie. Racistische uitspraken zijn echter strafbaar. De beoordeling of sprake is van een strafbaar feit is voorbehouden aan de onafhankelijke rechter.

25. ECRI herhaalt haar aanbeveling aan de Nederlandse autoriteiten om het werk van het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI) te blijven steunen, onder andere door ervoor te zorgen dat deze organisatie over voldoende middelen beschikt om haar werk effectief te kunnen uitvoeren.

Het kabinet onderschrijft ten volle het ook door ECRI onderstreepte belang en de noodzaak van bestrijding van discriminatie op het internet. Hier wordt invulling aan gegeven door de financiering van een meldpunt internetdiscriminatie. In de afgelopen jaren ontving het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI) een jaarlijkse subsidie om bij meldingen van discriminerende haatdragende taal op het internet, de moderatoren van internetpagina’s te benaderen om de discriminerende uitingen en taal te verwijderen. Sinds 1 januari 2013 is de Stichting M (Klachten kantoor MIND) verantwoordelijk voor het uitvoeren van deze taak en ontvangt deze van het Rijk financiering.

29. ECRI herhaalt haar aanbeveling aan de Nederlandse autoriteiten om een centraal, consistent monitoringsysteem te ontwikkelen voor het bewaken van de toepassing van strafrechtbepalingen inzake racisme en rassendiscriminatie.

Het Openbaar Ministerie registreert en rapporteert over de discriminatie artikelen 137c–137f en 429quater van het Wetboek van Strafrecht. In 2014 wordt het ook mogelijk om commune delicten met een discriminatoir aspect te registreren en daarover te rapporteren.

34. ECRI adviseert discriminatie op grond van taal en etnische afkomst ook onder de Algemene Wet Gelijke Behandeling te laten vallen, conform Algemene Beleidsaanbeveling nr. 7 van de ECRI.

Het College voor de Rechten van de Mens (het College) legt het begrip ras, zoals opgenomen in de AWGB, ruim uit, overeenkomstig het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie. Het begrip ras omvat hierbij ook huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming (zie ook: Kamerstuk 22 014, nr. 3, p. 13). Hoewel de grond taal niet in de AWGB is opgenomen, ontvangt het College regelmatig klachten die betrekking hebben op het stellen van een taaleis, bijvoorbeeld bij een sollicitatie. Het College heeft hierbij meermalen geoordeeld dat het stellen van een taaleis indirect onderscheid op grond van ras kan opleveren. Het College heeft hier over geoordeeld dat het indirecte onderscheid soms verboden is en soms niet. Het verschil in oordeel is te wijten aan de aan- of afwezigheid van rechtvaardigende omstandigheden. Aangezien het College reeds oordeelt in zaken omtrent een taaleis, ziet het kabinet geen noodzaak om de grond taal expliciet in de AWGB op te nemen.

38. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten de Algemene Wet Gelijke Behandeling en andere wetgeving omtrent gelijke behandeling zodanig te wijzigen dat, in navolging van haar Algemene Beleidsaanbeveling nr. 7, paragraaf 12, expliciet wordt voorzien in de mogelijkheid voor de rechter betaling van compensatie voor materiële en immateriële schade als gevolg van discriminatie te vorderen.

De oordelen van het College voor de Rechten van de Mens zijn niet bindend. Wel wordt ongeveer 75% van de oordelen opgevolgd. Maatregelen naar aanleiding van een oordeel kunnen een algemeen, structureel karakter hebben of gericht zijn op de individuele klager. Het toekennen van schadevergoeding is een van deze maatregelen. Bij de toekenning hiervan komt geen rechter in beeld.Bij de vraag of schadevergoeding (zowel materiële als immateriële) moet worden betaald wegens discriminatie hanteert het Europese Hof voor de rechten van de mens de maatstaf of het redelijk is er vanuit te gaan dat iemand in zijn eer en goede naam is aangetast. Deze maatstaf wordt tevens door de Nederlandse rechters toegepast. Voor wat betreft de schadevergoeding in strafzaken, kunnen slachtoffers van discriminatie zelf, eventueel met behulp van Slachtofferhulp Nederland of het Slachtofferloket, aangeven hoe hoog de door hun geleden schade is (zowel materieel als immaterieel). Het gaat om de daadwerkelijk geleden schade. De rechter bepaalt de hoogte van de schadevergoeding, hetzij in de strafprocedure – indien de schade eenvoudig is vast te stellen – hetzij in een civiele procedure – indien berekening van de schade zeer complex is en de schade niet kan worden meegenomen in het strafproces.Gezien het voorgaande ziet het kabinet dan ook geen noodzaak om in de AWGB een expliciete bepaling met betrekking tot schadevergoeding op te nemen.

41/236. ECRI adviseert de autoriteiten ten minste elke twee jaar een bewustwordingscampagne te voeren over het thema discriminatie en over de mogelijkheden tot en de aard van compensatie.

Het kabinet is met ECRI van mening dat een grotere bewustwording over discriminatie van cruciaal belang is voor de bestrijding van discriminatie. Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg discriminatie van 14 maart 2013 (Kamerstuk 30 950, nr. 57), komt er een landelijke campagne gericht op het vergroten van het bewustzijn over discriminatie en het vergroten van de bereidheid om melding te maken van (rassen)discriminatie. In de voortgangsbrief discriminatie 2013 die eind dit jaar naar de Kamer zal worden gezonden, zal de campagne verder worden toegelicht.

48. ECRI raadt de Nederlandse autoriteiten met klem aan de subsidie aan Art. 1 te hervatten. Tevens adviseert de commissie de autoriteiten om de subsidie aan lokale antidiscriminatie bureaus te verhogen.

Op grond van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) zijn gemeenten sinds 28 januari 2010 verplicht hun inwoners toegang te bieden tot een antidiscriminatievoorziening (ADV). De Wga voorziet in een landelijk dekkend netwerk van bureaus die burgers hulp bieden bij discriminatie. De wet is in 2012 geëvalueerd en hieruit zijn een aantal aandachtspunten naar voren gekomen. Geen van de aandachtspunten heeft betrekking op het toekennen van onvoldoende financiering aan de ADV’s. Het kabinet merkt op dat de lokale antidiscriminatievoorzieningen, onder meer door de inwerkingtreding van de Wga, thans via het gemeentefonds worden gefinancierd. Gemeenten kunnen er zelf voor kiezen om extra gelden voor antidiscriminatievoorzieningen beschikbaar te stellen. Discriminatiebestrijding kent een lokale en regionale aanpak. Een door de overheid gefinancierd landelijk expertisecentrum voor discriminatie ligt mede gelet op het voorgaande niet (meer) in de lijn.

54. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten zorg te dragen voor financiële onafhankelijkheid van het College voor de rechten van de mens. De commissie adviseert tevens dat er binnen het College voldoende medewerkers zijn die zich bezighouden met het behandelen van klachten. Verder adviseert de ECRI dat het College breed gebruik maakt van de bevoegdheid incidenten aan de rechter voor te leggen ingevolge artikel 13 lid 1 van de Wet College voor de rechten van de mens.

Het kabinet hecht veel waarde aan het College voor de Rechten van de Mens dat sinds oktober 2012 operationeel is. Sindsdien heeft het College negen oordelen uitgesproken tegen de overheid. In zeven van deze oordelen is geoordeeld dat de overheid verboden onderscheid heeft gemaakt. Mocht blijken dat de financiering van het College door de overheid belemmering vormt voor het College om zijn taken onafhankelijk uit te voeren, dan zal het kabinet daaraan aandacht besteden. Wat betreft de aanbeveling dat er binnen het College voldoende medewerkers zijn die zich bezighouden met het behandelen van klachten, heeft het kabinet toegezegd voor oktober 2014 de financiële positie van het College te evalueren. In dit kader zal worden onderzocht of, en welke, taken en werkzaamheden het College niet heeft kunnen uitvoeren vanwege beperkingen in de financiële capaciteit. Daarbij zal tevens bepaald worden wat de structurele financieringsbehoefte is. Wat betreft het advies aan het College om gebruik te maken van artikel 13 van de Wet College Rechten voor de Mens, kan het kabinet dit alleen beamen. Er zijn geen (wettelijke) beperkingen die deze bevoegdheid van het College inperken.

56. ECRI adviseert met klem dat de voor de strijd tegen racisme en rassendiscriminatie verantwoordelijke autoriteiten het mandaat van het Landelijk Overleg Minderheden continueren, versterken en moderniseren. Tevens adviseert ECRI de autoriteiten met het Landelijk Overleg Minderheden te overleggen over culturele kwesties, beleidszaken en wetgeving die van belang zijn voor groepen mensen waarover de ECRI zich zorgen maakt.

Het kabinet vindt de dialoog met minderheden van onverminderd belang. Na het afschaffen van de Wet Landelijk Overleg Minderheden wordt deze dialoog voortgezet op een meer flexibele manier.

59. ECRI herhaalt haar aanbeveling aan de autoriteiten om een nationale strategie en nationaal beleid tegen racisme en rassendiscriminatie te ontwikkelen voor allerlei onderdelen van de maatschappij (arbeidsmarkt, onderwijs, toegang tot dienstverlening en openbare ruimtes), met gemeenschappelijke landelijke doelen en met mechanismen voor implementatie, toezicht en evaluatie.

De ontwikkeling van nationaal beleid tegen racisme en rassendiscriminatie heeft zijn weerslag gevonden in een actieprogramma discriminatie, dat in 2010 is vastgesteld. Aan dit programma wordt sindsdien uitvoering gegeven. Dit programma bestrijkt elke gronden van discriminatie, waaronder de bestrijding van racisme en rassendiscriminatie. Dat geldt ook voor de voorzieningen die Nederland heeft om discriminatie te melden. Instanties zoals de antidiscriminatiebureaus en het College voor de Rechten van de Mens, zijn toegankelijk voor iedereen en op basis van elke grond van discriminatie, met inbegrip van discriminatie op grond van ras en religie.

64. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten om maatregelen voor het opheffen van segregatie in het onderwijs te hervatten, te bevorderen en financieel te ondersteunen. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten tevens onderzoek te doen naar en toezicht te houden op de desegregerende maatregelen die tot nu toe zijn getroffen om zo, indien nodig, de desbetreffende initiatieven te verbeteren.

In Nederland gaan de meeste leerlingen in de buurt naar de basisschool. In de grotere steden komen wijken en buurten voor met hoge percentages allochtone bewoners. Hierdoor zijn in deze buurten veel gesegregeerde scholen te vinden. Het beleid van de Nederlandse overheid is er op gericht dat elke school goede kwaliteit behoort te leveren ongeacht de samenstelling van de school. Daarvoor ontvangen scholen met veel allochtone achterstandsleerlingen extra middelen. Prioriteiten liggen bij de voorschoolse educatie, schakelklassen, zomerscholen en extra middelen voor bijvoorbeeld intensief taalaanbod. Ook leerlingen die op gesegregeerde scholen zitten moeten optimale kansen krijgen in het onderwijs. Uit internationaal onderzoek (o.a. PISA) blijkt dat Nederland er zeer goed in slaagt deze kansen ook daadwerkelijk te bieden en dat de prestaties van deze leerlingen flink omhoog gaan. Het tegengaan van segregatie kan vooral door lokale partijen opgepakt worden. De wet biedt daarvoor de ruimte. Gemeenten en schoolbesturen kunnen daarvoor met lokale partners diverse activiteiten afspreken, zoals het hanteren van een gemeenschappelijke inschrijfprocedure voor de scholen, oudervoorlichting en het met elkaar in contact brengen van verschillende bevolkingsgroepen.

68. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten hun specifieke beleid gericht op verbetering van de positie van bepaalde kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt, te hervatten.

Het kabinet hecht er grote waarde aan dat alle Nederlanders meedoen in de samenleving en op de arbeidsmarkt: jong en oud, in Nederland geboren of van ver komend, mensen met of zonder beperking. Zo is in het regeerakkoord een groot aantal maatregelen opgenomen om de werking van de arbeidsmarkt te verbeteren en het onderwijs beter te laten aansluiten op de arbeidsmarkt. Juist groepen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt, waaronder migranten van niet-westerse afkomst, hebben hier baat bij. Ook in de Aanpak Jeugdwerkloosheid besteedt het kabinet extra aandacht aan jongeren die hard geraakt worden door de jeugdwerkloosheid, waaronder jongeren zonder startkwalificatie en jongeren van niet-westerse afkomst. Daarnaast zetten het kabinet en de sociale partners gezamenlijk in op verhoging van de arbeidsparticipatie van oudere werknemers via onder meer de «Beleidsagenda 2020: investeren in participatie en inzetbaarheid» van de Stichting van de Arbeid en de introductie van mobiliteitsbonussen voor oudere uitkeringsgerechtigden en de doorwerkbonus voor werknemers van 61 tot 65 jaar. Ter bevordering van de arbeidsmarktpositie van mensen met een beperking voert het kabinet de Participatiewet in. Werkgevers in de marktsector (inclusief zorg) stellen zich al in 2014 garant voor 2.500 extra banen voor mensen met een beperking. Teneinde de jeugdwerkloosheid te bestrijden stelt het kabinet extra financiële middelen beschikbaar voor gemeenten. Hiermee kunnen zij regionale plannen maken om de jeugdwerkloosheid aan te pakken. Verder heeft het kabinet voor de periode 2013–2015 een ambassadeur jeugdwerkloosheid aangesteld. Ook blijft het kabinet zich inzetten om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan, extra te investeren in het MBO en de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te versterken. Het voorkomen en bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers.

75. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten ervoor te waken dat personen die niet permanent in Nederland wonen, minder gunstig worden behandeld in de CAO voor Uitzendkrachten.

Voor de Algemeen Verbindende Verklaring van CAO-bepalingen (AVV) voert het Ministerie van SZW een toetsing uit om te bezien of sprake is van eventuele strijdigheid met het recht. Indien uit deze toets blijkt dat CAO-bepalingen inbreuk maken op het beginsel van gelijke behandeling dan komen deze bepalingen niet voor AVV in aanmerking. Ook bij de CAO voor Uitzendkrachten, die algemeen verbindend is verklaard op 12 september 2013, heeft deze toets plaatsgevonden. Op deze wijze wordt bewaakt dat in algemeen verbindend verklaarde CAO’s geen onderscheid wordt gemaakt ten aanzien van grensoverschrijdende arbeid.

79. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten met klem de uitbuiting van niet permanent in Nederland woonachtige uitzendkrachten aan te pakken door middel van een mogelijk vergunningenstelsel voor uitzendbureaus, regelmatige inspecties van deze bureaus en waarborging van de wettelijke rechten op het gebied van bescherming en arbeidsomstandigheden van deze medewerkers.

Het kabinet is het met ECRI eens dat de positie van arbeidsmigranten in Nederland aandacht behoeft. Met name gemeenten hebben in de afgelopen jaren aandacht gevraagd bij het kabinet voor de knelpunten rondom arbeidsmigratie uit de nieuwe lidstaten. Eind 2010 heeft dit geleid tot een project EU-arbeidsmigratie. Rijk en gemeenten hebben een pakket aan maatregelen ingezet op de terreinen voorlichting en registratie, werk en handhaving, sociale voorzieningen, huisvesting, inburgering, onderwijs en terugkeer. Uw Kamer is op 13 september jl. geïnformeerd over de voortgang, mede met het oog op de openstelling van de Nederlandse arbeidsmarkt per 1 januari a.s. voor werknemers uit Bulgarije en Roemenië.5 In de afgelopen periode is de focus vooral komen te liggen op het aanpakken van problemen met malafide uitzendbureaus en het voorkomen van risico’s op oneigenlijk concurrentie op arbeidsvoorwaarden als gevolg van de komst van arbeidsmigranten uit de nieuwe lidstaten. In 2012 is het programma Aanpak Malafide Uitzendbureaus (AMU) gestart. Uw Kamer is op 15 oktober jl. over de voortgang geïnformeerd.6 Het kabinet heeft in april 2013 als onderdeel van het sociaal akkoord een actieplan gepresenteerd om schijnconstructies tegen te gaan. Uw Kamer wordt in november over de voortgang van het actieplan geïnformeerd. Met deze maatregelen worden de door ECRI geschetste problemen aangepakt, zoals malafide uitzendbureaus en ontduiking van arbeidsvoorwaarden. Zoals aangegeven in bovengenoemde brief over de voortgang van het programma Aanpak Malafide Uitzendbureaus zet het kabinet vooral in op versterking van de zelfregulering in de sector. De Stichting Normering Arbeid heeft een NEN-certificaat voor uitzendbureaus ontwikkeld. In dat systeem van zelfregulering worden regelmatig inspecties uitgevoerd door de private inspectie-instellingen. Daarnaast worden ook gegevens uitgewisseld tussen de Stichting Normering Arbeid en de Inspectie SZW. Hierdoor versterken de private en publieke sector elkaar. Per 1 juli 2012 zijn uitzendbureaus door invoering van de registratieplicht verplicht zich te registreren als bedrijf dat arbeid ter beschikking stelt. Hierdoor is de transparantie van de sector toegenomen. Het overzicht van geregistreerde ondernemingen wordt ook gebruikt door de Inspectie SZW voor handhaving. In het geval dat zelfregulering onvoldoende tot resultaten leidt, zal het kabinet bekijken of een vergunningplicht een bijdrage kan leveren aan het terugdringen van het aantal malafide uitzendbureaus.In maart 2014 wordt de Tweede Kamer daarover gerapporteerd.

82. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten ervoor te zorgen dat werkgevers hun verplichting nakomen om risico's van discriminatie op de werkvloer in kaart te brengen en preventiemaatregelen te nemen, zowel in de publieke als de private sector.

Het kabinet vindt het belangrijk dat werkgevers hun verplichting nakomen om discriminatie te voorkomen. Het is daarbij de taak van de overheid om de (rand)voorwaarden te scheppen die noodzakelijk zijn om discriminatie tegen te gaan. Daarom heeft de Staatssecretaris van SZW op 18 februari 2013 aan de SER een advies gevraagd over discriminatie op de arbeidsmarkt. Dit wordt eind 2013 verwacht. Naar aanleiding van dit advies zal worden bezien of en zo ja, welke vervolgacties op het gebied van arbeidsmarktdiscriminatie nodig zijn.

86. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten hun aanpak van ruimtelijke segregatie in achterstandswijken te hervatten in het kader van een alomvattende integratiestrategie.

In Nederland is de voorraad woningen in buurten doorgaans gevarieerd en de kwaliteit goed. Een aantal wijken kent echter een eenzijdig aanbod van goedkope woningen. Dat leidt tot een concentratie van kwetsbare bewoners. Met de «wijkenaanpak» is de Nederlandse regering in 2007 gestart om de leefbaarheid in deze wijken – zowel op sociaal als fysiek terrein – te helpen verbeteren. Eerste verantwoordelijkheid voor leefbaarheid ligt op lokaal niveau bij gemeenten, corporaties en particulieren. Het Rijk ondersteunt door te experimenteren, kennis te delen en zo nodig wetgeving aan te passen. Extra aandacht is er voor Rotterdam Zuid, waar de achterstanden groot zijn en de woningvoorraad bestaat uit goedkope huurwoningen. Voor deze wijk is een aanvullend nationaal programma afgesproken.

91. ECRI adviseert de autoriteiten met klem ervoor te zorgen dat de regels voor de huisvesting van Poolse en Oost-Europese uitzendkrachten worden nageleefd en dat hiertoe inspecties worden uitgevoerd.

Burgers in Nederland zijn primair zelf verantwoordelijk voor het vinden van passende huisvesting. Dat geldt ook voor burgers uit andere EU-landen die tijdelijk in Nederland verblijven. Door een gebrek aan voldoende fatsoenlijke huisvesting voor mensen die tijdelijk huisvesting vragen, worden echter veel arbeidsmigranten door huisjesmelkers in panden gehuisvest die daar niet geschikt voor zijn. Slechte woonomstandigheden voor de bewoners en overlast voor de omwonenden zijn het gevolg. Dat er sprake zou zijn van gettoachtige woonomstandigheden, bestrijdt het kabinet. Dit is (mede) te danken aan het gevoerde beleid op het terrein van stedelijke vernieuwing en het beleid gericht op de sociaaleconomische positie van mensen. Volgens de wet zijn de gemeenten als de bestuurslaag die het dichtst bij de burgers staat, verantwoordelijk voor de regie op huisvesting; zij kunnen dat echter niet alleen. De Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft geen wettelijke bevoegdheden om gemeenten of corporaties te dwingen, maar hij heeft op verzoek van de Tweede Kamer wel een regierol op zich genomen. Met koepels van werkgevers, vakbonden, Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG), vereniging voor woningcorporaties AEDES en het Platform Polen in Nederland (PLON)is de «Nationale Verklaring (tijdelijke) huisvesting EU-arbeidsmigranten» ondertekend, gericht op verhoging van de «short stay» capaciteit. Er wordt in negen regio’s met veel arbeidsmigranten gewerkt aan afspraken over betere handhaving enerzijds en een vergroting van het aanbod van tijdelijke huisvesting die aan wet- en regelgeving voldoet anderzijds. Het kabinet is zich bewust van de kwalijke rol die malafide verhuurders spelen bij onder meer de slechte huisvesting van arbeidsmigranten. Er wordt daarom met een aantal gemeenten gewerkt aan nieuwe en effectievere maatregelen tegen huisjesmelkers. De sociale partners hebben met de oprichting van de Stichting Normering Flexwonen (SNF) een belangrijke kwaliteitsslag gemaakt ten aanzien van de zelfregulering rond de huisvesting voor arbeidsmigranten. Naar verwachting zal dit op termijn tot betere kwaliteit en minder handhavinginzet van de overheid leiden.

98. ECRI adviseert de autoriteiten niet alleen de Panels Deurbeleid te behouden en te versterken, maar wat betreft de toegang tot horecagelegenheden ook te zorgen voor krachtdadigere handhaving van strafrechtbepalingen tegen racisme en rassendiscriminatie en van wetgeving voor gelijke behandeling. ECRI adviseert verder om horecabedrijven waarvan uit onderzoek is gebleken dat hun toelatingsbeleid discriminatoir is, te bestraffen, bijvoorbeeld met intrekking van de horecavergunning.

Het kabinet hecht veel belang aan een goede lokale bestrijding van horecadiscriminatie.

Zowel het strafrecht als het bestuursrecht bieden mogelijkheden om horecadiscriminatie aan te pakken. Voor wat betreft het strafrecht geldt dat bij alle specifieke discriminatiezaken in beginsel altijd wordt vervolgd als er sprake is van een bewijsbare zaak en een strafbare verdachte. Voor wat betreft het bestuursrecht geven gemeenten op verschillende manieren invulling aan het tegengaan van horecadiscriminatie, bijvoorbeeld door de inzet van mystery guests en panels deurbeleid. Uit een aantal regionale onderzoeken blijkt dat slechts 15 tot 20% van de mensen die discriminatie ervaren hiervan ook melding doet. Het kabinet ondersteunt een aantal activiteiten om de meldings- en aangiftebereidheid bij discriminatie te vergroten. Deze ondersteuning richt zich op de antidiscriminatievoorzieningen, de politie en het openbaar ministerie. Verder wordt verkend wat voor gemeenten een succesvolle manier is om bestuursrechtelijke maatregelen tegen horecadiscriminatie in te zetten, van waarschuwing tot sluiting. Deze verkenning wordt in 2014 afgerond.

101. ECRI adviseert de autoriteiten hun uiterste best te doen de bevolking nog bewuster te maken van het bestaan van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening, dat klachten behandelt over discriminerende weigering/afwijzing van een hypothecaire lening of het openen van een bankrekening.

Het is inderdaad van belang dat consumenten worden gewezen op de mogelijkheid om zich bij klachten over financiële producten en diensten te wenden tot het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid). Daarom zijn financiële dienstverleners wettelijk verplicht hun klanten te wijzen op de mogelijkheid een klacht in te dienen bij Kifid.

103. ECRI adviseert met klem dat het wetsvoorstel waarin wordt bepaald dat een uitkering kan worden geweigerd, gekort of ingetrokken omdat vanwege iemands gedrag of kleding de feitelijke kansen op de arbeidsmarkt worden beperkt, niet door het parlement wordt goedgekeurd en aangenomen. Verder adviseert ECRI de autoriteiten ervoor te zorgen dat bestuursorganen die dergelijke maatregelen toch doorvoeren, worden gestraft.

In de WWB staat werk boven inkomen. Het kabinet vindt dat degene die is aangewezen op een bijstandsuitkering er alles aan moet doen om zo snel mogelijk aan het werk te gaan en daarbij geen (persoonlijke) belemmeringen op te werpen. Een specifieke situatie in dit kader betreft de belemmeringen die een gevolg zijn van kleding, gedrag of gebrek aan verzorging. Hierbij gaat het om keuzen die de individuele bijstandsgerechtigde ter zake maakt en waarvan de gevolgen voor zijn verantwoordelijkheid komen. Het normatieve kader geldt niet voor de kleding of het gedrag op zich, maar voor de kleding of het gedrag in de context van de (on)mogelijkheden om een einde te maken aan uitkeringsafhankelijkheid. Het college betrekt hierbij de individuele omstandigheden van de bijstandsgerechtigde waarbij rekening gehouden wordt met diens vermogen – de krachten en bekwaamheden – om hieraan te voldoen. Dit kader is algemeen geformuleerd en geldt voor alle bijstandsgerechtigden, ongeacht hun nationaliteit of nationale herkomst.

109. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten in heroverweging te nemen of er actie kan worden ondernomen tegen de website waarop Nederlanders worden uitgenodigd klachten over in Nederland woonachtige Midden- en Oost-Europeanen in te dienen over overlast, vervuiling, huisvestingsproblemen, verdringing op de arbeidsmarkt en/of tegen soortgelijke initiatieven.

Het kabinet wijst erop dat het «Meldpunt Midden- en Oost-Europeanen» het initiatief is geweest van één politieke partij: de PVV. De website reflecteert geenszins de gedachten of het beleid van het kabinet over arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europese landen. Het kabinet hecht aan het vrij verkeer van werknemers in Europa en de bijdrage die hardwerkende arbeidsmigranten leveren aan onze economieën. Er zijn ook problemen en het is terecht dat deze worden gesignaleerd. Het kabinet kent de signalen van de ophef die het meldpunt heeft veroorzaakt in landen van de Europese Unie en in de groep die het betreft. Het staat een ieder vrij die zich gediscrimineerd voelt om daarover een oordeel van de rechter te vragen.

113. ECRI adviseert de autoriteiten in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal of in een aparte gedragscode voor Kamerleden een bepaling op te nemen die racistische beledigingen verbiedt en die bij schending maatregelen en/of sancties mogelijk maakt. Verder adviseert ECRI dat alle politieke partijen een ferm standpunt innemen tegen op groepen mensen gericht racistisch taalgebruik op grond van ras, godsdienst, nationaliteit, taal of etnische afkomst.

Het is aan Uw Kamer opvolging te geven aan deze aanbeveling. Leden van de Staten-Generaal kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergaderingen van de Staten-Generaal of van commissies daaruit hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overgelegd (artikel 71 van de Grondwet). Voor alle andere acties en uitlatingen kunnen leden van de Staten-Generaal wel worden vervolgd. De artikelen 58–60 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer bieden ordemaatregelen in het geval een lid tijdens de beraadslagingen onder meer beledigende uitdrukkingen gebruikt, de orde verstoort, of instemming betuigt met, dan wel aanspoort tot, onwettige handelingen. Daarnaast kan de Kamer indien gewenst altijd een algemene uitspraak doen over een bepaald handelen. Voorts is het aan politieke partijen om de integriteit en standpunten mee te wegen bij de rekrutering van kandidaat-volksvertegenwoordigers, en door de kiezers bij het uitbrengen van hun stem. Momenteel bestaat er geen gedragscode voor parlementariërs. Wel heeft de Groep Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (GRECO) in zijn evaluatierapport van 21 juni 2013 – over preventie van corruptie bij het parlement, het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht – aanbevolen om een gedragscode voor de leden van beide Kamers te ontwikkelen (Kamerstuk 33 400 VII, nr. 78).

119. ECRI herhaalt haar aanbeveling aan de autoriteiten dat zij, eventueel in samenwerking met antidiscriminatie-organen en de Raad voor de Journalistiek, de media en leden van maatschappelijke organisaties gevoelig maken voor het vermijden van berichtgeving waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het creëren van een vijandig, afwijzend klimaat jegens leden van groepen mensen die de ECRI zorgen baren.

De vrijheid van meningsuiting is een groot goed in Nederland. Het kabinet benadrukt dat media zelf verantwoordelijk zijn voor vorm en inhoud van hun berichtgeving; dat geldt niet alleen voor printmedia, maar ook voor omroep en internet. Indien personen zich gekwetst voelen over bepaalde berichtgeving dan staan twee wegen open: men kan zich wenden tot de Raad voor de Journalistiek (RvdJ) en die kan een oordeel geven – de RvdJ kan evenwel géén sancties opleggen – ofwel men kan zich wenden tot de rechter (i.c. aangifte doen bij het Openbaar Ministerie). Met andere woorden: de «guidelines» van de RvdJ zijn niet meer dan een «richtlijn» en de media blijven zelf verantwoordelijk voor hun journalistieke berichtgeving.

122. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten de Raad voor de Journalistiek te stimuleren haar mandaat zodanig uit te breiden dat ook regelmatig toezicht wordt gehouden op racisme in de media en dat ze mediaprofessionals speciale trainingen aanbiedt over de rol van berichtgeving in een diverse maatschappij, uiteraard zonder dat de onafhankelijkheid van de media in het geding komt. De Raad voor de Journalistiek zou ook moeten worden gesteund in het vergroten van haar reikwijdte en het versterken van haar bevoegdheden ter bestrijding van racisme in de gedrukte pers en op tv, radio en internet.

De Raad voor de Journalistiek is een zelfregulerend orgaan dat bemiddelt en oordeelt – naar aanleiding van klachten – of een journalist zorgvuldig zijn werk heeft gedaan en of met een publicatie grenzen van journalistieke ethiek zijn overschreden. De Raad monitort geen strafbare feiten zoals racisme. Wanneer het gaat om dergelijke strafrechtelijke zaken is de gang naar de rechter de aangewezen route.

126. In haar derde rapport adviseerde ECRI de Nederlandse autoriteiten om racisme en antisemitisme in het voetbal krachtig te bestrijden.

Antisemitische spreekkoren in Nederlandse voetbalstadions zijn onacceptabel. Het is allereerst een verantwoordelijkheid van de betaald voetbal organisaties (bvo’s) en de Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond (KNVB) om hier tegen op te treden. Dit doen zij ook. Er is een richtlijn bestrijding verbaal geweld waar door de betaald voetbalorganisaties actief uitvoering aan wordt gegeven. Wanneer de wedstrijd wordt stilgelegd op verzoek van de thuisspelende bvo, verlaat de scheidsrechter het veld en treedt hij direct in contact met de thuisspelende bvo en de lokale autoriteiten. Op basis van het lokale beleid ter bestrijding van verbaal geweld zal de scheidsrechter instructies ontvangen over hoe te handelen. Het kabinet is van mening dat geen specifieke bepalingen hoeven te worden opgesteld voor bestrijding van discriminatie in de sport omdat de bestaande algemene gronden hiervoor voldoende ruimte bieden.

130. ECRI adviseert de autoriteiten met klem krachtdadig op te treden tegen racistische geweldsincidenten, met name tegen de veelvoorkomende aanslagen op moskeeën. Hierbij zou gebruik moeten worden gemaakt van de meest uiteenlopende maatregelen, variërend van politieke verklaringen tot uitbreiding van de financiering van de beveiliging van moskeeën en strenge handhaving van de strafrechtelijke bepalingen tegen racisme en rassendiscriminatie.

Discriminatie en incidenten gericht tegen gebedshuizen worden door de Nederlandse autoriteiten fel veroordeeld en actief bestreden. Het nemen van beveiligingsmaatregelen is echter niet de oplossing, maar slechts het ultieme sluitstuk. De oplossing is gelegen in een actieve preventie, opsporing en vervolging. Het kabinet heeft hiervoor in 2011 de antidiscriminatieaanpak versterkt (Kamerstuk 30 950, nr. 34, juli 2011). Voor iedere burger, culturele-, religieuze- of onderwijsinstelling en organisatie worden op gelijke wijze bewakings- en beveiligingsmaatregelen geboden als hier aanleiding voor is. Bij het nemen van beveiligingsmaatregelen is het uitgangspunt dat de burgers en/of de organisaties waar zij deel vanuit maken zelf verantwoordelijk zijn voor hun veiligheid en dat de overheid aanvullende maatregelen kan nemen/neemt als een burger of de organisatie waar ze voor werken op eigen kracht geen weerstand kan bieden tegen dreiging of risico.

140. ECRI adviseert om af te zien van het wetsvoorstel dat gezichtsbedekkende kleding verbiedt in het openbaar. ECRI beveelt de autoriteiten verder aan zich te onthouden van wetten die moslims direct dan wel indirect discrimineren.

Een wetsvoorstel tot instelling van een algemeen verbod op het dragen van gelaatsbedekkende kleding op openbare plaatsen is begin 2012 door het vorige kabinet ingediend bij Uw Kamer. In het Regeerakkoord «Bruggen slaan» van 29 oktober 2012 wordt dit voorstel beperkt tot een verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding in het onderwijs, de zorg, het openbaar vervoer en overheidsgebouwen, met het oog op de bescherming van legitieme belangen. Er zijn geen (wets)voorstellen in de maak die direct dan wel indirect moslims discrimineren.

153. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten met klem ervoor te zorgen dat alle wetsvoorstellen gericht op ongelijke behandeling van Nederlandse onderdanen uit Aruba, Sint Maarten en Curaçao wat betreft hun vrijheid van verplaatsing binnen het Koninkrijk en het afnemen van hun recht niet uit het grondgebied van het Koninkrijk te worden gezet, worden ingetrokken. De ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten ook met klem de verklaring bij artikel 5 van het vierder Protocol van het EVRM in te trekken.

Het kabinet merkt op dat een dergelijk wetsvoorstel (Rijkswet personenverkeer) niet door haar bij Uw Kamer ter behandeling is ingediend. Wel is thans een initiatiefwetsvoorstel in procedure van het Kamerlid Bosman (Kamerstukken 33 325) over deze materie. De behandeling van het wetsvoorstel dient te worden afgewacht. De verklaring bij Protocol 4 bij het EVRM is verder juist ingegeven door de wens om de kwetsbare kleinschalige economieën van de eilanden in bescherming te nemen. Zoals bekend hanteren de eilanden vestigingsvoorwaarden voor Nederlanders op de eilanden (zoals een verklaring omtrent goed gedrag, huisvesting en een middelenvereiste). Intrekken van de door ECRI bedoelde verklaring zou het onmogelijk maken voor de eilanden dergelijke voorwaarden te stellen.

154. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten positieve maatregelen te nemen voor personen uit Aruba, Sint Maarten en Curaçao die problemen ervaren met betrekking tot slechte sociale omstandigheden, hoge criminaliteit en afhankelijkheid van bijstandsuitkeringen en ervoor te zorgen dat zij, of ze nu in Nederland wonen of op een van de drie bovengenoemde eilanden, ook van deze maatregelen profiteren.

Vanzelfsprekend tracht het Nederlandse kabinet via preventie en reclassering mensen uit de criminaliteit te houden. Positieve maatregelen specifiek gericht op personen uit de voormalig Antillen zijn echter discriminatoir voor mensen met andere achtergronden in gelijksoortige omstandigheden. Het Nederlands kabinet brengt voorts graag naar voren dat het geen zeggenschap heeft over personen uit Aruba, St. Maarten of Curaçao als deze personen niet in Nederland gevestigd zijn

157. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten ervoor te zorgen dat Nederlandse onderdanen uit de Antillen geen ongelijke behandeling zonder objectieve of redelijke rechtvaardiging krijgen, ook als het gaat om veiligheid.

Het kabinet is er voor elke burger, ook op het gebied van veiligheid. Nederlandse onderdanen uit Aruba, Sint Maarten en Curaçao zijn niet inburgeringsplichtig en hoeven derhalve geen inburgeringsexamen af te leggen. Dit laat onverlet dat het kabinet beheersing van de Nederlandse taal van belang acht voor iedereen die zich in Nederland vestigt. ECRI verwijst specifiek naar de inzet van «stadsmariniers» in Rotterdam. Het kabinet wijst erop dat gemeenten autonome bestuursorganen zijn. De gemeente Rotterdam heeft sinds 2002 een aantal medewerkers die de functie van «stadsmarinier» hebben. Een aantal stadsmariniers is verantwoordelijk voor een aantal wijken waar de veiligheidsproblematiek het grootst is. Daarnaast is een aantal stadsmariniers ingezet op thema’s, zoals High Impact Crimes en, in het verleden, (gewelds)problematiek onder Antillianen. Sinds 1 januari 2012 heeft Rotterdam geen «stadsmarinier Antillianen» meer.

165. ECRI herhaalt haar aanbeveling aan de Nederlandse autoriteiten om op rijksniveau verantwoordelijkheid te nemen voor vraagstukken omtrent de situatie van Roma, Sinti, reizigers/woonwagenbewoners en hun gemeenschappen in Nederland. Hiertoe adviseert ECRI de autoriteiten in nauwe samenwerking met Roma, Sinti, reizigers/woonwagenbewoners en hun gemeenschappen, en met de gemeenten, een brede strategie tegen achterstelling en discriminatie van deze gemeenschappen te ontwikkelen, en middelen beschikbaar te stellen om die strategie uit te voeren. Die zou heldere doelomschrijvingen en methodes voor voortgangsevaluatie dienen te bevatten.

Het kabinet is zich bewust van de problematiek omtrent de situatie van Roma, Sinti en reizigers. Middels het generieke integratiebeleid dat gericht is op deelname en participatie van alle migrantengroepen, wordt ook de problematiek rondom Roma en Sinti aangepakt. De uitvoering van dit generieke beleid ten aanzien van de Roma ligt voornamelijk op lokaal niveau. In 2009 is het VNG Platform Roma-gemeenten opgericht, met als doel ondersteuning aan gemeenten bij de aanpak van problemen met een deel van de lokale Roma bevolking. Momenteel zijn 11 gemeenten aangesloten. Het Platform richt zich op onderlinge samenwerking en kennisdeling (het uitwisselen van good practices in het omgaan met specifieke groepen minderheden). De gemeentelijke samenwerking richtte zich de afgelopen jaren op de thema’s: onderwijs, criminaliteitsbestrijding, arbeidsmarkttoeleiding, fondsenwerving en stateloosheid. Roma en Sinti die discriminatie ondervinden, kunnen hiervan melding maken en advies inwinnen bij een lokale antidiscriminatievoorziening binnen de betreffende gemeente. Daarnaast is er door het Ministerie van Veiligheid en Justitie in 2011, een programma Aanpak uitbuiting (Roma) kinderen in het leven geroepen. Doel van dit programma is het aanpakken en voorkomen van uitbuiting van (Roma) kinderen door samenwerking te bewerkstelligen tussen gemeenten, politie, rijk en organisaties die van belang zijn voor een sluitende netwerkaanpak op lokaal niveau. Daar waar sprake is van criminaliteit binnen deze groep, zal deze worden aangepakt met een integrale aanpak onder gemeentelijke regie. Het platform wil bij de aanpak van multiproblematiek, ook cultuurgebonden aspecten inbrengen om een grotere slagingskans te bewerkstelligen. Daarbij wordt bijvoorbeeld meer samenwerking gezocht met het landelijk project en leernetwerk Achter de Voordeur/Multi-probleem gezinnen aanpak.

167. ECRI adviseert de autoriteiten ervoor te zorgen dat geschoolde, geslaagde mensen met een Roma- of Sinti-achtergrond bij alle specifieke op Roma en Sinti gerichte onderwijs- en werkgelegenheidsprogramma's worden betrokken, zodat zij hun ervaring kunnen delen en als rolmodel kunnen fungeren.

Het Nederlandse integratiebeleid is generiek van aard en zet zich in om deelname en participatie van alle migrantengroepen te bevorderen De Nederlandse regering zal deze aanbeveling niet opvolgen omdat deze aanbeveling met zijn voorgestelde specifieke benadering voor Roma en Sinti, strijdig is met het Nederlandse integratiebeleid.

169. ECRI adviseert de autoriteiten de behoeften van Roma, Sinti en reizigers die in woonwagens wonen, te inventariseren en ervoor te zorgen dat er voldoende standplaatsen beschikbaar zijn, zodat zij volgens hun tradities en cultuur kunnen leven.

Per 1 maart 1999 is de Woonwagenwet ingetrokken en is het standplaatsenbeleid een gemeentelijke aangelegenheid.

171. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten onmiskenbaar duidelijk te maken dat gemeenten in geen geval aparte etnische registers voor Roma en Sinti onderhouden.

Het kabinet onderschrijft de aanbeveling van ECRI en het belang van bescherming van persoonsgegevens. Aparte etnische registers van Roma en Sinti zijn in Nederland bij wet verboden. De belangrijkste regels voor de omgang met persoonsgegevens zijn vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De Wbp is de Nederlandse uitwerking van de Europese richtlijn bescherming persoonsgegevens en is sinds 1 september 2001 van kracht. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) ziet erop toe dat persoonsgegevens zorgvuldig worden gebruikt en beveiligd, en dat de privacy van burgers ook in de toekomst gewaarborgd blijft.

173. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten alle noodzakelijke stappen te zetten voor een formeel mechanisme voor het bepalen van staatloosheid en, nog belangrijker, voor het voorkomen dat staatloosheid nog langer wordt overgedragen op in Nederland geboren kinderen.

In november 2013 komt de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken met een advies aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over staatloosheid. Eén van de onderwerpen waar het advies op toe zal zien is de vaststelling van staatloosheid en de vraag of hier een speciale instantie mee moet worden belast. Hoewel Nederland op dit moment geen formele vaststellingsprocedure kent zijn er zo’n 2000 personen als de jure staatloos geregistreerd. Ongeveer 18.000 personen staan ingeschreven met een onbekende nationaliteit. Onder deze groep bevinden zich ook personen die de facto staatloos zijn. Zowel de jure als de facto staatlozen kunnen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning wanneer vaststaat dat zij Nederland niet kunnen verlaten en dit niet aan hen zelf te wijten is. In navolging van de Conventie van 1961 voor de Preventie van Staatloosheid heeft het Nederlandse nationaliteitsrecht een aantal beschermende maatregelen ingevoerd. Kinderen die staatloos worden geboren in Nederland kunnen na drie jaar legaal verblijf opteren voor de Nederlandse nationaliteit. Staatlozen komen in aanmerking voor een naturalisatie onder gunstiger voorwaarden (drie jaar legaal verblijf in plaats van vijf en een gunstiger tarief). De derde generatie in Nederland geboren kinderen verkrijgt de Nederlandse nationaliteit door geboorte op Nederlands grondgebied onafhankelijk van de nationaliteit van de ouders of het gebrek aan een nationaliteit

178. ECRI adviseert de autoriteiten ervoor te zorgen dat een beroep tegen een negatief besluit over een asielaanvraag dat wordt ingediend bij een rechtbank en de Raad van State automatisch tot opschorting van de uitzettingsprocedure leidt.

Het Nederlands kabinet wijst in dit kader graag op het belang van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking). Op grond van die richtlijn moeten de EU-lidstaten er voor zorgen dat een daadwerkelijk rechtsmiddel openstaat bij een rechterlijke instantie tegen een negatief besluit over een asielaanvraag. De EU-lidstaten moeten asielzoekers toestaan op het grondgebied te blijven in afwachting van de uitkomst van het rechtsmiddel, tenzij er sprake is van enkele, in de richtlijn welomschreven uitzonderingen zoals niet-ontvankelijke en kennelijk ongegronde asielaanvragen. Voor die uitzonderingen is een rechterlijke instantie bevoegd om uitspraak te doen over de vraag of de asielzoeker op het grondgebied van de lidstaat mag blijven. Deze richtlijn moet uiterlijk op 20 juli 2015 geïmplementeerd zijn.

180. ECRI adviseert de autoriteiten de bepaling in de Vreemdelingenwet te schrappen waarin geëist wordt dat voor gezinshereniging van een vluchteling het gezin al moet zijn gevormd voordat hij/zij zijn/haar land ontvluchtte en dat zijn/haar echtgenoot dezelfde nationaliteit als hij/zij moet hebben.

Tot op heden ziet het criterium van de feitelijke gezinsband binnen de nareisprocedure op het vereiste dat enkel die gezinsleden in aanmerking komen voor gezinshereniging, die tot aan het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst deel uitmaakten van het gezin. Vanuit het parlement is een voorstel ingediend om tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 op dit punt te komen. Dit voorstel bevat ook het schrappen van de nationaliteitseis uit artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw 2000, waarmee de groep nareizigers met een andere nationaliteit dan de hoofdpersoon, wordt «overgeheveld» van het reguliere beleid naar het asielbeleid. Deze voorstellen maken onderdeel uit van het Wetsvoorstel herschikken van de asielgronden, dat ter behandeling in de Eerste Kamer ligt.

184. ECRI adviseert de autoriteiten ervoor te zorgen dat afgewezen asielzoekers die niet het land kunnen worden uitgezet, voldoende maatschappelijke ondersteuning krijgen zodat hun fysieke en geestelijke gezondheid is gewaarborgd.

Het kabinet meent dat in het huidige beleid aan deze aanbeveling wordt tegemoet gekomen. Nederland biedt op grond van het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden bescherming aan asielzoekers die hun toevlucht in Nederland zoeken. Nederland heeft daarvoor een zorgvuldige asielprocedure met de nodige kwaliteitswaarborgen. Degenen die niet aan de criteria voor asielverlening voldoen, worden zo nodig vanuit de opvang ondersteund bij hun vertrek uit Nederland. Gezinnen met kinderen kunnen onder voorwaarden aanspraak maken op onderdak, en vreemdelingen hebben toegang tot minimaal medisch noodzakelijke zorg. Als een vreemdeling die meewerkt aan vertrek, buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten, kan hij in aanmerking komen voor een buitenschuldvergunning. Dit is een tijdelijke verblijfsvergunning die twee keer verlengd kan worden, waarna deze kan worden omgezet in een permanent recht op verblijf. Over dit laatste onderwerp evenals over de toepassing van vreemdelingenbewaring zij voorts verwezen naar de brief die de Staatssecretaris van VenJ op 13 september 2013 aan uw Kamer zond (Kamerstuk 19 637, nr. 1721).

188. ECRI herhaalt haar aanbeveling aan de Nederlandse autoriteiten om een integratiebeleid in te voeren dat gericht is op integratie als een proces van twee kanten, waarbij positieve actie voor groepen die de ECRI zorgen baren, wordt hervat en respect voor diversiteit en kennis van verschillende culturen wordt bevorderd. Hiertoe adviseert de ECRI de Nederlandse autoriteiten tevens om de bestrijding van rassendiscriminatie een integraal onderdeel van het integratiebeleid te maken.

Het kabinet wijst erop dat wederkerigheid juist tot de kernpunten van het Nederlandse integratiebeleid hoort. Het Nederlandse integratiebeleid is er op gericht migranten voldoende toe te rusten op een volwaardige participatie. Het is hierbij essentieel dat migranten kennis hebben van de basisprincipes en fundamentele waarden van de Nederlandse samenleving en dat migranten de taal leren. Dit vereist een tweeledige inzet van zowel migranten als de ontvangende samenleving. Die inzet is sterker voor migranten: van nieuwkomers mag verwacht worden dat zij de waarden en regels die hier gelden omarmen en zich eigen maken. Van gevestigde Nederlanders mag verwacht worden dat zij migranten de ruimte bieden en hen als gelijken accepteren. Het kabinet zet zich er voor in dat het reguliere beleid dat is gericht op onderwijs, werkgelegenheid en gezondheidszorg, alle burgers in de Nederlandse samenleving, ongeacht herkomst, religie of levensovertuiging, voldoende bereikt. De migrant heeft de verantwoordelijkheid om zich in te spannen om als volwaardig burger in de Nederlandse samenleving te kunnen deelnemen en participeren.

196. ECRI adviseert de autoriteiten met klem de bepalingen in de Wet Inburgering in het buitenland over de invoering van een leesvaardigheidsexamen en de verhoging van de cesuur van niveau A1-min naar A1 in te trekken. Verder adviseert de ECRI de autoriteiten ervoor te zorgen dat de kosten en de beschikbare oefenmaterialen voor het examen toepasselijk zijn en geen belemmering vormen voor economisch of maatschappelijk kansarme personen.

Het kabinet vindt het van groot belang dat mensen zich voor hun komst naar Nederland kunnen voorbereiden. De Wet inburgering buitenland is nadrukkelijk een eerste stap in het integratieproces van mensen. Op 1 april 2011 is de taaleis voor de Toets Gesproken Nederlands in het basisexamen inburgering in het buitenland, verhoogd van niveau A1-min naar A1 binnen het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen. Er is besloten om een evaluatie uit te voeren die op dit moment wordt voorbereid. De evaluatie zal de mate van effect onderzoeken die de verhoging van het taalniveau heeft gehad op de taalbeheersing en (daarmee) de eerste participatie en integratie in de Nederlandse samenleving van de geslaagde examenkandidaten. De resultaten worden verwacht in het voorjaar van 2014. Mensen kunnen ter voorbereiding op het examen gebruik maken van een zelfstudiepakket. Het voorbereidingsmateriaal is toegankelijk voor alle kandidaten, ook voor hen die geen gebruik kunnen maken van cursussen, voor hen die analfabeet of anders gealfabetiseerd zijn. Als er uitzonderlijke omstandigheden zijn waarom niet kan worden voldaan aan de exameneisen kan een uitzondering worden gemaakt. De Nationale Ombudsman is van mening dat er binnen het huidige systeem op zorgvuldige wijze een beoordeling van verzoeken om ontheffing voor het basisexamen plaats vindt.

197. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten om de Wet Inburgering in het buitenland te heroverwegen in het licht van de conformiteit ervan met het verbod op discriminatie naar nationaliteit, met name in het vrijstellingensysteem.

Het kabinet wil er op wijzen dat de richtlijn gezinshereniging 2003/86 zich niet verzet tegen een nationale regeling, zoals de Nederlandse, die bepaalde groepen van derdelanders vrijstelt van het basisexamen op grond van hun nationaliteit. De gezinsherenigingrichtlijn bevat namelijk geen bepaling die uitdrukkelijk toe ziet op een verschil in behandeling tussen nationaliteiten of die verschil in behandeling tussen lidstaten uitdrukkelijk verbiedt, noch uitdrukkelijk toestaat. Daarbij is het kabinet van mening dat het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden, doordat er geen sprake is van een vergelijkbare situatie tussen onderdanen van landen die zijn vrijgesteld van het MVV-vereiste (bezit van een Machtiging tot Voorlopig Verblijf) en het basisexamen en onderdanen van de landen die dat niet zijn. Daarbij zijn de vrijgestelde landen in sociaaleconomisch en politiek opzicht wel vergelijkbaar met Nederland en andere EU-lidstaten. Tot slot is de Nederlandse regeling vergelijkbaar met de regeling die door de Europese wetgever is ingevoerd door verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld.

200. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten om die bepalingen in de Wet Inburgering te schrappen waarin staat dat zakken voor het inburgeringsexamen grond is voor het opleggen van een boete of het intrekken van een tijdelijke verblijfsvergunning.

Het kabinet ziet inburgering als een eerste stap in het integratieproces en als een eerste stap naar een zelfstandig bestaan. Het kabinet houdt hierbij rekening met vluchtelingen. Indien vluchtelingen hun inburgeringexamen behalen, wordt de lening voor de inburgering kwijt gescholden. In de nieuwe Wet inburgering is bovendien opgenomen dat de reguliere verblijfsvergunning voor tijdelijk verblijf niet wordt ingetrokken indien dit in strijd is met de Gezinsherenigingrichtlijn.

201. Verder adviseert ECRI de autoriteiten ervoor te zorgen dat gezinshereniging niet in gevaar komt door de bepaling in de Wet Inburgering dat zakken voor een inburgeringsexamen grond is voor weigering van verlenging van een tijdelijke verblijfsvergunning.

Het kabinet erkent het belang van gezinshereniging. In lagere regelgeving is opgenomen dat de verblijfsvergunning niet wordt ingetrokken indien dit in strijd komt met de Gezinshereningsrichtlijn (artikel 8 EVRM zie artikel 3.89e en 3.91c Vb 2000). Uit de toelichting bij deze artikelen en uit de systematiek van de Nederlandse vreemdelingenwetgeving volgt dat de verblijfsvergunning niet mag worden ingetrokken indien dat in strijd zou zijn met de Gezinsherenigingsrichtlijn. Het intrekken van de verblijfsvergunning is overigens niet van toepassing op asielgerechtigden, maar alleen op diegene met een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

202. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten toezicht te houden op de organisatie van inburgeringscursussen opdat ze inspelen op de behoeften van iedereen die het examen moet doen. De commissie adviseert de autoriteiten ook ervoor te zorgen dat de kosten van het inburgeringsexamen op een redelijk niveau blijven.

Het belang van een goede organisatie omtrent de inburgeringscursussen wordt door het kabinet onderschreven. Het inburgeringsstelsel is voorzien van een goede infrastructuur, zoals regelgeving rond inburgering en het maken van en het afnemen van examens. Er is een Keurmerk inburgeren dat taalinstellingen kunnen krijgen als zij voldoen aan een aantal criteria, bijvoorbeeld bij voldoende leerkrachten NT2. Onder het Keurmerk worden regelmatig audits uitgevoerd bij instellingen om te zien of zij zich nog aan de regels houden. Op de site van Blik op Werk, houder van het Keurmerk, kunnen inburgeraars gegevens vinden over het aanbod van cursussen, de kwaliteit en de tevredenheid van gebruikers.

205. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten de leges voor verblijfsvergunningen te verlagen.

Het kabinet onderschrijft deze aanbeveling en wil uw Kamer er op wijzen dat de eigen bijdrage is verlaagd van € 1.250 naar € 225 euro. Het kabinet is van mening dat het bedrag van de vergoeding voor een verblijfsvergunning voor gezinshereniging van onderdanen van derde landen (€ 225) de uitoefening van het recht op gezinshereniging niet hindert.

207. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten een wettelijke maximale duur voor de administratieve detentie van migranten vast te stellen.

Sinds 24 december 2010 is Nederland gebonden aan de bepalingen in de Europese richtlijn 2008/115 (Terugkeerrichtlijn). De Nederlandse rechter toetst sindsdien aan de norm van 18 maanden. Op 31 december 2011 is de nieuwe wet in Nederland in werking getreden. In artikel 59 is vastgelegd dat de detentie zes maanden mag duren, maximaal te verlengen met twaalf maanden.

210. ECRI herhaalt de aanbeveling aan de Nederlandse autoriteiten ervoor te zorgen dat in opdracht van hen verricht onderzoek naar integratie, rassendiscriminatie en extremisme wordt meegenomen in beleid ter bestrijding van racisme en rassendiscriminatie.

Het kabinet verricht op regelmatige basis onderzoeken naar integratie. De resultaten van de onderzoeken worden periodiek gepubliceerd, zoals in de Jaarrapporten Integratie en maken deel uit van het beleidsplan. Een breed onderzoek naar ervaren discriminatie is in voorbereiding en zal medio december verschijnen.

215. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten nogmaals om de systemen voor het monitoren van verschillende aspecten van de situatie van groepen die ECRI zorgen baren, te verbeteren door relevante gegevens afzonderlijk te verzamelen en in te delen naar categorieën zoals nationale of etnische afkomst, geloofsovertuiging, taal of nationaliteit, en wel zodanig dat hierbij de beginselen van vertrouwelijkheid, geïnformeerde instemming en vrijwillige vereenzelviging van personen met een bepaalde groepering in acht worden genomen. Dergelijke systemen dienen te worden ontwikkeld in nauwe samenwerking met alle relevante partijen, met inbegrip van maatschappelijke organisaties. Tevens dienen vraagstukken van geslacht in ogenschouw te worden genomen, met name met het oog op mogelijke dubbele of meervoudige discriminatie. ECRI benadrukt dat dergelijke gegevens dienen te worden gebruikt voor het monitoren van discriminatiepatronen en situaties die in het nadeel werken van leden van groepen die ECRI zorgen baren.

Het Nederlands kabinet is het met ECRI eens dat betrouwbare en consistente informatie over de positie van bevolkingscategorieën noodzakelijk is voor de ontwikkeling en bijstelling van beleid. De centrale bron voor deze beleidsinformatie is de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). De GBA bevat objectieve gegevens over burgers die voor overheidsorganisaties nodig zijn om hun taken uit te oefenen. Het gebruik van de GBA garandeert bovendien zorgvuldige verwerking en levert informatie die over een lange reeks van jaren consistent en eenduidig is. Via de gegevensbestanden van het Centraal Bureau voor de Statistiek is systematisch inzicht beschikbaar in de positie van diverse bevolkingscategorieën. Achtergrondkenmerken als geslacht, leeftijd, (etnische) herkomst en nationaliteit zijn beschikbaar voor het samenstellen van geanonimiseerde statistieken. De gegevensverwerking geschiedt op versleutelde en geanonimiseerde wijze en voldoet aan alle privacyeisen, zoals die volgens het wettelijk kader gelden ten aanzien van het gebruik van (privacy)gevoelige gegevens.

219. ECRI adviseert de autoriteiten ervoor te zorgen dat nieuwe wetgeving inzake fouilleren duidelijke richtlijnen bevat voor de modaliteiten, de plaats, de duur en de noodzaak van het vermijden van racial profiling.

Het Nederlands kabinet benadrukt graag dat in Nederland een wetsvoorstel reeds in de eerste ontwerpfase wordt beoordeeld op conformiteit met internationale verdragen, overige nationale wetgeving en jurisprudentie, alsmede op uitvoerbaarheidaspecten. Alvorens de regering een wetsvoorstel bij het parlement aanhangig kan maken, moet zij dat wetsvoorstel voorleggen aan haar hoogste adviesorgaan, de Raad van State. De Raad toetst diepgaand op zowel rechtmatigheid als doelmatigheid. Dit geldt uiteraard ook voor de wetgeving die betrekking heeft op de politie. Ter voorkoming van ongeoorloofde selectie worden objectieve criteria gehanteerd die worden begrensd door de juridische eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bovendien wordt er een selectie gemaakt naar duur, tijdstip en plaats waar de fouilleeractie zal plaatsvinden. Acties worden daardoor zorgvuldig gepland op bepaalde tijdstippen en binnen bepaalde gebieden. In briefings voorafgaande aan een fouilleeractie wordt benadrukt dat er non-discriminatoir gefouilleerd dient te worden. Daarnaast houdt de operationele leiding op straat toezicht op het handhaven van dit criterium door de politieambtenaren.

220/225. ECRI adviseert de politie elke aanhouding en elk geval van preventief fouilleren, evenals de juridische grondslag ervan, te registreren. ECRI adviseert verder dat politiemedewerkers worden getraind omtrent de kwestie racial profiling.

ECRI adviseert de autoriteiten om politiemedewerkers meer training te bieden over het bestrijden van racisme en rassendiscriminatie en het wegnemen van vooroordelen.

Het kabinet wil graag benadrukken dat de Politie en het Ministerie van Veiligheid en Justitie racial profiling afwijzen. Gezien het grote belang van het tegengaan van racial profiling wordt in de meerjarige opleiding aan de Nederlandse Politieacademie aandacht aan dit thema besteedt om dit tegen te gaan. Daarnaast worden onder meer studiemiddagen op dit thema georganiseerd. De politie en het ministerie delen de conclusie dat het niveau van incidenten wordt overstegen niet. De politie heeft gelijkwaardigheid hoog in het vaandel staan en discriminatie wordt zowel extern (bij meldingen en aangifte) als intern (binnen de eigen organisatie) aangepakt. Empirisch onderzoek naar etnisch profileren is in Nederland nog zeer beperkt. Het recent verschenen rapport van Amnesty International scherpt onze gedachten en het uitkomen van onderzoeken als deze is een positieve zaak. Naar aanleiding hiervan hebben wij ruimte gegeven aan een nader onderzoek naar aard en omvang. Het kabinet is van mening dat de baten van gedetailleerde registratie bij preventief fouilleren niet opwegen tegen de lasten. De administratieve lasten van zulke registratie zijn groot en staan haaks op een effectief opererende taakuitvoering van de politie. Bovendien is de Nederlandse regering van mening dat de werkwijze rondom bijvoorbeeld preventief fouilleren met voldoende waarborgen is omkleed.

224. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten het beleid ter bevordering van de werving van politiemedewerkers uit groepen die ECRI zorgen baren, te hervatten en de verwezenlijking van de doelstelling van een grotere vertegenwoordiging van etnische minderheden (en vrouwen) in de hogere functies van het politiekorps te continueren. ECRI adviseert de autoriteiten zich te laten inspireren door het Amsterdamse project «Roze in Blauw» en gespecialiseerde hulp te bieden aan alle groepen die ECRI zorgen baren.

In het Regeerakkoord Rutte/Asscher is afgestapt van het diversiteitsbeleid waarbij de focus vooral lag op de werving van vrouwen en allochtonen. Er is thans dus géén voorkeursbeleid. Dat neemt niet weg dat de politie vasthoudt aan opgedane ervaringen en het besef dat «gekleurde» teams meerwaarde hebben binnen de politieorganisatie. Met de komst van de Nationale Politie wordt het gemakkelijker om een eenduidig personeelsbeleid te voeren met aandacht voor dit thema. Gelet op het succes van «Pink in blue» wordt dit landelijk uitgerold door Politie.

229. ECRI adviseert de autoriteiten ervoor te zorgen dat het verzorgen van onderwijs in een multiculturele samenleving en het reageren op alle mogelijke uitingen van racisme en rassendiscriminatie op scholen specifiek aan bod komen in het programma voor permanente educatie van docenten.

Lesgeven in een multiculturele samenleving en het reageren op racisme en discriminatie op school vereist speciale vaardigheden van leraren. De vormgeving en inhoud van na- en bijscholing van leraren is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van leraren en hun schoolleiding zelf. Van overheidswege kunnen wel bestuurlijke afspraken worden gemaakt over prioriteiten, zeker als het gaat om de inzet van extra middelen voor bij- en nascholing. Tijdens het bezoek van ECRI aan Nederland is aangegeven dat het lesgeven in een multiculturele setting en het omgaan met racisme of discriminatieonderdeel uitmaakt van de bekwaamheidseisen voor leraren zoals die in de Nederlandse wet zijn vastgelegd. De bekwaamheidseisen maken onderdeel uit van het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs op scholen. Daarnaast investeert het kabinet in de professionele ontwikkeling van leraren (€ 100 mln. in 2012 en € 150 mln. vanaf 2013 structureel), waarin het omgaan met verschillen tussen leerlingen prioriteit is. Hierover zijn bestuurlijke afspraken met scholen gemaakt. Dit moet leraren in staat stellen om adequaat te reageren op gevallen van discriminatie en racisme, en deze te voorkomen.

234. ECRI adviseert om het onderwerp mensenrechten deel te laten uitmaken van het onderwijsprogramma over burgerschap en sociale integratie. Dit zou een eerste stap moeten zijn naar een apart, verplicht vak «mensenrechten», met inbegrip van non-discriminatie, op zowel basisscholen als scholen voor voortgezet onderwijs

Nog dit jaar stuurt de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn reactie op het adviesrapport van de Onderwijsraad «Verder met burgerschap» naar de Tweede Kamer. De Onderwijsraad adviseert onder meer om een aantal kerndoelen voor het primair en voortgezet onderwijs die betrekking hebben op burgerschap aan te passen. In zijn reactie op dit advies zal de Staatssecretaris ook het voorstel om de mensenrechten (waaronder kinderrechten) in de kerndoelen expliciet te benoemen, bezien.


X Noot
1

Zie de Aanwijzing Discriminatie en Kamerstuk 30 950, nr. 34.

X Noot
2

Kamerstuk 32 123 VII, nr. 74. Op 7 juli 2011 is de Kamer geïnformeerd over de er aanscherpingsmaatregelen in de brief «Aanscherping bestrijding discriminatie», Kamerstuk 30 950, nr. 34.

X Noot
3

Kamerstuk 29 407, nr. 175.

X Noot
4

In 2012 is het programma Aanpak Malafide Uitzendbureaus (AMU) gestart. Uw Kamer is op 15 oktober jl. over de voortgang geïnformeerd (Kamerstuk 17 050, nr. 442).

X Noot
5

Kamerstuk 29 407, nr. 175.

X Noot
6

Kamerstuk 17 050, nr. 442.

Naar boven