30 950 Rassendiscriminatie

Nr. 38 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 december 2011

Met deze brief informeer ik u over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Rouvoet (TK, 2010–2011, 30 950, nr. 29), in aanvulling op mijn brief van 12 september 2011 (TK, 2010–2011, 30 950, nr. 35) en in relatie tot het amendement van het lid Schouten (TK, 2011–2012, 33 000 VI nr. 18). De motie verzoekt met joodse (onderwijs) instellingen en gemeenten in gesprek te gaan teneinde tot een oplossing te komen voor de hoge beveiligingskosten van joodse instellingen.

In mijn brief van 12 september 2011 (TK, 2010–2011, 30 950, nr. 35) heb ik aangegeven dat ik de inlichtingen- en veiligheidsdiensten opnieuw zal bevragen over dreiging en risico, dat er een gesprek zal plaatsvinden met vertegenwoordigers van de joodse gemeenschap en dat er op basis van de informatie van de inlichtingen en veiligheidsdiensten gesprekken plaatsvinden met gemeenten. Ik kan u hier het volgende over melden.

In het kader van de uitvoering van de motie Rouvoet heb ik intensief overleg gevoerd met de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de uitvoerende partners om (beter) inzicht te krijgen in dreiging en risico en de incidenten die spelen rondom joodse instellingen. Dreiging en risico overstijgen niet het niveau dat er door de rijksoverheid aanvullende beveiligingsmaatregelen gerechtvaardigd zijn of geadviseerd dienen te worden, aanvullend op maatregelen die passen bij de eigen verantwoordelijkheid en de verantwoordelijkheid van de lokale overheid. Indien dreiging en risico hiertoe aanleiding geven zullen onverwijld op rijksniveau maatregelen genomen of geadviseerd worden.

Ik onderzoek momenteel of ik de joodse gemeenschap tegemoet kan komen door middel van een ontheffing op de Wet op de Particuliere Beveiligingsorganisaties. Momenteel wordt de aangeleverde informatie over de opleiding van de vrijwillige beveiligers beoordeeld en ik verwacht hierover in januari 2012 uitsluitsel te kunnen geven. Een aanzienlijk deel van de kosten van de joodse gemeenschap voor beveiliging worden gemaakt door de inzet van particuliere (vrijwillige) beveiligers.

Ik heb kennis genomen van de specifieke situatie van de joodse gemeenschap en de aanzienlijke financiële middelen die door de gemeenschap worden besteed aan veiligheidsmaatregelen. Ik heb begrip voor de gevoelens van onveiligheid die hieraan ten grondslag liggen.

Ik hecht aan de uitgangspunten en de werking van het Stelsel Bewaken en Beveiligen, zoals ook vermeld in mijn brief van 12 september 2011. Alleen door de getrapte verantwoordelijkheid binnen het Stelsel Bewaken en Beveiligen te blijven hanteren worden voor iedere burger, culturele-, religieuze- of onderwijsinstelling en organisaties op gelijke wijze bewakings- of beveiligingsmaatregelen geboden als hier aanleiding voor is. De beoordeling hiervan dient (primair) lokaal plaats te vinden. Beveiligingsmaatregelen naar aanleiding van incidenten die leiden tot een gevoel van onveiligheid en beveiligingsmaatregelen op basis van dreiging en risico kunnen het beste lokaal vormgegeven worden.

Met de meest betrokken gemeenten bezie ik met welke beveiligingsmiddelen zoals camera’s of bewakingscontainers het meest effectief wordt bijgedragen aan de veiligheid van de joodse gemeenschap en daarmee aan vermindering van de beveiligingskosten voor de joodse gemeenschap. Ik zal ook in het algemeen bij gemeenten onder de aandacht brengen dat als er sprake is van specifieke situaties die een hoge druk leggen op de inzet van beveiligingsmiddelen, ze een beroep kunnen doen op beveiligingsmiddelen zoals camera’s of bewakingscontainers die op rijksniveau beschikbaar zijn. Deze gesprekken vinden ook in de komende periode nog plaats.

De specifieke bewakings- en beveiligingsmaatregelen die reeds worden getroffen ten behoeve van de veiligheid van de joodse gemeenschap op zowel lokaal als rijksniveau worden verder gecontinueerd. Uit veiligheidsoverwegingen doe ik geen uitspraak over de aard van deze maatregelen.

Tot slot verwacht ik dat de kabinetsbrede aanpak van discriminatie en intimidatie en geweld met een discriminatoir motief een bijdrage levert aan de algemene veiligheid van de joodse gemeenschap. In mijn brief van 12 september 2011 (TK, 2010–2011, 30 950, nr. 35) heb ik benadrukt dat ik het als een taak van de rijksoverheid beschouw om breed in te zetten op veiligheid opdat burgers en organisaties niet hoeven over te gaan tot het plaatsen van hoge hekken of camera’s om zich veilig te voelen. Bewaken en beveiligen dient het sluitstuk te zijn. Ik wil met een brede aanpak voorkomen dat mensen zich uitsluitend veilig voelen in een hoog beveiligde omgeving. Het totale pakket van maatregelen voor deze generieke aanpak is neergelegd in mijn brief van 7 juli jl. (TK 2010–2011, 30 950, nr. 34).

Ik verwacht de gesprekken met de meest betrokken gemeenten, alsmede de beoordeling van de ontheffing op de Wet op de Particuliere Beveiligingsorganisaties in januari 2012 af te ronden.

Aansluitend wil ik in mijn jaarlijkse gesprek met vertegenwoordigers van de joodse gemeenschap persoonlijk bespreken welke maatregelen zijn genomen om bij te dragen aan de (reductie van de kosten van) beveiliging.

De minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

Naar boven