Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 30669 nr. 25 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 30669 nr. 25 |
Vastgesteld 21 november 2023
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 12 oktober 2023 inzake de stand van zaken en vaccinatie blauwtong (Kamerstuk 30 669, nr. 23).
De vragen en opmerkingen zijn op 1 november 2023 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 16 november 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Amhaouch
Adjunct-griffier van de commissie, Lips
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken. Naar aanleiding hiervan hebben deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie betreuren het dat het aantal gemelde bedrijven met blauwtong inmiddels 4.000 nadert. Met een oversterfte van 1.000 dieren per dag is er sprake van een groot drama voor boeren en dieren. Deze leden nemen dan ook met genoegen kennis van het initiatief van het kabinet om aan de slag te gaan om een vaccin tegen blauwtong te vinden. Hierover hebben deze leden nog wel enkele vragen. De leden van de VVD-fractie constateren dat het kabinet aangeeft om met farmaceutische bedrijven in gesprek te willen. Kan de Minister aangeven welke concrete stappen hiertoe worden gezet, welke bedrijven hierbij betrokken zijn en op welke termijn het vaccin mogelijk beschikbaar is?
Antwoord
Ik ben in gesprek met een aantal farmaceuten die ervaring hebben met de productie van vaccins tegen blauwtongvirussen. Hier benadruk ik de urgentie van de huidige blauwtongproblematiek en wijs ik op de gevolgen van deze uitbraak voor het dierenwelzijn en de economische en maatschappelijke impact. Een vaccin is nu de enige weg uit deze uitbraak en het is daarom belangrijk dat er zo snel mogelijk, maar in elk geval vóór het nieuwe knuttenseizoen medio volgend jaar, een veilig en werkzaam vaccin beschikbaar is. Het is essentieel dat iedereen vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid doet wat hij kan. Ik maak me sterk voor een versnelde beoordeling en toelating, zodra er een kandidaatvaccin is ontwikkeld.
Hierin werken we ook nauw samen met WBVR (Wageningen Bioveterinary Research). Zo draagt LNV financieel bij aan WBVR om een diermodel op te zetten, dat farmaceuten kunnen gebruiken voor het testen van de effectiviteit van door hen ontwikkelde kandidaatvaccins tegen blauwtong serotype 3 (BTV3). Daarnaast vinden er gesprekken plaats met de farmaceuten afzonderlijk om de knelpunten die zij ondervinden te bespreken en om, daar waar het kan, hen te faciliteren. De ontwikkeling en productie van een vaccin kost veel tijd. Dit proces is opgebouwd uit een aantal stappen van onderzoek en ontwikkeling van kandidaatvaccins, testen op veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit, beoordeling en toelating, productie en distributie. Deze stappen zijn volgordelijk en kosten afzonderlijk tijd en geld. Niet alleen de ontwikkeling, testen, beoordeling en toelating kosten tijd, maar ook de beschikbaarheid van productiecapaciteit op het eind is een kwetsbaar onderdeel van dit proces. Zelfs met een versnelde beoordeling moet rekening gehouden worden met tenminste zes maanden vanaf de start van het proces totdat vaccin daadwerkelijk beschikbaar is. Ter vergelijk: een normale procedure duurt meer dan 1,5 jaar.
De leden van de VVD-fractie zien de afgelopen jaren een toename van ziekten in de veehouderij. Denk bijvoorbeeld aan de vogelgriep-epidemie en signalen over de opkomst van het Westnijlvirus. Deze leden maken zich zorgen over de toename van deze ziekten. Herkent de Minister een toename van dergelijke ziekten en zo ja, hoe verklaart de Minister deze toename? De COVID-pandemie heeft de urgentie van pandemische paraatheid hoog op de agenda gezet. Deze leden bepleiten eenzelfde proactieve aanpak in het kader van de aanpak van dierziekten.
Antwoord
Ik begrijp dat de leden zich afvragen of er een toename van dierziekten is. Dit is echter niet zo eenduidig. Het hangt af over welke ziekte we spreken. Halverwege de 20ste eeuw kwamen er bijvoorbeeld veel uitbraken van mond-en-klauwzeer en klassieke varkenspest voor. Begin negentiger jaren van die eeuw werd de varkenssector geconfronteerd met het PRRS-virus, abortus blauw. Zo zijn er meer voorbeelden. Echter, ook veel ziekten zijn uit Nederland verdwenen, zoals runderpest, tuberculose, klassieke varkenspest, mond-en-klauwzeer, en hondsdolheid.
Door het nonvaccinatiebeleid van de afgelopen jaren en het feit dat we van veel dierziekten vrij zijn in Nederland is de veestapel kwetsbaar voor introducties van sommige ziekteverwekkers. Daarbij is bedrijfs- en dierdichtheid ook een risicofactor voor bepaalde dierziekten; hoe meer dieren, hoe meer contacten met mogelijke infectiebronnen. Ook zijn er veel vervoersbewegingen tussen Nederland en andere landen. Hoewel er in de EU strikte voorwaarden zijn en er ook bij de Wereldorganisatie voor Diergezondheid (WOAH) standaarden zijn die veilige handel bevorderen, is verspreiding van dierziekten nooit helemaal te voorkomen. Ten slotte is er door veranderingen in bijvoorbeeld weersomstandigheden ook sprake van opkomende dierziekten, onder andere verspreid via vectoren, zoals muggen of teken. Kortom, het is niet eenvoudig te zeggen of er nu vaker introducties zijn van dierziekten. Wat betreft het vóórkomen van blauwtong heb ik toegezegd dit te gaan verkennen.
Er is in de EU en wereldwijd een groot netwerk om elkaar snel te informeren. Binnen de WOAH is de afspraak dat landen transparant zijn in hun dierziektestatus.
In Nederland zijn we voorbereid op het voorkomen en beheersen van opkomende dierziekten als er toch een uitbraak is. Met bijvoorbeeld crisisoefeningen, informatievoorziening aan sectorpartijen en reizigers, hygiënemaatregelen, waakvlamcontracten en vele andere preventieve maatregelen zet ik mij in om met zijn allen zo goed mogelijk te zijn voorbereid op het omgaan met besmettelijke dierziekten. Helemaal voorkomen is echter niet mogelijk; een nulrisico bestaat niet.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het kabinet de komst van ziekten niet kan voorspellen, maar vragen het kabinet desondanks welke maatregelen het kabinet neemt om op het moment van verspreiding snel te kunnen handelen. Welke preventieve stappen worden hiertoe gezet, bijvoorbeeld het opzetten van een vaccin-database in Europees of zelfs mondiaal verband? Hoe kijkt de Minister hiernaar? In het geval van blauwtong is al een vaccin beschikbaar. Deelt de Minister de opvatting van de leden van de VVD-fractie dat vroegsignalering veel snellere beschikbaarheid van een vaccin had kunnen bewerkstelligen?
In het verleden had het blauwtongvirus een andere status dan dat het nu heeft, waardoor op dit moment de verantwoordelijkheid voor schade bij het bedrijfsleven ligt. Deze leden vragen het kabinet waarom destijds voor een andere status is gekozen dan nu, en op welk moment de Minister ervoor kiest om blauwtong deze verscherpte status te geven.Eerder gaf de Minister in antwoord op de vraag van deze leden in het commissiedebat dierziekten en zoönosen aan dat van schadevergoeding uit het Diergezondheidsfonds (DGF) geen sprake is, omdat de schapensector er expliciet voor heeft gekozen om niet te werken met het Diergezondheidsfonds.
Antwoord
Het is inderdaad niet mogelijk om de introductie van een dierziekte te voorspellen. Dit is ook het geval bij BTV3, een serotype dat binnen de EU alleen op Sicilië en Sardinië bekend was en van daar nooit naar het vasteland van Italië of elders is verspreid. BTV3 heeft ons verrast en dat is ook de reden dat er nog geen vaccin tegen BTV3 voorhanden is.
Mijn beleid is gericht op preventie en voorbereiden op de mogelijke introductie van dierziekten, maar introducties zijn nooit helemaal te voorkomen. Zo bestaan er beleids- en uitvoeringsdraaiboeken voor de belangrijkste bestrijdingsplichtige dierziekten en ben ik zeer actief bezig met bijvoorbeeld de varkenssector en provincies om de eventuele komst van Afrikaanse varkenspest (AVP) te voorkomen en effectief te bestrijden. Vaccins zijn in dit opzicht een belangrijk hulpmiddel. Dan moeten ze uiteraard bestaan (voor AVP bestaat nog altijd geen vaccin in de Europese Unie) of er moet voldoende reden voor farmaceutische bedrijven zijn om ze te produceren. Voor de bestrijdingsplichtige ziekten mond-en-klauwzeer (MKZ) en klassieke varkenspest (KVP) is, met het oog op (nood)vaccinatie als bestrijdingsmaatregel, gekozen om vaccinbanken aan te leggen zodat de snelle beschikbaarheid van vaccins gegarandeerd is ten behoeve van de bestrijding van deze ziekten. Het aanleggen van een vaccinbank voor een bepaalde dierziekte is ook een kosten-batenafweging. De vaccinbanken voor deze ziekten worden gefinancierd uit het diergezondheidsfonds (DGF) door sectoren en overheid samen en die afweging moet dan ook samen worden gemaakt. Voor blauwtong is tot nu toe niet besloten een vaccinbank aan te leggen. De onvoorspelbaarheid en het grote aantal serotypen zijn hier mede debet aan.
In het verleden had blauwtong een andere status in de regelgeving van de Europese Unie (EU) dan nu. Vóór 2021 was het een bestrijdingsplichtige dierziekte, nu is het, volgens de Europese Diergezondheidsverordening (EU) 2016/429, een categorie C dierziekte. Deze indeling is het resultaat van breed overleg in de EU, tussen de Europese Commissie en de lidstaten, waarbij sectoren door Nederland ook geconsulteerd zijn, en mede gebaseerd op een beoordeling van de European Food Safety Authority (EFSA). Blauwtong is nog altijd wel een meldplichtige dierziekte. Daarnaast houdt categorie C in dat lidstaten de mogelijkheid hebben tot een uitroeiingsprogramma en dat maatregelen worden genomen om te voorkomen dat blauwtongvirus zich verspreidt van besmette naar andere delen van de EU die officieel ziektevrij zijn of waarin een uitroeiingsprogramma van toepassing is.
Als blauwtong heden nog bestrijdingsplichtig was, zoals voor 2021, zou het handelingsperspectief overigens niet anders zijn. Besmette dieren werden en worden niet geruimd, omdat dat geen zinvolle maatregel is gezien het verspreidingsmechanisme. Andere maatregelen, zoals we die kennen bij bijvoorbeeld vogelgriep, zijn slechts zeer beperkt of niet effectief. Ook bij de blauwtonguitbraak in 2006–2008 bood vaccinatie de enige uitweg om ziekteverschijnselen en dus de negatieve gevolgen van de besmetting te voorkomen en handel weer mogelijk te maken. De situatie is nu dus niet wezenlijk anders dan toen de ziekte bestrijdingsplichtig was.
De diagnostiek voor bevestiging van blauwtongbesmettingen wordt gefinancierd uit het sectordeel van het Diergezondheidsfonds (DGF). Het is overigens niet zo dat de schapensector ervoor heeft gekozen niet te werken met het DGF; zij doen gewoon mee en hebben het convenant ook ondertekend. De verdenkingendiagnostiek wordt uit het sectordeel van het DGF betaald. Als het plafond wordt overschreden, komen de kosten voor diagnostiek ten laste van het publieke deel van het DGF. Wat betreft de vraag om ondersteuning gaat het, naast de diagnostiek, over vergoeding van de schade die veehouders lijden ten gevolge van de uitbraak op hun bedrijf. Alleen dieren en de producten die worden geruimd en vernietigd worden door de overheid vergoed. De rest van de schade wordt niet vergoed, noch uit het DGF noch uit andere middelen. Dat is staand beleid, en geldt ook voor andere ziekten zoals mond-en-klauwzeer, vogelgriep, of infectieuze boviene rhinothacheïtis (IBR).
Op dit moment is ruim 5% van de schapen in Nederland doodgegaan. Individuele bedrijven kunnen hierdoor hard geraakt worden, dat realiseer ik mij ten zeerste. Echter het voortbestaan van de sector is niet in gevaar. Ik vind het belangrijk de ontwikkelingen nauwgezet te volgen. Ik blijf hierover in gesprek met de sector om de situatie te monitoren.
De leden van de VVD fractie wijzen erop dat niet alleen schapen, maar ook andere herkauwers zoals geiten, runderen en kameelachtigen vatbaar zijn voor het virus. Rundveehouders dragen wel af aan aan het DGF, wat deze leden tot de vraag brengt of schade door blauwtong aan hen wel wordt vergoed? Tot slot constateren deze leden dat op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) staat vermeld dat de volgende dieren vallen onder het DGF: pluimvee, runderen, schapen en geiten, varkens, broedeieren en/of vaccinbroedeieren. Betekent dit dat schapen tóch onder het fonds vallen, of berust dit op foutieve informatie? Indien dit laatste het geval is verzoeken deze leden deze informatie aan te passen.
Antwoord
Alle houderijen met gevoelige dieren, dus ook schapen, vallen onder het Diergezondheidsfonds (DGF). De houders van bepaalde diersoorten dragen via een heffing bij aan het DGF (wet Dieren, hoofdstuk 9); dit geldt ook voor houders van 26 of meer schapen. De informatie die de leden van de VVD-fractie op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) hebben gezien komt hiermee overeen; voor deze houders is dat verplicht. In de Wet dieren is vastgelegd waarvoor het fonds bedoeld is (waaronder crisisparaatheid, monitoring, bestrijding, onderzoek etc.). Het DGF vergoedt niet de schade die veroorzaakt wordt door de dierziekte zelf. Het DGF vergoedt bepaalde kosten die worden gemaakt voor de diagnostiek, en bijvoorbeeld kosten veroorzaakt door maatregelen die de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) kan nemen om dierziekten te bestrijden, zoals vergoeding van geruimde dieren of vernietigde producten afkomstig van besmette locaties, met als doel snelle en effectieve bestrijding. Dat is het geval bij de categorie A-ziekten en B-ziekten. Blauwtong is volgens de Europese Diergezondheidsverordening een categorie C-ziekte, die niet bestrijdingsplichtig is. De ziekte is wel meldplichtig. Er zijn dus geen bestrijdingsmaatregelen die door de overheid worden getroffen, dus ook geen vergoedingen terzake. Als de ziekte wel bestrijdingsplichtig was, zou er op dit punt geen verschil zijn, omdat er geen concreet handelingsperspectief is voor bestrijding.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken. Naar aanleiding hiervan hebben deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdD-fractie constateren dat het blauwtongvirus zich blijft verspreiden en zorgt voor een ramp onder de dieren die als gevolg daarvan ernstig lijden door hoge koorts, pijn, ontstekingen en zwellingen. Deze leden vragen de Minister of het klopt dat er in minder dan twee maanden tijd nu al 30.000 schapen zijn overleden aan dit virus.1 Hoeveel schapen en hoeveel koeien zijn er in totaal nu besmet? Hoeveel koeien zijn hier inmiddels aan overleden? Klopt het bericht dat er nu zoveel dieren sterven dat kadaververwerker Rendac de grote aantallen niet meer aan kan?2 Wat wordt er in dat geval gedaan om het risico op nog snellere of verdere verspreiding te voorkomen? Hoe staat het met de beschikbaarheid van geschikte pijnstillers nu steeds meer dieren besmet blijken? Klopt het dat er eerder een tekort dreigde aan pijnstillers die ook mogen worden gebruikt bij melkveebedrijven zonder dat de melk moet worden weggegooid?3 Deelt de Minister de mening dat pijnstilling bij zieke koeien altijd boven de verkoopbaarheid van de melk gaat? Hoe ziet de Minister erop toe dat dit dan ook altijd wordt nageleefd?
Antwoord
Ik deel de zorgen van de leden van de PvdD-fractie. Het aantal besmettingen en dode dieren is groot en gaat met veel dierenleed en zorgen bij houders gepaard. Inmiddels is op ruim 5.500 bedrijven een besmetting met blauwtong vastgesteld. In ruim 3.900 gevallen is dit op basis van bloedonderzoek en in de overige gevallen op basis van ziekteverschijnselen die passen bij blauwtong. Verder zijn sinds het begin van de epidemie al ruim 50.000 schapen meer gestorven dan normaal in deze periode. Bij runderen zijn dit ruim 3.000 meer dode dieren dan normaal. De aanvoer naar de verwerker van kadavers Rendac is dus fors toegenomen, maar Rendac kan de aanvoer verwerken. Rendac heeft opgeschaald en heeft afgelopen weken ook op zaterdag en een enkele keer op zondag kadavers opgehaald. In week 44 zagen we een eerste daling van het aantal verdenkingen alsook het aantal dode dieren. Ik houd de situatie zeer nauwgezet in de gaten.
Ten aanzien van de veterinaire zorg hoor ik dat houders en dierenartsen doen wat ze kunnen. Er worden lange dagen gemaakt om dieren de zorg te geven die ze nodig hebben en hierbij staat de gezondheid en het welzijn van het dier altijd voorop. Het is de verantwoordelijkheid van de houder om samen met de dierenarts deze zorg te bieden, en ik weet dat zij hun uiterste best doen. Maar het is lastig, want er bestaat geen medicijn om de ziekte blauwtong te behandelen; soms moet ook de lastige keuze worden gemaakt om een ziek dier uit zijn of haar lijden te verlossen.
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister wat de laatste stand van zaken is van het onderzoek naar de herkomst van dit virus. Kan de Minister bevestigen dat uit Italiaans onderzoek blijkt dat de meest algemene knuttensoort die het virus verspreidt, vooral in agrarische gebieden wordt aangetroffen en dat er eerder een relatie lijkt te bestaan met agrarische gebieden dan met natuurgebieden?4 Kan de Minister bevestigen dat verschillende wetenschappers wijzen naar klimaatverandering als oorzaak van de toenemende verspreiding van het blauwtongvirus, doordat knuttensoorten vanuit het zuiden meer naar het noorden trekken en daar inheemse knuttensoorten besmetten en doordat de larven beter overleven door mildere winters?5, 6
Antwoord
De knuttenfauna in Nederland is heel anders dan in Italië; de knuttensoorten die in Nederland de hoofdrol spelen bij verspreiding hoeven niet dezelfde te zijn als in het gebied waar in Italië BTV3 rondgaat. In het algemeen worden hoge aantallen knutten gezien in gebieden met veel dieren.
Het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA doet momenteel onderzoek naar het voorkomen van knutten waarbij wordt gekeken welke soorten besmet kunnen worden met het nu circulerende BTV3-virus. Dit onderzoek is net gestart, en resultaten zijn er dus nog niet.
Onder de knuttensoorten die mogelijk van belang zijn voor ziekteverspreiding zijn er in Nederland nog geen «zuidelijke» knuttensoorten bijgekomen. Klimaatverandering kan mogelijk in de toekomst leiden tot andere patronen, in knuttenaantallen, de duur van de periode dat knutten actief zijn gedurende het jaar, of mogelijk in de mate waarin ze infectieus zijn. Het is echter niet eenduidig. Over betere overleving van larven in de winter is nagenoeg niets bekend. De stelling kan ik niet onderschrijven.
De leden van de PvdD-fractie vragen of de Minister het artikel van Thijs Kuiken, hoogleraar vergelijkende pathologie bij het Erasmus University Medical Center (MC), heeft gelezen, waarin hij stelt dat het aannemelijk is dat de hoge dichtheid aan runderen, schapen en geiten in Nederland ervoor zorgde dat de uitbraak van blauwtong juist in Nederland is begonnen.7 Klopt het dat ook in 2006 het virus als eerste in Nederland werd vastgesteld, waarna het zich in de loop van twee jaar verspreidde in vijftien Europese landen met grote sterfte van niet alleen schapen, maar ook koeien en geiten? Klopt het dat er in Nederland ongeveer 40 schapen per vierkante kilometer landbouwgrond leven en dat de schapendichtheid daarmee twee tot acht keer hoger is dan in ons omringende EU-landen? Kan de Minister hierop reflecteren? Deelt de Minister de constatering dat, naast klimaatverandering als belangrijke drijvende kracht, ook veranderingen in landgebruik en handel in dieren een rol spelen in de verspreiding van blauwtong? Zo ja, wat gaat de Minister doen om deze risico’s te verminderen?
Antwoord
Het klopt dat ook in 2006 het blauwtongvirus als eerste in Nederland werd aangetroffen. Dit was toen in het zuiden van Limburg, waarbij al snel bleek dat het virus ook aanwezig was in België, Duitsland, Luxemburg en Frankrijk. Toen is niet vast komen te staan waar de eerste introductie van het virus is geweest. De huidige uitbraak is duidelijk in Nederland begonnen en ook in het gebied waar de eerste verdenkingen en besmettingen werden aangetroffen. Het toont vooral aan dat de alertheid onder dierhouders en dierenartsen groot is.
In Nederland leven ongeveer 850.000 schapen op ruim 32.000 bedrijven, professioneel als ook veelal hobbymatig. De schapen lopen doorgaans het gehele jaar buiten en komen dus eenvoudig in contact met knutten. In het algemeen worden hoge aantallen knutten gezien in gebieden met veel landbouwhuisdieren (runderen, schapen, paarden). Een verklaring daarvoor is dat de vrouwelijke knutten een bloedmaaltijd nodig hebben om te kunnen overleven.
De verspreiding van blauwtong gaat ofwel via knutten die in de omgeving nieuwe gevoelige dieren (gastheren) besmetten, ofwel doordat besmette gastheren of knutten over langere afstanden worden verplaatst. De Europese diergezondheidsregelgeving kent als belangrijkste uitgangspunt dat verspreiding van ziektes door dierbewegingen moet worden voorkomen. Daarvoor gelden strikte handelsvoorwaarden om dit te voorkomen. Tenslotte kunnen klimaatverandering en hogere temperaturen leiden tot andere patronen, in knuttenpopulaties of verspreiding van dierziekten. De algemene inzet op het tegengaan van klimaatverandering is ook vanuit dierziektenperspectief noodzakelijk.
Wat de leden van de PvdD-fractie betreft kan en mag de oplossing niet alleen worden gezocht in het ontwikkelen van geschikte vaccins. De onderliggende oorzaken moeten worden aangepakt. Het is in de ogen van deze leden een morele plicht om ook in te zetten op preventie, op het zoveel mogelijk beperken van de verdere verspreiding van het virus en op het zoveel mogelijk beperken van het lijden van deze dieren. Wat doet de Minister hier aan?
Antwoord
Vaccinatie is de enige manier om verder dierenleed én de verspreiding van het virus te voorkomen. Vaccinatie van gezonde dieren is daarmee het belangrijkste preventieve instrument. Daarom zet ik ook alles op alles om ervoor te zorgen dat er een vaccin beschikbaar komt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken en maken zich grote zorgen over de toekomst van de schapenhouderij als gevolg van de blauwtonguitbraak. Deze leden hebben in dit verband enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie delen de inzet van de Minister op de ontwikkeling van een vaccin. Deze leden overwegen dat farmaceutische bedrijven gegarandeerde afzet nodig hebben om investeringen in de ontwikkeling van een vaccin terug te kunnen verdienen. Die garanties zijn in de ogen van deze leden lastig te geven. Het gaat om een kleine sector. Is de Minister bereid zo nodig farmaceutische bedrijven hierin tegemoet te komen door een vorm van financiële garantstelling?
Antwoord
Rendement van investering is inderdaad een drijfveer voor de industrie om in te zetten op vaccinontwikkeling. Daar staat tegenover dat ik hoor vanuit de sectoren dat de bereidwilligheid van schapen- en rundveehouders om te vaccineren nagenoeg 100% is. Daarnaast onderzoek ik, met het oog op beschikbaarheid van vaccins, de mogelijkheden om farmaceuten te stimuleren een vaccin te ontwikkelen en te produceren.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister zich welwillend heeft uitgesproken ten aanzien van het bezien van mogelijkheden voor financiële ondersteuning van schapenbedrijven. De schapenhouderij heeft een lage ecologische voetafdruk en levert een belangrijke bijdrage aan onderhoud van natuur en landschap. Kan de Minister aangeven in hoeverre in andere Europese landen nog sprake is van een graasdierpremie? Welke mogelijkheden biedt het gemeenschappelijk Europees landbouwbeleid voor gerichte ondersteuning?
Nederland kende in het verleden een graasdierpremie (GDP) als onderdeel van het GLB. In een audit van de Europese Commissie is naar voren gekomen dat de uitvoering van de GDP niet EU-conform was. Ondanks verschillende pogingen om een werkbaar alternatief te vinden, is dit niet gelukt en is besloten om de GDP geen onderdeel meer te laten zijn van het Nationaal Strategisch Plan (NSP) onder het GLB, dat in 2023 is gestart. Ik onderken de maatschappelijke waarde van de schapenhouderij, specifiek voor natuur en landschap. Ik heb daarom, als invulling van de motie van de leden Bromet en Thijsen (Kamerstuk 28 625, nr. 328) aangegeven in 2023 het effect van de afschaffing van de GDP op de markt te onderzoeken. Dit traject loopt nog, ik verwacht dat dit in het voorjaar 2024 afgerond wordt. Tevens ga ik onder andere in gesprek met terreinbeherende organisaties en provincies, zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 1 november (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1598). Daarbij is de inzet dat graasdierbedrijven een eerlijke prijs krijgen voor de diensten die zij leveren en op basis daarvan een goed verdienmodel hebben.
Mij is bekend dat in andere lidstaten gekoppelde inkomenssteun voor dieren onderdeel is van NSP’s. Hiervoor is ruimte binnen het Europese landbouwbeleid. Het is aan nationale overheden om hierover te besluiten. Los van de hierboven genoemde belemmeringen is de Nederlandse inzet er ten algemene op gericht om (generieke) gekoppelde inkomenssteun te beperken om marktverstorende effecten te voorkomen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister over de stand van zaken en vaccinatie blauwtong.
De leden van de BBB-fractie zijn teleurgesteld over het feit dat er voor het Zuid-Afrikaanse blauwtong vaccin Blu-Vax geen toestemming wordt verleend voor het gebruik ervan in Nederland. Het is in de ogen van deze leden verschrikkelijk hoeveel dieren ziek worden en sterven en hoe snel het virus zich door Nederland verspreidt. Daarom is het uiterst belangrijk dat er snel een veilig en goedwerkend vaccin komt. Kan de Minister uitleggen waarom het Zuid-Afrikaanse blauwtongvaccin Blu-Vax daar wel wordt toegestaan, maar hier dus uiteindelijk niet? Wat is het verschil in de afwegingen tussen beide landen om het vaccin wel of niet toe te staan? Hoe groot acht de Minister de kans dat het agentschap College ter beoordeling van geneesmiddelen/Bureau diergeneesmiddelen (aCBG/BD) na het ontvangen en beoordelen van de aanvullende opgevraagde informatie het blauwtongvaccin Blu-Vax alsnog een positief advies mee geeft?
Antwoord
Zoals ik al heb aangegeven in antwoorden op uw vragen van 12 oktober jl. dienen in Nederland en de EU vaccins te voldoen aan strikte normen voor werkzaamheid, kwaliteit en veiligheid, voor mens, dier en milieu, zoals vastgelegd in de diergeneesmiddelenverordening (EU) 2019/6. Zuid-Afrika hanteert zijn eigen regelgeving, en bovendien verschillen de diergezondheidsomstandigheden in Zuid-Afrika van die in Nederland. Hierdoor kan de afweging tussen de voordelen en risico's van een vaccin anders uitvallen in Zuid-Afrika dan in Nederland.
Het Zuid-Afrikaanse vaccin bevat antigenen tegen 11 verschillende blauwtongserotypen, terwijl in Nederland alleen BTV3 voorkomt. Bovendien gaat het in Nederland om een licht afwijkende variant van BTV3 dan degene die in het vaccin wordt verwerkt. Dit maakt dat er gerede twijfel is over de werkzaamheid tegen het Nederlandse BTV3-virus.
Naast werkzaamheid zijn er bij dit vaccin ook veiligheidsrisico’s geconstateerd. Vanwege ontbrekende informatie in het dossier over onder andere het productieproces en het ontbreken van een certificering voor een goede manier van produceren (Good Manufacturing Practice), is een veilige productie en dus een veilig vaccin niet geborgd. Ik verwacht niet dat de ontbrekende informatie op korte termijn beschikbaar komt, aangezien deze informatie nog niet beschikbaar was en de studies die hiervoor nodig zijn tijdrovend en kostbaar zijn.
De leden van de BBB-fractie steunen de Minister met zijn inzet op het zo snel mogelijk beschikbaar krijgen van een veilig en goedwerkend vaccin. Het is goed dat de Minister zich hiervoor blijft inzetten en gesprekken hierover voert met farmaceutische bedrijven die al ervaring hebben met vaccins tegen blauwtongvirussen. Wat doet de Minister om deze bedrijven te motiveren om een vaccin te ontwikkelen? Waarom kan of wil de Minister niet zelf de opdracht geven aan een farmaceutisch bedrijf om een vaccin te ontwikkelen?
Antwoord
Op 2 november jl. heb ik met een aantal farmaceuten, die ervaring hebben met de productie van vaccins tegen blauwtongvirussen, een constructief gesprek gevoerd. Hier heb ik nogmaals de urgentie van de huidige blauwtong problematiek benadrukt en aandacht gevraagd voor de gevolgen van deze uitbraak voor het dierenwelzijn, de economische en maatschappelijke impact. Een vaccin is de enige weg uit deze uitbraak en het is daarom belangrijk dat er zo snel mogelijk een veilig en effectief vaccin beschikbaar komt. Het is essentieel dat iedereen vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid doet wat hij kan. Ik maak me sterk voor een versnelde beoordeling en toelating, zodra er een kandidaatvaccin is ontwikkeld.
Hierin werken we ook nauw samen met WBVR (Wageningen Bioveterinary Research). Zo draagt LNV financieel bij aan WBVR om een diermodel op te zetten dat farmaceuten kunnen gebruiken voor het testen van de effectiviteit van door hen ontwikkelde BTV3 kandidaatvaccins. Daarnaast vinden er gesprekken plaats met de farmaceuten afzonderlijk om de knelpunten die zij ondervinden te bespreken en waar het kan hen te faciliteren.
Ik voer ook gesprekken met mijn collega’s in de EU om gezamenlijk de producenten aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Uiteindelijk nemen de farmaceutische bedrijven zelf het besluit om een vaccin te ontwikkelen, te produceren en een markttoelating aan te vragen. Dat is ook een baten/risico-afweging die zij zelf maken.
Momenteel zoek ik n.a.v. de gesprekken die ik gevoerd heb uit wat er mogelijk is om de farmaceuten te stimuleren om een vaccin te ontwikkelen en/of te gaan produceren; daarbij onderzoeken we alle opties.
De leden van de BBB-fractie zijn positief over de toezegging van de Minister om de klinische verschijnselen beter in beeld te laten brengen. Deze leden kijken uit naar de eerste resultaten hiervan.
Nieuwe oogst, 31 oktober 2023, «Al 30.000 dode schapen door blauwtong», (https://www.nieuweoogst.nl/nieuws/2023/10/31/al-30-000-dode-schapen-door-blauwtong)
Boerderij, 27 oktober 2023, «Rendac kan extra aanbod kadavers door blauwtong niet aan», (https://www.boerderij.nl/rendac-kan-extra-aanbod-kadavers-door-blauwtong-niet-aan)
Boerderij, 27 september 2023, «Snelle verspreiding blauwtong verrast Minister», (https://www.boerderij.nl/snelle-verspreiding-blauwtong-verrast-minister)
Ippoliti, C., M. Goffredo, R. Salini, M. Bocci, M. Quaglia, V. Federici, S. Pelini, A. Santilli, S. Tora, A. Conte (2016), Eco-climatic indicators for three Culicoides species of the Obsoletus complex in Italy,Veterinaria Italiana, Vol. 52 (3–4), blz. 213–222.
Wageningen University & Research (WUR), «resultaten onderzoek virusziekten, blauwtong», (https://www.wur.nl/nl/onderzoek-resultaten/onderzoeksinstituten/bioveterinary-research/dierziekten/virusziekten/blauwtong.htm)
Purse, B. V., P.S. Mellor, D.J. Rogers, A.R. Samuel, P.P.C. Mertens & M. Baylis (2005), Climate change and the recent emergence of bluetongue in Europe, Nature Reviews Microbiology, Vol. 3, blz. 171–181.
RTL Nieuws, 20 oktober 2023, «schapenhouderij in Nederland moet op de schop», (https://www.nrc.nl/nieuws/2023/10/20/de-schapenhouderij-in-nederland-moet-op-de-schop-a4178004).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30669-25.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.