31 322 Kinderopvang

Nr. 200 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 februari 2013

Alle betrokkenen in de sector onderschrijven het belang van kwalitatief goede kinderopvang. Daarom is er een gezamenlijke kwaliteitsagenda voor de kinderopvangsector opgesteld waarover de Kamer in maart 2012 (Kamerstukken, 2011–2012, 31 322, nr.173) is geïnformeerd. De kwaliteitsagenda bevat concrete stappen die de komende jaren worden gezet ter verbetering van de pedagogische kwaliteit van de sector.

Het afgelopen jaar zijn er met betrokkenen over de voortgang van de kwaliteitsagenda twee bijeenkomsten geweest. In bijgaande brief informeer ik u hierover zoals is toegezegd in de hiervoor genoemde brief van maart 2012. Eveneens informeer ik u over de belangrijkste uitkomsten uit twee bijgevoegde rapporten over toezicht en handhaving in de kinderopvangsector: «Kwaliteit gemeentelijk toezicht kinderopvang 2011/2012» van de Inspectie van het Onderwijs en «Toezicht op de kinderopvang» van prof. dr. J. de Ridder1. Deze rapporten zijn inhoudelijk verbonden aan de kwaliteitsagenda.

Richting de toekomst wil ik een nadere invulling geven aan de versterking van de pedagogische kwaliteit van de kinderopvang en de inhoudelijke samenwerking tussen het onderwijs en de opvang. Hierbij zal ik ook aandacht besteden aan het belang van het leren van de Nederlandse taal door jonge kinderen en de eisen die dit stelt aan de beroepskrachten. De nog uit te voeren kwaliteitspeiling van kinderdagverblijven door het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (NCKO) en het door het Kohnstamm uitgevoerde onderzoek naar de kwaliteit van de buitenschoolse opvang betrek ik bij deze toekomstverkenning. U wordt voor de zomer hierover geïnformeerd.

Een veilige omgeving is van essentieel belang voor een kind. Om de kans op een veilige omgeving te vergroten, ga ik het (continu) screenen van medewerkers in de kinderopvang per 1 maart 2013 invoeren. Ook de invoering van een wettelijke meldplicht kindermishandeling gepleegd door professionals per 1 juli 2013 zal bijdragen aan een veiligere omgeving voor kinderen. Vanzelfsprekend blijft daarnaast een alerte houding van de sector van groot belang. Een veilige kinderopvang vergt van alle betrokkenen grote aandacht voor signalen dat er mogelijk iets mis is.

Transparantie stelt ouders in staat een goede afweging te maken over prijs en kwaliteit. De prestaties van kindercentra en voorzieningen voor gastouderopvang dienen beter met elkaar vergeleken te kunnen worden dan nu het geval is. Dat stelt ouders in staat bewust te kiezen voor een bepaalde voorziening. Ter bevordering van transparantie heb ik regelgeving in voorbereiding voor de invoering van een verplichte website waar informatie over de opvang en kwaliteit van de opvang moet komen te staan. Ik verwacht hiervan een positieve invloed op het verder vergroten van de transparantie voor ouders en voor kinderopvang die kwaliteit boven het basiskwaliteitsniveau aanbiedt.

In deze brief wil ik eveneens mijn visie op de verdere versterking van de inrichting van het toezicht en de handhaving in de kinderopvang uiteenzetten. Ik constateer dat de huidige inrichting van het toezicht in relatie tot de kwaliteitseisen sterk leunt op nalevingstoezicht en te veel een «afvinkkarakter» heeft. De ingezette ontwikkeling van het risicogestuurde toezicht met meer nadruk op de pedagogische praktijk en minder op controles van schriftelijke documentatie zie ik als een stap in de goede richting. Ik wil deze ontwikkeling versterken en zet in op een combinatie van minder nalevingstoezicht en meer kwaliteitstoezicht. Daarbij zal worden nagegaan, overeenkomstig het onderwijs, of het mogelijk is kwalificaties te ontwikkelen van zwak tot excellent. Ik vind dat van belang omdat er een stimulerend effect vanuit gaat. Dit helpt ondernemers die een stap extra willen zetten om meer kwaliteit te bieden en die stap ook zichtbaar te maken voor ouders.

Effectieve handhaving vormt het sluitstuk van de kwaliteitsborging in de sector. Sluiting van een centrum is daarbij de ultieme sanctie. Deze sanctie heeft verstrekkende gevolgen voor ouders, maar is soms onvermijdelijk. Ik wil in het licht van recente gemeentelijke ervaringen met dit instrument de wet- en regelgeving kritisch doorlopen om te bezien of het juridisch instrumentarium in het belang van de veiligheid van kwetsbare kinderen zou moeten worden versterkt. Tot slot wil ik op basis van het onderzoek van Bureau Bartels naar de effectiviteit van de aanpak in verschillende gemeenten, bezien wat zij van elkaar kunnen leren wat betreft een effectieve inrichting van de handhaving en de daarbij behorende organisatorische inbedding.

Stand van zaken ten aanzien van de acties ter bevordering van de kwaliteit

In de brief van 5 maart 2012 (Kamerstukken, 2011–2012, 31 322, nr. 173) bent u geïnformeerd over de gezamenlijke kwaliteitsagenda voor de kinderopvangsector. Onderstaand wordt u volgens de opzet van genoemde brief geïnformeerd over de stand van zaken van de verschillende acties.

A. Algemeen

1. Helderheid over de voorwaarden voor de inzet van personeel

De voorwaarden voor de inzet van personeel zoals het «vierogen» principe en het maximum aantal kinderen per beroepskracht zijn door de convenantpartijen vastgelegd in het Convenant kwaliteit kinderopvang. Het «vierogen» principe treedt per 1 juli 2013 in werking. Dat betekent dat in de periode voorafgaand aan de inwerkingtreding de oudercommissies adviesrecht hebben over de invulling ervan.

Voor de berekening van het maximale aantal kinderen dat een beroepskracht mag opvangen is een rekentool ontwikkeld. Dit rekenprogramma is ontwikkeld in opdracht van het ministerie van SZW en in samenwerking met de convenant-partijen, de Brancheorganisatie Kinderopvang en de Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang & Peuterspeelzalen (BOinK). De rekentool is per 1 januari 2013 opgenomen in de «Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012» en is vanaf dat moment de enige berekeningswijze voor de bepaling van het maximale aantal kinderen per beroepskracht. Zoals ik u heb geïnformeerd met de beantwoording van de Kamervragen over «de leidster-kindratio in de kinderopvang» (Aanhangsels Handelingen II, 2012–2013, nr. 761) leven er bij de Brancheorganisatie Kinderopvang en BOinK verschillende opvattingen over de wijze waarop de bestaande regelgeving in de tool is opgenomen. Daarom heb ik besloten de werking van de rekentool na een half jaar te gaan evalueren.

Onder helderheid over de voorwaarden voor de inzet van personeel valt ook de duidelijkheid over de inzet van krachten die niet aan de kwalificatie-eisen voldoen, zoals stagiaires. Ik acht het van belang dat dit goed wordt geregeld om uit te sluiten dat stagiaires vanaf de eerste dag zonder begeleiding als erkende beroepskracht worden ingezet. De inzet van stagiaires wordt vastgelegd in de CAO. De nieuwe CAO Kinderopvang is echter nog onderwerp van gesprek, zodat het onzeker is wanneer er duidelijkheid op het punt van stagiaires komt. In het geval er geen afspraak komt, ben ik voornemens dit zelf te regelen. Ik zal u hierover voor de zomer informeren.

2. Een betere borging van de veiligheid

Veiligheid staat aan de basis van de ontwikkeling van kinderen. De invoering van continue screening van medewerkers in de kinderopvang kan hieraan bijdragen. U bent hierover per brief van 12 juli 2012 (Kamerstukken, 2011/2012, 33 000 VI, nr. 110) geïnformeerd. Vanaf 1 maart 2013 treedt continue screening in de kinderopvang in werking. Deze maatregel past in een breder palet aan maatregelen met als doel om de veiligheid van kinderen in de opvang te borgen.

Zoals eerder aan de Tweede Kamer is aangekondigd (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 VI, nr. 117) zal er voor de sector kinderopvang en peuterspeelzaalwerk ook een wettelijke meldplicht kindermishandeling gepleegd door professionals worden ingevoerd. Daarbij zal worden aangesloten bij het systeem zoals dat geldt voor het primaire onderwijs met inschakeling van de vertrouwensinspecteurs van de Inspectie van het Onderwijs. Deze meldplicht is een onderdeel van het voorstel voor de Wijzigingswet kinderopvang 2013, dat in februari 2013 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. In het betreffende wetsartikel is opgenomen, dat bij een redelijk vermoeden van zedenmisbruik of geweld gepleegd door professionals in de kinderopvang of peuterzalen, onverwijld in overleg wordt getreden met een bij regeling aan te wijzen deskundige.

Omdat veiligheid ook wordt geborgd door de wijze waarop kinderopvanginstellingen nieuw personeel aannemen, ontwikkelt de Brancheorganisatie Kinderopvang een aannameprotocol. In het eerste kwartaal van 2013 is het protocol gereed en in het tweede kwartaal zal het aan haar leden beschikbaar worden gesteld.

In opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft BOinK in samenwerking met Consument en Veiligheid voor de verbetering van de luchtkwaliteit in kinderdagverblijven een «fris en veilig» kaart ontwikkeld. Deze kaart zal voor de zomer worden verspreid.

B. Deskundigheidsniveau pedagogisch medewerkers en management

3. Versterking van taal en interactievaardigheden in de opleiding voor Pedagogisch Werk

Calibris heeft in de opleiding Pedagogisch Werk MBO 3 de beroepsgerichte taaleisen voor de pedagogisch medewerker verhoogd voor de onderdelen «gesprekken» en «luisteren». Deze nieuwe eisen zullen in het schooljaar 2014/2015 worden ingevoerd. Ook worden de interactievaardigheden in het kwalificatie-dossier 2014/2015 expliciet opgenomen. Calibris onderzoekt of en zo ja, hoe een norm ten aanzien van interactievaardigheden in het kwalificatiedossier kan worden opgenomen. De regionale opleidingscentra (Roc’s) zijn op de hoogte gebracht van de verscherpte eisen. Om de Roc’s in de gelegenheid te stellen te anticiperen op de hogere taaleisen en expliciet opgenomen interactievaardigheden zijn er zogenoemde servicedocumenten opgesteld waarmee de hogere taaleisen en interactievaardigheden per direct, vanaf het schooljaar 2012/2013, in de opleiding kunnen worden verwerkt.

Calibris heeft de erkenningsregeling van de leerbedrijven in de kinderopvang aangescherpt. In de laatste bijeenkomst waarin de voortgang van de kwaliteitsagenda is besproken, hebben betrokkenen aangegeven deze aanscherping onvoldoende te vinden. Daarom is afgesproken dat SZW het initiatief neemt om in het eerste kwartaal van 2013 dit punt met betrokkenen (Brancheorganisatie Kinderopvang, Calibris, de MBO Raad, OCW) te bespreken om te komen tot een aanscherping die door allen wordt onderschreven.

Om er voor te zorgen dat signalen over leerbedrijven worden getoetst en worden bezien op consequenties, heeft Calibris contactpersonen aangewezen waarmee in het geval van signalen de GGD op regionaal niveau rechtstreeks contact kan leggen.

4. Versterking van taal en interactievaardigheden bij de zittende pedagogisch medewerkers

De sector heeft een vierjarig programma ontwikkeld om een kwaliteitsverbetering te realiseren op het gebied van taal- en interactievaardigheden bij reeds werkzame pedagogisch medewerkers. Ik ben hierover in gesprek met de sector.

5. Verbetering van de kwaliteit van het management

Managers spelen een belangrijke rol in het begeleiden van de pedagogisch medewerkers om een omgeving met optimale zorg en stimulering van kinderen te creëren. Ook is het van belang dat managers een open cultuur stimuleren waarin pedagogisch medewerkers elkaar durven aan te spreken. De Brancheorganisatie Kinderopvang heeft hiervoor haar verantwoordelijkheid genomen door een code voor leidinggevenden op te stellen. Inmiddels is deze code door de Branche-organisatie beschikbaar gesteld aan haar leden.

C. Intern toezicht in relatie tot extern gerichte transparantie

6. Ondernemers meten periodiek de kwaliteit van de aangeboden kinderopvang

Het vierjarig kwaliteitsprogramma dat door de sector is ontwikkeld gaat tevens in op het operationaliseren van een systeem van kwaliteitsmeting en -borging, gericht op communicatie van de kwaliteit met ouders en op de verankering en de daadwerkelijke verbetering van de kwaliteit op de werkvloer. Hierover ben ik eveneens met de sector in gesprek.

De Brancheorganisatie Kinderopvang hecht veel belang aan de interne kwaliteitsborging door de ondernemer en zal in het kader van genoemd kwaliteitsprogramma in samenwerking met betrokken partijen een integrale visie op kwaliteit ontwikkelen. Een belangrijke basis hiervoor is het in opdracht van BKK ontwikkelde Pedagogisch kader. Deze visie leidt vervolgens tot een keuze van kwaliteitsborgingsystemen waarmee ondernemers de kwaliteit van de door hen aangeboden kinderopvang kunnen meten en communiceren met ouders.

7. Ondernemers bieden meer transparantie

Transparantie stelt de ouders in staat bewust te kiezen voor een bepaalde kinderopvangvoorziening die kwaliteit boven het basiskwaliteitsniveau aanbiedt en een goede afweging te maken tussen prijs en kwaliteit. BOinK ontwikkelt hiertoe kinderopvangkaart.nl, een website die inzicht geeft in de prijs en kwaliteit van de kinderopvang. Gestreefd wordt naar een dekkingspercentage van 85. De sector heeft van het vorige kabinet tot eind 2012 de kans gekregen om via de website kinderopvangkaart.nl de transparantie te verbeteren. Om verschillende redenen is de website op dit moment kwantitatief nog onvoldoende gevuld. De dekking van 85% is niet gehaald. Daarom is er regelgeving in voorbereiding die houders van kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen verplicht over een website te beschikken. Dat wil zeggen dat de houder die meerdere vestigingen heeft kan volstaan met één website. Op die website dient dan wel van iedere afzonderlijke vestiging voldoende informatie te staan. De gedachte achter de website is dat ouders in één keer een goed beeld kunnen krijgen van de geboden kwaliteit van de instelling. De regelgeving is onderdeel van het voorstel voor de Wijzigingswet kinderopvang 2013, dat in februari 2013 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.

De Brancheorganisatie Kinderopvang werkt, in samenspraak met verschillende partijen waaronder mijn ministerie, aan een eerste versie van een benchmark. Met deze benchmark zal op basis van gegevens die kinderopvangorganisaties aanleveren, inzicht worden gegeven op de stand van zaken in de kinderopvangsector ten aanzien van financiën, kwaliteit en governance. Omdat het een pilot betreft en de set van gegevens die kinderopvangorganisaties gevraagd wordt op te leveren nog niet is uitgekristalliseerd, is de uitwerking van een wettelijke verankering van een richtlijn voorlopig aangehouden. Wanneer de ervaringen van de pilot met de benchmark zullen worden uitgewerkt tot een structureel instrument, zal ook de wettelijke verankering van een richtlijn hierbij weer worden betrokken.

8. Versterking van tegenkracht en tegenspraak

Zoals in de brief van 5 maart 2012 is aangegeven heeft de Brancheorganisatie Kinderopvang in de governancecode vastgelegd hoe de tegenspraak en tegenkracht in een organisatie kan worden georganiseerd. Deze code heeft de Brancheorganisatie verplicht gesteld voor haar leden.

Het wetsvoorstel dat ik in het kader van de versterking van de positie van ouders voorbereid, ben ik voornemens in het 3e kwartaal van 2013 aan de Kamer te sturen. Dit zie ik als een essentieel onderdeel van de beoogde versterking van tegenkracht en tegenspraak.

Daarnaast zal ook de betrokkenheid van ouders bij GGD-inspecties worden vergroot. Signalen die herleidbaar zijn naar kwaliteitseisen op grond van de wet- en regelgeving (bv. signalen met betrekking tot het aantal leidsters op een groep, onveilige situaties) zijn vanaf 2013 in ieder geval onderdeel van de inspectie van de GGD. Hiermee kom ik tegemoet aan de motie Heerma (Kamerstukken II, 2012/ 13, 31 322, nr. 197). In deze motie verzocht de heer Heerma de regering voorstellen te ontwikkelen om de betrokkenheid van ouders bij de GGD-inspecties in de kinderopvang te vergroten. In dat kader wordt ook, in overleg met de GGD Nederland, de leesbaarheid van de GGD-rapporten vergroot.

D. Extern toezicht

9. Meer focus in het toezicht en de handhaving

Per 1 januari 2012 is het toezicht risicogestuurd: de intensiteit ervan wordt afgestemd op het risicoprofiel van de kinderopvanglocatie. De inspecties zijn in beginsel onaangekondigd en richten zich meer op de pedagogische praktijk en minder op de kwaliteit van de aanwezige documentatie. Ook is de controle voorafgaand aan opname in het Landelijk Register voor Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP) steviger. Zo wordt nu voorafgaand aan de registratie het pedagogisch beleidsplan gecontroleerd. Daarnaast blijven relevante feiten en omstandigheden, waaronder de lopende handhaving van de ondernemer, meegewogen. Tevens heeft SZW het budget voor toezicht en handhaving in de kinderopvang vanaf 2012 structureel verhoogd.

In aanvulling hierop heb ik per 1 januari jl. de termijnen voor het toezicht op de kinderopvang door de GGD aangescherpt en verduidelijkt. De termijnen die gelden voor de procedure bij het opstellen van het inspectierapport zijn verkort, zodat de gemeente snel(ler) over de inspectierapporten beschikt. Dit maakt het voor gemeenten mogelijk om, indien noodzakelijk, het handhavingtraject sneller te doorlopen.

In 2012 hebben de gemeenten mede door het project «Achterblijvende gemeenten» van de Inspectie van het Onderwijs hun taak beter uitgevoerd. Alle gemeenten zijn de afgelopen twee jaar door de Inspectie van het Onderwijs getoetst. Bij 363 gemeenten zijn in die periode de wettelijke taken op hoofdlijnen op orde gebracht. Bij 52 gemeenten is dat niet het geval. Met deze 52 gemeenten heeft de Inspectie van het Onderwijs verbeterafspraken gemaakt.

Inmiddels is gerealiseerd dat de gemeenten bij hun toezicht- en handhavingtaak worden ondersteund door het Expertisecentrum bij de VNG en door de modules «inspecteren» (voor GGD’en) en «handhaven» (voor gemeenten) van de Gemeenschappelijke Inspectieruimte (GIR). Op dit moment maken alle GGD’en met uitzondering van Amsterdam gebruik van de GIR Inspecteren. Van de 408 gemeenten maken er 354 gebruik van GIR Handhaven. De komende tijd zal SZW in overleg met de nog niet aangesloten gemeenten bekijken hoe aansluiting kan worden gerealiseerd.

Richting de toekomst

De komende tijd gebruik ik om, in aanvulling op de lopende kwaliteitsagenda, de richting te bepalen voor verdere versterking van de kwaliteit. Ik zal me hierbij allereerst baseren op het Regeerakkoord. Daarnaast baseer ik me op de resultaten van de afgeronde kwaliteitspeiling van de buitenschoolse opvang door het Kohnstamm Instituut, de komende kwaliteitspeiling van kinderdagverblijven door het NCKO, het uitgebrachte rapport van de Inspectie van het Onderwijs naar de landelijke kwaliteit van het toezicht en handhaving, de uitgevoerde analyse van prof. dr. J. de Ridder inzake de toekomst van het toezicht en de handhaving in de kinderopvang en het lopende onderzoek van het Bureau Bartels naar de effectiviteit van de handhaving in de kinderopvang.

De Inspectie van het Onderwijs heeft over de landelijke kwaliteit van het toezicht en handhaving het rapport «Kwaliteit gemeentelijk toezicht kinderopvang 2011/2012» gepubliceerd. Uit dit rapport blijkt dat het percentage kinderopvanglocaties met tekortkomingen in 2011 lager is dan in 2010 (van ongeveer 55% naar 49%). Dit aantal tekortkomingen zal nog verder moeten worden verminderd. De Inspectie van het Onderwijs beoordeelt jaarlijks of de gemeenten het toezicht op en handhaving van de wettelijke minimumeisen goed uitvoeren. Het absolute aantal onderzoeken in 2011 is toegenomen met een stijging van 1300, toch is het landelijke percentage afgeronde onderzoeken in 2011 licht gedaald van 90% (2010) naar 86% (2011). Een goede uitvoering van toezicht en handhaving is van essentieel belang om de ondernemers die de regels niet naleven aan te pakken. De inzet van (het externe) toezicht en handhaving zal ook in de toekomst moeten borgen, dat de wet- en regelgeving niet wordt overtreden.

Op verzoek van de Inspectie van het Onderwijs heeft prof. dr. J. de Ridder een analyse over de toekomst van het toezicht en de handhaving in de kinderopvang gemaakt. Aanleiding voor dit verzoek was een aanbeveling van de commissie van Gunning. Deze aanbeveling luidde: «Onderzoek op welke onderdelen de organisatie van bestuurlijk toezicht en handhaving in het onderwijs dan wel in bijvoorbeeld de jeugdzorg of de voor- en vroegschoolse educatie een inspiratiebron kan zijn voor toezicht en handhaving in de kinderopvang». Over dit rapport is medio november jl. met alle betrokken partijen uit de sector een seminar gehouden.

De kern van de analyse van de Ridder is dat in het toezichtarrangement in de kinderopvang er sprake is van een ver doorgevoerde arbeidsdeling tussen toezicht en handhaving. De Ridder geeft aan dat een ver doorgevoerde arbeidsdeling de ontwikkeling van kwaliteitstoezicht in de weg staat. De gemeenten hebben weinig beleidsvrijheid en zijn verplicht om de GGD de controles te laten uitvoeren. Daarnaast noemt de Ridder in zijn rapport dat de kinderopvang, anders dan het onderwijs, een markt is waar de concurrentieprikkel en winstoogmerk dominante risicofactoren zijn. Tevens vroeg hij zich af in hoeverre het kwaliteitstoezicht op het onderwijs (onderverdeling naar zeer zwakke tot goed functionerende scholen) ook van toepassing kan zijn op de kinderopvang.

Bij een deel van de gemeenten – en dan vooral erg kleine gemeenten – is de (juridische) deskundigheid beperkt en is qua capaciteit sprake van weinig continuïteit. Dit heeft enerzijds te maken met een gering aantal locaties in de betreffende gemeenten, waardoor er ook een gering aantal inspecties plaats vinden. Anderzijds speelt mee dat er in het toezicht in de kinderopvang weinig beleidsvrijheid voor gemeenten bestaat, waardoor er weinig prioriteit aan dit «dossier» wordt gegeven. Schaalvergroting – door samenwerking met omliggende gemeenten – kan dan een oplossing bieden. Hierbij blijft de lokale verankering van het toezicht van belang omdat de GGD en het college van B&W kennis hebben van die lokale situatie. Om inzicht te verkrijgen in welke manieren van handhaven het meest effectief zijn, voert Bureau Bartels in opdracht van mijn ministerie een onderzoek uit naar de «Effectiviteit van de handhaving in de kinderopvang». Ook wordt daarbij onder meer nagegaan in hoeverre mandatering van een deel van de gemeentelijke taken aan de GGD een bijdrage kan leveren aan het handhavingproces. Eind maart 2013 zijn de resultaten van dit onderzoek bekend.

Vooruitlopend op de resultaten van de verschillende onderzoeken waarop ik mij zal baseren richting de toekomst, zal in aansluiting op het Regeerakkoord het risicogestuurde toezicht door de GGD Nederland verder worden ontwikkeld. Zo worden de risicoprofielen, waarop de intensiteit van de inspectie wordt afgestemd, gemonitord en geëvalueerd. Naast de ervaringen van de GGD-en zullen ook de ervaringen van de gemeenten met deze vorm van toezicht worden betrokken. Waar het nodig of wenselijk blijkt, zal de inhoud en de vorm van het risicogestuurde toezicht worden bijgesteld.

Ten slotte

Zoals ik in het begin van deze brief heb aangegeven, zeg ik u twee brieven toe. In het tweede kwartaal van 2013 informeer ik u over een vervolg op de lopende kwaliteitsagenda. Ik zal in deze brief ingaan op mijn inzet ten aanzien van de pedagogische kwaliteit, het toezicht en de handhaving. In het derde kwartaal van 2013 geef ik u een eerste beeld van de ervaringen met continue screening in de kinderopvangsector. In het derde kwartaal van 2013 stuur ik u eveneens een wetsvoorstel inzake de versterking positie van ouders.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven