30 234 Toekomstig sportbeleid

Nr. 205 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 januari 2019

Onlangs brachten de Onderwijsraad, de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) en de NLSportraad het advies «Plezier in Bewegen» uit.1 In deze brief geef ik mede namens de Minister van OCW en de Minister voor Medische Zorg en Sport mijn reactie op dit adviesrapport, waarmee ik mede opvolging geef aan uw brief. Ik wil de drie adviescolleges hartelijk danken voor hun advies, waarbij ik zeker aanknopingspunten zie om kinderen op en rond de school meer te laten bewegen. Ik benadruk dat ik het door de raden gesignaleerde probleem onderken: veel kinderen bewegen op dit moment te weinig, waarmee risico’s op overgewicht en motorische achterstand toenemen. Dit moet op verschillende terreinen worden aangepakt: thuis, op school, en in de buurt, waarvoor verschillende partijen een inspanning moeten leveren. Daartoe heeft het kabinet dit voorjaar onder andere het Sportakkoord gesloten (bijlage bij Kamerstuk 30 234, nr. 185).

Dat kinderen voldoende sporten en bewegen is namelijk niet alleen belangrijk voor de fysieke gezondheid, ook voor het mentale welbevinden. Er zijn zelfs voorzichtige aanwijzingen dat bewegen een positief effect kan hebben op de aandacht en het concentratievermogen. Onderstaand ga ik in op de probleemstelling en de drie aanbevelingen die de raden doen.

1. Verscherp de wettelijke opdracht aan scholen

De drie raden doen de aanbeveling om de wettelijke opdracht aan scholen aan te scherpen, en toezicht te houden op de naleving van deze aangescherpte wettelijke opdracht. Ik merk op dat het toezicht voortvloeit uit het wettelijk kader voor scholen; voor wat betreft de aanscherping van de wettelijke opdracht kan ik deze aanbeveling goed volgen. Ik deel namelijk de opvatting dat de kerndoelen soms onvoldoende richting bieden, en dat het dus nodig is om meer duidelijkheid te bieden over wat er van scholen en leraren wordt verwacht. Dit is een van de redenen waarom op dit moment een integrale herziening van het curriculum plaatsvindt voor het primair en voortgezet onderwijs onder de naam Curriculum.nu.2 Deze herziening vindt plaats onder regie van de vertegenwoordigende partijen binnen het onderwijs, verenigd in de Coördinatiegroep.3 Binnen de curriculumherziening houdt een team van leraren en schoolleiders zich specifiek bezig met het leergebied Bewegen en Sport, hierbij worden zij ondersteund door relevante expertise uit het sport- en beweegveld. In dit herzieningsproces, dat moet leiden tot een actualisatie van de onderwijsdoelen, bezien we de onderwijsinhoud integraal. Ik wil dit proces niet doorkruisen met een wetswijziging die ziet op een deelgebied van het onderwijscurriculum.

Dat op en rond de school vaak meer kan worden bewogen onderschrijf ik. Dit kan met bewegingsonderwijs, maar ook daarbuiten. Flinke winst kan bijvoorbeeld worden behaald als leerlingen en ouders op de fiets of wandelend naar school komen. Ik moedig het aan dat scholen bewegen integreren in de schooldag. Dit kan met buitenspelen in de pauzes, maar ook door een beweegmoment tussen de lessen door, initiatieven als the Daily Mile, of door lessen soms buiten te geven als het goed weer is. Dit zien we al op steeds meer scholen gebeuren, dat vind ik een positieve ontwikkeling, die leerlingen ook kan helpen om zich naderhand beter te concentreren op de les. De inrichting van sport en bewegen gedurende de lesdag blijft een afweging van de school, waarbij ik aanteken dat scholen in beperkte onderwijstijd ook voldoende aandacht willen besteden aan rekenen, schrijven, lezen, cultuur en techniek, evenals andere zaakvakken en andere relevante onderwerpen. De Onderwijsraad signaleerde al meermaals de overladenheid van het curriculum die vaak ervaren wordt, onder meer in het advies «Een Eigentijds Curriculum»; ik wil er voor waken om die overladenheid verder te vergroten.4

Ik voeg hieraan toe dat ik terughoudend ben om de redenering te volgen die de drie raden opvoeren bij de aanbeveling om scholen te verplichten om minimaal tweemaal per dag een half uur bewegen te verzorgen, namelijk dat deze aanbeveling gelijk staat aan de beweegrichtlijn van de Gezondheidsraad.5

Hiermee lijkt men de volledige verantwoordelijkheid om kinderen voldoende te laten bewegen bij het onderwijs te leggen. Ik ben ook van mening dat de raden op dit punt wellicht te weinig recht doen aan de rol van de ouders: zij zijn eerstverantwoordelijk dat kinderen voldoende beweging krijgen. Dat kan bij de sportclub zijn, buiten op straat, of op en rond de school. Verschillende partijen moeten zich inspannen om dit zo makkelijk mogelijk te maken, dat zijn (lokale) overheden, scholen, sportverenigingen, en ook particuliere initiatieven.

2. Verruim de mogelijkheden voor de inzet van personeel

De drie raden doen de aanbeveling om bredere inzet van personeel mogelijk te maken ten behoeve van sport en bewegen op school. Ik acht het van belang dat onderwijs wordt gegeven door bevoegden. Voor bewegingsonderwijs is ook van groot belang dat dit door bevoegde leerkrachten wordt gegeven, omwille van de onderwijskwaliteit en de veiligheid voor leerlingen. Mits dit geborgd is, moedig ik het aan dat volop gebruik gemaakt wordt van aanvullende personeelsinzet, of vrijwilligers uit het netwerk van de school. Het kan bijvoorbeeld gaan om leraarondersteuners bewegen en sport, buurtsportcoaches, de vrijwillige inzet van begeleiders afkomstig van sportverenigingen, of topsporters uit de buurt. Dit kunnen ook inspirerende voorbeelden zijn voor leerlingen om zelf een bepaalde sport te gaan beoefenen. Er zijn verschillende mooie voorbeelden waarin topsporters zich vanuit hun voorbeeldfunctie activiteiten opzetten om kinderen aan te moedigen meer te bewegen. Ik ben het eens met de drie raden dat de samenwerking tussen vakleerkrachten bewegingsonderwijs, bevoegde groepsleerkrachten en eventuele vrijwilligers positief kan uitpakken voor het sport- en beweegklimaat op een school, maar benadruk dat de inzet van onbevoegden ten behoeve van sport en bewegingsonderwijs nooit in de plaats mag komen van het toezicht door een bevoegde leerkracht. Hierdoor zie ik ook minder mogelijkheden voor de door de drie raden gesuggereerde kostenbesparingen.

3. Geef lokale samenwerking vorm

Als laatste bevelen de drie raden aan om de samenwerking te versterken op lokaal niveau, tussen gemeenten, scholen en sportverenigingen. Op deze manier kunnen we het lokale sport- en beweegklimaat duurzaam verbeteren, en maken we het makkelijker voor leerlingen om meer te bewegen. Ik onderschrijf deze aanbeveling, en ben voornemens hier opvolging aan te geven binnen de bestaande wettelijke en financiële kaders. Dit doe ik in overleg met de PO-Raad, de Koninklijke Vereniging Lichamelijke Opvoeding (KVLO), Vereniging Sport en Gemeenten (VSG), NOC*NSF, VWS en lokale partners. Op verschillende plekken in het land bestaan al mooie initiatieven om kinderen meer te laten sporten en bewegen. Ik wil kijken wat de sleutels zijn van deze succesverhalen, en hoe we er voor kunnen zorgen dat ze breder navolging krijgen. In het bijzonder denk ik hierbij aan de beweegteams, zoals ook de drie raden adviseren. In deze teams werken vakleerkrachten, groepsleerkrachten, buurtsportcoaches en andere professionals samen om op school, in de wijk en rondom de sportclub kinderen meer te laten sporten en bewegen.

Op lokaal niveau zijn verbindingen te leggen tussen deze partijen, maar net zo vaak bestaan deze netwerken al. Een school bevindt zich in een gemeenschap, en dikwijls werken zij al samen met ouders, organisaties in de wijk, kinderopvang en de beroepspraktijk. Gemeenten kunnen hier een regierol in vervullen; op veel plekken wordt deze rol al slagvaardig gepakt. In opvolging op het deze zomer door de Minister voor Medische Zorg en Sport gesloten Sportakkoord (bijlage bij Kamerstuk 30 234, nr. 185) zijn al op veel plekken lokale akkoorden in voorbereiding om de doelstellingen te bereiken die hierin zijn vastgelegd. Een onderdeel van het Sportakkoord is de inzet om sportaccommodaties breder beschikbaar te maken, ook voor bewegingsonderwijs. Eén van de afspraken in de actualisatie van het bestuursakkoord PO is dat we op lokaal niveau in beeld brengen wat de knelpunten zijn om meer bewegingsonderwijs te realiseren, zodat lokale partijen makkelijker het gesprek kunnen voeren om tot een oplossing voor die knelpunten te komen.

Het Sportakkoord intensiveert ook de zogenaamde Brede Impuls Combinatiefuncties, waarmee het Rijk bijdraagt aan de gemeentelijke inzet van combinatiefunctionarissen, waaronder de genoemde buurtsportcoaches om het sport- en beweegklimaat te ondersteunen en te verbeteren. Door verbindingen tot stand te brengen tussen verschillende voorzieningen, sportorganisaties en het onderwijs worden meer kinderen bereikt en worden het bestaande aanbod beter benut.

4. Tot slot

Zoals aan het begin van deze brief benoemd onderschrijf ik de ambities van harte om kinderen meer te laten bewegen en om ervoor te zorgen dat zij hun motorische vaardigheden goed ontwikkelen tijdens hun schooltijd. Dat iedereen voldoende beweegt, zeker kinderen, is van groot belang. Met de curriculumherziening wordt de opdracht van scholen op het gebied van sport en bewegen verhelderd. In het bestuursakkoord PO is afgesproken dat alle scholen eraan werken om wekelijks minimaal twee lesuren bewegingsonderwijs te geven aan de groepen drie tot en met acht en ik ga erop toezien dat dit in de komende jaren verbetert bij scholen die hier nu nog niet in slagen. Zoals hierboven vermeld ga ik, in samenwerking met de PO-Raad, op lokaal niveau in beeld brengen waar nog knelpunten bestaan om dit te realiseren en zal ik bekijken hoe we deze knelpunten weg kunnen nemen. Ook is voor de jaren 2019 en 2020 weer een beurs opengesteld voor groepsleerkrachten om de leergang bewegingsonderwijs te volgen. Dit zorgt voor meer bevoegde leerkrachten voor het bewegingsonderwijs.

Sport en bewegen is ontzettend belangrijk, en dat kinderen hier vroeg mee beginnen al helemaal. Dat lukt nu nog niet overal even goed, maar ik heb er vertrouwen in dat als we ons vanuit huis, de wijk, de school, de overheid en de sportvereniging inspannen, we een aanzienlijke verbetering kunnen realiseren voor een gezondere, fittere en gelukkiger jeugd. Daar levert dit advies van de drie raden een mooie bijdrage aan.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
2

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 386.

X Noot
3

De Coördinatiegroep bestaat uit CNV-Onderwijs, AOb, FvOv, PO-Raad, VO-raad, AVS, LAKS en Ouders & Onderwijs.

X Noot
4

Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 113.

Naar boven