30 212 Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer

Nr. 83 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 september 2015

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken over de brief van 29 juni 2015 over de kabinetsreactie inzake Arrest Hoge Raad over de Wet onafhankelijk netbeheer en antwoorden op vragen commissie (Kamerstuk 30 812, nr. 81).

De vragen en opmerkingen zijn op 26 augustus 2015 aan de Minister van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 21 september 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

De adjunct-griffier van de commissie, Peen

Inhoudsopgave

blz.

       

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

3

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

4

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

10

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

11

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

12

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

13

       

II

Antwoord / Reactie van de Minister

14

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennis genomen van het arrest van de Hoge Raad over de Wet onafhankelijk netbeheer (Won) en van de reactie van de Minister daarop. De leden van de VVD-fractie zijn altijd voorstander geweest van de splitsingswet, omdat die wet naar hun mening vrije concurrentie en een gelijk speelveld waarborgt.

Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad lazen de leden van de VVD-fractie in verschillende media dat de topman van het bedrijf Eneco heeft gesteld dat dit bedrijf in de komende jaren ruim 400 miljoen euro aan investeringen moet terugschroeven. Delta geeft op haar website aan dat het in geval van splitsing niet meer zelfstandig zal kunnen voortbestaan. Wat deze leden betreft bewijst die uitspraak onomstotelijk het gelijk van de gedachte achter de splitsingswet: dat ongesplitste bedrijven direct voordeel hebben van hun netwerkbedrijf. Doordat de bedrijven voor productie en levering een betere credit-rating hebben vanwege hun netwerkbedrijf (doordat het ongesplitste bedrijf altijd een vaste inkomstenstroom heeft uit het netwerkbedrijf en dus daardoor kredietwaardiger is) kunnen zij zich beter financieren en gemakkelijker handelscontracten sluiten dan spelers die geen netwerkbedrijf in hun groep hebben. Eneco en Delta hebben dus een financieel voordeel van het bezit van haar netwerkbedrijf dat zij elders in de onderneming aanwenden. De leden van de VVD-fractie horen graag van de Minister of hij deze uitspraken ook zo interpreteert en er dus momenteel geen sprake is van een gelijk speelveld binnen Nederland.

De markt voor elektriciteit in Nederland kent behoorlijke overcapaciteit. De komende jaren met de komst van een groter aanbod hernieuwbare energie en het groeiende aanbod aan hernieuwbare energie uit Duitsland dat door toenemende interconnectie nog overvloediger naar Nederland kan komen, zal het aanbod er niet direct kleiner op worden. Welk risico levert al deze gesubsidieerde en dus marktverstorende hernieuwbare energie op voor de Nederlandse energiebedrijven? In hoeverre hebben deze bedrijven last van een ongelijk speelveld doordat energiebedrijven in de rest van Europa de splitsing minder ver hebben doorgevoerd? Wat is het verdienmodel van een energiebedrijf op de Nederlandse markt? Welke acties kan de Minister ondernemen om het gelijke speelveld in Europa voor energiebedrijven te versterken?

De leden van de VVD-fractie hebben nog enkele vragen over de gevolgen van de splitsing voor Delta en Eneco:

Beide bedrijven maken melding van verlies van werkgelegenheid. Delta meldt op haar website een verlies van 800 banen. In hoeverre heeft de Minister deze cijfers kunnen toetsen? In hoeverre is de Minister van mening dat deze bedrijven sowieso al zouden moeten snijden in hun werkgelegenheid door de veranderende marktomstandigheden in de energiemarkt en hoe schat de Minister dan het extra verlies aan werkgelegenheid in als direct gevolg van de splitsing?

Hoe schat de Minister de gevolgen voor de kerncentrale Borsele in voor het geval Delta moet splitsen? Is de (financiële) continuïteit afdoende geborgd en zo nee, op welke wijze wordt de veiligheid van de centrale in dat geval geborgd?

Wat is de huidige bijdrage van Delta en Eneco aan de realisatie van de doelstellingen op het gebied van duurzame energie en CO2-reductie? In hoeverre komen deze doelstellingen in gevaar door het wegvallen van het zelfstandige bestaansrecht en/of terugschroeven van investeringen door deze bedrijven?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister de uitspraak van de Hoge Raad en relevante omstandigheden via een brief bij de toezichthouder op de Won, de Autoriteit Consument en Markt (ACM), onder de aandacht heeft gebracht. Deze leden vertrouwen er op dat de ACM eerlijk doch rechtvaardig zal toezien op naleving van de Won.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de brief van de regering van 29 juni jl. Deze leden hebben hierover een aantal vragen.

Klopt het dat de winst van de netbeheerder overgemaakt kan worden aan de holding? (Behoudens de restricties vanuit het Besluit Financieel Beheer Netbeheerders). Wordt de winst ook daadwerkelijk overgemaakt? En als dit zo is, waarom wordt dan steeds door de ongesplitste energiebedrijven gezegd dan dat er geen kruissubsidiëring plaats vindt? Of bedoelen ze kruissubsidiëring in strikt formeel-juridische zin in plaats van feitelijke, economische kruissubsidiëring?

Klopt het dat globaal genomen Eneco zonder netbeheerder Stedin nauwelijks winst maakt, en Delta zonder DNWB verlies? Kan de Minister een overzicht geven van de winsten die Eneco, Stedin, Delta en DNWB de afgelopen jaren gemaakt hebben?

Klopt het dat Eneco globaal genomen de winsten uit het netbeheer gebruikt voor investeringen in duurzame energie? Klopt het dat Delta globaal genomen de winsten uit het netbeheer gebruikt om financieel boven water te blijven?

Klopt het dat de beide ongesplitste energiebedrijven de publieke aandeelhouders (gemeenten en de Provincie Zeeland) eigenlijk niet betrekken bij dit soort afwegingen en de gemeenten niet de hoeveelheid dividenden ontvangen, die ze in een gesplitste situatie zouden ontvangen?

Klopt het dat NUON en Essent over een groot (financierings)voordeel beschikken, door het hebben van een moedermaatschappij met een eigen netwerk? Klopt het dat de ongesplitste energiebedrijven door splitsing op achterstand zouden komen? Of zouden deze ongesplitste bedrijven na splitsing in eerste instantie dezelfde publieke aandeelhouders hebben, die er nu ook al zijn, met de bijbehorende hoge kredietwaardigheid en financieringsvoordeel?

Hoe groot is het financieringsvoordeel van NUON en Essent en de andere gesplitste bedrijven? Hoe wordt het voordeel, van goedkope kredieten die Vattenfal en RWE kunnen aantrekken, doorgegeven aan NUON en Essent? Zijn er financieringsvoordelen door middel van garantstellingen van de moedermaatschappijen?

Kan de Minister een overzicht geven van wat alle energieleveranciers investeren in duurzame energie? Kan de Minister een overzicht geven van waar groene stroom wordt ingekocht? Kan de Minister bij zo’n tabel onderscheid maken in levering, inkoop en eigen productie, en investeringen?

Op welke manier wordt bij de ongesplitste energiebedrijven het risico afgedekt dat een tegenvaller op productie en handel wordt afgewenteld op het netwerk? Is het Besluit Financieel Beheer Netbeheerders daar voldoende waarborg voor?

Heeft er al overleg plaatsgevonden tussen de ongesplitste energiebedrijven en de ACM over de naleving van de wet? Wat heeft dit overleg opgeleverd? Hoeveel tijd zal het feitelijke splitsingsproces in beslag gaan nemen?

Vindt Eneco nog steeds dat het Energieakkoord niet uitgevoerd zou moeten worden? Vinden de 55 publieke aandeelhouders, waaronder de gemeente Rotterdam en Den Haag, dit ook?

Kan de Minister bij benadering een tijdpad geven voor de procedure bij het Gerechtshof Amsterdam, over de eigendomsbescherming in het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM)? Klopt het dat deze procedure geen opschortende werking heeft?

Klopt het dat het vermeende werkgelegenheidsverlies gebaseerd is op een zelfbedacht scenario, waarbij na splitsing eerst privatisering van het Productie- en leveringsbedrijf (PLB) zou volgen, en vervolgens de nieuwe eigenaar van het PLB een ontslagbesluit zou nemen? Klopt het dat zowel de eerste als de tweede vervolgstap niet onvermijdelijk is?

Klopt het dat hiermee de effecten van splitsing en andere zaken die hier los van staan, door elkaar gehaald worden? Klopt het dat bij de inmiddels gesplitste energiebedrijven geen banenverlies door de splitsing zelf is ontstaan?

Kan de Minister per bedrijf aangeven hoe het proces van ontvlechting tot nu toe verloopt en een overzicht geven van de door de ACM te nemen (vervolg)stappen? Kan de Minister aangeven binnen welke termijn het proces tot ontvlechting dient te zijn voltooid? Welke stappen heeft de ACM sinds de laatste brief van de Minister aan de Kamer gezet om ervoor te zorgen dat het groepsverbod wordt nageleefd door de twee bedrijven? Welke stappen zijn gezet ten aanzien van het verbod op nevenactiviteiten?

De Minister stelt in zijn brief van 29 juni jl. aan de bestuursvoorzitter van de ACM dat hij erop vertrouwt dat deze bij de uitoefening van zijn bevoegdheden zorgvuldig om zal gaan met alle relevante omstandigheden die voortvloeien uit de uitspraak van de Hoge Raad. Kan de Minister aangeven op welke relevante omstandigheden hij doelt?

Tijdens de parlementaire behandeling van de Won in 2006 heeft de toenmalige Minister van Economische Zaken (EZ) aangegeven dat een vrije, non-discriminatoire toegang tot de netten voor alle energieproducenten en leveranciers een belangrijke reden was voor het doorvoeren van het groepsverbod en het verbod op nevenactiviteiten. Welke invloed hebben de digitalisering van de economie, de ontwikkeling naar slimme netwerken en nieuwe diensten en de komst van de slimme meter op de noodzaak van de onafhankelijkheid van het netbeheer? Wordt deze noodzaak hiermee groter, kleiner of ongeveer gelijk?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben al eerder, bij de inbreng over het voorstel van de Elektrictiteits- en gaswet (Kamerstuk 34 199) aangegeven met wisselende gevoelens kennis te hebben genomen van dat betreffend wetsvoorstel. Bij genoemd wetsvoorstel wordt vastgehouden aan de «splitsingswet» en wordt dit zelfs nog sterker verankerd. De door de regering gemaakte keuze vast te houden aan splitsing is en politieke keuze. Een keuze die naar mening van de leden niet of onvoldoende onderbouwd wordt.

Naar mening van de SP-fractieleden ademt de brief, die is geschreven naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad, botweg «het grote gelijk» uit. Daarbij voorbij gaand aan het feit dat de Wet Onafhankelijk Netbeheer (hierna: Won) uit 2006 stamt en er in die tien jaar nogal wat zaken zijn veranderd in energie-land.

De splitsing van bedrijven met netbeheer en productie en levering is destijds «verkocht» met het argument, dat de Europese Unie dit op zou leggen. Nu, bijna 10 jaar later, is niet alleen duidelijk dat buiten Nederland geen enkel land deze stap vrijwillig heeft genomen, maar is inmiddels de vraag gerechtvaardigd of Nederland zich met de gemaakte keuze van verplicht Ownership Unbundling (OU) of eigendomsontvlechting niet volkomen alleen heeft gezet.

In 2006 is door de Minister van EZ herhaaldelijk gesteld dat de Won niet splitsing tot doel had, maar onafhankelijk netbeheer met gelijke toetreding van marktpartijen tot dit net. Een net dat in publieke handen beschermd is tegen buitenlandse overnames en tegen (financiële) problemen bij commerciële partijen. Volgens de leden van de SP-fractie kunnen er andere keuzes gemaakt worden, om datzelfde doel te bereiken. Moet de Won niet met een welwillende blik en met de kennis van 2015 opnieuw worden bekeken, vragen de leden?

Sinds 2006 is de visie op, de wereld verandert, heeft Europa te maken gekregen met een banken- en economische crisis. Aan de verheerlijking van de marktwerking lijkt een eind te komen. Kritische rapporten als «Verbinding Verbroken»1en de studie van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) «Dertig jaar privatisering, verzelfstandiging en marktwerking» hebben gemeen dat zij constateren dat er in de praktijk veel onduidelijk is als het gaat om de vraag hoeveel beslisruimte de Staat heeft bij de uitvoering van Europese richtlijnen, en dat het parlement zich op dit punt meer en beter kan (laten) informeren om zelfstandig te kunnen inschatten wat de implicaties van EU-regelgeving precies zijn.

Daarnaast zal de transitie naar nieuwe energie ten opzichte van het letterlijk «fossiele systeem» naar mening van de SP-fractieleden om een andere benadering gaan vragen.

Het doel van onafhankelijk netbeheer is behaald, ook bij de netten van niet gesplitste bedrijven als Eneco en Delta. Er is geen belemmering voor andere bedrijven in de regio’s van deze decentrale netten; niet voor switchende klanten en ook niet voor andere producenten. Indien de Minister enige belemmering bij de decentrale netten van Stedin en Delta heeft geconstateerd, horen de leden dat dan ook graag.

Deze leden lezen in de beantwoording op de vragen uit de Kamer, onder vraag 2, over economische effecten van splitsing dat de Minister zich baseert op gegevens van het Centraal Planbureau (CPB) uit 2006. Dit is als onderbouwing onvoldoende. Zijn er geen latere CPB beschouwingen over dit onderwerp?

Het kan de Minister toch niet zijn ontgaan dat er een onderzoek ligt van Price Waterhouse Coopers (PWC) naar de splitsing van energiebedrijven2? Immers heeft voormalig SP-Tweede Kamerlid Paulus Jansen daar in oktober 2013 schriftelijke vragen3 over gesteld die ook nog eens zijn beantwoord. De Minister achtte het destijds niet zorgvuldig, om op dat moment verdere uitspraken te doen over de Won vanwege de te verwachten uitspraak van de Hoge Raad. Wellicht is dat moment dan nu wel aangebroken om nu wel op de gestelde vragen te reageren?

Bij de aanvaarding van de Won in 2006 is in de Eerste Kamer de motie Doek/Sylvester c.s.4. met algemene stemmen aangenomen. De motie stelt dat «...nog niet vast staat dat de Europese Unie zal overgaan tot het vaststellen van een Richtlijn, die gedwongen splitsing, zoals voorzien in dit wetsvoorstel, zal opdragen aan de lidstaten». De motie «roept de regering op om een besluit tot effectuering van een splitsing niet te nemen dan nadat duidelijk is dat de Europese Unie zal overgaan tot het vaststellen van een dergelijke Richtlijn». De plenaire reactie op deze motie van de toenmalige Minister van Economische Zaken op 14 november 2006 was: «Ik kan deze motie omarmen, omdat wij van mening zijn dat het prima is als het zonder gedwongen splitsing kan. Er hoeft geen reden voor gedwongen splitsing te zijn, als dat publieke en onafhankelijke netbeheer niet in gevaar komt.»

Met deze toezegging heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel aanvaard. Zoals we nu weten is deze Europese Richtlijn tot gedwongen splitsing er nooit gekomen, maar in strijd met deze motie en de appreciatie van de motie door de Minister, is gedwongen splitsing wel doorgevoerd.

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre de motie Doek/ Sylvester is nagekomen. Is publiek en onafhankelijk netbeheer ooit in gevaar geweest bij ongesplitste bedrijven? Is de mening van de huidige Minister een andere? Wat is de reden om ondanks de uitspraak dat «het prima is als het zonder gedwongen splitsing kan» toch tot splitsen te dwingen?

Tot de uitspraak van de Hoge Raad op 26 juni jl. was het groepsverbod niet-verbindend. Netwerkbeheerders in één holding met productie en levering zijn een feit in de Delta- Stedin gebieden van midden en zuidwest Nederland. Er bestaat dus – naar mening van de SP-fractieleden – een goed beeld van een situatie zonder splitsing. In deze situatie met geïntegreerde bedrijven was er een ontwikkeling met veel nieuwe toetreders op de markt en een goed beheer van de netten, zonder de in 2006 gevreesde erosie van de netten ten gunste van commerciële activiteiten en zonder enig risico dat deze netten in buitenlandse handen komen. Is het naar mening van de Minister een feit dat, de werking van de energiemarkt zonder groepsverbod, uitstekend geduid kunnen worden omdat immers een groepsverbod tot 26 juni jl. niet bindend was? Zo nee, kan toegelicht worden waarom niet? Kan vanuit de beantwoording van Kamervraag 3 uit de bijlage gelezen worden, dat er geen misbruik van de monopolypositie is geconstateerd?

Destijds leek de keuze voor het splitsen van netwerken en productie met levering helder. De leden van de SP-fractie vragen zich af of vanwege de energietransitie het splitsingsbesluit niet moet worden heroverwogen. Vandaag de dag lijkt een scheidslijn tussen net enerzijds en productie en levering anderzijds niet altijd even logisch en soms zelfs willekeurig. Denk daarbij de discussie over het beheer van laadpalen en of er daarbij sprake is van een «net». Mogen decentrale systeembeheerders gebruik malen van goedkopere opties van netbeheer zoals opslag en demand respons? Waarom is er een experimenteer algemene maatregel van bestuur (AMvB) waarbij in wijken een los eigen net met eigen productie en levering mag komen? Het lijkt daarbij dat een harde scheiding tussen net enerzijds en productie en levering anderzijds in de toekomst een belemmering gaat vormen. Is systeembeheer nog een heldere afgebakende taak? Mogen netbeheerders nu in afspraak met huishoudens en bedrijven pieken in zonnestroom afvlakken via extra thuisgebruik, extra thuis-opslag of door het uitzetten van panelen? Horen laadpalen wel of niet bij het gereguleerd domein van systeembeheerders? Moet – wanneer splitsing een feit is – Alliander zich gaan beperken in activiteiten (Allego)? Waarom vormen dit soort commerciële activiteiten in een holding geen risico en waarom zou dit niet marktverstorend werken, maar productie en levering in één holding met een net wel?

De leden van de SP -fractie constateren dat met het splitsen van de laatste twee Nederlandse geïntegreerde bedrijven het speelveld in Nederland niet eerlijker worden. Ook buitenlandse bedrijven met netwerken hebben in Nederland een leveringsvergunning gekregen en opereren op de Nederlandse markt. De leveringsmarkt wordt gedomineerd door bedrijven met netwerken, zoals Vattenfall (merknaam: Nuon), RWE (merknaam Essent), GDF-SUEZ en EON. Gaat deze wet voorkomen dat na splitsing van Delta en Eneco, onderdelen worden overgenomen door deze buitenlandse bedrijven?

Is het niet zo dat er pas sprake is van een eerlijker speelveld, wanneer ook bij buitenlandse bedrijven sprake is van splitsing? Kan de Minister toelichten waaruit dat gelijke speelveld bestaat, wanneer buitenlandse ongesplitste bedrijven de Nederlandse productie en leveringsmarkt bedienen? Hebben bedrijven met een netwerk (binnen of buitenland) voordelen bij investeringen ten opzichte van bedrijven zonder netwerk gezien de credit rating? Waarom mogen ongesplitste buitenlandse bedrijven, leveren en produceren, terwijl Delta en Eneco blijkbaar eerst gedwongen moeten gaan splitsen om vervolgens te mogen (blijven) doen wat ze doen?

Klopt het, vragen de leden van de fractie van de SP, dat bijna alle bedrijven die interesse hebben in grootschalige investeringen in energie ongesplitste bedrijven zijn?

De SP-fractieleden vragen wat de voordelen voor een Nederlands groepsverbod zijn ten opzichte van het buitenland. Ook hierin lijkt Europa Nederland niet te volgen. Een groepsverbod «mag» van Europa. Maar legt dit niet dwingend op. Is dit nu niet typisch zo’n maatregel waarover het parlement zich meer en beter moet (laten) informeren om zelfstandig te kunnen inschatten wat de implicaties van EU-regelgeving precies zijn?

De hele Europese energie-branche heeft zich via Eurelectric in februari 2015 nog uitgesproken tegen het nut van «Ownership Unbundling» (groepsverbod): «Existing unbundling requirements – if well implemented and enforced – are sufficient to ensure the development of new market services to customers. [...] We do not believe that ownership unbundling is a better solution».5 Kan de Minister hierop reageren?

Wat is de reactie van de Minister op het feit dat in Duitsland juist een omgekeerde beweging – namelijk integratie van netten, productie en levering door bijvoorbeeld EON en RWE – van start gaat? Kan de Minister reageren op de introductie van een nieuwe Duitse wet die moet gaan voorkomen dat energiebedrijven zich gaan splitsen om daarmee kosten te gaan ontduiken die samenhangen met de ontmanteling van de kerncentrales6?

De leden van de SP-fractie, hebben bij de inbreng voor de Gas- en elektriciteitswet (Kamerstuk 34 199) al enkele opmerkingen gemaakt over de splitsingswet. In de memorie van toelichting (MvT) van dit voorstel stelt de Minister «In Nederland is de variant «ontvlechting» (artikel 9, eerste lid, van richtlijnen 2009/72 en 2009/73) geïmplementeerd. In deze variant mag in de onderneming waar de systeembeheerder onderdeel van uitmaakt, geen productie, levering en handel plaatshebben. Uit de richtlijnen volgt dat als een lidstaat eenmaal de variant «ontvlechting» heeft geïmplementeerd het kiezen voor een andere optie niet meer mogelijk is.»

Is het niet zo dat het in dit Europese artikel 9, eerste lid, richtlijnen 2009/72 en 2009/73 enkel over transmissiesysteembeheerders zoals TenneT gaat en niet over distributiesysteembeheerders zoals Eneco en Delta? Moet de gebruikte term «systeembeheerder» in de MvT gelezen worden als transmissie systeembeheerder?

Waarom veroorzaakt de Minister verwarring door termen als Distribution SystemOperators (DSO’s) en Ttransmission System Operators (TSO’s) naar behoefte door elkaar te gebruiken? Door in de brief te verwijzen naar eerdere beantwoording (Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 8, vraag 63 en 64), dat vervolgens verwijst naar een foutieve bijlage (Kamerstuk 28 165, nr. 176 7) wordt een lijst van de Europese Commissie met gecertificeerde TSO’s oneigenlijk in de discussie betrokken.

In Europa moeten de TSO’s (transmission system operators; landelijke hoogspanningsnet) zoals TenneT in Nederland gesplitst zijn van productie/levering. In Europa geldt dit echter niet voor DSO’s (Distribution system operators) zoals Stedin. In antwoord 1 in de brief van de Minister geeft hij antwoord door te beginnen over TSO’s (De EU stelt eigendomsontvlechting van transmissienetten verplicht in de derde energierichtlijnen (2009/72/EG en 2009/73/EG) die als doel hebben verbeteringen aan te brengen in de werking van de Europese interne energiemarkt.) Dit antwoord is correct, maar de vraag ging niet over TenneT en leidt daarmee tot verwarring. Idem voor de MvT van het wetsvoorstel STROOM waarin staat: «In Nederland is de variant «ontvlechting» (artikel 9, eerste lid, van richtlijnen 2009/72 en 2009/73) geïmplementeerd. In deze variant mag in de onderneming waar de systeembeheerder onderdeel van uitmaakt, geen productie, levering en handel plaatshebben. Uit de richtlijnen volgt dat als een lidstaat eenmaal de variant «ontvlechting» heeft geïmplementeerd het kiezen voor een andere optie niet meer mogelijk is.»

Ook dat gaat via deze richtlijnen enkel over TSO’s / TenneT; maar de suggestie is dat het over de casus Eneco - Stedin of Delta zou gaan. Zeker de term systeembeheerder (zonder het voorzetsel «transmissie») voedt deze verwarring.

De hele Won en de hele Hoge Raad uitspraak gaat dus over DSO’s en niet over TSO’s / TenneT. Toch kiest de Minister er steeds voor om over de TSO’s te beginnen. Dit geeft verwarring en geeft continu de suggestie dat het hier dus over EU regels omtrent DSO’s als Stedin gaat. Kan de Minister hier dan nu eindelijk via deze beantwoording duidelijkheid verschaffen?

De rechter kijkt uiteraard specifiek naar de vraag of splitsing van de geïntegreerde energiebedrijven kan en mag. Maar het is naar mening van de leden van SP-fractie daarnaast aan de politiek om een besluit te nemen of het ook maatschappelijk wenselijk is.

De markt is en blijft gedomineerd door (internationaal) ongesplitste bedrijven. Splitsing van Eneco en Delta doet daar niets aan af. Het raakt wel de laatste grote Nederlandse energiebedrijven met mogelijk verkoop aan een buitenlandse partij na splitsing.

Los daarvan moet overwogen worden of de keuze van splitsen wel de juiste was. Dit kabinet stelt bij alle wetten «geen kop te willen op EU-wetgeving». Waarom dan vast wordt gehouden aan een keuze die door geen enkele lidstaat is gevolgd, is deze leden dan ook nog steeds een raadsel. Daarnaast vragen deze leden zich af, of de uitkomst van de hele exercitie heeft gebracht wat beoogd is.

De leden van de SP-fractie betwisten dat Europese regelgeving vereist dat een transmissiesysteembeheerder onafhankelijk is van bedrijven die energie produceren, leveren of verhandelen. Nederland heeft er destijds onverstandig aan gedaan de keuze voor ontvlechting te maken, menen de leden. Zij vernemen graag hoe hard de richtlijnen kunnen stellen, dat daarna een andere optie niet meer mogelijk is. Wordt hier nu werkelijk beweerd dat een voor een land verkeerd uitwerkende keuze, tegen beter weten in gevolgd moet worden tot in de eeuwigheid?

Op welke wijze kan een aandelenruil economische prikkels versterken? In de tekst staat dat het niet de bedoeling is dat het doel wordt te voorzien in een (eventuele) kapitaalbehoefte van de Nederlandse infrastructuurbedrijven. Wat is dan de reden om een aandelenruil in de toekomst mogelijk te maken, vragen deze leden zich af?

Mogen de inkomsten uit het netbeheer (gereguleerd domein) bij de geïntegreerde bedrijven Eneco of Delta dan nu wel ingezet worden voor het productie- en leveringsbedrijf (kruisfinanciering)? Heeft de Minister concrete aanwijzingen dat de inkomsten uit netbeheer tegen de regels wel voor de productie- en leveringsbedrijven worden ingezet? Zo nee, waarom is splitsing dan nodig?

De Minister stelt in de brief van 29 juni jl. als reden voor het groepsverbod: «Hiermee wordt voorkomen dat, in geval van verlieslatende commerciële productie- en leveringsactiviteiten of riskante investeringsplannen, verliezen worden afgewenteld op het netbedrijf.» Dit afwentelen kan en mag helemaal niet. Als hier al vrees voor is, is het toch merkwaardig dat de Minister zelf ervoor kiest met STROOM dat het netwerkbedrijf (in de holding van de netbeheerder) wel commerciële activiteiten mag ontplooien. In de Wet STROOM staat de Minister juist netbeheerders («Systeembeheerders») toe een uitgebreide rij commerciële activiteiten binnen hun groep uit te voeren («Infrastructuurgroep»: zie het voorstel van wet van 4 mei 2015, Artikel 4.14).

In antwoord op Kamervragen 4 en 5 (Bijlage 1 bij Kamerstuk 30 212, nr. 81) lijkt de Minister tekstueel te suggereren dat geïntegreerde bedrijven zich verweren tegen het groepsverbod omwille van inkomsten uit het netwerkbedrijf. Echter, verderop (pagina 7) geeft de Minister aan dat het hen om de credit rating en dus om het eigendom gaat.

De leden van de fractie van de SP vragen of de Minister hiermee bedoelt dat geïntegreerde bedrijven in Nederlands eigendom «risico’s afwentelen» en «inkomsten» uit distributienetten in zekere zin onjuist inzetten. Bestaat er een feitelijke aanleiding om te stellen dat de distributienetten van Stedin en DNWG van mindere kwaliteit zijn dan de distributienetten van andere netbeheerders?

De Minister stelt in de brief dat risico’s voor productie een moverende reden zijn om het groepsverbod in te vullen. Is het bekend dat de bedrijfsresultaten van Duitse energieproducenten zeer onder druk staan, met name door het Duitse streven om af te stappen van het stoken van kolen («Kohle Ausstieg»)? Kan de Minister verklaren waarom er desondanks in Duitsland geen roep is om een groepsverbod? Met welke redenen besluit de Minister dat wat in Duitsland zo goed werkt in Nederland juist ongunstig zou zijn zodat we het moeten verbieden?

Delta heeft eerder aangegeven dat bij gedwongen splitsing het commerciële deel niet zelfstandig kan voort bestaan, maar verkocht moet worden. Eerder is aangegeven dat de kerncentrale in nationale handen moet blijven. Hoe ziet de Minister de toekomst van de kerncentrale na splitsing? Wie neemt de verplichtingen van amovering van de kerncentrale voor zijn rekening? Indien Delta niet meer kan bestaan, en er geen andere nationale of Europese partij interesse heeft in de centrale, wat wordt dan de toekomst van de centrale?

De leden van de SP-fractie constateren dat er een wereld van verschil bestaat tussen de opvattingen van Rijk en bij Delta /Eneco over het verlies aan werkgelegenheid. Is de Minister bereid hier onderzoek naar (te) laten doen en de Kamer hierover te informeren?

Alles overziende zijn de leden van de SP-fractie van mening dat alleen al vanwege de energietransitie in de toekomst, een weloverwogen besluit op zijn plaats is. Kan onderzocht worden wat de voor- en nadelen van de Won bij de energietransitie zijn? Kunnen een aantal specialisten in Europees recht de opdracht krijgen te onderzoeken of afzien van splitsing op problemen met Europa stuit? Is Europa überhaupt wel geïnteresseerd in de wijze waarop richtlijnen door afzonderlijke landen worden geïmplementeerd?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vragen wat de economische gevolgen zijn voor het verder doorvoeren van de wet onafhankelijk netbeheer. In hoeverre heeft verdere doorvoering van het groepsverbod gevolgen voor de werkgelegenheid, zo vragen deze leden? Kan de Minister met recent onderzoek aantonen welke gevolgen de wet onafhankelijk netbeheer ten aanzien van de splitsing van regionale netbeheerders en levering- en productiebedrijven ten algemene heeft gehad, zo vragen deze leden.

In hoeverre komt de splitsing van distributienetten zoals neergelegd in de Wet onafhankelijk netbeheer voort uit een Europese verplichting zo vragen de leden van de CDA-fractie? Beaamt de Minister dat artikel 9, lid 1 richtlijn 2009/72 enkel transmissiesysteembeheerders betreft en niet distributiesysteembeheerders? Gezien er geen Europese verplichting is om de Nederlandse distributienetten te splitsen, zou het dan de voorkeur hebben om deze werking van de wet onafhankelijk netbeheer op te schorten? Zo nee, waarom niet? Is de Minister het met deze leden eens dat het verstandig zou zijn om de Europese regelgeving voor de energiemarkt exact over te nemen? Zo nee, waarom niet? Verwacht de Minister dat andere Europese lidstaten een groepsverbod tussen netwerkbedrijven en productie- en leveringsbedrijven zullen invoeren, zo vragen deze leden?

Zou het ten goede komen aan het Europees speelveld als de splitsing tussen bedrijven van distributienetten en productie- en leveringsbedrijven in Nederland pas wordt geëffectueerd op het moment dat in andere lidstaten energiebedrijven worden verplicht netwerkbedrijven van distributienetten en productie- en leveringsbedrijven te splitsen? Kan de Minister aangeven hoe de motie Doek cs. (Kamerstuk 30 212, H) is uitgevoerd, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

De leden van de CDA-fractie vragen of andere Europese lidstaten hun netbeheerders van distributienetwerken van productie- en leveringsbedrijven hebben gesplitst. Hoe schat de Minister de creditrating voordelen in van bedrijven die in het buitenland netwerken bezitten bij grote investeringen ten opzichte van bedrijven die geen netwerk bezitten, zo vragen deze leden.

Is het groepsverbod proportioneel ten opzichte van het doel van de wet onafhankelijk netbeheer namelijk de leveringszekerheid, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Acht de Minister het mogelijk om de leveringszekerheid te garanderen zonder splitsing, zoals in andere Europese lidstaten, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Kan de Minister aantonen dat publiek en onafhankelijk beheer van distributienetten ooit in gevaar was bij ongesplitste bedrijven in Nederland, zo vragen deze leden? Zijn er volgens de Minister belemmeringen voor andere bedrijven, voor klanten die switchen of voor andere producenten, bij de netten van Stedin en Delta, bedrijven die tot nog toe niet gesplitst zijn? Heeft de Minister aanwijzingen dat de inkomsten uit netbeheer bij Eneco en Delta tegen de regels in voor de productie- en leveringsbedrijven worden ingezet? Zo nee, acht de Minister splitsing dan toch nodig?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister aankijkt tegen het voortbestaan van de commerciële activiteiten van Delta? Mogen deze in buitenlandse handen komen, zo vragen deze leden?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben gemengde gevoelens over de splitsingswet. Het maakt deze leden daarbij verder niet uit wat de Hoge Raad of het Gerechtshof in Amsterdam daarover zeggen, aangezien zij de wet onafhankelijk netbeheer toetsen aan het Europees recht en Europese verdragen, waar deze leden zoals bekend een broertje dood aan hebben. Deze leden gaat het om de vraag wat de gevolgen zijn van het doorvoeren van splitsing voor de energievoorziening in Nederland en voor de werknemers van de betreffende bedrijven.

Allereerst merken de leden van de PVV-fractie daarover op dat de bedrijven die destijds wel gesplitst zijn allemaal zijn overgenomen door buitenlandse bedrijven. Buitenlandse bedrijven die veelal in eigen land ook nog een netwerk beheren en dus nog een geïntegreerd bedrijf vormen. Vooral op de productiemarkt domineren de ongesplitste bedrijven (RWE-Essent, Vattenfal-NUON, GDF, Eon, DONG). Deze leden vragen waarom het kennelijk wel toegestaan is dat ongesplitste buitenlandse bedrijven de Nederlandse markt bedienen en ongesplitste Nederlandse bedrijven niet. Erkent de Minister dat bedrijven met een netwerk in binnen- of buitenland voordelen hebben bij investeringen met hun credit rating ten opzichte van bedrijven zonder netwerk? Hoe groot schat de Minister de overlevingskans in van een gesplitst Eneco en Delta ten opzichte van deze op de Nederlandse markt opererende buitenlandse bedrijven en waar baseert de Minister dat op? Erkent de Minister dat het doorvoeren van splitsing het einde kan betekenen van deze Nederlandse bedrijven, aangezien zij alleen kunnen overleven met een buitenlandse overname en zo niet, waarom niet?

De Minister geeft aan dat een reden voor splitsing is om het toezicht te vergemakkelijken en ongewenste kruissubsidiering tegen te gaan. Kan de Minister aangeven waarom dat probleem zich kennelijk niet voordoet bij ongesplitste buitenlandse bedrijven op de Nederlandse markt? Kan de ACM daar wel eenvoudig vaststellen of er sprake is van ongewenste activiteiten, zoals kruissubsidiering? Heeft de Minister indicaties dat er bij de geïntegreerde Nederlandse bedrijven ongewenste activiteiten plaatsvinden die door splitsing kunnen worden vermeden en zo ja welke? Welke voordelen zijn er voor de Nederlandse consument, indien splitsing wordt doorgedrukt? Kunnen zij dan profiteren van een lagere energierekening of lagere netwerkkosten?

Verder stellen de betreffende bedrijven dat er door splitsing 800 banen bij Delta en 1000 banen bij Eneco verloren zouden gaan. De Minister stelt echter dat splitsing niet de primaire oorzaak is van dit banenverlies. Kan de Minister aangeven wat dan wel de primaire oorzaak is? Beweert de Minister hiermee in feite dat deze banen hoe dan ook verloren gaan de komende tijd of er nou gesplitst wordt of niet? Indien splitsing toch wordt doorgedrukt binnen welke termijn is dan voor het personeel duidelijk of zij op zoek moeten naar een andere baan of niet? Verder stelt u vast dat het economisch zware tijden zijn voor de conventionele energiebedrijven. Welke noodzaak is er dan om 10 jaar later deze splitsing alsnog door te drukken, terwijl deze bedrijven al in zwaar weer verkeren? Wat is er op tegen om nog een paar jaar te wachten tot economisch betere tijden, zodat een eventuele splitsing gerealiseerd kan worden met een minimaal banenverlies?

Kan de Minister tenslotte garanderen dat deze hele kwestie geen prestigestrijd is tussen wat oudgediende hooggeplaatste ambtenaren van uw ministerie die gewoonweg een wet willen doordrukken waar ze jarenlang aan gewerkt hebben? In hoeverre zijn de makers van deze wet nog werkzaam op uw ministerie?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van de kabinetsreactie inzake Arrest Hoge Raad over de Wet onafhankelijk netbeheer, en hebben hier nog een aantal vragen over.

De leden van de D66-fractie lezen dat de bedrijven die de splitsing nog niet hebben doorgevoerd hier nu toe moeten overgaan. Deze leden vragen de Minister om nader in te gaan op de manier waarop het proces tot splitsing zal verlopen en wanneer de volledige splitsing voltooid moet zijn. Ook vragen zij of de betreffende bedrijven eenzelfde proces zullen doorlopen of dat er verschillen in de uitvoering zullen zijn.

De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister erop vertrouwd dat de ACM rekening zal houden met alle relevante omstandigheden. Kan de Minister aangeven wat hij bedoeld met de duiding «alle relevante omstandigheden», zo vragen de voorgenoemde leden.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de doelstellingen van de Wet onafhankelijk netbeheer, waaronder dat de netten niet worden bloot gesteld aan commerciële risico’s, dat er een gelijk speelveld op de energiemarkt ontstaat en dat consumenten vrij kunnen kiezen, van groot belang zijn. Deze leden vragen in hoeverre volgens de Minister in de huidige situatie met onvolledige splitsing, aan deze doelstellingen wordt voldaan Ook willen deze leden weten of de Minister van mening is dat de splitsing ervoor zal zorgen dat deze doelen worden behaald. Ten slotte vragen de voorgenoemde leden of de Minister ook alternatieven anders dan splitsing heeft overwogen om de doelstellingen van de wet te bereiken.

De leden van de D66-fractie merken op dat in de meeste andere lidstaten van de Europese Unie de scheiding tussen netbeheer enerzijds en productie en levering anderzijds minder ver is doorgevoerd dan in Nederland. De voorgenoemde leden vragen of die onvolledige doorvoering van de scheiding elders in Europa negatieve consequenties heeft voor de concurrentiepositie van de Nederlandse energiebedrijven en of gesplitste Nederlandse energiebedrijven het risico lopen om overgenomen te worden door buitenlandse concurrenten die wel nog het netbeheer in eigen land in handen hebben. Deze leden vragen of de Minister verwacht dat andere lidstaten in Europa op korte termijn over zullen gaan tot verdere scheiding van hun netwerkbedrijven. Ook willen zij weten of de Minister hiertoe in Brussel aandringt.

De leden van de D66-fractie vragen de Minister om te reageren op uitspraken van energiebedrijven die nog moeten splitsen dat zij minder zullen investeren in duurzame energie. Ook willen deze leden weten of dit van invloed zal zijn op de uitvoering en de haalbaarheid van de doelen van het Energieakkoord.

De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister aangeeft dat scheiding in netbeheer enerzijds en productie en levering anderzijds een voordeel heeft voor de energietransitie omdat extra investeringen in het net ten behoeve van die transitie niet hoeven te worden getoetst aan de commerciële belangen van het netwerkbedrijf. Deze leden vragen de Minister of de splitsing naast dit voordeel ook nadelen voor de energietransitie kan hebben. Daarbij vragen deze leden aan de Minister om de stelling van enkele partijen dat de «Nederlandse overheid door splitsing nog meer invloed verliest op de eigen energievoorziening» bij zijn antwoord te betrekken.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met zorg kennis genomen van de kabinetsreactie inzake het Arrest van de Hoge Raad. Hun zorg betreft vooral de invloed die de kabinetsreactie heeft op de investeringsbereidheid in zonne- en windenergie. Zij hebben daarover een aantal vragen.

Heeft de Minister onderzoek gedaan naar de gevolgen van splitsing voor de mogelijkheid en bereidheid van energiebedrijven om te investeren in duurzame energie?

Hoe verhouden de investeringen van reeds opgesplitste elektriciteitsleveranciers in zonne- en windenergie in Nederland zich tot de investeringen van de niet-opgesplitste bedrijven Eneco en Delta?

Is de huidige situatie in het verzorgingsgebied van Eneco/Stedin en Delta in de ogen van de Minister marktverstorend?

Komt in de huidige situatie in de ogen van de Minister het publieke en onafhankelijke netbeheer in gevaar?

Kan de Minister een appreciatie geven van het rapport «Splitsing in de energiesector. Een verdeeld of onverdeeld succes?» van PWC?

Hoe verhoudt de lijn van het kabinet in deze kwestie zich tot de breed gesteunde Eerste Kamermotie Doek c.s. (Kamerstuk 30 212, N)?

Onderschrijft de Minister de woorden van zijn voorganger bij het debat over de Won dat er «geen reden voor gedwongen splitsing [hoeft] te zijn, als dat publieke en onafhankelijke netbeheer niet in gevaar komt?» (Handelingen I 2006/07, blz. 300)

II Antwoord / Reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De fractieleden van de VVD vroegen of ik de uitspraak van de topman van Eneco ten aanzien van het terugschroeven van investeringen interpreteer als bewijs dat ongesplitste bedrijven direct voordeel hebben van hun netwerkbedrijf en of er daarom momenteel geen sprake is van een gelijk speelveld. Bekend is dat koppeling van productie- en leveringsactiviteiten met netwerkactiviteiten een geïntegreerd bedrijf bepaalde voordelen biedt. Bijvoorbeeld de mogelijkheid om verliezen die gepaard gaan met verlieslatende commerciële productie- en leveringsactiviteiten of riskante investeringsplannen af te wentelen op het netwerkbedrijf, of het aanwenden van de dividendstroom van de netbeheerder ten gunste van schulden van de groepsmaatschappij. Tevens draagt de deelname van het netwerkbedrijf in een geïntegreerd bedrijf bij aan een hogere kredietwaardigheidsbeoordeling van het geïntegreerde bedrijf en bijbehorende lagere financieringslasten voor leningen die (mede) ten goede komen aan de productie- en leveringsactiviteiten. Omgekeerd deelt het netwerkbedrijf dan ook in de risico’s die op de geïntegreerde onderneming rusten. Dergelijke praktijken kunnen effect hebben op het speelveld omdat het een geïntegreerd bedrijf voordelen biedt die een ongeïntegreerd bedrijf op de Nederlandse markt niet kan repliceren. Het is mogelijk dat het verdwijnen van deze voordelen verbonden is aan de maatregelen en gevolgen die Eneco schetst.

De leden van de VVD-fractie vroegen naar de risico’s voor de Nederlandse energiebedrijven van het toenemende aanbod van gesubsidieerde hernieuwbare energie uit het binnenland via de toenemende interconnectie met het buitenland. Toename van het aanbod hernieuwbare energie vloeit voort uit het Europese klimaatbeleid en het kabinetsbeleid. Het is onvermijdelijk dat conventionele centrales hierdoor onder druk komen te staan en dat hun draaiuren en marges hierdoor kunnen afnemen. Het is echter belangrijk om het marktverstorende effect van gesubsidieerde hernieuwbare energie – binnen klimaatdoelstellingen – waar mogelijk te beperken. Dit kan bijvoorbeeld door de subsidieregeling voor hernieuwbare energie marktgebaseerd te maken, zoals bij de SDE+ het geval is, of door stimuleringsmechanismen voor hernieuwbare energie af te stemmen tussen landen. Tegelijkertijd biedt de transitie energiebedrijven kansen: zij kunnen meedingen naar subsidie voor de aanleg van hernieuwbare productie-installaties of inspelen op de vraag naar meer opslagmogelijkheden. Europese en Nederlandse energiebedrijven zullen zich dus moeten aanpassen in reactie op de uitdagingen waarvoor de energietransitie hen stelt, en dit doen zij ook. Daarnaast merk ik op dat de Duitse regering kortgeleden een nieuw witboek voor de energietransitie heeft gepubliceerd. Dit bevat onder meer een herijking van het subsidiebeleid voor hernieuwbare energie om toe te groeien naar een meer marktgeoriënteerd systeem. Hierdoor zal vermoedelijk het verstorende effect van gesubsidieerde Duitse elektriciteit op de Nederlandse markt in de toekomst verminderen.

De leden van de fractie van de VVD vroegen in hoeverre Nederlandse energiebedrijven last hebben van een ongelijk speelveld doordat energiebedrijven in de rest van Europa de splitsing minder ver hebben doorgevoerd. Nederland kan maar in beperkte mate de regelgeving in andere lidstaten beïnvloeden. Zodoende is het mogelijk dat energiebedrijven gevestigd in andere lidstaten, op de Nederlandse markt actief zijn terwijl zij in het thuisland aan andere regels zijn onderworpen. Dat kan een internationaal opererend bedrijf voordelen bieden die een uitsluitend in Nederland opererend bedrijf niet heeft. Verbondenheid met een elektriciteit- of gassysteem is daar een mogelijk voorbeeld van. Ik kan het effect van dit voordeel echter niet kwantificeren, mede omdat het concurrentievermogen van internationaal opererende bedrijven ook van andere factoren afhangt.

Dezelfde leden vroegen wat het verdienmodel van een energiebedrijf op de Nederlandse markt is. Kernactiviteit van Nederlandse energiebedrijven is het aanbieden van elektriciteit, gas en in beperkte mate warmte aan afnemers. Zij bedienen al dan niet via tussenhandel Nederlandse afnemers op de groothandelsmarkt en de retail op de buitenlandse groothandelsmarkt. Gas en elektriciteit worden verkocht op groothandelsmarkten, direct aan grootverbruikers of via een leverancier aan kleinverbruikers. Er zijn energiebedrijven die zich vooral richten op de handel in energie(diensten) en er zijn bedrijven die zich ook richten op de productie en winning van energie. Prijszetting in de groothandels elektriciteits- en gasmarkt is op basis van marginale kosten – het duurste type elektriciteitscentrale of gas dat nodig is om aan de vraag op een bepaald moment te voldoen is bepalend voor de prijs. Investeringsbeslissingen van energiebedrijven in nieuwe productiecapaciteit zijn afhankelijk van de verwachte draaiuren, marktprijzen, vraagontwikkeling, etc. Voor het rendabel maken van hernieuwbaar geproduceerde energie is vooralsnog subsidie nodig, deze wordt verstrekt onder de SDE+.

Dezelfde leden vroegen welke acties ik kan ondernemen om het gelijke speelveld in Europa voor energiebedrijven te versterken. Nederland heeft zich de afgelopen jaren zowel op Europees, regionaal als bilateraal niveau ingezet voor de bevordering van een gelijk speelveld voor energiebedrijven. Van belang daarbij is dat wordt gewerkt aan verbeterde marktwerking en verdere marktintegratie zodat Nederlandse partijen toegang krijgen tot buitenlandse markten. Nederland zet in op een gezamenlijke aanpak van vraagstukken die samenhangen met de energietransitie. Daarvoor spoort zij andere lidstaten aan op het transformeren van marktverstorende subsidieregimes voor hernieuwbare energie naar meer marktgeoriënteerde regimes. Dit blijft voor het kabinet een constant aandachtspunt.

De leden van de VVD-fractie stelden vragen over het door bedrijven Eneco en Delta gemelde verlies van werkgelegenheid als gevolg van splitsing. Zij vroegen of de Minister het door Delta op haar website gemelde verlies van 800 banen heeft kunnen toetsen. Ook vroegen deze leden of de Minister vindt dat de bedrijven sowieso al moeten snijden in hun werkgelegenheid door de veranderende omstandigheden in de energiemarkt en hoe de Minister het extra verlies aan werkgelegenheid als direct gevolg van splitsing dan inschat. Verlies aan werkgelegenheid kan nooit haar primaire oorzaak hebben in splitsing, zoals ik ook in mijn brief aan de Tweede Kamer naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad d.d. 26 juni jl. in de juridische procedure over de Wet onafhankelijk netbeheer (hierna: Won) (Kamerstuk 30 212, nr. 81, hierna: Kamerbrief van 29 juni jl.) heb verwoord. In genoemde brief heb ik gewezen op diverse omstandigheden die effect kunnen hebben op de werkgelegenheid. Bovendien geldt dat splitsing op zichzelf niet leidt tot banenverlies omdat de totale activiteiten van het betreffende bedrijf gewoon kunnen blijven voortbestaan. Eventueel werkgelegenheidsverlies kan wel optreden door verdere sanering bij de respectievelijke productie- en leveringsbedrijven, bijvoorbeeld in reactie op de verslechterde marktomstandigheden en/of rationalisatie/efficiëntieverbetering waardoor er wel een risico bestaat voor de werkgelegenheid. De keuzes hierover liggen bij de individuele bedrijven. Het is niet aan mij deze keuzes, zoals het besluit om te snijden in de werkgelegenheid, te beoordelen. Niettemin hebben signalen over de economische groei en werkgelegenheid in Nederland vanzelfsprekend altijd mijn aandacht. In voornoemde brief heb ik reeds aangegeven dat ik het (mogelijke) verlies van banen in welke sector of regio dan ook betreur. Ik ben altijd bereid om met de bedrijven mee te denken hoe zij binnen de kaders van de wet het investeringsvermogen (en bijbehorende werkgelegenheid) op orde zouden kunnen houden. Delta en Eneco hebben reeds met mij contact gezocht om over de gevolgen van splitsing te spreken. Het is nu aan hen om concrete stappen te zetten tot splitsing en daarbij eventuele voorstellen te doen rond behoud van werkgelegenheid en een gezonde bedrijfsvoering.

De leden van de VVD-fractie stelden vragen over de gevolgen van de splitsing van Delta voor de kerncentrale Borssele. Zij vroegen zich af of de (financiële) continuïteit en de veiligheid van kerncentrale Borssele afdoende geborgd is. De veiligheid van de kerncentrale Borssele kan op de bijzondere aandacht van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming rekenen en staat niet ter discussie. Ten aanzien van de (financiële) continuïteit van de kerncentrale Borssele verwijs ik in de eerste plaats naar de eigenstandige verantwoordelijkheid die de N.V. Elektriciteits Produktie maatschappij Zuid-Nederland (EPZ) als eigenaar en vergunninghouder van de kerncentrale Borssele vervult. Net als andere delen van het productie- en leveringsbedrijf van Delta, maken de activiteiten van de kerncentrale onderdeel uit van het splitsingsproces van Delta. Vanzelfsprekend heeft de kerncentrale ook mijn bijzondere aandacht. In de Borssele-convenanten zijn, aanvullend op de toepasselijke wet- en regelgeving, afspraken gemaakt over het tijdig betrekken van de Staat bij zaken die de positie van de kerncentrale Borssele betreffen. Eventuele ontwikkelingen ten aanzien van de toekomst van de kerncentrale Borssele zullen dus in goed overleg met mij worden besproken.

De leden van de VVD-fractie vroegen naar de huidige bijdrage van Delta en Eneco aan de realisatie van de doelstellingen van duurzame energie en CO2-reductie. Daarnaast vroegen zij in hoeverre deze doelstellingen in gevaar komen door het wegvallen het zelfstandige bestaansrecht en/of het terugschroeven van investeringen door deze bedrijven. De doelstellingen die wij hebben afgesproken in het Energieakkoord zijn niet afhankelijk van individuele bedrijven. Het Energieakkoord bevat geen afspraken met individuele energiebedrijven, maar wel met brancheorganisatie Energie Nederland. Die organisatie komt niet terug op de gemaakte afspraken. Ik heb dan ook geen reden om te twijfelen aan het commitment van de Nederlandse energiesector aan het behalen van de doelen uit het Energieakkoord.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De fractieleden van de PvdA vroegen of de winst van een systeembeheerder overgemaakt kan worden aan de holding. Het is juist dat een geïntegreerd bedrijf de winsten uit één van zijn dochterbedrijven kan inzetten voor activiteiten vanuit de holding of andere bedrijfsonderdelen, ook commerciële activiteiten.

Dezelfde leden vroegen of de winst ook daadwerkelijk wordt overgemaakt en als dit zo is, waarom dan steeds door ongesplitste energiebedrijven wordt gezegd dat er geen kruissubsidiëring plaatsvindt, en of de bedrijven daarmee kruissubsidiëring in strikt formeel-juridische zin bedoelen. Binnen een geïntegreerd bedrijf worden de resultaten van de dochterbedrijven van de netbeheerder geconsolideerd met die van het moederbedrijf. De kruissubsidiëring die de Won beoogt te voorkomen is de aanwending van de dividendstroom van de netbeheerder ten gunste van andere activiteiten van het moederbedrijf, zoals het produceren en leveren van energie. Ik heb geen inzicht in de mate van kruissubsidiëring binnen de ongesplitste energiebedrijven. Informatie over aanwending van de winst door Stedin en Delta Netwerkbedrijf (recent omgedoopt tot Enduris) binnen hun moederbedrijf is niet openbaar beschikbaar. Mij is ten slotte niet bekend hoe Eneco en Delta het begrip kruissubsidiëring definiëren.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of globaal genomen Eneco zonder netwerkbedrijf Stedin nauwelijks winst maakt, en Delta zonder Delta Netwerkbedrijf (recent omgedoopt in Enduris) verlies en of de Minister een overzicht kan geven van de winsten die Eneco, Stedin, Delta en Enduris de afgelopen jaren hebben gemaakt. Daarnaast vroegen deze leden of het klopt dat Eneco globaal genomen de winsten uit het netbeheer gebruikt voor investeringen in duurzame energie en Delta globaal genomen de winsten uit het netbeheer gebruikt om financieel boven water te blijven. Exacte uitspraken over de bedrijfsresultaten van Delta en Eneco zonder hun netwerkbedrijven en de aanwending van winsten daaruit vereist meer inzicht in de bedrijfseconomische cijfers van beide bedrijven (en hun deelnemingen) dan op grond van openbare cijfers verkregen kan worden. De jaarlijkse resultaten van Eneco, Stedin, Delta en Enduris daarentegen zijn openbaar te raadplegen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de nettoresultaten na belasting zoals gerapporteerd in de jaarverslagen.

mln € / jaartal

2014

2013

2012

2011

2010

Eneco

206

241

234

204

141

Stedin

201

260

213

152

70

Delta

4

75

81

83

– 178

Enduris

23

23

20

16

9

Dezelfde leden vroegen of het klopt dat beide ongesplitste energiebedrijven de publieke aandeelhouders niet betrekken bij dit soort afwegingen en de gemeenten niet de hoeveelheid dividenden ontvangen, die ze in een gesplitste situatie zouden ontvangen. Noch ik, noch de Minister van Financiën vanuit zijn verantwoordelijkheid voor staatsdeelnemingen, heb betrokkenheid bij het aandeelhouderschap van Eneco en Delta. In welke mate de provinciale en gemeentelijke aandeelhouders betrokken worden bij beslissingen over de aanwending van winsten binnen Eneco en Delta is een zaak tussen de Raad van Bestuur en de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van de betreffende bedrijven. Hoeveel dividenden aandeelhouders ontvangen zouden hebben in een gesplitste situatie is moeilijk in te schatten omdat er geen inzicht is in welke mate winsten uit het netbeheer bij de bedrijven daadwerkelijk worden ingezet om verliesgevende activiteiten bij het productie- en leveringsbedrijf te compenseren. Voor zover daar sprake van is, klopt het dat deze winsten in een gesplitste situatie als extra dividend zouden kunnen worden uitgekeerd of voor investeringen in het netwerk zouden kunnen worden gebruikt.

Dezelfde leden vroegen of het klopt dat NUON en Essent over een groot financieringsvoordeel beschikken, door het hebben van een moedermaatschappij met een eigen netwerk. Vermogensverschaffers en ratingbureaus beoordelen de kredietwaardigheid van (energie)bedrijven op basis van een groot aantal factoren. Hierbij speelt onder andere een rol: de schaalgrootte van een (energie)bedrijf, het type activiteiten dat zij onderneemt, diversificatie van deze activiteiten, hoe risicovol deze activiteiten worden ingeschat, de waarde van haar bezittingen (onderpand), de verhouding tussen vreemd en eigen vermogen en andere bedrijfseconomische factoren. Het ligt voor de hand dat bij de beoordeling van de kredietwaardigheid van de moedermaatschappijen van NUON en Essent het eigendom van een energiesysteem een rol speelt, maar ik heb geen inzicht in welke mate dit eigendom de beoordeling (positief) beïnvloedt. Bovendien spelen ook andere factoren een rol bij rating. Zo is bijvoorbeeld in augustus de rating van RWE – moederbedrijf van Essent – door Standard en Poors verlaagd wegens de slechte situatie op de Duitse thuismarkt en de politieke onzekerheid omtrent financiering van de nucleaire ontmantelingskosten die samenhangen met de sluiting van de Duitse kerncentrales.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen of het klopt dat ongesplitste energiebedrijven door splitsing op achterstand zouden komen en of deze bedrijven na die splitsing in eerste instantie dezelfde aandeelhouders hebben met dezelfde kredietwaardigheid en financieringsmogelijkheden. Als Eneco en Delta beide over zijn gegaan in twee gesplitste ondernemingen zullen vermogensverschaffers en ratingbureaus deze ondernemingen afzonderlijk beoordelen op kredietwaardigheid. Daarbij nemen zij ongetwijfeld in acht dat de afgesplitste commerciële delen niet beschikken over een energiesysteem. Ik heb geen inzicht in de mate waarin dit de beoordeling van de kredietwaardigheid effectueert, noch of en zo ja in hoeverre het publieke aandeelhouderschap van deze bedrijven dit effect kan mitigeren. In aanvulling daarop merk ik op dat noch de Won noch het wetsvoorstel STROOM eraan in de weg staat om aandeelhouderschap van het commerciële deel van de bedrijven bij provincies en gemeenten te houden. Het is dus mogelijk dat een en dezelfde (lagere) overheid direct dan wel indirect zowel aandeelhouder is van een distributiesysteembeheerdervennootschap en een productie- en leveringsbedrijf-vennootschap (PLB). De aandelenportefeuilles kunnen binnen een en hetzelfde orgaan van die lagere overheid zijn ondergebracht. De kaders hiervoor worden gegeven door de Provinciewet en de Gemeentewet. Beide voorzien in de mogelijkheid dat de bevoegdheid tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen (zoals het houden en beheren van aandelen) voor wat betreft het beheer van een specifieke deelneming in een vennootschap bij een gedeputeerde of wethouder kan worden neergelegd. Het is dus mogelijk om een bepaalde gedeputeerde of wethouder te belasten met het beheer van een deelneming in het netwerkbedrijf en een andere gedeputeerde of wethouder met het beheer van een deelneming in het productie- en leveringsbedrijf. Indien het niettemin als bezwaarlijk wordt gezien dat de uitoefening van bevoegdheden uit naam van gedeputeerde staten (GS) en het College van Burgemeesters en Wethouders (B&W) geschiedt, dan kan ook worden overwogen om het beheer van de deelnemingen in respectievelijk het netwerkbedrijf en het productie- en leveringsbedrijf over te dragen aan separate daartoe ingestelde bestuurscommissies, die elk afzonderlijk bevoegd en verantwoordelijk zijn voor de betreffende deelneming. Niet alleen de gedeputeerde of wethouder, maar ook derden kunnen lid worden van zo’n bestuurscommissie. Op grond van de Provinciewet en Gemeentewet kunnen aan deze bestuurscommissies privaatrechtelijke bevoegdheden worden overgedragen. Daarmee kwalificeren deze bestuurscommissies ook in naam als aparte overheidsorganen. Bij zowel het apart machtigen van twee separate gedeputeerden of wethouders als bij het instellen van bestuurscommissies blijft een eindverantwoordelijkheid bestaan voor respectievelijk GS en B&W. Deze situatie is daarmee vergelijkbaar met de situatie op Rijksniveau, waar de reguliere staatsdeelnemingen zoals de aandelen in TenneT en Gasunie worden gehouden door de Minister van Financiën en de beleidsdeelneming in Gasterra en EBN door de Minister van Economische Zaken. Beiden maken daarbij deel uit van de ministerraad.

Dezelfde leden vroegen hoe groot het financieringsvoordeel van NUON en Essent en andere gesplitste bedrijven is, hoe het voordeel van goedkope kredieten die Vattenfal en RWE kunnen aantrekken wordt doorgegeven aan NUON en Essent en of er financieringsvoordelen zijn door middel van garantstellingen van de moedermaatschappijen. Ik heb geen inzicht in welke mate het eigendom van een energiesysteem de beoordeling van de kredietwaardigheid van Vattenfall en RWE (positief) beïnvloedt. Als gezegd betrekken vermogensverschaffers en ratingbureaus bij de beoordeling van de kredietwaardigheid immers een groot aantal verschillende factoren en uit openbare stukken is niet af te leiden hoe belangrijk elk individueel gegeven daarbij is. Voor zover deze eigendom bijdraagt aan een gunstigere kredietbeoordeling van het moederbedrijf, lijkt waarschijnlijk dat zij in staat is dit voordeel ook aan dochterondernemingen NUON en Essent toe te kennen. Ik heb geen inzicht in de wijze waarop een eventueel voordeel van goedkope kredieten door Vattenfal en RWE wordt doorgegeven aan NUON en Essent en of er sprake is van garantstellingen van de moedermaatschappijen. Uitspraken hierover vereisen inzicht in de interne bedrijfsvoering van de bedrijven.

De leden van de PvdA-fractie vroegen de Minister om een overzicht van wat alle energieleveranciers investeren in duurzame energie. Ik heb geen volledige inzage in de investeringen van energieleveranciers. Wel kan ik mededelen dat geen enkele partij individueel een groot aandeel voor zijn rekening neemt in de duurzame energieprojecten die worden gesubsidieerd middels de stimuleringsregelingen voor duurzame energieproductie.

De leden van de PvdA-fractie vroegen om een overzicht van de herkomst van groene stroom, waarbij onderscheid is gemaakt in levering, inkoop, eigen productie en investeringen. CertiQ, de organisatie die ik heb gemandateerd om elektriciteit en warmte uit hernieuwbare bronnen te certificeren middels de afgifte van zogeheten garanties van oorsprong, publiceert maandelijks een geaggregeerd overzicht van de opwekking, handel en afboeking van gvo’s voor elektriciteit en warmte uit hernieuwbare bronnen in Nederland. Deze informatie is beschikbaar vinden op de website van CertiQ.8 Het jaaroverzicht van 2014 is als bijlage bijgevoegd bij deze antwoorden9. De informatie over de herkomst van de geleverde groene stroom (eigen productie, inkoop uit Nederland, inkoop uit buitenland) is niet per energieleverancier bij de overheid bekend. Wel vermelden energieleveranciers op mijn verzoek sinds dit jaar aan hun klanten het land van herkomst van de geïmporteerde groene stroom op het stroometiket.

De leden van de PvdA-fractie vroegen op welke manier bij de ongesplitste energiebedrijven het risico wordt afgedekt dat een tegenvaller op productie en handel wordt afgewenteld op het netwerk en of het Besluit Financieel Beheer Netbeheerders daar voldoende waarborg voor is. Door de uitspraak van de Hoge Raad is de Won met terugwerkende kracht volledig van toepassing. Het risico van afwenteling van financiële tegenvallers van de commerciële activiteiten op de netwerkactiviteiten wordt hiermee voorkomen. Daarmee is niet meer relevant hoe bij ongesplitste bedrijven het risico wordt afgedekt. Het is aan de ACM om toezicht op de naleving van onder meer het groepsverbod te houden teneinde ongeoorloofde kruissubsidiering te voorkomen. Het Besluit Financieel Beheer Netbeheerders is onvoldoende om «afwentelen» van tegenvallers op productie en handel te voorkomen. Het Besluit Financieel Beheer Netbeheerder stelt eisen aan de kredietwaardigheid van de netbeheerder. In die zin is het Besluit Financieel Beheer Netbeheerder geen waarborg dat er niet afgewenteld kan worden, maar door het Besluit Financieel Beheer Netbeheerder zitten daar wel grenzen aan.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of er al overleg heeft plaatsgevonden tussen de ongesplitste energiebedrijven en de ACM over de naleving van de wet en wat dit overleg heeft opgeleverd. Ook vroegen zij hoeveel tijd het feitelijke splitsingsproces in beslag zal gaan nemen. Er heeft in de afgelopen maanden overleg plaatsgevonden tussen de ACM en Delta, respectievelijk Eneco. De ACM streeft ernaar dat naleving van de wet voortvarend ter hand wordt genomen en ziet daarop toe met inachtneming van de vereiste zorgvuldigheid. De ACM beraadt zich nog op de concrete uitwerking van de vervolgstappen, omdat de belangen van alle partijen, dus ook andere bedrijven dan Delta en Eneco, groot zijn. Die uitwerking kost tijd, naar verwachting nog enkele maanden. ACM streeft ernaar om uiterlijk begin 2016 duidelijkheid te bieden aan betrokken partijen.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen of Eneco nog steeds van mening is dat het Energieakkoord niet uitgevoerd zou moeten worden en of haar 55 publieke aandeelhouders waaronder de gemeente Rotterdam en Den Haag diezelfde mening zijn toegedaan. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar een soortgelijke vraag van de VVD-fractie over het behalen van de doelen uit het Energieakkoord.

De leden van de PvdA-fractie verzochten om een indicatie van het tijdpad voor de procedure bij het gerechtshof Amsterdam. Ook vroegen zij bevestiging van het feit dat de procedure geen opschortende werking heeft. Eneco en Delta hebben begin september de procedure gestart bij het Gerechtshof Amsterdam. Naar verwachting zal de behandeling van de zaak ruim een jaar in beslag nemen. De Hoge Raad heeft bij arrest van 26 juni nl. de uitspraak van het gerechtshof Den Haag vernietigd en de uitspraak van de rechtbank Den Haag bekrachtigd. Nu de rechtbank de vorderingen van de energiebedrijven had afgewezen (die erop neerkwamen het groepsverbod en het verbod op nevenactiviteiten onverbindend moesten worden verklaard), betekent dit dat de Won geldt. De procedure bij het gerechtshof Amsterdam heeft geen opschortende werking.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen of het klopt dat het vermeende werkgelegenheidsverlies gebaseerd is op een zelfbedacht scenario, waarbij na splitsing eerst privatisering van het Productie- en leveringsbedrijf (PLB) zou volgen, en vervolgens de nieuwe eigenaar van het PLB een ontslagbesluit zou nemen. Dezelfde leden wilden weten of het klopt dat deze stappen niet onvermijdelijk zijn en of hier zaken door elkaar worden gehaald. Tenslotte vroegen de leden of het klopt dat bij de inmiddels gesplitste energiebedrijven geen banenverlies door de splitsing zelf is ontstaan. Allereerst ga ik van de aanname uit dat de leden hier doelen op werkgelegenheidsverlies dat volgens de bedrijven zelf zou ontstaan na splitsing. Zoals hierboven op een soortgelijke vraag is aangegeven, ben ik niet verantwoordelijk voor de individuele strategie of keuze van een individueel bedrijf. Ik heb dan ook geen inzicht in de wijze waarop de individuele energiebedrijven na splitsing de arbeidsplaatsen realiseren en of ontslagbesluiten hierbij een noodzakelijk gevolg zijn. Voor een zuivere analyse van de effecten van splitsing en effecten van andere zaken moeten deze van elkaar gescheiden moeten worden. Het is niet mogelijk om één op één aan te geven wat de effecten van de Won zijn op de werkgelegenheid omdat diverse factoren kunnen zorgen voor werkgelegenheidsverlies. Dit heb ik ook in de brief aan de Kamer over de uitspraak van de Hoge Raad over de Won vermeld, waarbij ik in dit verband heb gewezen op het feit dat de werkgelegenheid in de gehele sector onder druk staat.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen of de Minister per bedrijf kan aangeven hoe het proces van ontvlechting tot nu toe verloopt en een overzicht geven van de door de ACM te nemen (vervolg)stappen. Ook vroegen zij of de Minister kan aangeven binnen welke termijn het proces tot ontvlechting voltooid dient te zijn en welke stappen de ACM sinds de laatste brief van de Minister aan de Kamer heeft gezet om ervoor te zorgen dat het groepsverbod en het verbod op nevenactiviteiten wordt nageleefd door de twee bedrijven. Zie voor de beantwoording van deze vraag een eerdere vraag van deze fractie hierover. In aanvulling daarop, geldt voor wat betreft het toezicht door de ACM op de naleving van het verbod op nevenactiviteiten door netbeheerders, dat de ACM op dit moment in breder verband kritisch kijkt naar eventuele marktverstorende activiteiten van netbeheerders.

De leden van de PvdA-fractie verzochten aan te geven welke relevante omstandigheden worden bedoeld, gelet op de brief van 29 juni jl. aan de bestuursvoorzitter van de ACM waarbij wordt aangegeven dat erop vertrouwd wordt dat de ACM bij de uitoefening van zijn bevoegdheden rekening zal houden met alle relevante omstandigheden die voortvloeien uit de uitspraak van de Hoge Raad. Met alle relevante omstandigheden die voortvloeien uit de uitspraak van de Hoge Raad wordt gedoeld op onder meer de volgende feiten. Als gevolg van het arrest van de Hoge Raad geldt de Won weer. De Won is nog voorwerp van geschil in een procedure bij het Gerechtshof Amsterdam (maar dit heeft geen opschortende werking). Uitgangspunt bij de destijds door mijn voorganger afgegeven aanwijzingen was, dat er twee levensvatbare bedrijven ontstaan na splitsing. De procedure voor splitsing die is neergelegd in de Won is destijds reeds doorlopen en de termijnen waarbinnen gesplitst had moeten zijn, zijn verstreken. Deze bedrijven moeten nu alsnog splitsen en met de ACM als toezichthouder hierover in overleg treden. De ACM streeft ernaar dat naleving van de wet voortvarend ter hand wordt genomen en ziet daarop toe met inachtneming van de vereiste zorgvuldigheid en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

De leden van de PvdA-fractie vroegen welke invloed de digitalisering van de economie en de ontwikkeling naar slimme netwerken hebben op de noodzaak van onafhankelijk netbeheer. De energienetwerken zijn van cruciaal belang voor de leveringszekerheid en daarmee voor onze samenleving en economie. Ontwikkelingen in de energiesector, bijvoorbeeld op het gebied van duurzame energie, maken dat er een uitdaging ligt om ook in de toekomst een betrouwbare energievoorziening te hebben tegen lage kosten. Slimme energienetwerken kunnen daarbij helpen. Gelet op de uitdagingen voor de toekomst is het belang van onafhankelijk netbeheer steeds groter. Een onafhankelijke partij die toegewijd en op de meest efficiënte manier zorgdraagt voor leveringszekerheid en de markt maximaal kan faciliteren is een onmisbare schakel voor een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening. Zonder onafhankelijke netbeheerder is er een risico dat ontwikkelingen en innovaties tegen worden gehouden omwille van de commerciële activiteiten van een geïntegreerd bedrijf.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben erop gewezen dat door de Minister van EZ in 2006 herhaaldelijk gesteld zou zijn dat de Won niet splitsing tot doel had, maar onafhankelijk netbeheer met gelijke toetreding van marktpartijen tot dit net. Zij wezen hierbij op een net dat in publieke handen beschermd is tegen buitenlandse overnames en tegen (financiële) problemen bij commerciële partijen. Volgens dezelfde leden hadden er andere keuzes gemaakt kunnen worden om datzelfde doel te bereiken en in dit kader vroegen zij of de Won niet met een welwillende blik en met de kennis van 2015 opnieuw zou moeten worden bekeken. In de Kamerbrief van 29 juni jl. heb ik benadrukt dat ik volledige splitsing nog steeds noodzakelijk acht, omdat ik groot belang hecht aan een onafhankelijk en publiek netbeheer in Nederland. De Won verzekert de onafhankelijkheid van het netbeheer, zodat betrouwbaarheid van het net wordt vergroot en eerlijke concurrentie mogelijk is. Door splitsing worden al deze doelen effectief gerealiseerd. De betrouwbaarheid van de netten wordt vergroot omdat de voor de energievoorziening vitale infrastructuren veilig worden gesteld. De netbeheerder voert zelf zijn wettelijke taken uit, heeft het onafhankelijke netwerk in publiek eigendom en beschikt over de hiervoor benodigde (financiële) middelen. Een afgesplitst netwerkbedrijf kent het voordeel dat het voor dergelijke investeringskeuzes niet afhankelijk is van een holdingbestuur, dat in de afweging de productie- en leveringsbelangen van de volledige holding betrekt. Hiermee wordt voorkomen dat de inkomsten uit de transportsystemen in productie- en leveringsactiviteiten vloeien of dat de risico’s van die activiteiten op de transportsystemen terugslaan. Volledige eigendomsontvlechting is het geëigende middel om afwenteling van risico’s die gepaard gaan met de uitvoering van activiteiten productie, handel en levering binnen een groep op het net te voorkomen. Doordat er een open netwerk beschikbaar is, kunnen alle leveranciers aan Nederlandse afnemers op gelijke basis op de markt opereren. Dit verlaagt de drempels voor nieuwe toetreders en draagt zo bij aan effectief werkende markten en zo laag mogelijke prijzen voor consumenten. Bovendien hebben Nederlandse energiebedrijven zo de ruimte zich te ontwikkelen op een Noordwest-Europese markt zonder dat de integriteit van de infrastructuur door risicovolle investeringen in gevaar komt. Zaken als een goede uitgangspositie voor nieuwe – tegenwoordig ook lokale – spelers, betaalbaar houden van de energievoorziening en het belang van kwalitatief goede netten, zijn in het kader van de energietransitie alleen maar belangrijker geworden. Als gevolg van verduurzaming van de energievoorziening de komende jaren zijn forse investeringen in de transportsystemen nodig. Er is dan ook geen reden om de invoering van de Won terug te draaien.

De leden van de SP-fractie stelden dat het doel van onafhankelijk netbeheer is behaald, ook bij de netten van niet gesplitste bedrijven als Eneco en Delta. Er is geen belemmering voor andere bedrijven in de regio’s van deze decentrale netten; niet voor switchende klanten en ook niet voor andere producenten. Deze leden gaven aan dat indien de Minister enige belemmering bij de decentrale netten van Stedin en Delta heeft geconstateerd, zij dat dan ook graag horen. Uit de signalen die Delta en Eneco thans afgeven, namelijk dat ze zonder netbeheer hun activiteiten in productie, levering en handel niet voort kunnen zetten op een manier zoals ze dat nu doen, leid ik af dat er nog geen sprake is van onafhankelijk netbeheer zoals ik dat met de Won voor ogen heb. Momenteel onderzoekt de ACM mogelijk marktverstorende activiteiten van netbeheerders en netwerkbedrijven. Zo heeft de ACM dit voorjaar een klacht van een energieleverancier ontvangen dat het productie- en leveringsbedrijf van Delta profiteert van de naamsbekendheid van netbeheerder Delta, door het gebruik van een gelijk(soortig)e naam en beeldmerk. Dit zou volgens de klager meebrengen dat hij als energieleverancier in het netwerkgebied van netbeheerder Delta moeilijk marktaandeel kan verwerven. Op basis van de Elektriciteits- en Gaswet is dat niet toegestaan. De ACM heeft naar aanleiding van deze klacht netbeheerder Delta opgedragen haar naam en beeldmerk te wijzigen. Daarnaast heeft Delta in juni jl. onder druk van de ACM een lening van het netwerkbedrijf aan het moederbedrijf beëindigd.

Deze leden vroegen of er geen latere CPB beschouwingen over de economische effecten van splitsing zijn geweest. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Won is in opdracht van de Commissie Validatie Splitsing Energiebedrijven in 2006 onderzoek gedaan door het CPB naar de voor- en nadelen van splitsing. Hierbij heeft het CPB ook alle alternatieven van splitsing in kaart gebracht.10 Het CPB heeft onder meer de welvaartseffecten van eigendomssplitsing afgezet tegen versterkte juridische scheiding en concludeert dat per saldo eigendomssplitsing de grootste welvaartseffecten heeft. Splitsing leidt, aldus het CPB, tot efficiëntiewinsten bij de netwerken, de groothandelsmarkt en de eindgebruikersmarkt, waarvan de voordelen terecht komen bij de afnemer. Het is nog niet mogelijk om uitspraken te doen over de effecten van de Won dan wel de Won te evalueren, omdat belangrijke delen hiervan in 2014 nog onverbindend waren en een aantal energiebedrijven de wettelijke verplichtingen niet heeft geïmplementeerd. Ook andere beleids- en marktontwikkelingen moeten worden meegewogen, waardoor het individuele effect van de verschillende ontwikkelingen niet goed kan worden gekwantificeerd. De signalen zijn dat de elektriciteitsmarkt in Nederland goed werkt nu de Nederlandse elektriciteitsprijzen en de mate van keuzevrijheid voor consumenten een positief beeld geven ten opzichte van omringende landen. Consumenten kunnen bijvoorbeeld kiezen uit een groot (en nog steeds toenemend) scala van aanbieders en doen dat ook. Waar in 2012 nog 12% overstapte van leverancier, was dat in 2014 al ongeveer 19%, één van de hoogste switchpercentages in de Europese Unie.

De leden van de fractie van de SP vroegen of ik op de door het Kamerlid Paulus Jansen gestelde vragen over een onderzoek van Price Waterhouse Coopers (PwC) kan reageren nu de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan. Eind 2013 is gevraagd of de conclusies van het rapport onderschreven worden en zo nee, of er bereidheid is om per omgaande een onafhankelijke evaluatie van de wet te laten uitvoeren. Daarnaast werd gevraagd waarom de verplichte afsplitsing van de netwerken van 100% publieke geïntegreerde energiebedrijven doorgezet moest worden nu gebleken zou zijn dat de beoogde maatschappelijke voordelen uitblijven, en er tegelijkertijd sprake zou zijn van negatieve effecten voor de twee resterende geïntegreerde bedrijven en Nederland – tegen de verwachting in 2006 – het enige Europese land is dat de splitsing van het eigendom van netbeheerders en productie- en leveringsbedrijven wettelijk voorschrijft. Het rapport van PwC is opgesteld in opdracht van Delta. PwC ziet niet aangetoond dat splitsing bijdraagt of zal bijdragen aan de beoogde beleidsdoelstellingen van de Won. Samenvattend kan ik het volgende constateren. De veranderende marktfactoren die in het rapport worden genoemd (zoals decentralisatie als de economische crisis) doen niet af aan nut en noodzaak van de Won. Het enige punt dat feitelijk kan worden vastgesteld door PwC is dat Europa niet heeft besloten tot verplichte splitsing van regionale netwerkbedrijven en dat de Won dus niet verplicht is ingevolge Europese wet- en regelgeving. Uitgangspunt van de Won is een onafhankelijk netwerk in publiek eigendom, hetgeen zorgt voor een adequate en structurele borging van de Nederlandse publieke belangen. De netbeheerder voert zelf zijn wettelijke taken uit, heeft het onafhankelijk netwerk in publiek eigendom en beschikt over de hiervoor benodigde (financiële) middelen. Geen enkel in Nederland opererend productie- of leveringsbedrijf mag een Nederlands net in handen hebben. Doordat er een open netwerk beschikbaar is kunnen alle leveranciers aan Nederlandse afnemers op gelijke basis op de markt opereren. Dit verlaagt de drempels voor nieuwe toetreders en draagt zo bij aan effectief werkende markten en zo laag mogelijke prijzen voor consumenten. In het rapport wordt niet aangetoond dat er aanwijzingen zijn dat eigendomssplitsing niet zal bijdragen aan een eerlijk concurrerende markt en een sterk netwerk.

De leden van fractie van de SP vroegen in hoeverre de motie Doek/Sylvester c.s. is nagekomen en of onafhankelijk netbeheer bij de ongesplitste bedrijven ooit in gevaar is geweest. In de motie Doek/Sylvester c.s. (Kamerstuk 30 212, nr. H) werd de regering verzocht het groepsverbod niet in werking te laten treden, tenzij duidelijk zou zijn dat in de Europese Unie zou worden overgegaan tot volledige eigendomssplitsing of het publiek en onafhankelijk netbeheer in gevaar zou komen. Dit laatste kon volgens de motie het geval zijn indien sprake zou zijn van het verrichten van buitenlandse activiteiten en/of het aangaan van internationale allianties danwel dat sprake zou zijn van concurrentieverstorende gedragingen. De motie is op 21 november 2006 met algemene stemmen aangenomen. De toenmalige Minister van Economische Zaken heeft zowel mondeling tijdens het debat als nadien schriftelijk bevestigd de motie naar de letter en de geest uit te voren en onverwijld met de Kamer in overleg te treden en het koninklijk besluit te slaan wanneer daar conform het dictum van de motie aanleiding toe zou bestaan. Op 7 juni 2007 heeft de toenmalige Minister van Economische Zaken middels een brief de Staten-Generaal op de hoogte gebracht van haar besluit om het groepsverbod in werking te laten treden op 1 juli 2008. Dit besluit was gebaseerd op de waardering van de in gang gezette ontwikkeling van verdere expansie van (buitenlandse) commerciële activiteiten door de toen (nog) geïntegreerde energiebedrijven sinds 21 november 2006 (o.m. de aankoop van Indaver door Delta en de publiek geuite wens van Nuon en Essent om ook in het buitenland actief te worden). Deze ontwikkelingen en activiteiten leidden tot de conclusie dat deze risico’s voor het publiek en onafhankelijk netbeheer met zich mee konden brengen. De toenmalige Minister van Economische Zaken heeft toen onder meer aangegeven dat een Europese aanpak geen noodzakelijke voorwaarde is voor eigendomsontvlechting op nationaal niveau gelet op het belang van de bescherming van het Nederlandse netwerk. De Staten-Generaal heeft hiermee ingestemd. Tevens is aangegeven dat het besluit niet gebaseerd was op individuele gevallen en dat het beoordelen en duiden van elk individueel geval van uitbreiding van commerciële activiteiten aan de hand van de motie Doek/Sylvester c.s. een omvangrijke toezichtsinspanning zou vergen. Ook zou een dergelijk oordeel periodiek moeten worden herhaald omdat een bepaalde activiteit mogelijk nu geen gevaar oplevert voor het onafhankelijk netbeheer, maar het onvoorspelbaar zou zijn of dat een jaar later in de snel veranderende wereld ook nog zou gelden. Negatieve invloeden van commerciële activiteiten op het netbeheer dienen te allen tijde voorkomen te worden. Het groepsverbod voorkomt dit.

De leden van de fractie van de SP vroegen of het een feit is dat de werking van de energiemarkt zonder groepsverbod uitstekend geduid kan worden omdat een groepsverbod niet bindend was. Het groepsverbod was weliswaar niet verbindend, maar werd door het merendeel van de bedrijven wel nageleefd. Het beeld dat de energiemarkt uitstekend heeft gefunctioneerd zonder groepsverbod is dan ook onjuist.

De leden van de SP-fractie vroegen of uit het antwoord op de vraag of zich afgelopen jaren enig conflict heeft voorgedaan inzake misbruik van monopolie door een van de niet volledig (juridisch en economisch) gesplitste energiebedrijven (vraag 3 uit de bijlage van de Kamerbrief van 29 juni jl.), gelezen kan worden, dat er geen misbruik van de monopoliepositie is geconstateerd. Alleen voor netbeheeractiviteiten geldt een wettelijk monopolie. Voor productie, levering en handelsactiviteiten is dat niet het geval, deze activiteiten spelen zich af in een vrije markt. Momenteel onderzoekt de ACM mogelijk marktverstorende activiteiten van netbeheerders en netwerkbedrijven.

De fractieleden van de SP vroegen of distributiesysteembeheerders gebruik kunnen maken van alternatieven voor netverzwaring. Het vraagstuk rond het blijven verzwaren van netten of het inzetten op sturing van vraag en aanbod is complex. Duidelijk is dat sturing van vraag en aanbod al dan niet in combinatie met opslag interessante mogelijkheden biedt om kosten van netverzwaring te voorkomen. Het betekent echter ook dat er daarmee gekozen zou worden voor een systeem dat op piekmomenten afhankelijk is van bereidheid van burgers en bedrijven om verbruik of productie in de tijd te spreiden. Als die bereidheid er op enig moment niet is, zal ingegrepen moeten worden om te voorkomen dat het systeem overbelast raakt en componenten beschadigd raken. Wie krijgt de bevoegdheid om in te grijpen door burgers of bedrijven tijdelijk af te koppelen van het net? Op basis waarvan wordt die keuze gemaakt? Hoe kan worden geborgd dat energie voor iedereen op alle momenten tegen een redelijke prijs beschikbaar blijft? Deze vragen zijn maar een voorbeeld van hoe complex vraagstukken en de uitwerking daarvan op de energiemarkt kunnen zijn. Bij een onderwerp dat zo belangrijk is in het dagelijks leven als energie is een stapsgewijze aanpak daarom verstandig. Om deze reden is in het voorstel voor een Elektriciteits- en Gaswet (Kamerstuk 34 199) gekozen voor ruimere mogelijkheden tot experimenten, zodat op basis van praktijkervaring tot robuuste oplossingen gekomen kan worden. Tot die tijd is een net dat voldoende transportcapaciteit heeft het uitgangspunt.

Dezelfde leden vroegen waarom er een experimenteer-AMvB is waarin het netbeheer, productie en levering in één hand kunnen zijn en of een scheiding tussen netbeheer enerzijds en productie en levering anderzijds in de toekomst een belemmering kan zijn. De scheiding tussen netbeheer enerzijds en productie en levering anderzijds zal in de toekomst geen belemmering vormen. Voor een nadere uitleg wordt kortheidshalve verwezen naar het antwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie naar de invloed van digitalisering van de economie en de ontwikkeling van slimme netwerken op de noodzaak van onafhankelijk netbeheer. De reden dat de experimenten-AMvB ruimte biedt voor het in één hand hebben van netbeheer, productie en levering is dat vanuit verschillende lokale initiatieven is aangegeven dat behoefte bestaat om zaken zelf ter hand te nemen als alternatief voor een openbaar net met meer centrale productie en levering. De vraag is of dit (ook op langere termijn) voordelen kan bieden voor een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening. Door te experimenteren kan hier ervaring mee worden opgedaan en kan worden beoordeeld of het verstandig is structureel ruimte te bieden voor lokale oplossingen als alternatief voor een openbaar net beheerd door een onafhankelijke netbeheerder. Hierbij is van belang om twee zaken op te merken. In de eerste plaats zal het net bij dit soort experimenten in handen zijn van de eindgebruikers die hier vrijwillig voor kiezen en zelf als mede-eigenaar direct hun belangen behartigen. Dit is bij netgebruikers die op een net zitten dat in handen is van een bedrijf dat ook productie en levering heeft niet het geval. Daarnaast gaat het om het kunnen bieden van een alternatief en niet een vervanging; het staat de mensen te allen tijde vrij om alsnog een aansluiting aan te vragen op het openbare net dat wordt beheerd door een onafhankelijk netbeheerder.

De leden van de SP-fractie vroegen of netbeheerders is samenspraak met aangeslotenen pieken mogen afvlakken via vraag- en aanbodsturing.

Kortheidshalve wordt voor de beantwoording van deze vraag verwezen naar beantwoording van de vraag van de SP-fractie over alternatieven voor netverzwaring.

De leden van de SP-fractie vroegen voorts of laadpalen behoren tot het gereguleerde domein van netbeheerders en waarom dit soort commerciële activiteiten binnen netwerkbedrijven niet marktverstorend werken, terwijl dit bij productie en levering wel zo zou zijn. Het aanleggen of beheren van laadinfrastructuur behoort niet tot de wettelijke taken van een netbeheerder. Het is wel één van de toegestane commerciële activiteiten die het netwerkbedrijf mag verrichten nu dit infrastructurele activiteiten zijn. Dit wordt ook expliciet voorgesteld in het voorstel voor een Elektriciteits- en Gaswet (Kamerstuk 34 199). De grens ligt bij het aanbieden van laaddiensten; dat is netwerkbedrijven niet toegestaan, omdat dit handel in en levering van elektriciteit met zich mee zou brengen. Dat is ook precies het onderscheid met productie- en leveringsactiviteiten binnen het netwerkbedrijf. Waar het ter beschikking stellen van infrastructuur aan marktpartijen in beginsel niet de onafhankelijkheid van het netbeheer kan aantasten is dat bij productie en levering wel het geval, bijvoorbeeld doordat de netbeheerder dan een rechtstreeks belang heeft om concurrenten niet op gelijke wijze of voorwaarden toegang te geven tot het net.

De leden van de fractie van de SP vroegen of de Won gaat voorkomen dat na splitsing van Delta en Eneco onderdelen worden overgenomen door buitenlandse bedrijven. Een van de doelstellingen van de Won is het behoud van onafhankelijk netbeheer in publieke eigendom. Commerciële avonturen met de energienetwerken behoren tot de verleden tijd. Daarmee is het belang van de Nederlandse consument beschermd. Tegelijkertijd biedt het binnenlandse en buitenlandse leveranciers ook de mogelijkheid om op gelijke voorwaarden die Nederlandse consument te bedienen. De Nederlandse en Europese mededingingsautoriteiten moeten waken dat er geen onaanvaardbare marktconcentraties zullen optreden. Overigens is het aan de aandeelhouders van de productie- en leveringsbedrijven om te besluiten of zij afstand doen van hun aandelen, aan wie ze dat doen en wanneer. Er is geen verplichting voor aandeelhouders om aandelen in commerciële activiteiten te verkopen.

De leden van de fractie van de SP vroegen of het niet zo is dat pas sprake is van een eerlijker speelveld wanneer ook bij buitenlandse bedrijven sprake is van splitsing en of de Minister kan toelichten waaruit dat gelijke speelveld bestaat, wanneer buitenlandse ongesplitste bedrijven de Nederlandse productie- en leveringsmarkt bedienen. Voor de beantwoording op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar een antwoord op een vraag van de VVD-fractie over het gelijke speelveld.

Dezelfde leden vroegen of bedrijven met een netwerk in binnen- of buitenland voordelen hebben bij investeringen ten opzichte van bedrijven zonder netwerk gezien de credit rating en waarom ongesplitste, buitenlandse bedrijven mogen leveren en produceren terwijl Delta en Eneco eerst gedwongen moeten splitsen. Vermogensverschaffers en ratingbureaus beoordelen de kredietwaardigheid van (energie)bedrijven op basis van een groot aantal factoren. Hierbij speelt onder andere een rol: de schaalgrootte van een (energie)bedrijf, het type activiteiten dat zij onderneemt, diversificatie van deze activiteiten, hoe risicovol deze activiteiten worden ingeschat, de waarde van haar bezittingen (onderpand), de verhouding tussen vreemd en eigen vermogen en andere bedrijfseconomische factoren. Het ligt voor de hand dat bij de beoordeling van de kredietwaardigheid van een (energie)bedrijf het eigendom van een energiesysteem een rol speelt, maar er is geen inzicht in welke mate dit eigendom de beoordeling (positief) beïnvloedt. Voorts verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op de vragen van de fractieleden van de VVD over het gelijke speelveld.

De leden van de SP-fractie vroegen naar de interesse in grootschalige investeringen in energie, die vooral zou bestaan bij ongesplitste bedrijven. Er is brede belangstelling voor grootschalige investeringen in energieproductie, bijvoorbeeld voor windenergie op zee. Dit kunnen aantrekkelijke investeringen zijn die ook kunnen bijdragen aan de duurzaamheidsstrategie van een bedrijf. Het is zeker niet zo dat er alleen interesse zou bestaan bij ongesplitste energiebedrijven. Wel is duidelijk dat voor dit soort investeringen een zekere slagkracht nodig is. Er zijn genoeg bedrijven zonder energienetten die een dergelijke slagkracht hebben. Het is niet wenselijk dat de Nederlandse netten worden gebruikt om het risico van dit soort investeringsprojecten te dragen. Het is aan de andere Europese lidstaten om voor zichzelf te bepalen of zij wel toestaan dat (in Nederland) investeringen worden gedaan waarvan de risico’s kunnen terugslaan op hun netten en daarmee op hun inwoners.

De leden van de SP-fractie vroegen wat de voordelen van een Nederlands groepsverbod zijn ten opzichte van het buitenland nu Europa geen groepsverbod (op distributieniveau) oplegt. In dit kader vroegen zij of splitsing kwalificeert als een maatregel waarover het parlement zich uitgebreider moet laten informeren om zelfstandig te kunnen inschatten wat de implicaties van EU-regelgeving zijn. De kern van de Won richt zich op een adequate en structurele borging van Nederlandse publieke belangen doordat het onafhankelijk netwerk in publiek eigendom is. Zonder groepsverbod blijven kruissubsidies mogelijk, blijft het ongelijk speelveld op de Nederlandse markt bestaan, wordt de kwaliteit van de netten niet optimaal geregeld en blijven gemeenten en provincies gedwongen aandeelhouder van bedrijven met risicovolle activiteiten. Met het groepsverbod is het belang van de Nederlandse consument beschermd. Omdat andere lidstaten geen groepsverbod kennen, kunnen genoemde risico’s zich bij de buitenlandse geïntegreerde bedrijven wel voordoen. Wat betreft het kunnen inschatten door het parlement van de implicaties van EU-regelgeving merk ik op dat de Won juist geen EU-maatregel is maar een nationale wet.

De leden van de SP-fractie verzochten om een reactie op recente uitspraken van Europese branchevereniging Eurelectric over «ownership unbundling». De aangehaalde uitspraken van Eurelectric maken onderdeel uit van een reactie op een consultatie van de Council of European Energy Regulators (CEER) over de toekomstige rol van regionale netbeheerders (DSO’s). Het ging daarbij specifiek om de vraag in hoeverre aanpassing van bestaande «ownership unbundling» regels nodig is voor de ontwikkeling van nieuwe diensten ten behoeve van consumenten. Eurelectric stelde dat aanpassing van deze regels daarvoor niet nodig is. Deze uitspraak staat los van de in Nederland gemaakte keuze voor volledige eigendomsontvlechting op distributieniveau. Nederland hecht groot belang aan een onafhankelijk en publiek netbeheer. Volledige eigendomsontvlechting is het geëigende middel om de risico’s die gepaard gaan met de uitvoering van activiteiten van publiek netbeheer en productie en levering binnen één groep, weg te nemen (groepsverbod).

De leden van de SP-fractie wilden graag een reactie op het feit dat in Duitsland juist een omgekeerde beweging – namelijk integratie van netten, productie en levering door bijvoorbeeld EON en RWE – van start gaat. Daarnaast wilden deze leden graag ook een reactie op de introductie van een nieuwe Duitse wet die moet gaan voorkomen dat energiebedrijven zich gaan splitsen om daarmee kosten te gaan ontduiken die samenhangen met de ontmanteling van de kerncentrales.11 In Duitsland geldt geen groepsverbod zoals in Nederland. Dit betekent dat het energiebedrijven tot op heden is toegestaan om in geïntegreerde vorm te opereren op de markt. Wel is er sprake van administratieve scheiding als gevolg van de eisen uit het derde energiepakket. Veranderingen hierin zijn niet aan de orde. Er is in dat opzicht dus geen sprake van een «nieuwe trend». Tegelijkertijd speelt in Duitsland, in het kader van de «Atomausstieg», de discussie of de eigenaren van kerncentrales wel voldoende middelen opzij hebben gelegd om hun kerncentrales te ontmantelen en op een verantwoorde manier omgaan met het overblijvende radioactief afval. Het wetsvoorstel waar de SP-fractie naar verwijst is zeer recent ter consultatie openbaar gemaakt. Dit wetsvoorstel bevat regels die het reguliere Duitse aansprakelijkheidsrecht doorbreken door een specifiek aansprakelijkheidsregime in te stellen voor zowel de huidige dochters als moederbedrijven van de dochtermaatschappijen die kerncentrales exploiteren in Duitsland. Het wetsvoorstel bepaalt dat de moedermaatschappij zijn aansprakelijkheid voor ontmantelingskosten niet kan ontlopen door de dochtermaatschappij die de kerncentrale exploiteerde te verkopen aan een derde of door de dochtermaatschappij failliet te laten gaan. De aansprakelijkheid blijft nog steeds bij de (oorspronkelijke) moedermaatschappij. Ook als deze zelf wordt overgenomen of wordt opgesplitst, blijft de aansprakelijkheid meegaan waardoor dus een overnemende partij ook aansprakelijk kan worden gesteld. De bijzondere aansprakelijkheid wordt pas opgeheven als het nucleaire afval in de definitieve eindberging is ondergebracht en de daarmee gepaard gaande kosten door de betrokken energiebedrijven zijn betaald. De Duitse regering wil voorkomen dat de Duitse overheid cq. de belastingbetaler uiteindelijk toch voor een deel van de kosten op draait, bijvoorbeeld – in het geval van EON – op het moment dat EON zijn conventionele productieactiviteiten (kernenergie, stroomopwekking uit kolen- en gascentrales) afstoot. De splitsing van EON in een conventioneel en niet-conventioneel deel betreft geen eigendomssplitsing als gevolg van Europese of nationale regels, maar komt voort uit een interne strategieverandering van EON in reactie op de komst van hernieuwbare energie. Overigens merk ik op dat EON inmiddels bekend heeft gemaakt haar voorgenomen splitsingsplannen stop te zetten.12 Het is niet aan mij om de keuzes van andere lidstaten te beoordelen. Wel constateer ik dat bedrijven in Duitsland nog steeds in geïntegreerde vorm kunnen blijven opereren. Daardoor bestaat het risico dat verliezen die gepaard gaan met verlieslatende commerciële productie- en leveringsactiviteiten of riskante investeringsplannen afgewenteld worden op het netwerkbedrijf. Met de Won proberen we deze risico’s in Nederland zo klein mogelijk te maken.

De leden van de fractie van de SP vroegen bevestiging op de vraag of artikel 9, eerste lid van de elektriciteits- en gasrichtlijnen (richtlijnen 2009/72 en 2009/73) inderdaad enkel betrekking heeft op transmissiesysteembeheerders en niet op distributiesysteembeheerders. Verder vroegen deze leden of de term «systeembeheerder» in de memorie van toelichting uit het wetsvoorstel STROOM gelezen moet worden als transmissiesysteembeheerder. Artikel 9, eerste lid, van genoemde richtlijnen is enkel van toepassing op transmissiesysteembeheerders. De term «systeembeheerders» in de memorie van toelichting bij het voorstel voor een Elektriciteits- en Gaswet duidt in beginsel op distributiesysteembeheerders en transmissiesysteembeheerders. In alinea’s die specifiek over transmissiesysteembeheerders of distributiesysteembeheerders gaan is een enkele keer omwille van leesbaarheid de term «systeembeheerder» gebruikt waar het enkel betrekking heeft op TSO’s. Uit de context wordt dan duidelijk wat is bedoeld.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom in de Kamerbrief van 29 juni jl. de termen Distribution System Operators (DSO’s) en Transmission System Operators (TSO’s) door elkaar worden gebruikt en wezen in dit kader op een lijst van gecertificeerde TSO’s die niet thuis zou horen in de discussie over de Won. Het antwoord waarnaar de leden van de SP-fractie verwijzen, is een antwoord op een vraag waarom andere EU-lidstaten niet gekozen hebben voor verplichte economische splitsing van geïntegreerde energiebedrijven. In het antwoord wordt zowel aandacht besteed aan ontvlechtingseisen voor TSO’s als DSO’s, omdat de vraag zich niet specifiek richtte op ontvlechting van distributiesystemen en omdat de vraagstukken en publieke belangen die gemoeid zijn met ontvlechting van netbeheerders op beide niveaus voor een belangrijk deel overeenkomen. Dit is ook als zodanig in de inleiding van het antwoord vermeld. Er is dus geenszins sprake van naar behoefte door elkaar gebruiken van termen. De lijst waar de leden naar verwijzen is ter illustratie toegevoegd (het betreft inderdaad een bijlage bij Kamerstuk 28 165, nr. 179) om aan te geven dat Nederland niet de enige lidstaat is geweest die gekozen heeft voor volledige eigendomsontvlechting op transmissieniveau.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom wordt vastgehouden aan splitsing terwijl andere EU-lidstaten hierin Nederland niet zijn gevolgd en dit een kop op EU-wetgeving betekent. Met uitvoering van de motie Doek/Sylvester c.s. werd het groepsverbod ingevoerd. De keuze om hiertoe over te gaan stond los van wat andere Europese landen zouden besluiten, zoals ook door de toenmalige Minister is aangegeven bij de keuze om tot invoering van het groepsverbod over te gaan. Hoofdreden voor invoering vormden diverse ontwikkelingen die risico’s voor het publiek en onafhankelijk netbeheer met zich konden brengen. De doelstellingen van de Won zijn onverminderd actueel. Niet splitsen betekent dat onder de huidige omstandigheden de netbeheerders steeds meer het risico lopen dat hun financiële buffers worden aangesproken om onrendabele productie in stand te houden.

Deze leden vroegen hoe hard de Europese richtlijnen stellen dat na een keuze voor eigendomsontvlechting een andere optie niet meer mogelijk is. De derde elektriciteitsrichtlijn biedt lidstaten in beginsel drie opties om de onafhankelijkheid van hun transmissienetten vorm te geven: volledige eigendomsontvlechting (OU, Ownership Unbundling), aanwijzing van een onafhankelijke systeembeheerder (ISO, Independent System Operator) of aanwijzing van een onafhankelijke transmissiebeheerder (ITO, Independent Transmission Operator). Daarbij geeft de richtlijn duidelijk aan dat lidstaten alleen kunnen afzien van volledige eigendomsontvlechting ingeval het transmissiesysteem op 3 september 2009 toebehoorde aan een verticaal geïntegreerd bedrijf. Dit was in Nederland niet het geval. Daarmee is voor transmissienetten de variant OU de enige mogelijke optie voor Nederland.

De leden van de SP-fractie vroegen op welke wijze een aandelenruil tussen landelijke netbeheerders uit verschillende lidstaten economische prikkels kan versterken en welk ander doel er kan zijn dan voorzien in een kapitaalbehoefte. Een aandelenruil gaat verder dan een samenwerkingsovereenkomst waarbij het eigendom van de samenwerkende partners gescheiden blijft. Een samenwerking met aandelenruil creëert de prikkels om de belangen gelijk te schakelen, de lusten en lasten evenwichtig te delen en de samenwerking duurzaam in stand te houden. Op die manier kan de samenwerking continu hoog op de agenda blijven en kunnen de gewenste gezamenlijke beslissingen ter bevordering van het publieke belang tot stand komen. Een eventuele kapitaalbehoefte is niet een reden om een aandelenruil aan te gaan, maar een aandelenruil kan wel degelijk invloed hebben op de kapitaalpositie van de betreffende netbeheerder, alhoewel dit mogelijke effect naar verwachting gering is. De invloed van een samenwerkingsvorm op de kapitaalbehoefte zal daarbij van geval tot geval verschillen. Een aandelenruil waarbij bijvoorbeeld pakketten van gelijke waarde worden uitgewisseld zal in principe geen effect hebben op de kapitaalbehoefte. Een aandelenruil met pakketten van verschillende waarde kan resulteren in een bijbetaling van één van de partijen, dit kan het geval zijn wanneer TenneT of Gasunie aandelen zou wisselen met een (veel) kleinere partij. De bijbetaling zou in dit geval een positief effect hebben op de kapitaalpositie (en daarmee de kapitaalbehoefte doen verminderen). De effecten op de kapitaalspositie zullen worden meegewogen wanneer zich een concrete casus presenteert.

De leden van de SP fractie vroegen of de inkomsten uit het netbeheer (gereguleerd domein) bij de geïntegreerde bedrijven Eneco of Delta dan nu wel ingezet worden voor het productie- en leveringsbedrijf (kruisfinanciering). Ook vroegen deze leden of de Minister concrete aanwijzingen heeft dat de inkomsten uit netbeheer tegen de regels wel voor de productie- en leveringsbedrijven worden ingezet. Thans heeft de ACM geen concrete aanwijzingen voor ongeoorloofde kruissubsidiëring. Daarbij teken ik aan dat het zeer lastig is voor de ACM om zoiets te constateren in een ongesplitste situatie. Ik maak mij zorgen over de signalen die Delta en Eneco thans afgeven, namelijk dat ze zonder netbeheer hun activiteiten in productie, levering en handel niet voort kunnen zetten op een manier zoals ze dat nu doen. Ik leid daaruit af dat er nog geen sprake is van onafhankelijk netbeheer zoals dat met de Won is beoogd.

De leden van de SP-fractie vroegen of ik in mijn antwoord op de vraag 1) of splitsing in het licht van de huidige marktomstandigheden nog steeds noodzakelijk is en 2) wat de voor- en nadelen van de situatie waarin geïntegreerde bedrijven naast gesplitste geprivatiseerde bedrijven opereren (vraag 4 en 5 in de bijlage bij de Kamerbrief van 29 juni jl.) duidelijk wil maken dat geïntegreerde bedrijven in Nederlands eigendom «risico’s afwentelen» en «inkomsten» uit distributienetten in zeker zin onjuist inzetten. In het antwoord geef ik aan dat juist in een periode waarin productie in zwaar weer verkeert, een risico dat de inkomsten uit de netten in productie- en leveringsactiviteiten vloeien of dat de risico’s van die activiteiten op de netten terugslaan. Of hier daadwerkelijk sprake van is, is aan de toezichthouder op de naleving van de Won, de ACM, om aan te tonen.

De leden van de SP-fractie vroegen of er een feitelijke aanleiding bestaat om te stellen dat de distributienetten van Stedin en DNWB van mindere kwaliteit zijn dan de netten van andere netbeheerders. Uit de factsheets kwaliteit die ACM jaarlijks publiceert voor alle netbeheerders blijkt dat Stedin en DNWB (recent omgedoopt tot Enduris) op sommige onderdelen beter scoren dan het landelijk gemiddelde en op andere onderdelen slechter. Er is daarom geen aanleiding om te stellen dat de netten van Stedin en DNWB structureel van mindere kwaliteit zijn dan de netten van andere netbeheerders.

De leden van de SP-fractie vroegen of ik op de hoogte ben van onder druk staande bedrijfsresultaten van Duitse energieproducenten. Zij vroegen tevens of de Minister kan verklaren waarom er desondanks in Duitsland geen roep is om een groepsverbod en met welke redenen de Minister vervolgens besluit om dat wat in Duitsland zo goed werkt juist in Nederland verboden wordt. Ik ben in het algemeen op de hoogte van de bedrijfsresultaten van de Duitse energiebedrijven. Verklaringen over het wel of niet invoeren van een groepsverbod in Duitsland kan ik echter niet geven omdat het hier gaat om de keuze van een individuele lidstaat. Ik ben verantwoordelijk voor het functioneren van de Nederlandse energiemarkt en daar maak ik mij, onder meer met de Won, sterk voor.

De leden van de SP-fractie vroegen naar de toekomst van de kerncentrale Borssele in het geval van splitsing. Daarbij vroegen zij in het bijzonder naar de verplichtingen van amovering van de kerncentrale en het in nationale handen houden van het eigendom van de kerncentrale. Zoals ik in mijn antwoord op een soortgelijke vraag van de VVD-fractie heb aangegeven, is de positie van de kerncentrale tot aan de uiteindelijke amovering onderwerp van gesprek bij de behandeling van het splitsingsproces en heeft dit mijn bijzondere aandacht.

De leden van de SP-fractie constateerden dat er een verschil bestaat tussen de opvattingen bij het Rijk en Delta/Eneco over werkgelegenheidsverlies en vroegen of de Minister bereid is hiernaar onderzoek te doen. Voor het antwoord op deze vraag verwijs naar de eerdere antwoorden op de vragen van de VVD-fractie over werkgelegenheid.

De leden van de SP-fractie vroegen of onderzocht kan worden wat de voor- en nadelen van de Won voor de energietransitie zijn. Het is lastig om specifiek in beeld te brengen wat de effecten de Won zijn op de energietransitie. Er zijn allerlei zaken van invloed op de energietransitie, zoals (fiscale) stimulering, maatschappelijk draagvlak en marktontwikkelingen. Het is in een dergelijke constellatie niet goed mogelijk om een diepgaande analyse te maken van het losstaande effect van één aspect. Wel kan in meer algemene zin gezegd worden dat onafhankelijk netbeheer van groot belang is voor het kunnen faciliteren van nieuwe ontwikkelingen die de energietransitie mogelijk maken. Kortheidshalve wordt hieromtrent verwezen naar een vraag van de leden van de PvdA-fractie naar de invloed van digitalisering van de economie en de ontwikkeling van slimme netwerken op de noodzaak van onafhankelijk netbeheer.

De leden van de SP-fractie vroegen of een aantal specialisten in Europees recht kunnen onderzoeken of afzien van splitsing op problemen met Europa stuit. Daarnaast vragen dezelfde leden of Europa geïnteresseerd is in de wijze waarop richtlijnen door de individuele lidstaten worden geïmplementeerd. Europese regelgeving stelt alleen splitsing op transmissieniveau verplicht. Indien de leden van de SP-fractie doelen op de hypothetische situatie dat in Nederland de regels over splitsing op distributieniveau worden teruggedraaid, geldt dat dit binnen de Europese regels past. Wel dient dan te worden voldaan aan de op Europees niveau geldende minimumeisen qua onafhankelijkheid voor distributiesysteembeheerders.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vroegen wat de economische gevolgen zijn voor het verder doorvoeren van de Won en in hoeverre doorvoering van het groepsverbod gevolgen heeft voor de werkgelegenheid. Ook vroeg deze fractie of met recent onderzoek aangetoond kan worden welke gevolgen de wet onafhankelijk netbeheer ten aanzien van de splitsing van regionale netbeheerder en levering- en productiebedrijven ten algemene heeft gehad. Zie hiervoor mijn antwoord op vergelijkbare vragen van de leden van de SP-fractie en van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie vroegen in hoeverre de splitsing van distributienetten voort komt uit een Europese verplichting. Ook vroegen deze leden of ik beaam dat artikel 9, lid 1 van de richtlijn 2009/72 enkel transmissiesysteembeheerders betreft en niet distributiesysteembeheerders. De splitsing bij distributienetten vloeit niet voort uit een Europese verplichting. Artikel 9, lid 1 richtlijn 2009/72 is enkel van toepassing op transmissiesysteembeheerders.

De leden van de fractie van het CDA vroegen of, gezien er geen Europese verplichting is om de distributienetwerken te splitsen, het niet de voorkeur heeft om de wet onafhankelijk netbeheer op te schorten. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op een vraag van de leden van de SP-fractie over Europese verplichtingen.

De leden van de CDA-fractie vroegen of het niet verstandig zou zijn om de Europese regelgeving voor de energiemarkt exact over te nemen. Nederland voldoet aan alle implementatieverplichtingen voor de op Europees niveau geldende richtlijnen op het energiedomein. Voor distributiesysteembeheerders geldt vooralsnog geen Europese plicht tot volledige eigendomsontvlechting. Het kabinet zet zich in voor een goed werkende Europese energiemarkt. Dit betekent echter niet dat zaken die ik van cruciaal belang acht voor de energievoorziening en die passen binnen de Europese kaders niet regel voordat het in de hele Europese Unie gelijk is. Wel gelden er eisen op het gebied van onafhankelijkheid. In mijn brief van 29 juni jl. aan uw Kamer heb ik benadrukt dat ik volledige splitsing op regionaal niveau in Nederland nog steeds noodzakelijk acht en groot belang hecht aan een onafhankelijk en publiek systeembeheer.

Deze leden vroegen daarnaast of de verwachting is dat andere Europese lidstaten overgaan tot invoering van een groepsverbod tussen netwerkbedrijven en productie- en levering. Tot op heden hebben andere lidstaten geen groepsverbod tussen netwerkbedrijven en productie- en leveringsbedrijven ingevoerd. Wel is vanuit Spanje belangstelling getoond voor het Nederlandse model. Daarnaast is in Duitsland een aantal malen overwogen een regionaal netwerk weer door de lokale overheid te laten beheren en te ontkoppelen van de grote energieconcerns. Zo is er een precedent in Hamburg, waar het energienetwerk van het geïntegreerde energiebedrijf is aangekocht door de deelstaat.

Ook vroegen de leden van de CDA-fractie of het ten goede zou komen aan het Europees speelveld als de splitsing tussen bedrijven van distributienetten en productie- en leveringsbedrijven in Nederland pas wordt geëffectueerd op het moment dat in andere lidstaten energiebedrijven worden verplicht netwerkbedrijven van distributienetten en productie- en leveringsbedrijven te splitsen. Voor het kabinet staan de publieke belangen van een duurzame, betaalbare en betrouwbare energievoorziening centraal. In dit kader worden de beleidsdoelen en instrumenten van het kabinet vastgesteld. Ik acht het met het oog op de leveringszekerheid en het functioneren van de afnemersmarkt van groot belang dat er sprake is van onafhankelijke netten in publieke eigendom. Voor het grootste deel van de Nederlandse distributienetten is dit nu gerealiseerd. Het kabinet acht het van belang dat dit nu ook gebeurt voor de resterende netten. Productie en levering is inmiddels enerzijds een (Noordwest) Europese markt geworden en anderzijds juist ook een lokale activiteit. Het eigendom van distributienetten wordt daarentegen in hoge mate nationaal bepaald. De Europese wet- en regelgeving doet hier voor wat betreft distributienetten ook geen uitspraken over. De Europese wet- en regelgeving richt zich ook niet op wel of niet publiek eigendom. Het kabinet zet zich in voor een goed werkende Europese energiemarkt. Dit betekent echter niet dat zaken die het kabinet van cruciaal belang acht voor de nationale energievoorziening en die passen binnen de Europese kaders niet worden geregeld voordat het in de hele Europese Unie gelijk is.

De leden van de CDA-fractie vroegen of de Minister kan aangeven hoe de motie Doek/Sylvester c.s. is uitgevoerd. Zie hiervoor het antwoord op een soortgelijke vraag van de SP-fractie over de motie Doek/Sylvester c.s.

Dezelfde leden vroegen of andere Europese lidstaten hun systeembeheerders van distributiesystemen van productie- en leveringsbedrijven hebben gesplitst. Europese regelgeving stelt splitsing op regionaal niveau niet verplicht. Voor lidstaten is er tot op heden dan ook geen expliciet keuzemoment geweest om op basis van Europese regels tot splitsing op distributieniveau over te gaan. De eigendomssituatie verschilt sterk per lidstaat. Op dit moment is eigendomsontvlechting alleen in Nederland verplicht gesteld.

Dezelfde leden vroegen hoe ik de creditrating voordelen inschat van bedrijven die in het buitenland netwerken bezitten bij grote investeringen ten opzichte van bedrijven die geen netwerk bezitten. Kortheidshalve verwijs ik naar de beantwoording van een vergelijkbare vraag van de leden van de PvdA-fractie over voordelen bij investeringen door eigendom van een netwerk.

De leden van de fractie van het CDA vroegen of het groepsverbod proportioneel is ten opzichte van het doel van de Won, namelijk de leveringszekerheid. Ook vroegen zij of het mogelijk is om de leveringszekerheid te garanderen zonder splitsing, zoals in andere Europese lidstaten. Leveringszekerheid wordt nagestreefd door het publiek en onafhankelijk netbeheer dat de Won voorschrijft. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld zijn de maatregelen in de Won geschikt en proportioneel voor de beoogde bescherming van de publieke belangen en dus toelaatbaar zijn onder het EU-Verdrag. Voor het antwoord op de vraag van deze fractie of het ook mogelijk is om de leveringszekerheid te garanderen zonder splitsing, verwijs ik naar de antwoorden op eerdere vragen hierover van de leden van de SP-fractie.

De leden van de CDA-fractie vroegen of ik kan aantonen dat publiek en onafhankelijk beheer van de distributienetten ooit in gevaar was bij ongesplitste bedrijven in Nederland. Het groepsverbod is op basis van de motie Doek/Sylvester cs. later in werking getreden op het moment dat het publiek en onafhankelijk netbeheer in gevaar zou komen. Dit kon, conform de motie, het geval zijn indien sprake zou zijn van het verrichten van buitenlandse activiteiten en/of het aangaan van internationale allianties danwel dat sprake zou zijn van concurrentieverstorende gedragingen. Dit was in 2007 het geval. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar het antwoord op een vraag van de leden van de SP-fractie over de motie Doek/Sylvester cs.

De leden van de CDA-fractie vroegen of er belemmeringen zijn voor aangeslotenen van Stedin en DNWB als producent of bij het switchen van leverancier. Er zijn mij geen signalen bekend dat sprake is van daadwerkelijke belemmeringen. Wel is het beeld dat in het werkgebied van Stedin en DNWB relatief veel aangeslotenen klant zijn bij de aan de netbeheerder gelieerde leveranciers (Eneco respectievelijk Delta). Dit is deels een historische situatie, maar kan mogelijk ook komen door de misvatting dat het klant zijn bij een geïntegreerd bedrijf voordelen biedt of doordat aangeslotenen het onderscheid tussen een netbeheerder en een leverancier niet scherp hebben. Op dit laatste punt is DNWB recentelijk door de ACM aangesproken voor wat betreft het delen van naam en beeldmerk met de commerciële leveringstak van het bedrijf. DNWB heeft naar aanleiding daarvan een naamsverandering doorgevoerd en heet nu Enduris.

De leden van de CDA-fractie vroegen of ik aanwijzingen heb dat de inkomsten uit netbeheer bij Eneco en Delta tegen de regels in voor de productie- en leveringsbedrijven worden ingezet. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op een eerdere vraag van de leden van de SP-fractie over ongeoorloofde kruissubsidiëring.

Dezelfde leden vroegen hoe ik aankijk tegen het voortbestaan van de commerciële activiteiten van Delta en of deze in buitenlandse handen mogen komen. Het is niet mogelijk is uitspraken te doen over de levensvatbaarheid van de gesplitste onderdelen van Delta omdat ik niet over het vereiste inzicht in de bedrijfseconomische gegevens bezit. Voorts geldt dat de keuze voor een buitenlandse overname aan de achterliggende aandeelhouders is.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie vroegen waarom het wel is toegestaan dat ongesplitste buitenlandse bedrijven de Nederlandse markt bedienen en ongesplitste Nederlandse bedrijven niet. De Won geldt voor alle energiebedrijven die in Nederland actief zijn, dus ook voor buitenlandse bedrijven die de Nederlandse markt bedienen. Op basis van de Won geldt dat de in Nederland opererende netbeheerders en hun netwerkbedrijven geen deel mogen vormen van een productie- en leveringsbedrijf. Dit betekent dat de netwerkactiviteiten van in het buitenland ongesplitste bedrijven niet actief mogen zijn in Nederland. Wel mogen deze bedrijven met hun productie- en leveringsactiviteiten actief zijn op de Nederlandse markt.

Dezelfde leden vroegen of ik erken dat bedrijven in binnen- of buitenland voordelen hebben bij investeringen met hun creditrating ten opzichte van bedrijven zonder netwerk. Kortheidshalve verwijs ik naar de beantwoording van een vergelijkbare vraag van de leden van de PvdA-fractie over bedrijfsvoordelen bij investeringen door eigendom van een netwerk.

De leden van de PVV-fractie vroegen hoe groot ik de overlevingskans van een gesplitst Eneco en Delta inschat ten opzichte van de op de Nederlandse markt opererende buitenlandse bedrijven en waar ik mij dan op baseer. Aanvullend vroegen deze leden of ik erken dat het doorvoeren van splitsing het einde kan betekenen van deze Nederlandse bedrijven aangezien deze bedrijven naar mening van genoemde fractieleden enkel zouden kunnen overleven door een buitenlandse overname. Het is niet goed mogelijk de overlevingskans van een gesplitst Eneco en Delta (zie ook het antwoord op een vraag van de leden van de CDA-fractie over het voortbestaan van Delta) in te schatten zonder gedetailleerd inzicht in de bedrijfseconomische situatie van beide bedrijven en zonder kennis van de wijze waarop de afgesplitste bedrijven zich na splitsing organiseren. Voorts geldt dat de keuze voor een buitenlandse overname aan de achterliggende provinciale en gemeentelijke aandeelhouders is.

Dezelfde leden vroegen of ik kan aangeven waarom het probleem van kruissubsidiëring zich kennelijk niet voordoet bij ongesplitste buitenlandse bedrijven op de Nederlandse markt. Aanvullend vroegen deze leden of de ACM daar wel eenvoudig kan vaststellen of er sprake is van ongewenste activiteiten en of ik indicaties heb dat er bij de geïntegreerde Nederlandse bedrijven ongewenste activiteiten plaatsvinden die door splitsing kunnen worden vermeden en zo ja, welke. De Won voorkomt dat verliezen die gepaard gaan met verlieslatende commerciële productie- en leveringsactiviteiten of riskante investeringsplannen verhaald worden op Nederlandse netwerkbedrijven en dat dividendstromen van Nederlandse netbeheerders niet ten gunste van productie en levering worden ingezet. Het toezicht op een geïntegreerd bedrijf is per definitie imperfect en niet in staat alle vormen van kruissubsidiëring te ontdekken, laat staan te voorkomen. Ik kan geen uitspraken doen over de mate waarin kruissubsidiëring bij ongesplitste buitenlandse bedrijven vanuit buitenlandse netwerken ten behoeve van productie- en leveringsactiviteiten in Nederland plaatsvindt. Voor zover dat het geval is zou dit dus betekenen dat buitenlandse netgebruikers mede dragen in risico’s die op Nederlandse commerciële productie- en leveringsinvesteringen worden gelopen. Het is in eerste instantie aan de betreffende lidstaat om te beoordelen of dit onwenselijk is. In aanvulling hierop verwijs ik naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de SP-fractie over mogelijke verboden gedragingen.

Dezelfde leden vroegen welke voordelen er zijn voor de Nederlandse consument bij splitsing en of zij dan kunnen profiteren van een lagere energierekening of lagere netwerkkosten. De Won voorkomt dat verliezen die gepaard gaan met verlieslatende commerciële productie- en leveringsactiviteiten of riskante investeringsplannen verhaald worden op Nederlandse netwerkbedrijven. Doordat deze prikkels tot onderinvestering in de netten worden weggenomen is de leveringszekerheid en markttoegang voor alle aangeslotenen beter geborgd. Dit leidt tot voldoende beschikbaarheid van energie tegen een concurrerende prijs, waarbij de consument is gebaat. Ook vereenvoudigt eigendomsontvlechting het toezicht op de energiesystemen, waardoor de ACM beter in staat is de inkomsten van de netbedrijven te reguleren. Dat kan bijdragen aan een verlaging van de netwerkkosten die doorwerkt naar de consument.

De leden van de PVV-fractie vroegen wat de primaire oorzaak is van het banenverlies bij Delta en Eneco en op welke termijn voor het personeel duidelijk is of zij hun baan houden. Kortheidshalve verwijs ik naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de VVD-fractie over werkgelegenheid.

Ook vroegen de leden van de fractie van de PVV welke noodzaak er is om deze splitsing door te voeren, terwijl deze bedrijven al in zwaar weer verkeren en wat er op tegen is om nog een paar jaar te wachten tot economisch betere tijden, zodat een eventuele splitsing gerealiseerd kan worden met minimaal banenverlies. Door de uitspraak van de Hoge Raad is de Won met terugwerkende kracht in zijn geheel van kracht. Het belang van betrouwbare en onafhankelijke transportsystemen voor een betaalbare, betrouwbare en duurzame energievoorziening is van alledag. Juist in een periode als de huidige op de energiemarkt, waarin productie in zwaar weer verkeert, bestaat bij geïntegreerde bedrijven een risico dat de inkomsten uit de transportsystemen in productie- en leveringsactiviteiten vloeien of dat de risico’s van die activiteiten op de transportsystemen terugslaan. Het is nu aan de ACM om zorg te dragen voor een zorgvuldig en ordentelijk splitsingsproces. In mijn brief van 29 juni jl. heb ik reeds aangegeven dat ik werkgelegenheidsverlies in welke sector dan ook zeer betreur. Delta en Eneco hebben reeds contact met mij gezocht om over de gevolgen van splitsing te spreken.

De leden van de PVV-fractie vroegen of ik tenslotte kan garanderen dat deze hele kwestie geen prestigestrijd is van ambtenaren van het ministerie. Ook vroegen zij in hoeverre de makers van deze wet nog werkzaam zijn op het ministerie. Het belang van betrouwbare en onafhankelijke transportsystemen voor een betaalbare, betrouwbare en duurzame energievoorziening is nog steeds actueel. Dat is dan ook de reden dat de Won is ingevoerd en ik van oordeel ben dat dit ook zo dient te blijven. De ambtenaren die deze wet tenuitvoerleggen of er eerder aan hebben gewerkt voeren de lijn uit die door de Staten-Generaal en de regering is uitgezet.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie vroegen mij om nader in te gaan op de manier waarop het proces tot splitsing zal verlopen en wanneer de volledige splitsing voltooid moet zijn. Ook vroegen zij of de betreffende bedrijven eenzelfde proces zullen doorlopen of dat er verschillen in de uitvoering zullen zijn. Voor de beantwoording op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar een eerder gegeven antwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie over het proces van splitsing. In aanvulling daarop geldt dat er verschillen in de uitvoering van de splitsing op kunnen treden omdat het in casu gaat om verschillende bedrijven.

De leden van de D66-fractie verzochten aan te geven wat ik bedoel met de duiding «alle relevante omstandigheden», in verband met de mededeling dat de Minister erop vertrouwt dat de ACM rekening zal houden met alle relevante omstandigheden. Verwezen wordt naar de beantwoording van een soortgelijke vraag van de leden van de PvdA-fractie over relevante omstandigheden.

De leden van de D66-fractie vroegen in hoeverre in de huidige situatie wordt voldaan aan de doelstellingen van de Won. Ook vroegen deze leden of ik vind dat met splitsing die doelen worden behaald. Tenslotte vraagt deze fractie of ik ook alternatieven anders dan splitsing heb overwogen om de genoemde doelstellingen te bereiken. Voor de beantwoording op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar een eerder gegeven antwoord op een vraag van de leden van de SP-fractie over in hoeverre in de huidige situatie wordt voldaan aan de doelstelling van de Won.

Dezelfde leden vroegen of de onvolledige doorvoering van de scheiding elders in Europa negatieve consequenties heeft voor de concurrentiepositie van Nederlandse energiebedrijven en of gesplitste Nederlandse energiebedrijven het risico lopen om overgenomen te worden door buitenlandse concurrenten die nog wel het systeembeheer in eigen handen hebben. Kortheidshalve verwijs ik naar de beantwoording van een vergelijkbare vraag van de leden van de VVD-fractie over een ongelijk speelveld. In aanvulling daarop verwijs ik naar de beantwoording van een vergelijkbare vragen van de leden van de SP-fractie en van de leden van de PVV-fractie over mogelijke buitenlandse overnames.

De leden van de D66-fractie vroegen wat de verwachting is dat andere lidstaten in Europa op korte termijn over zullen gaan tot verdere scheiding van hun netwerkbedrijven en of ik hiertoe in Brussel aandring. Op dit moment is mij niet bekend dat lidstaten een invoering van een groepsverbod overwegen. Wel zien we in Europa diverse ontwikkelingen. In de Kamerbrief van 29 juni jl. naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad gaf ik reeds aan dat de Europese Commissie, zoals aangegeven in de Mededeling over de voltooiing van de interne energiemarkt, permanent oog heeft voor het bestaan van een gelijk speelveld voor alle marktdeelnemers en in dat kader ook kijkt naar distributienetten. De Commissie doelt hierbij op de samenhangende en correcte toepassing van de regels die gelden voor deze netten. Deze aanpak past bij het in het kader van het derde energiepakket aangekondigde monitoring van de activiteiten van distributiesysteembeheerders. In de recente mededeling en start van een consultatie over «electricity market design» kondigt de Commissie een herziene rol aan voor de distributiesysteembeheerders. Het gaat er dan om welke rol zij kunnen spelen bij het faciliteren van de komst van nieuwe dienstverleners. De regels die gelden voor de distributienetten en de rol daarbij van de beheerders heeft derhalve de continue aandacht van de Commissie. Omdat er nog geen concrete voorstellen zijn gelanceerd, zet Nederland momenteel niet actief in op invoering van een groepsverbod op Europees niveau. Wel zet Nederland, als eerder aangegeven in de beantwoording van een vraag van de leden van de VVD-fractie over het creëren van een gelijk speelveld in Europa, zich zowel op Europees, regionaal als bilateraal niveau in op verbeterde marktwerking en verdere marktintegratie zodat Nederlandse partijen toegang krijgen tot buitenlandse markten.

De leden van de D66-fractie vroegen om een reactie op de uitspraken van energiebedrijven die nog moeten splitsen dat zij minder zullen investeren in duurzame energie en vroegen naar de invloed daarvan op het Energieakkoord. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar eerder antwoorden op de vragen van de leden van de VVD-fractie over het Energieakkoord.

Dezelfde leden vroegen of de splitsing naast het voordeel bestaande uit het niet hoeven te toetsen van extra investeringen ten behoeve van de energietransitie aan de commerciële belangen van het netwerkbedrijf in het net ook nadelen voor de energietransitie kan hebben. Daarbij vroegen dezelfde leden mij om de stelling van enkele partijen dat de «Nederlandse overheid door splitsing nog meer invloed verliest op de eigen energievoorziening» bij mijn antwoord te betrekken. Het splitsen van Nederlandse energiebedrijven vermindert noch de ambities van het kabinet om een duurzame energievoorziening te realiseren noch het potentieel van Nederlandse marktpartijen om deze tot stand te brengen. Ik zie daarom niet in hoe de splitsing de energietransitie nadelig zal beïnvloeden. Daarnaast kan ik mij niet vinden in de stelling dat de Nederlandse overheid door splitsing invloed verliest op de eigen energievoorziening. Het klopt dat na splitsing het voor de provinciale en gemeentelijke aandeelhouders mogelijk wordt om eigendom van het productie- en leveringsbedrijf over te dragen aan een andere (niet-publieke) partij. Dit doet echter niet af aan de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van het kabinet en uw Kamer om regels te kunnen stellen aan deze bedrijven en de energiemarkt in den brede. Privatisering van dergelijke bedrijven behoedt gemeenten, provincies en hun inwoners voor de risico’s die gepaard gaan met het aandeelhouderschap van relatief risicovolle activiteiten. Eigendom van distributienetten draagt daarentegen bij aan het waarborgen van het publiek belang van betrouwbaarheid van de netten. Door het netwerk te splitsen van het productie- en leveringsbedrijf wordt het onafhankelijk en komen uitgekeerde dividenden van het netwerkbedrijf direct ten bate van de publieke aandeelhouders die deze middelen kunnen inzetten waar zij deze – democratisch gelegitimeerd – het meest effectief achten. Het is aan de aandeelhouders om te besluiten of zij de productie- en leveringsactiviteiten willen behouden of niet. Productie en levering van energie is een commerciële activiteit die gepaard gaat met de nodige risico’s. Het is aan de betrokken aandeelhouders om de afweging te maken of zij eigendom van productie en levering opportuun achten of niet.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of ik onderzoek heb gedaan naar de gevolgen van splitsing voor de mogelijkheid en bereidheid van energiebedrijven om te investeren in hernieuwbare energie. Bij invoering van het groepsverbod is aangegeven dat dit verbod voorziet in de randvoorwaarden voor de stimulering van hernieuwbare energie. Het garandeert de non-discriminatoire toegang tot het elektriciteitsnet voor bijvoorbeeld WKK-installaties, windenergie en zonnepanelen. Toen is aangegeven dat 30 à 35 procent van de elektriciteitsvoorziening reeds decentraal werd opgewekt en dat dat aandeel verder zou toenemen, o.a. als gevolg van de voortschrijdende technologische ontwikkeling. Consumenten zijn gebaat bij voldoende investeringen in productiecapaciteit. Er zijn momenteel veel sterke bedrijven in Nederland actief die inzetten op investeringen in hernieuwbare energie. Alleen Eneco en Delta beschikken nog over hun netten. Het is echter niet gewenst dat het eigendom van gereguleerde netten wordt benut om kapitaal aan te trekken voor productieactiviteiten, maar juist voor efficiënte kwalitatief goede en moderne netten. Dit is één van de fundamenten van de Won. Juist ook in een periode als de huidige op de energiemarkt, waarin conventionele productie in zwaar weer verkeert, is er een groter risico is dat de inkomsten uit de netten in de commerciële activiteiten vloeien of dat de risico’s van de commerciële activiteiten op de netten terugslaan bij geïntegreerde bedrijven. Dividenden kunnen door aandeelhouders (van onafhankelijke netwerkbedrijven) worden ingezet waar zij dit wenselijk achten.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of de huidige situatie in het verzorgingsgebied van Stedin en DNWB marktverstorend is. Kortheidshalve wordt voor de beantwoording van deze vraag verwezen naar een antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie over Stedin en DNWB.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen hoe de investeringen in zonne- en windenergie van gesplitste elektriciteitsleveranciers zich verhouden tot de investeringen van Eneco en Delta. Kortheidshalve verwijs ik naar mijn antwoord op soortgelijke vragen van de leden van de fracties van de VVD en van de PvdA over investeringen in hernieuwbare energie. Voor zover de SDE+ gegevens een indicatie zijn voor investeringen in zonne- en windenergieprojecten, is op basis daarvan geen duidelijk verschil zichtbaar tussen Eneco en Delta enerzijds en de gesplitste elektriciteitsleveranciers anderzijds.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of in de huidige situatie het publiek en onafhankelijke netbeheer in gevaar komt. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de SP-fractie over mogelijk gevaar voor onafhankelijk en publiek netbeheer.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of ik een appreciatie kan geven van het rapport «Splitsing in de energiesector. Een verdeeld of onverdeeld succes» van PWC. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de SP-fractie.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen hoe de lijn van het kabinet wat betreft de Won zich verhoudt tot de breed gesteunde motie Doek/Sylvester c.s. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de SP-fractie.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of ik de woorden van mijn voorganger bij het debat over de Won onderschrijf, namelijk dat er «geen reden voor gedwongen splitsing [hoeft] te zijn, als dat publieke en onafhankelijke netbeheer niet in gevaar komt». Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de SP-fractie.


X Noot
1

Parlementaire enquête van de Eerste Kamer.

X Noot
2

Splitsing in de energiesector. Een verdeeld of onverdeeld genoegen?

X Noot
3

Aanhangsel Handelingen II, 2013/14, nr. 398.

X Noot
4

Kamerstuk 30 212 nr. H.

X Noot
5

(Eurelectric, febr 2015; «CEER public consultation».

X Noot
6

Energeia, 10 augustus 2015; Nieuwe Duitse wet ondermijnt idee achter Eons splitsingsplan.

X Noot
7

Hierbij is sprake van een foute vermelding, de bedoelde bijlage zit bij 28 165 nr. 179. In de brief is sprake van een typ-fout.

X Noot
9

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
10

CPB notitie, «Kwantitatieve verkenning welvaartseffecten splitsing energiebedrijven», d.d. 20 maart 2006.

X Noot
11

Bericht Energeia d.d. 10 augustus 2015, «Nieuwe Duitse wet ondermijnt idee achter Eons splitsingsplan».

Naar boven