30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

Nr. 500 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Ontvangen ter Griffie op 22 december 2016.

De voordracht voor de vast te stellen ministeriële regeling is aan de Kamer overgelegd tot en met 16 februari 2017.

De voordracht voor de vast te stellen ministeriële regeling kan niet eerder worden gedaan dan op 17 februari 2017.

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 december 2016

Op 1 juli 2017 vervallen in de Regeling nationale EZ-subsidies (hierna: RNES) de subsidiemodules voor energie-innovatie (titel 4.2) en voor indirecte emissiekosten ETS (titel 4.4). In de Comptabiliteitswet 2001 artikel 24a, zevende lid, is namelijk bepaald dat subsidieregelingen die op 1 juli 2014 al bestonden maximaal tot 1 juli 2017 mogen doorlopen. Daarnaast bepaalt deze wet een maximale termijn voor subsidieregelingen van vijf jaar. Ik ben voornemens om de vervaldatum voor beide modules te verlengen1 om de hieronder vermelde redenen.

Subsidiemodules energie-innovatie

In titel 4.2 Topsector energieprojecten van de RNES zijn enkele subsidiemodules opgenomen die betrekking hebben op energie-innovatie. Deze titel voorziet in subsidiëring van een aantal verschillende soorten energieprojecten binnen de volgende thema’s: bioenergie, wind op zee, smart grids, zonne-energie, energiebesparing in de gebouwde omgeving, gas en energiebesparing in de industrie. De bijbehorende programmalijnen zijn in de bijlagen bij de RNES uitgewerkt.

De subsidiemodules uit titel 4.2 van de RNES dragen bij aan de doelen van de energietransitie. Investeringen in innovatie zijn noodzakelijk om een kostenefficiënte transitie naar een CO2-arme economie mogelijk te maken. Er heeft nog geen formele evaluatie van deze subsidiemodules plaatsgevonden, omdat de verschillende subsidiemodules op dit moment pas 2,5 tot 4 jaar lopen. Deze evaluatie staat gepland voor 2017. Omdat het met oog op stabiel overheidsbeleid en continuering van de inzet voor de energietransitie onwenselijk is dat de subsidiemodules tijdens de evaluatie niet opengesteld worden, wil ik de horizonbepaling van de subsidiemodules uit titel 4.2 van de RNES verlengen voordat deze evaluatie heeft plaatsgevonden. Indien uit de evaluatie in 2017 blijkt dat aanpassing van de subsidiemodules noodzakelijk is, zal ik deze aanpassingen doorvoeren. Tot nu toe zijn er geen signalen vanuit de doelgroep en de uitvoering die erop wijzen dat het doel van de subsidiemodules onvoldoende wordt bereikt.

In de paragrafen 2.1, 2.2 en 2.3 licht ik verder toe wat de aanvullende gronden zijn om de horizonbepaling van de subsidiemodules inzake de Topsector Energie, Hernieuwbare energie en Demonstratie Energie-innovatie (DEI) te verlengen.

Subsidiemodules Topsector Energie

Via de subsidiemodules voor de Topsector Energie worden de programmalijnen van de Topconsortia voor Kennis en Innovatie (hierna: TKI’s) en de doorsnijdende thema’s van de Topsector Energie ondersteund. Het betreft specifiek de subsidiemodules Biobased Economy en Groen Gas: Innovatieprojecten, Maatschappelijk Verantwoord Innoveren Energie, Upstream Gas, LNG, Urban Energy, Systeemintegratie, Energie en industrie: joint industrie projects, Wind op zee: R&D-projecten, Energie en industrie: early adopterprojecten en Systeemintegratiestudies die zijn opgenomen in de paragrafen 4.2.2, 4.2.4, 4.2.6, 4.2.7, 4.2.9, 4.2.11, 4.2.12, 4.2.13, 4.2.16 en 4.2.17 van de RNES. Elke subsidiemodule kent een bijlage met een beschrijving van de programmalijnen waarop projecten worden gezocht.

Uit de jaarlijkse vooruitblik en evaluaties van de TKI’s blijkt dat voortzetting van deze subsidiemodules gewenst is. Uit de evaluaties volgt dat de TKI’s binnen de Topsector Energie zich de afgelopen periode (2012–2015) met name hebben gericht op de afspraken uit het Energieakkoord voor Duurzame Groei2 (hierna: het Energieakkoord), omdat het Energieakkoord de meest concrete doelstellingen bevatten rond de energietransitie. Ook volgt uit deze evaluaties dat de Topsector Energie een belangrijk innovatieportfolio onder haar hoede heeft en daarnaast een grote rol speelt op het gebied van organiserend vermogen. Zo is het aantal deelnemers van de Topsector Energie gegroeid (van 365 deelnemers in 2012 tot ruim 1500 deelnemers in 2016). Bovendien is het aantal mkb-ondernemers dat gebruik maakt van onderhavige subsidiemodules gegroeid van 47 procent in 2012 tot 53 procent in 2016. Mkb-ondernemers maken dus steeds meer gebruik van deze subsidiemodules. Daarnaast is er in 2014 door CE Delft, een onafhankelijk onderzoeks- en adviesbureau, een review uitgevoerd van de Topsector Energie dat uit twee deelonderzoeken bestond3. Het eerste deelonderzoek richtte zich op een totaalbeeld van de bijdragen aan CO2-reductie en de toekomstige bijdrage aan de economische ontwikkeling vanuit de TKI’s en programmalijnen. Het tweede deelonderzoek beantwoordde de vraag of de Topsector Energie zich richt op de juiste thema’s en of de manier waarop dit gebeurt optimaal is. Een van de conclusies daaruit was dat het huidige portfolio van de Topsector Energie over de hele linie goed aansluit bij de competitieve voordelen van Nederland en de doelstellingen van het Energieakkoord. Ik ben voornemens de horizonbepaling voor deze subsidiemodules dan ook te verlengen tot 1 juli 2022.

Hernieuwbare energie

In paragraaf 4.2.3 van de RNES is de subsidiemodule Hernieuwbare energie opgenomen. Het doel van deze subsidiemodule is om de doelstelling van 16% hernieuwbare energie in 2023 kosteneffectiever te realiseren. Dit gebeurt door middel van het subsidiëren van innovatieve projecten die leiden tot (additionele) hernieuwbare energieproductie in 2023 en die leiden tot een besparing op de uitgaven aan subsidies in de toekomst die groter is dan de subsidie die voor het project aangevraagd wordt. Deze subsidiemodule geeft uitvoering aan de afspraken uit het Energieakkoord uit 2012.

Ik ben voornemens deze subsidiemodule te verlengen tot 31 december 2020.

Op deze wijze kunnen alle projecten ondersteund worden die kunnen bijdragen aan een kosteneffectiever doelbereik in 2023. De projecten waarvoor in 2020 nog subsidie verleend wordt, zullen (gezien de gemiddelde looptijd hiervan) waarschijnlijk in 2023 afgerond zijn.

Demonstratie energie-innovatie (DEI)

In paragraaf 4.2.10 van de RNES is de subsidiemodule Demonstratie energie-innovatie (DEI) opgenomen. De DEI komt voort uit een afspraak uit het Energieakkoord. Hierin is opgenomen dat overheidsmiddelen beschikbaar komen voor een innovatieprogramma voor demonstratieprojecten die gericht zijn op versnelling van commercialisering vanuit de Topsector Energie ten behoeve van de export. Deze subsidiemodule is voor het eerst in 2014 opengesteld en om het doel van deze subsidiemodule daadwerkelijk te kunnen realiseren, alsook afspraken uit het Energieakkoord na te komen, zal deze subsidiemodule nog meerdere malen opengesteld moeten worden. Om die reden ben ik voornemens de horizontermijn van deze subsidiemodule te verlengen tot 1 juli 2022.

Indirecte emissiekosten ETS

In titel 4.4 van de RNES is de subsidiemodule Indirecte emissiekosten ETS opgenomen. Op grond van deze subsidiemodule wordt subsidie verleend aan bedrijven die hogere elektriciteitskosten hebben als gevolg van emissiehandel. De handel in emissierechten («emissiehandel») is de handel in emissieruimte: het recht om een bepaalde hoeveelheid broeikasgassen uit te stoten. Doordat vragers en aanbieders handelen in emissierechten, krijgt broeikasgasuitstoot een prijs.

Europese elektriciteitsproducenten zijn op grond van de ETS-richtlijn4 verplicht om deel te nemen aan het Europese systeem van handel in broeikasgasemissie-rechten (hierna: ETS). Onder het ETS zijn zij verplicht om voor hun CO2-uitstoot emissierechten aan te kopen. De kosten hiervan worden doorberekend in de elektriciteitstarieven van de afnemers van de desbetreffende elektriciteits-producenten. Ondernemingen die hierdoor te maken krijgen met hogere elektriciteitskosten kunnen een concurrentienadeel ondervinden, omdat concurrerende ondernemingen uit andere landen geen hogere elektriciteitsprijzen betalen door CO2-reductiebeleid. Vijftien bedrijfstakken waarvoor deze indirecte kosten relatief groot zijn, komen dan ook in aanmerking voor subsidie. Dit zijn onder andere producenten uit de aluminium-, staal-, kunstmest-, papier- en kunststoffensector.

Deze subsidiemodule is voor het eerst opengesteld in 2014 en de evaluatie vindt plaats in 2017. Er is niet voor gekozen deze subsidiemodule op een eerder moment te evalueren, omdat dit te vroeg is om alle effecten van deze subsidiemodule te kunnen bezien, alsook om de reactie van de Europese Commissie op de eerste rapportage over deze subsidiemodule hierin mee te nemen. De subsidiemodule zal aangepast worden, indien uit de evaluatie in 2017 of de praktijk blijkt dat dit noodzakelijk mocht zijn. Tot dusverre zijn er echter vanuit de doelgroep en de uitvoering geen signalen gekomen die er op wijzen dat de regeling onvoldoende bij de doelgroep aansluit en/of dat structurele wijzigingen noodzakelijk zouden zijn om de beoogde doelen te kunnen behalen. Om die reden stel ik voor de horizonbepaling van deze subsidiemodule te verlengen. Daarbij is van belang dat in het Energieakkoord is afgesproken dat de subsidieverlening betrekking dient te hebben op de compensatie van de kosten die in de periode 2013 tot en met 2020 worden gemaakt. Omdat voor de kosten die de subsidieaanvrager in 2020 gemaakt heeft de subsidieverlening plaatsvindt in 2021, stel ik voor de horizonbepaling van deze subsidiemodule te verlengen tot en met 31 december 2021.

Tot slot

In overeenstemming met artikel 24a, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 leg ik de regeling die strekt tot wijziging van de tijdstippen waarop de instrumenten vervallen aan uw Kamer voor en zal ik deze regeling niet eerder vaststellen dan 30 dagen na verzending van deze brief, niet inbegrepen het kerstreces.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kamerstuk 30 196, nr. 202.

X Noot
4

Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PBEU 2003, L 275)

Naar boven