30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

Nr. 399 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 februari 2016

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over de brief van 10 februari 2016 over de ontwerp Regeling groenprojecten 2016 (Kamerstuk 30 196, nr. 371).

De vragen en opmerkingen zijn op 21 januari 2016 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu voorgelegd. Bij brief van 15 februari 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, T. van Dekken

Adjunct-griffier van de commissie, Jansma

Algemeen

Algemene toelichting van de werking van de Regeling groenprojecten:

Een deel van de ontvangen vragen heeft te maken met de werking van de regeling en het daardoor gestuurde systeem van groenfinanciering. Daarom zal ik allereerst de werking van de regeling toelichten, zodat ik bij de beantwoording van de betreffende vragen eventueel naar deze toelichting kan verwijzen.

Investeerders in projecten met innovatieve technieken en technologische systemen kunnen bij de eerste stappen in de markt moeilijk aan de benodigde financiële middelen komen. Wegens onbekendheid van de betreffende technologie in de markt zijn dergelijke investeringen risicovol. Groenfinanciering zorgt ervoor dat banken daarvoor gemakkelijker leningen verstrekken. Het systeem van groenfinanciering resulteert in een lagere rente op een lening voor de financiering van een «groen» project, betrokkenheid van burgers bij groene projecten en de beschikbaarheid van kapitaal.

De Regeling groenprojecten is in 1994 op initiatief van de toenmalige leden van de Tweede Kamer Vermeend, Melkert en Van der Vaart is met het oog op het bevorderen van beleggingen en investeringen die in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos, tot stand gekomen.

De Regeling groenprojecten wijst de projectcategorieën aan die in aanmerking komen voor een groenverklaring. Met een groenverklaring kunnen de projectbeheerders bij een door de Belastingdienst aangewezen groenbank of groenfonds een groene lening aanvragen. De groene lening heeft betrekking op investeringen in vaste activa.

Voor een dergelijke lening wordt een lager rentepercentage gevraagd dan gangbaar is. Dit wordt mogelijk gemaakt door het inzetten van particuliere spaar- en beleggingsgelden in de groenbanken en groenfondsen. De particulier ontvangt een belastingvoordeel van maximaal 1,9% over deze vermogensbestanddelen. Tegelijkertijd neemt de particulier genoegen met een lagere rente en dividend op zijn of haar spaargelden respectievelijk aandelen. Daar de bank een lagere vergoeding uitbetaalt aan de particulieren voor het aantrekken van middelen, kan de bank deze middelen voor een lagere rente uitlenen aan voornoemde projectbeheerders.

Randvoorwaarden voor opname van projectcategorieën in de regeling zijn dat de investeringen aansluiten bij de beleidsprioriteiten op het gebied van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos, en daarnaast dat de groenbanken en groenfondsen bepaalde typen projecten willen financieren én dat particuliere spaarders en beleggers de projecten in de regeling voldoende groen vinden om daarvoor hun middelen beschikbaar te stellen. Dit betekent dat voor alle partijen het «donkergroene» of innovatieve karakter van de regeling gewaarborgd dient te blijven. Mede daarom is het nodig om van tijd tot tijd de projectcategorieën te herzien.

Welke instellingen een groenbank- of groenfondsstatus kunnen krijgen, is vastgelegd in de Wet inkomstenbelasting 2001. Elke instelling die aan de voorwaarden voldoet, kan aangewezen worden als een groene instelling.

De volgende instellingen zijn op dit moment door de Belastingdienst aangewezen als groene instelling:

ABN Amro Groenbank

ASN Groenprojectenfonds

ING Groenbank,

Rabo Groen Bank

Stichting NOTS RE Investments

Stichting Nationaal Groenfonds

Triodos Groenfonds

Regionaal Duurzaam 1

Vraag 1

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris aan kan geven waarom de overheid de status van groenprojecten toekent. Deze leden vragen wat precies de bedoeling is van groenprojecten. Waarom is gekozen voor dit instrument?

Antwoord 1

De overheid kent de status van groenprojecten toe om enerzijds te waarborgen dat de projecten bijdragen aan de beleidsdoelen op het gebied van milieu en natuurbeleid en anderzijds om binnen de kaders van de Europese regelgeving voor staatsteun te blijven. Dit wordt uiteengezet in de toelichting op de Regeling groenprojecten 2016, onder I.3. De projecten zijn dan ook met name gericht op innovatieve projecten. Dit betekent dat de regeling beperkt is tot nog niet gangbare technieken met een hoog beschermingsniveau voor het milieu. Omdat deze technieken nog niet langdurig in de praktijk zijn toegepast kennen ze meer technische en economische risico’s dan gangbare technieken. De financiële sector is om deze redenen bij innovatieve technieken en werkwijzen meer terughoudend bij het beschikbaar stellen van investeringskapitaal dan bij investeringen in gangbare technieken of werkwijzen. Zonder de Regeling groenprojecten zouden de banken en beleggingsinstellingen hun financieringen beperken tot minder risicovolle projecten en zouden innovatieve duurzame investeringen moeizaam, of zelfs niet gefinancierd kunnen worden.

De bedoeling van de Regeling groenprojecten is het via een fiscale tegemoetkoming ondersteunen van de bereidheid van de burger om middelen beschikbaar te stellen ten behoeve van projecten die op grond van deze regeling kunnen worden aangemerkt als zogenaamde groenprojecten. Zoals bovenstaand toegelicht kunnen projectbeheerders hierdoor tegen een lagere rente innovatieve groenprojecten financieren. Voor dit instrument is gekozen omdat daarmee projecten kunnen worden gerealiseerd die op zichzelf beschouwd een positief rendement behalen, maar doordat dit rendement lager ligt dan het marktrendement voor beleggers op dit moment niet interessant zijn.

Vraag 2

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris aan kan geven hoeveel instellingen in de periode 2010–2016 een aanvraag hebben gedaan voor een groenverklaring. Hoeveel projecten zijn daadwerkelijk gehonoreerd en hoeveel zijn er tussen 2010 en 2016 uitgevoerd? Hoeveel heeft het gekost? Hoe groot is het totaal aan belastingvoordelen dat daarmee is genoten? Voorts vragen deze leden wat de resultaten zijn van deze projecten. Graag ontvangen deze leden daarbij een specificatie met cijfermateriaal per branche (natuur/bos en landschap, tuinbouw/veehouderij, circulair, energie, mobiliteit en bouw) zoals genoemd in de aanbiedingsbrief bij de ontwerpregeling.

Antwoord 2

In de periode 2010–2014 is door 7 instellingen een aanvraag voor een groenverklaring gedaan. In deze periode is voor 2.281 projecten een groenverklaring aangevraagd waarvan er 2.150 zijn gehonoreerd. Met deze projecten is een investering gemoeid van ruim € 3 miljard.

Voor de details per branche en per jaar verwijs ik graag verwijs naar het verslag van de Regeling groenprojecten dat door de uitvoeringsorganisatie RVO jaarlijks wordt opgesteld (zie Bijlage). De meest recente jaarcijfers betreffen de jaren 2010–2014. De cijfers van 2015 zijn nog niet beschikbaar. De jaarcijfers zijn ook te vinden op de openbare website van RVO: http://www.rvo.nl/sites/default/files/2015/04/Jaarcijfers%20Groen%20Beleggen%202014.pdf

Het aantal projecten dat daadwerkelijk is gerealiseerd is niet exact bekend. De ervaring is echter dat veruit het grootste deel wordt uitgevoerd. Op het moment dat door de bank een aanvraag wordt ingediend is het project concreet en is de bank bereid het project te financieren.

Toch kunnen zich omstandigheden voordoen waardoor het project niet wordt uitgevoerd. Zo kan een projectbeheerder zich terugtrekken of kan de bank op basis van nieuwe informatie besluiten toch niet te financieren.

De kosten van de Regeling groenprojecten bestaan uit de belastingderving vanwege het fiscale voordeel dat spaarders en beleggers genieten. De hoogte van deze belastingderving blijkt uit Tabel 5.3.2 «Belastinguitgaven in de belastingen op inkomen, winst en vermogen» uit de jaarlijkse Miljoenennota. De belastingderving voor de jaren 2010–2020 is in onderstaande tabel opgenomen op basis van de Miljoenennota’s 2016 en ouder.

Tabel. Belastinguitgaven in de belastingen op inkomen, winst en vermogen 2010-2020, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)

Tabel. Belastinguitgaven in de belastingen op inkomen, winst en vermogen 2010-2020, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)

Vraag 3

De leden van de VVD-fractie vragen hoe kosteneffectief dit instrument is. Kan de Staatssecretaris hier inzicht in geven? Kan de Staatssecretaris in dit licht iets zeggen over de bekendheid met de regeling? Is de Staatssecretaris bereid een evaluatie van de Regeling groenprojecten periode 2010–2016 en het beleidsinstrument Groenprojecten aan de Kamer te doen toekomen?

Antwoord 3

De meest recente uitspraken over kosteneffectiviteit van de regeling zijn opgenomen in het rapport «De duurzaamheidswinst en economische winst van de Regeling groenprojecten» van CE Delft uit 2013 (http://www.rvo.nl/sites/default/files/2014/02/CE%20Delft%20-%20De%20duurzaamheidswinst%20en%20economische%20winst%20van%20de%20Regeling%20groenprojecten%20CE%20Delft%202013.pdf).

In dit rapport concludeert CE Delft:

«De Regeling groenprojecten is een kosteneffectief instrument om milieudoelen te realiseren en extra waarde te creëren voor de maatschappij. Met andere woorden: via de Regeling kan aanzienlijk bespaard worden op de kosten voor milieubeleid, meer dan er vanuit maatschappelijk (alternatieve aanwending van het in de regeling belegde kapitaal) en overheidsperspectief (belastingderving) aan middelen geïnvesteerd in worden.»

Naar mijn mening zijn spaarders/beleggers en de groenbanken goed bekend met de regeling.

De Regeling groenprojecten periode 2010–2016 zal in 2017 opnieuw worden geëvalueerd. Ik zal u daar te zijner tijd nader over informeren.

Vraag 4

De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris waarom de groenregeling niet beschikbaar wordt voor investeringen in verduurzaming van alle landbouwsectoren. Naast de melkveehouderij en de glastuinbouw wordt er in open teelten en in andere veehouderijen dan de melkveehouderij geïnvesteerd in nieuwe duurzame milieu-innovaties die deze ondersteuning goed kunnen gebruiken. Is de Staatssecretaris bereid om te kijken naar de mogelijkheden hiervoor?

Antwoord 4

Het proces van periodieke actualisering van de Regeling groenprojecten heeft in overleg met alle betrokken partijen tot de voorliggende regeling geleid, waarbij uiteraard keuzes moesten worden gemaakt. Met de opname van specifieke categorieën voor agrarisch natuurbeheer, voor Groen Label Kassen, voor melkveehouderij en voor agrificatie worden er mijns inziens voldoende mogelijkheden aan verschillende landbouwsectoren geboden.

Ten aanzien van de varkens- en pluimveehouderij is er onder de banken die deelnemen aan de Regeling groenprojecten geen draagvlak om innovaties in duurzaamheid te ondersteunen voor zover het niet om biologische productiemethoden gaat.

Vraag 5

De leden van de CDA-fractie zijn in het algemeen tevreden dat projecten in de melkveehouderij kunnen meedoen aan de groenregeling. Voor een adequate toepassing van de groenregeling dient echter ook de Maatlat Duurzame Veehouderij vernieuwd te worden. Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel groenprojecten in de melkveehouderij zijn gefinancierd met de ondersteuning van de groenregeling? Is de Staatssecretaris het met de leden van de CDA-fractie eens dat een aanzienlijk deel van de meest innovatieve milieuprojecten voor een duurzame melkveehouderij zou moeten worden ondersteund? Is de Staatssecretaris bereid om het verzoek te doen om de Duurzame Meetlat Veehouderij ten behoeve hiervan te vernieuwen? Is zij ook van mening dat de huidige grens van 15.000 kilo melk per hectare te strikt is?

Antwoord 5

Ik ben het eens met de suggestie van de leden van de CDA-fractie dat de meest duurzame melkveehouderijprojecten in aanmerking dienen te komen voor een groenverklaring, zoals ook blijkt uit de voorliggende regeling. De afgelopen jaren zijn slechts vier aanvragen voor projecten uit de melkveehouderij ingediend.

Gezien het aantal investeringen in deze sector zou een hoger aantal verwacht kunnen worden. De criteria die zijn opgenomen in de Maatlat Duurzame Veehouderij-melkveestallen onderdeel A worden daarom aangepast waarbij de eis van 15.000 kilo melk per hectare komt te vervallen. De vereenvoudigde, maar nog steeds ambitieuze, set criteria moet nog door de certificaathouder, de Stichting Milieukeur, in genoemde maatlat worden verwerkt. Dit zal op korte termijn zijn afgerond.

Daarnaast is per 1 januari 2016 de fiscale regeling MIA/Vamil voor integraal duurzame melkveestallen met weidegang beter toegankelijk gemaakt. De Stichting Milieukeur heeft op mijn verzoek de Maatlat Duurzame Veehouderij onderdeel B aangevuld met een pakket maatregelen voor melkveestallen met weidegang.

Vraag 6

De leden van de SGP-fractie merken op dat de Staatssecretaris ervoor heeft gekozen om mesofiele en thermofiele mestvergisting uit te sluiten van groenfinanciering. Deze leden horen graag waarom zij hiervoor heeft gekozen. Zij willen erop wijzen dat de Minister van Economische Zaken in zijn warmtevisie (Kamerstuk 30 196, nr. 305) onder meer inzet op mono-vergisting van mest. Deze leden vragen of de Staatssecretaris hier alsnog op aan wil sluiten door monovergisting van mest op te nemen in de Regeling groenprojecten.

Antwoord 6

Mestbewerking kan op twee manieren in aanmerking komen voor een groenverklaring. De eerste mogelijkheid is via terugwinning en recycling van mineralen uit de mest waardoor de inzet van primaire grondstoffen kan worden beperkt (artikel 6, onderdeel a). Daarnaast bestaat er de mogelijkheid voor een groenverklaring indien biogas dat vrijkomt bij mestvergisting wordt opgewaardeerd tot gas van aardgaskwaliteit (artikel 7, onderdeel a).

Zoals aangegeven is de regeling slechts beperkt tot duurzame niet gangbare innovatieve investeringen. Mestvergisting met toevoeging van andere te vergisten stromen wordt al vele jaren zowel in Nederland als het buitenland toegepast. In het verleden hebben tientallen projecten die gebruik maken van deze technologie een groenverklaring ontvangen. Inmiddels wordt deze vorm van mestvergisting als onvoldoende innovatief voor de regeling beschouwd. De groenbanken en groenfondsen vinden monomestvergisting nog te onzeker voor opname in de regeling. Opname in de regeling is uiteraard mogelijk indien de technische en economische verwachtingen worden waargemaakt.

Vraag 7

Vanaf 2024 geldt een verbod op asbestdaken, zo lezen de leden van de SGP-fractie. Dat zorgt de komende jaren voor een lastige saneringsopgave. Deze leden willen erop wijzen dat sanering van asbestdaken een belangrijke bijdrage levert aan een veiligere leefomgeving. Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om de sanering van asbestdaken op te nemen in de Regeling groenprojecten? In hoeverre zou dit een stimulans kunnen zijn voor een voortvarende sanering?

Antwoord 7

De sanering van asbestdaken is inderdaad een lastige opgave. Tot en met 2015 bestond er voor bedrijven de mogelijkheid voor aftrek onder MIA/Vamil indien de sanering van een asbestdak werd gecombineerd met het plaatsen van zonnepanelen. Vanaf 2016 is er een landelijke subsidieregeling voor de sanering van asbestdaken, die voor zowel bedrijven als particulieren geldt (http://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/subsidieregeling-verwijderen-asbestdaken). Verder hebben enkele provincies subsidieregelingen voor de sanering ingesteld. Het opnemen van een aparte categorie voor dit doel in de Regeling groenprojecten acht ik niet nodig. Wel komen de zonnepanelen die worden geplaatst in aanmerking voor een groenverklaring. Hiervan is de afgelopen jaren enkele honderden keren gebruik gemaakt.

Proefdiervrije alternatieven

Vraag 8

De leden van de PvdA-fractie lezen dat onderzoek naar proefdiervrije alternatieven op dit moment niet onder de Regeling groenprojecten valt. Deze leden vragen de Staatssecretaris waarom dit zo is en of het eventueel mogelijk is naast «milieu» (waaronder natuur en bos) ook «proefdiervrije alternatieven» op te nemen als standaardcategorie van deze regeling. Zo ja, dan vragen de genoemde leden wat de kosten hiervan zullen zijn. Zo nee, dan vragen de genoemde leden wat de reden hiervoor is. De genoemde leden vragen in dat geval ook of er (eventueel in overleg met andere bewindspersonen) gekeken kan worden naar andere regelingen waarmee proefdiervrije alternatieven fiscaal gestimuleerd kunnen worden en welke mogelijkheden deze regelingen hiertoe bieden.

De leden van de SP-fractie vragen waarom de aanbeveling betreffende het openstellen van de Regeling groenprojecten uit het rapport van de Denktank Aanvullende financiering alternatieven voor dierproeven, «In transitie! Nederland internationaal toonaangevend in proefdiervrije innovaties» (bijlage bij Kamerstuk 32 336, nr. 42), niet is overgenomen, terwijl de Staatssecretaris van Economische Zaken wel aangeeft positief te staan tegenover de denktank en zijn adviezen. De genoemde Staatssecretaris geeft aan de ambitie te hebben om dierproeven te verminderen. De leden van de SP-fractie vragen nu om ook de bijbehorende acties te initiëren die het aantal dierproeven daadwerkelijk substantieel omlaag brengt. Uit de businesscase van de organisatie ZonMw (Businesscase Alternatieven voor Dierproeven, bijgevoegd bij Kamerstuk 32 500-XVI, nr. 69) blijkt dat met meer financiering voor dierproefvrije alternatieven het aantal dierproeven substantieel en zelfs exponentieel kan dalen. De aangenomen motie van het lid Van Gerven (SP) over het plan voor vermindering van proefdiergebruik (Kamerstuk 30 168, nr. 26) vraagt om de businesscase exponentieel te kiezen uit het ZonMw-rapport. Uit recente rapporten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) blijkt dat gebrek aan (financiering van) dierproefvrije alternatieven de belangrijkste bottleneck is om dierproeven te verminderen. Hier zou dus op ingezet moeten worden, volgens de leden van de SP-fractie. Het verruimen van de Regeling groenprojecten 2016 met proefdiervrije alternatieven lijkt een haalbare en logische stap om financieringsgelden vrij te maken. Deelt de Staatssecretaris de inschatting van de leden van de SP-fractie dat het budgettair om een zeer beperkte uitbreiding zal gaan?

Hoe is het te rechtvaardigen dat dierproeven op apen met 8,3 miljoen euro gesubsidieerd worden, maar alternatieven voor dierproeven via het eerder genoemde ZonMw slechts 1,9 miljoen euro krijgen?

De leden van de SGP-fractie merken voorts op dat de Staatssecretaris van Economische Zaken onlangs heeft aangegeven zich sterk te willen maken voor proefdiervrije innovaties (Kamerstuk 32 336, nr. 42). De genoemde Staatssecretaris wil dat Nederland wereldleider wordt op het gebied van hoogwaardig humaan, proefdiervrij onderzoek. Deze leden kunnen deze ambitie van harte ondersteunen. Zij willen in dit verband wijzen op één van de aanbevelingen van de Denktank Aanvullende financiering alternatieven voor dierproeven. Deze denktank pleit voor verbreding van de Regeling groenprojecten, waardoor het voor investeerders aantrekkelijker wordt ook in proefdiervrije innovaties te investeren.

De leden van de SGP-fractie constateren dat deze verbreding niet in de voorgestelde regeling is opgenomen. Is de Staatssecretaris bereid de regeling aan te passen, zodat ook proefdiervrije innovaties gestimuleerd worden?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren constateren dat de Staatssecretaris van Economische Zaken de ambitie heeft uitgesproken om in 2025 wereldleider in proefdiervrije innovaties te zijn. Deze leden steunen deze ambitie van harte, maar stellen tegelijk vast dat er nog grote stappen moeten worden gezet om dit doel te verwezenlijken. De maatschappelijke interesse voor dierproefvrije innovatie neemt gestaag toe. Interesse alleen is echter niet genoeg. Zoals uit de «Analyse Businesscase Alternatieven voor Dierproeven» van ZonMw blijkt, daalt het aantal dierproeven als er meer financiering voor alternatieven beschikbaar komt. Uit recente RIVM-onderzoeken blijkt echter dat proefdiervrije innovatie onvoldoende tot ontwikkeling komt als gevolg van een gebrek aan financiering. De leden van de PvdD-fractie verzoeken de Staatssecretaris daarom om zo sterk mogelijk in te zetten op het faciliteren van deze financiering.

De Regeling groenprojecten 2016 biedt een uitgelezen kans om meer financieringsopties vrij te maken voor proefdiervrije innovaties. De leden van de PvdD-fractie willen graag weten of de Staatssecretaris bereid is om een aparte categorie voor proefdiervrije innovaties in de Regeling groenprojecten 2016 op te nemen, zoals geadviseerd in het rapport «In Transitie! Nederland internationaal toonaangevend in proefdiervrije innovaties» van de Denktank Aanvullende

financiering alternatieven voor dierproeven. Zo nee, waarom niet? Op deze manier profiteren spaarders voor en beleggers in proefdiervrije innovaties van dezelfde fiscale voordelen als zogeheten groenspaarders.

Antwoord 8

Diverse leden hebben de vraag gesteld waarom ik de suggesties uit het rapport «In transitie! Nederland internationaal toonaangevend in proefdiervrije innovaties» van de Denktank Aanvullende financiering alternatieven voor dierproeven (Kamerstuk 32 336, nr. 42) niet heb overgenomen.

Dit heeft allereerst te maken met de verschillende tijdpaden. Medio 2015 is de discussie met betrokkenen afgerond over welke onderwerpen wel of niet zouden worden opgenomen in de nieuwe Regeling groenprojecten. De maanden daarop volgend zijn benut wetstechnische invulling van onderwerpen en voor het in inpassen in de Europese staatssteunregels waarna de regeling in december aan uw kamer is aangeboden. Het rapport van de Denktank is in november 2015 gepubliceerd, zodat ik met de conclusies en aanbevelingen geen rekening heb kunnen houden.

Uiteraard neem ik de suggestie van harte over om de uitbreiding van de Regeling groenprojecten nader te verkennen. Mocht dit leiden tot de conclusie dat de regeling uitgebreid kan worden met humane proefdiervrije innovaties omdat deze zich hiervoor lenen, dan zal ik de regeling op dit punt aanpassen. Daarbij moet ook duidelijk worden wat de kosten van een dergelijke uitbreiding zouden zijn.

De leden van de SP hebben tevens een vraag gesteld over de verdeling van subsidiemiddelen voor onderzoek op apen en voor alternatieven voor dierproeven.

De overheid investeert enerzijds in hoogwaardig onderzoek naar ziekte bij de mens waarvoor op dit moment nog geen alternatieven beschikbaar zijn en anderzijds in de ontwikkeling en het gebruik van alternatieven voor dierproeven. Het één sluit het ander daarbij niet uit. Naast het onderzoeksprogramma van ZonMw «Meer kennis met minder dieren» worden veel andere onderzoeksprojecten en initiatieven ondersteund om de afhankelijkheid van dierproeven verder te laten afnemen. Ook heeft de staatsecretaris van Economische Zaken, in reactie op het rapport van de denktank, toegezegd om de oprichting van een fonds voor proefdiervrije innovaties te ondersteunen. Dit fonds zal ertoe moeten bijdragen dat Nederland internationaal toonaangevend wordt op het gebied van humane proefdiervrije innovaties.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Vraag 9

De leden van de VVD-fractie vragen waarom projecten die gericht zijn op het compenseren van groen, niet in aanmerking komen voor een groenverklaring. Is de Staatssecretaris het eens met het standpunt dat het op die manier uitsluitend gaat om het uitbreiden van groen en niet om het behouden van groen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 9

Zoals ik eerder heb aangegeven is de regeling beperkt tot investeringen die een bovenwettelijke inspanning betreffen. Dat is niet alleen een beleidsmatige keuze, maar wordt ook ingegeven door staatssteuntechnische aspecten vanuit de Europese Commissie. Het compenseren van groen zal in veel gevallen een wettelijke verplichting zijn.

Vraag 10

De leden van de SP-fractie willen graag weten of de Staatssecretaris bereid is om in artikel 2 van de Regeling groenprojecten 2016 een extra categorie op te nemen voor dierproefvrije alternatieve technieken. Zij ontvangen graag een cijfermatige en inhoudelijke onderbouwing van de Staatssecretaris hoe zij financiering voor dierproefvrije alternatieven rond wil krijgen mede met het oog op de motie over het plan voor vermindering van proefdiergebruik (Kamerstuk 30 168, nr. 26).

Antwoord 10

Zoals ik u in mijn antwoord op vraag 8 al heb laten weten neem ik de suggestie om de uitbreiding van de Regeling groenprojecten nader te verkennen van harte over. Mocht dit leiden tot de conclusie dat de regeling uitgebreid kan worden met humane proefdiervrije innovaties omdat deze zich hiervoor lenen, dan zal ik de regeling op dit punt aanpassen. Daarbij moet ook duidelijk worden wat de kosten van een dergelijke uitbreiding zouden zijn.

Artikel 7

Vraag 11

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat projecten die zijn gericht op duurzame energieopwekking voor wat betreft wijze van opwekking gelimiteerd zijn in artikel 7. Hoe wordt innovatie op het gebied van andere, nieuwe vormen van duurzame energieopwekking gestimuleerd?

Antwoord 11

In artikel 7 zijn alle duurzame technieken voor energieopwekking opgenomen die in principe zowel voldoen aan de financieringseisen van de banken als technisch mogelijk zijn.

De regeling zal worden aangepast indien er nieuwe technieken tot ontwikkeling komen die aan deze voorwaarden voldoen.

Innovaties worden gestimuleerd met diverse subsidies zoals de innovatiesubsidies voor de Topsector energie, de regeling Demonstratie Energie Innovatie (DEI) en de regeling Hernieuwbare Energie.

Vraag 12

De leden van de VVD-fractie vragen wat de Staatssecretaris verstaat onder een commerciële fietsenstalling. Waarom komen dergelijke projecten niet in aanmerking voor een groenverklaring? Waarom wordt er onderscheid gemaakt tussen projecten met commerciële of niet-commerciële doeleinden? Kunnen bijvoorbeeld initiatieven gericht op alternatief vervoer, autodelen of taxivervoer – vervoer van minder dan acht personen – in aanmerking komen? Zo nee, waarom niet?

Artikel 10

Antwoord 12

Een commerciële fietsenstalling betreft een economische activiteit volgens de definities van de Europese Commissie. Voor een commerciële fietsenstalling of fietsverhuur is er onder de staatssteunregels van de Europese Commissie geen mogelijkheid om steun te verlenen.

Bij alternatief vervoer zoals autodelen speelt een zelfde soort probleem. De investering in de auto is gelijk voor de investeerder, maar het gebruik ervan is verschillend. Bij de beoordeling van de aanvraag van een groenverklaring kan wel de investering getoetst worden op de milieuverdienste, maar is het niet mogelijk het uiteindelijke gebruik van de investering gedurende de looptijd van de groenverklaring te monitoren.

Artikel 12

Vraag 13

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris de effecten van lokale klimaatveranderingen en de sociale en economische gevolgen die deze op de samenleving hebben, kan specificeren. Wat betekent dit? Op welke manier worden nadelige effecten door groenverklaringen tegengegaan? Is de Staatssecretaris van mening dat een lokale aanpak, zoals groenverklaringen, enig effect heeft op het tegengaan van klimaatverandering? Zo ja, kan zij dat onderbouwen?

Antwoord 13

In verschillende rapporten van het KNMI en PBL zijn de effecten van lokale klimaatverandering beschreven, zoals het rapport Wereldwijde klimaateffecten: risico’s en kansen voor Nederland van het PBL (http://www.pbl.nl/publicaties/aanpassen-aan-klimaatverandering-kwetsbaarheden-zien-kansen-grijpen#node-61866) en de klimaatscenario’s van het KNMI. (http://www.klimaatscenarios.nl).

De effecten van de Regeling groenprojecten worden in de jaarcijfers (Bijlage) genoemd in de tabel «kwantificerbare milieueffecten op basis van afgegeven groenverklaringen». Hierbij wordt per categorie een overzicht gegeven van onder meer de milieueffecten op het gebied van CO2, NOx en fijnstof.

Bijlage Jaarcijfers Regeling groenprojecten 2010–2014

Ingelegd vermogen en aantallen spaarders en beleggers
 

Totaal ingelegd

in mln. euro's

Spaarders/

Beleggers

Gemiddelde inleg

in euro's

Ultimo 2010

6.360

259.000

24.555

Ultimo 2011

5.488

201.000

27.303

Ultimo 2012

4.967

168.000

29.554

Ultimo 2013

4.592

153.000

29.961

Ultimo 2014

4.303

135.000

31.802

Aantal aangevraagde groenverklaringen per jaar

Aantal projecten

categorie

2010

2011

2012

2013

2014

Totaal

Natuur, bos en landschap

850

6

 

1

 

857

Biologische landbouw

134

19

4

74

88

319

Duurzame kassen

17

3

4

13

7

44

Aquacultuur

   

1

   

1

Duurzame melkveestallen

1

     

1

2

Duurzame grondstoffen

       

1

1

Terugwinning en hergebruik materialen

1

1

 

3

 

5

Duurzame energie en energiebesparing

209

41

51

247

239

787

Duurzaam bouwen

102

30

20

27

57

236

Duurzame mobiliteit

9

 

1

 

2

12

Duurzame waterketens

     

4

2

6

Bodemsanering

           

Andere projecten

11

       

11

Totaal

1.334

100

81

369

397

2.281

Aantal afgegeven groenverklaringen per jaar

Aantal projecten

categorie

2010

2011

2012

2013

2014

Totaal

Natuur, bos en landschap

83

740

 

1

 

824

Biologische landbouw

132

14

11

61

89

307

Duurzame kassen

12

7

2

13

8

42

Aquacultuur

         

0

Duurzame melkveestallen

1

       

1

Duurzame grondstoffen

       

1

1

Terugwinning en hergebruik materialen

 

1

 

2

1

4

Duurzame energie en energiebesparing

198

45

49

233

242

767

Duurzaam bouwen

54

47

17

25

32

175

Duurzame mobiliteit

8

 

1

 

2

11

Duurzame waterketens

     

2

5

7

Bodemsanering

         

0

Andere projecten

10

1

     

11

Totaal

498

855

80

337

380

2150

Aangevraagd projectvermogen in mln. euro per jaar

Projectvermogen in mln. euro

categorie

2010

2011

2012

2013

2014

Totaal

Natuur, bos en landschap

336

4

 

5

 

345

Biologische landbouw

113

13

8

112

129

375

Duurzame kassen

81

16

24

48

31

200

Aquacultuur

   

1

   

1

Duurzame melkveestallen

1

     

1

2

Duurzame grondstoffen

       

1

1

Terugwinning en hergebruik materialen

36

3

 

9

 

48

Duurzame energie en energiebesparing

545

102

261

318

499

1.725

Duurzaam bouwen

498

143

75

55

208

979

Duurzame mobiliteit

16

 

0,2

 

0,3

16,5

Duurzame waterketens

     

48

4

52

Bodemsanering

           

Andere projecten

116

       

116

Totaal

1.742

281

369,2

595

873,3

3.860,5

Toegekend projectvermogen in mln. euro per jaar

Projectvermogen in mln. euro

categorie

2010

2011

2012

2013

2014

Totaal

Natuur, bos en landschap

185

119

 

4

 

308

Biologische landbouw

113

6

15

94

123

351

Duurzame kassen

51

31

6

54

33

175

Aquacultuur

         

0

Duurzame melkveestallen

1

       

1

Duurzame grondstoffen

       

1

1

Terugwinning en hergebruik materialen

 

1

 

8

2

11

Duurzame energie en energiebesparing

267

232

120

430

460

1.509

Duurzaam bouwen

170

154

58

60

46

488

Duurzame mobiliteit

9

 

0

 

0,2

9,2

Duurzame waterketens

     

10

26

36

Bodemsanering

         

0

Andere projecten

116

12

     

128

Totaal

912

555

199

660

691,2

3.017,2

Kwantificeerbare milieuwinst op basis van de afgegeven groenverklaringen 2010–2014

Categorie

Omschrijving

CO2

[ton/a]

NOx

[kg/a]

Fijn Stof (2012 t/m 2014)1

(kg/a)

Natuur

[ha]

Biologische landbouw

[ha]

1,4 dichloor

benzeen-eq. en

[ton/a]

NH3

[ton/a]

A

Natuur, bos en landschap

     

31.567

     

B1

Biologische landbouw plantaardig

1.270

     

5.795

1.193

B2

Biologische landbouw dierlijk

       

13.181

 

258

C1

Groen Label Kas

49.614

23.810

9.455

       

C3

Melkveestallen

             

E1

Terugwinning en hergebruik

             

Oud G

Elektriciteit uit hout

7.499

3.600

         

F1a

Biogasopwaardeerinstallatie

44.505

20.125

         

F1b

Biobrandstofproductie-installatie

24.000

           

F2

Windenergie

899.769

408.122

426.249

       

F3

Zonnecellen

22.029

10.048

9.414

       

F4

Zonnecollectoren

539

476

36

       

F5

Aardwarmte

72.468

38.988

2.709

       

F6

Waterkracht

1.740

780

990

       

G1

Warmtepompen

20.448

18.592

1.052

       

G3

Nuttige toepassing van restwarmte

274.401

180.100

65.956

       

H1

Woningbouw nieuwbouw

2.670

2.381

162

       

H2

Herbestemming tot woningen

7,6

7

0,2

       

H4

Woningbouw renovatie

3.466

3.015

251

       

H5

Utiliteitsbouw nieuwbouw

7.339

5.247

1.166

       

H6

Utiliteitsbouw renovatie

4.449

2.407

1.139

       

I2

Duurzame mobiliteit

69

624

11

       

I4

Vulstation milieuvriendelijke brandstoffen

0

           

I5

Duurzame binnenvaartschepen

150

100

         

J2

Duurzame waterketens

33.143

814

864

       

K

Andere projecten

336.545

161.417

 

277

     
 

Totaal

1.806.121

880.653

519.454

31.844

18.976

1.193

258

X Noot
1

Fijn stof wordt pas sinds 2012 berekend

Naar boven