30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

Nr. 227 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN EN RIJKSDIENST

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 november 2013

Met deze brief wil ik u informeren over een aantal ontwikkelingen op het gebied van energiebesparing in de gebouwde omgeving die relevant zijn voor het Algemeen Overleg op 5 december 2013. Op 15 november 2013, voor de behandeling van de begroting Wonen en Rijksdienst, stuurde ik u reeds een brief over de uitwerking van de belangrijkste maatregelen uit het Energieakkoord voor duurzame groei op het gebied van energiebesparing in de gebouwde omgeving (Kamerstuk 30 196, nr. 223).

Energielabel utiliteitsbouw

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft het herhaalde onderzoek naar de kwaliteit van het energielabel bij utiliteitsgebouwen afgerond (zie bijlage1). Vorig jaar heb ik aangegeven op welke manier het systeem van kwaliteitsborging verbeterd kan worden. Ik concludeer nu, mede op basis van de resultaten van het herhaalde onderzoek, dat het systeem van kwaliteitsborging voldoende is. Hoewel de steekproef te beperkt is om algemene conclusies te trekken, geven de resultaten aan dat de kwaliteit echter niet is verbeterd. Dit is teleurstellend.

Vanwege de grote diversiteit is het beoordelen van utiliteitsgebouwen aanzienlijk ingewikkelder dan bij woningen. Juist daarom is het nauwkeurig volgen van de instructies voor het opnemen van het energielabel van essentieel belang. Uit het onderzoek komt naar voren dat het op dat punt nog te vaak misgaat. Ik ben met het belangrijkste vertegenwoordigend orgaan voor de energielabeladviseurs, Fedec, in gesprek om te bepalen hoe de kwaliteit zo snel mogelijk verbeterd kan worden. Over de resultaten van dit gesprek zal ik u in het voorjaar van 2014 berichten. Daarbij benadruk ik dat het aan marktpartijen is om zorg te dragen voor de kwaliteit van hun product.

Zoals ik al eerder u heb besproken, treedt het energielabel voor nieuwe utiliteitsbouw en de aanscherping van de afficheringsplicht zoals gepland op 1 juli 2014 in werking. Daarnaast wordt de bestuurlijke boete als sanctie toegevoegd aan de Woningwet, zodat deze toegepast kan worden wanneer op transactiemomenten het energielabel utiliteitsbouw ontbreekt. Begin 2014 ontvangt u het wetsvoorstel hiervoor.

Start Nationaal Energiebespaarfonds

In mijn brief van 15 november 2013 over Energiebesparing gebouwde omgeving en het Energieakkoord voor duurzame groei heb ik u gemeld dat het de bedoeling is dat het Nationaal Energiebespaarfonds (NEF) van start gaat op 1 december 2013. Ik moet u helaas melden dat deze planning niet haalbaar is gebleken.

U heeft mij op 27 november 2013 per brief laten weten dat uw Kamer geen verdere vragen meer heeft over het voornemen de stichting NEF op te richten. Dit betekent dat de stichting nu kan worden opgericht. Dat is een belangrijke stap voor de start van het NEF. Na de oprichting van de stichting is echter nog een aantal stappen nodig om daadwerkelijk van start te gaan met het verstrekken van leningen. Belangrijkste stappen zijn het verkrijgen van toestemming van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) voor het verstrekken van krediet door de stichting NEF en het regelen van praktische en juridische zaken voor de uitvoeringsorganisatie.

Zowel de cofinanciers Rabobank en ASN Bank, fondsmanager SVn als ik vinden het een absolute vereiste dat het NEF vanaf dag één volledig operationeel is, dat consumenten optimaal kunnen worden geïnformeerd en dat het behandelen van aanvragen en het verstrekken van leningen volgens een met alle zorgvuldigheid vormgegeven proces plaatsvinden. Dit bleek binnen de eerder aangegeven planning helaas niet mogelijk. Ik verwacht dat het NEF begin 2014 van start kan gaan.

Aanscherping nieuwbouweisen

Op weg naar een bijna-energieneutrale nieuwbouw vanaf 2020, is het voornemen om in 2015 een tussentijdse aanscherping van de nieuwbouweisen (EPC) in te voeren. Dit is conform de afspraken in het «Lenteakkoord Energiezuinige Nieuwbouw». Ook is het opgenomen in het Nationaal Plan Bijna-energieneutrale gebouwen dat in de zomer van 2012 naar de Europese Commissie is gestuurd. Voor woningbouw gaat het om een EPC van 0,4 en bij utiliteitsgebouwen om 50% verlaging ten opzichte van het niveau van 2007. Voorwaarde voor deze aanscherping is dat de extra maatregelen die nodig zijn om de grotere mate van energiezuinigheid te halen kostenoptimaal zijn.

Ik erken het belang van de aanscherping van de energieprestatie-eisen om de innovatie in de markt te blijven stimuleren. Tegelijk hecht ik er ook aan dat er op dit moment geen nieuwe kostenverhogingen worden geïntroduceerd in de nog moeizame woning- en bouwmarkt die niet kunnen worden terugverdiend. Op basis van een eerste studie naar de kostenoptimaliteit van de aanscherping van de EPC naar 0,4 en na overleg met onder andere de partijen van het Lenteakkoord, ben ik van dat laatste op dit moment nog niet overtuigd. De komende maanden wil ik gebruiken om, in overleg met de marktpartijen, hier verder naar te kijken, voordat ik tot een definitief besluit kom. Ik zal u hierover in het voorjaar van 2014 nader informeren. Daarnaast zal ik onder andere de innovatieprogramma’s Energiesprong en Gebieden Energieneutraal (GEN) betrekken bij het traject om te komen tot bijna-energieneutrale nieuwbouw in de gehele bouwsector.

Differentiatie isolatie-eis

Eerder was met de Tweede Kamer afgesproken om de minimumeisen voor isolatie wel aan te scherpen naar een niveau dat past in de huidige markt. Per 1 januari 2013 is de eis voor glas (U-waarde) aangescherpt naar HR++ glas. Op 1 januari 2015 wordt de isolatiewaarde voor de dichte delen (Rc-waarde) verhoogd van 3,5 naar 5 m2k/W. De brancheorganisaties verbonden aan het Lenteakkoord hebben in hun brief van 5 maart 2013 verzocht de minimumeis voor de gebouwschil als volgt te differentiëren: voor daken 6,0, voor gevels 4,5, en voor begane grondvloeren 3,5 m2K/W. Uit onderzoek naar de kostenoptimaliteit blijkt een gedifferentieerde Rc-waarde iets gunstiger uit te vallen dan de Rc-waarde van 5 m2k/W. Ik ben daarom voornemens deze gedifferentieerde Rc-waarde per 1 januari 2015 in te voeren.

Juridische procedures Europese Commissie EPBD

Nederland is nog bezig met het uitwerken en invoeren van een vereenvoudigd energielabel. De implementatie van de herziene EPBD (2010/31/EU) had 9 juli 2012 afgerond moeten zijn. Het is daarom niet onverwacht dat er op Europees niveau juridische procedures lopen tegen Nederland op dit dossier.

Er lopen twee procedures tegen Nederland: één voor het te laat implementeren van de herziene EPBD (2010/31/EU) en een tweede voor het onjuist implementeren van zowel de oorspronkelijke (2002/91/EU) als de herziene EPBD. Voor de procedure gericht op het niet tijdig implementeren heeft Nederland op 22 augustus 2013 een reactie gestuurd op het door de Europese Commissie gestuurde Met Redenen Omkleed Advies (MROA).

Op 21 november 2013 ontving Nederland ook een MROA voor de tweede procedure. De reden hiervoor is het gebrek aan energielabels op moment van verhuur of verkoop en het ontbreken van sanctiemogelijkheden. De Europese Commissie zette in 2012 de eerste stap in deze procedure, een ingebrekestelling.

De MROA van de Europese Commissie op 21 november 2013 komt niet onverwacht. Het MROA bevat geen nieuwe feiten en leidt niet tot aanpassing van mijn voorstellen voor een vereenvoudigd energielabel. Ik heb de Europese Commissaris Oettinger in mijn eerdere gesprek aangegeven dat ik hoop halverwege 2014 de nationale regelgeving ter kennisgeving naar de Europese Commissie te kunnen sturen. In de eerste helft van 2014 ben ik voornemens opnieuw met de Europese Commissaris hierover te spreken. Het vereenvoudigd energielabel woningbouw heeft straks een duidelijkere functie voor woningconsumenten en het is eenvoudig te verkrijgen. In combinatie met de invoering van een sanctie moet dit begin 2015 leiden tot een veel hoger aantal labels bij verkoop of verhuur.

Om te voorkomen dat Nederland daadwerkelijk voor het Europese Hof van Justitie wordt gedaagd vind ik het cruciaal dat we de bovengenoemde planning halen en zal ik de Europese Commissie regelmatig blijven informeren over de voortgang in Nederland ten aanzien van de implementatie van de wetgeving.

Verlichting kantoren en winkels

Ik wil verder van de gelegenheid gebruik maken u te informeren over de aanpak van onnodige verlichting van kantoren en winkels. Uw Kamer heeft een motie aangenomen die de regering verzoekt het aanpakken van onnodige verlichting van kantoren en winkels mee te nemen in de uitwerking voor energiebesparing in de gebouwde omgeving (Kamerstuk 31 239, nr. 151). In de overweging wordt verwezen naar het Franse verbod dat per 1-7-2013 werd ingevoerd.

In antwoord op vragen van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 1530) heb ik eerder al aangegeven dat het kabinet positief staat tegen het verder stimuleren van het uitschakelen van onnodige verlichting, maar ook dat een verbod niet voor de hand ligt. Zowel in de bouw- als in de milieuregelgeving zijn reeds bepalingen opgenomen om onnodig gebruik van verlichting te voorkomen. In het kader van de bouwregelgeving zijn minimumeisen vastgesteld voor de energieprestatie van nieuwe gebouwen. Aanwezigheidsdetectie, daglichtschakeling en een veegschakeling voor het uitschakelen van verlichting op momenten dat dit mogelijk is, dragen bij aan een hogere energieprestatie van het gebouw en zijn onderdeel van deze eisen. Deze maatregelen worden ook gewaardeerd in de bepalingsmethoden voor de bestaande bouw. Daarnaast geldt voor bestaande gebouwen op grond van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit (Wet milieubeheer) dat bedrijven verplicht zijn energiebesparende maatregelen te nemen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder. Dit geldt ook voor ook kantoorgebouwen en winkelpanden met een energieverbruik van meer dan 50.000 Kwh. Een maatregel die zich in de meeste gevallen binnen deze vijf jaar terugverdient en die in die gevallen dus onder deze verplichting valt, is bewegingsdetectie. Bij toepassen van bewegingsdetectie zal geen sprake zijn van overbodige verlichting. Hierbij dient wel te worden aangetekend dat het met oog op de veiligheid niet altijd opportuun is om de verlichting geheel uit te schakelen. In het Energieakkoord voor duurzame groei is aangegeven dat de naleving van deze bepaling verbeterd zal worden alsmede de handhaving.

Veel gemeenten, zowel grotere als kleinere, voeren daarnaast een lokaal lichtbeleid en besteden hier de nodige aandacht aan hun handhavingsbeleid. Ook het IPO heeft een handreiking uitgebracht voor lichtbeleid.

Dit overziend concludeer ik dat het aanpakken van onnodige verlichting vooral gezocht moet worden in stimuleren, het beter toepassen en handhaven van bestaande regelgeving en de uitvoering van (lokale) programma’s zoals mede is vastgelegd in het Energieakkoord voor duurzame groei.

Zonnepanelen op rijksvastgoed

Op 28 oktober 2013 deed mevrouw Voortman (GroenLinks) tijdens het wetgevingsoverleg over de «Wet maatregelen woningmarkt 2014» de suggestie de mogelijkheden te onderzoeken van zonnepanelen op rijksvastgoed. Ik heb u toegezegd om hier voor het AO van 5 december 2013 op te reageren en aan deze toezegging wil ik hierbij graag tegemoet komen.

Duurzame opwekking van energie op rijksvastgoed wil ik graag stimuleren en faciliteren. In de rijksvastgoed portefeuillestrategie 2014, die in december in de Ministerraad zal worden behandeld, wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden om rijksvastgoed (gebouwen en terreinen) in te zetten om bij te dragen aan de doelstelling verwoord in het Energieakkoord voor duurzame groei: het opvoeren van het aandeel hernieuwbare energieopwekking naar 14% in 2020 en naar 16% in 2023. De verschillende vastgoedhoudende diensten hebben in dat verband opdracht om plannen van aanpak op te stellen voor de realisatie van hernieuwbare energiebronnen op hun vastgoed.

Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat de inzet van duurzame energiesystemen zo veel mogelijk bijdraagt aan de energieprestatie van het rijksvastgoed en past in de beleidsuitgangspunten voor de bedrijfsvoering van het Rijk. De inzet van zonnepanelen is één van de opties die daarvoor geschikt kunnen zijn.

Op basis van de plannen van aanpak moet blijken in welke omvang zonnepanelen daadwerkelijk zijn in te zetten en welke wijze van (gebiedsgerichte) samenwerking, inkoop, plaatsing en exploitatie het meest geschikt zijn. Met deze aanpak kan rijksvastgoed een rol spelen, zoals aangegeven in het Energieakkoord.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven