30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

Nr. 219 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 november 2013

Uw Kamer heeft mij verzocht om in te gaan op de brief1 en de berekening van de heer C. le Pair c.s. en om een hernieuwde allesomvattende berekening van het Energieakkoord. Daarnaast heb ik aan uw Kamer toegezegd om nadere informatie te geven over de gebruikte aannames over economische groei in de doorrekening van het Energieakkoord. In deze brief zal ik op de bovenstaande vragen ingaan.

In bovenstaande verzoeken van uw Kamer staan de doorrekeningen van het Energieakkoord door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) centraal. Ik hecht veel waarde aan een objectieve en onafhankelijke doorrekening. De expertise van PBL, ECN en EIB om dit te doen, wordt breed erkend en ik heb ook geen reden om hieraan te twijfelen. PBL, ECN en EIB hebben daarbij hun eigen aannames gehanteerd.

Brief over kosten Energieakkoord

De heer C. le Pair c.s. heeft per brief kritiek geuit op de berekeningen die door het EIB en ECN en PBL zijn gemaakt in het kader van het Energieakkoord.

De briefschrijvers hebben onder andere hun twijfels over de kostendaling van wind op zee van 40 procent die is afgesproken in het Energieakkoord. De windenergie-sector zelf heeft aangegeven deze kostenreductie te kunnen realiseren. Dit zijn de partijen die de windmolenparken in de praktijk moeten gaan bouwen. Ik hecht dan ook veel waarde aan de handtekening van de sector onder dit akkoord. De 40 procent kostenreductie is taakstellend. De gereserveerde middelen zijn hierop afgestemd. Er is dus geen mogelijkheid om duurdere windmolens te realiseren en in dit licht geen risico op uit de hand lopende kosten.

Daarnaast is er kritiek op de door ECN gehanteerde capaciteitsfacor van 40 procent voor wind op land projecten. Deze factor geeft weer welk deel van het productievermogen jaarlijks wordt gebruikt en zou te hoog zijn.

Deze factor is afhankelijk van de hoeveelheid wind en het type windmolen. Er zijn op dit moment al verschillende windmolens op de markt die een capaciteitsfactor van 40 procent kunnen halen. De gehanteerde capaciteitsfactor is dan ook realistisch.

In het bericht «Windplan is luchtkasteel» in de Telegraaf van 5 oktober jongstleden, wordt gesteld dat de kosten vijf keer hoger zullen uitvallen dan de overheid heeft voorgerekend. Dit is gebaseerd op de berekeningen van de heer C. le Pair en de medeondertekenaars van de brief. Ik plaats daar enkele kanttekeningen bij.

De berekening lijkt verschillende onjuistheden te bevatten. In de berekening van de briefschrijvers wordt bijvoorbeeld niet meegenomen dat de SDE+ meebeweegt met de stroomprijs. Zij nemen aan dat hoge energieprijzen voor extra opbrengsten zorgen bij de producent. In werkelijkheid zorgen hoge energieprijzen voor lagere subsidies.

Bij het windpark Gemini, waarop de berekening is gebaseerd, zitten de kosten van aansluiting op het net in het subsidiebedrag. De hoogleraren nemen aan dat er een net op zee wordt aangelegd en betaald door Tennet, zonder dat het subsidiebedrag in de berekeningen wordt verminderd. Daardoor worden de aansluitkosten onterecht twee keer meegerekend.

Volgens de berekeningen van de experts van ECN, bedraagt het totaal aan investeringen in de periode 2013–2023 € 14 miljard voor wind op zee. Deze investeringen zorgen voor economische groei en werkgelegenheid.

Ten slotte wil ik er nogmaals op wijzen dat de kostendaling taakstellend is, waardoor er geen sprake kan zijn van uit de hand lopende uitgaven als gevolg van tegenvallende kostendalingen bij wind op zee.

Berekening van het Energieakkoord

Mevrouw Klever heeft tevens gevraagd om een hernieuwde allesomvattende doorrekening van het Energieakkoord, gemaakt door een onafhankelijk bureau.

Ik heb de doorrekening reeds naar uw Kamer gestuurd samen met het Energieakkoord2. In de doorrekening is niet alleen aandacht voor de periode tot 2020. Er is ook gekeken naar de effecten van het akkoord op de lange termijn (2050)3. Het overzicht van de budgettaire gevolgen van het Energieakkoord tot en met 2023 en structureel is tevens met het Energieakkoord aan uw Kamer verzonden.

Het effect van aannames over economische groei op de doorrekening

Als basis voor de doorrekening van het Energieakkoord is de actualisatie van de referentieraming van ECN en PBL uit 2012 gebruikt. De economische groei bij deze referentieraming is gebaseerd op het Centraal Economisch Plan 20124. Ten behoeve van de doorrekening van het Energieakkoord zijn de prijzen van kolen, CO2-emissierechten en elektriciteit geactualiseerd. De integrale actualisatie van de referentieraming staat gepland voor 2014 en is beschikbaar voor de eerste evaluatie van het Energieakkoord.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Brief aan de Minister van Economische Zaken, betreffende Kosten Energieakkoord, 01-10-2013, Dr. C. Le Pair c.s.

X Noot
2

Kamerstuk 30 196, nr. 202

X Noot
3

ECN en PBL, 2013, Het Energieakkoord: wat gaat het betekenen?, hoofdstuk 3, pag. 36–45

X Noot
4

CPB, 2012, Centraal economisch plan 2012

Naar boven