30 139 Veteranenzorg

Nr. 118 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 14 augustus 2013

De vaste commissie voor Defensie heeft op 24 juni 2013 overleg gevoerd met minister Hennis-Plasschaert van Defensie over:

  • de brief van de minister van Defensie d.d. 23 mei 2013 inzake de Veteranennota 2012–2013 (Kamerstuk 30 139, nr. 113);

  • de brief van de minister van Defensie d.d. 19 juni 2013 inzake de lijst van vragen en antwoorden over de Veteranennota 2012–2013 (Kamerstuk 30 139, nr. 116);

  • de brief van de minister van Defensie d.d. 15 mei 2013 met het afschrift van het antwoord aan de FOVAM over de verduidelijking van de Regeling reüniefaciliteiten veteranen, oorlogs- en dienstslachtoffers en postactieven;

  • de brief van de minister van Defensie d.d. 7 juni 2013 met de reactie op het artikel «Defensie beknibbelt op veteranen in nood» (Kamerstuk 30 139, nr. 114);

  • de brief van de minister van Defensie d.d. 17 juni 2013 met de beantwoording aanvullende vragen over de Veteranennota 2012–2013 (Kamerstuk 30 139, nr. 115);

  • de brief van de minister van Defensie d.d. 19 juni 2013 over het draaginsigne voor de militairen die hebben bijgedragen aan de beëindiging van de gijzelingsacties in 1977 (Kamerstuk 30 139, nr. 117).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie van Defensie, Ten Broeke

De griffier van de vaste commissie van Defensie, Van Leiden

Voorzitter: Ten Broeke

Griffier: Dekker

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Berckmoes-Duindam, Ten Broeke, Bruins Slot, Jasper van Dijk, Eijsink, Hachchi en De Roon,

en minister Hennis-Plasschaert van Defensie.

Aanvang 10.03 uur

De voorzitter: Welkom bij dit debat over het veteranenbeleid. Behalve de Veteranennota staat er een aantal andere stukken op de agenda. Ik heet de minister en haar ambtenaren van harte welkom, alsmede de Kamerleden en natuurlijk ook de aanwezigen in de zaal en zij die dit overleg thuis, via Politiek24, volgen.

De volgorde bij dit notaoverleg, waarvoor praktisch de hele vergaderdag is uitgetrokken, is de volgorde die we bij de behandeling van de begroting hanteren. De PVV begint, daarna de VVD, de SP, de Partij van de Arbeid, het CDA en D66. De fracties van de ChristenUnie, GroenLinks, de SGP, de Partij voor de Dieren en 50PLUS heb ik nog niet gezien. We wachten af of ze zich nog melden.

Er zijn aangepaste spreektijden, die zijn vastgesteld op grootte van fractie.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. De Partij voor de Vrijheid heeft de erkenning van en de waardering voor onze veteranen hoog in het vaandel staan. De PVV is trots op onze veteranen en onderschrijft dan ook het belang dat de veteranen de aandacht behoren te krijgen die hun toekomt, gezien hun inspanningen en gezien de ontberingen die ze hebben ondergaan tijdens hun uitzending en tijdens hun werkzaamheden. Dat mag niet afhangen van de missie waaraan onze veteranen hebben deelgenomen. Ondanks dat de PVV van mening is dat Nederland aan te veel buitenlandse missies een bijdrage heeft geleverd, heeft zij respect voor alle veteranen die in het verleden zijn uitgezonden, alsmede voor de militairen die nu nog op welke missie dan ook zijn en zich inzetten in het buitenland. Ik wil duidelijk maken dat dit niet afhangt van ons standpunt met betrekking tot nut en noodzaak van sommige missies. We waarderen de inzet.

De Partij voor de Vrijheid is altijd van mening geweest dat Defensie met het veteranenbeleid, naast de zorgplicht voor de veteranen, ook als doel moet hebben om de zichtbaarheid van de defensieorganisatie in de samenleving te vergroten. Daarnaast ziet zij voor Defensie een rol weggelegd om het gevoel van vaderlandsliefde te bevorderen. Onze partij heeft zich daarom al eerder ingezet voor het scholenproject van Defensie. Ik benadruk nogmaals het belang van het scholenproject. Dat veteranen hun verhaal kunnen vertellen en daarbij een actieve en stimulerende rol kunnen vervullen voor de jeugd, draagt bij aan de kennis over en de waardering voor onze defensiemacht in het algemeen en voor veteranen in het bijzonder.

De PVV-fractie is dan ook verheugd dat er positieve resultaten worden behaald met het scholenproject, zoals te lezen valt in de stukken van de minister. Wij danken in het bijzonder de vele vrijwilligers die zich daarvoor breeduit inzetten en daarmee de kennisoverdracht aan de jeugd bevorderen. Ondanks deze algemene tevredenheid wil de PVV-fractie nog wel een toelichting op de positieve resultaten van het scholenproject. Ik wil die graag wat nader gespecificeerd zien. Ook wil ik goed kunnen begrijpen hoe de minister die positieve resultaten heeft vastgesteld.

Naast het vergroten van het scholenproject is het relevant om de resultaten ervan te meten en beschikbaar te hebben. Daarnaast wil de PVV-fractie van de minister weten of zij meer specifiek kan aangeven welk beeld jongeren hebben van onze veteranen. De cijfers van de Veteranenmonitor 2012 geven namelijk geen inzicht in de waardering van onze jeugd voor de veteranen. Wat het scholenproject betreft, hoort de PVV-fractie graag van de minister of, en zo ja hoe, de positieve resultaten die zijn behaald bijdragen aan de werving van schoolverlaters voor functies bij defensie. Heeft het scholenproject dus ook een positieve invloed op het werven van schoolverlaters en zo ja, in welke mate?

Daarbij is het wenselijk om het aantal gastoptredens van postactieve veteranen voor het scholenproject in vooral het voortgezet onderwijs te blijven intensiveren. In bijlage 2, paragraaf 2.2 van de Veteranennota, die gaat over het scholenproject Verhalen van veteranen, kan men immers constateren dat het aantal gastoptredens in het voortgezet onderwijs – waar de nieuwe kandidaten voor functies bij defensie vandaan zullen moeten komen – vanaf 2010 redelijk stabiel is gebleven, dus niet is toegenomen. Juist hier is inzet voor de jeugd gewenst. Ik vraag de minister of zij kans ziet om dit te verbeteren; ik hoor graag haar reactie.

Nog even terugkomend op de Veteranenmonitor 2012 – waarvoor ik trouwens mijn dank uitspreek aan het Veteraneninstituut – valt onze fractie het een en ander op wat nog onder de aandacht moet worden gebracht. De Veteranenmonitor laat namelijk duidelijk zien dat van de naoorlogse missies de missie Kustwateren Oost-Afrika door veruit het grootste deel van de Nederlandse bevolking wordt gekwalificeerd als een terechte inzet van onze defensiemacht; dit in tegenstelling tot andere recente missies zoals de Uruzgan- en de Kunduz-missie, waarvan de inzet beduidend minder terecht wordt bevonden door de ondervraagden. Ik zou zeggen dat dit een duidelijk signaal is van de Nederlandse bevolking. Ook de inschatting door de burgers van de respectabiliteit van de Nederlandse missies in de kustwateren van Oost-Afrika is beduidend groter dan de inschatting door de burgers daarvan van alle andere missies. Maar liefst 73% van de ondervraagden heeft zeer veel waardering voor juist de missies in de kustwateren van Oost-Afrika. Dat is een bevestiging van wat bij de PVV al langer bekend is en waarvoor zij ook steeds pleit: Nederland moet niet deelnemen aan missies waaraan ieder Nederlands belang ontbreekt. Nut en noodzaak van missies naar bijvoorbeeld Libië en Afghanistan zijn niet voldoende aanwezig. De buitenlandse inzet leidt soms ook niet tot de gewenste resultaten. Dat komt onze financiën, onze belangen en de waardering voor onze militairen ook niet ten goede.

Heeft de minister ook geconstateerd dat er een grotere waardering is voor militairen die zijn ingezet voor de kust van Oost-Afrika, vergeleken met militairen die zijn ingezet bij andere recente missies? Hoe verklaart de minister deze resultaten van de Veteranenmonitor? Hoe kijkt zij aan tegen de constatering dat het aandeel Nederlanders dat de inzet in Oost-Afrika terecht vindt, gemiddeld 30% hoger ligt dan de percentages die vermeld staan bij de missies in gebieden waar Nederlandse belangen niet worden gezien door de burgers? Ik krijg hierop graag een uitgebreide reactie van de minister.

De zorgplicht voor de veteranen is een essentieel onderdeel van het veteranenbeleid. De PVV waardeert dan ook de inzet van deze en vorige ministers ten aanzien van het nazorgsysteem, dat over het algemeen goed is geregeld. Het grootste gedeelte van de uitgezonden militairen heeft echter, zo lezen wij, gelukkig geen nazorg of steun nodig na een missie. Zij die de steun wel nodig hebben, kunnen vertrouwen op een nazorgsysteem waarvan de knelpunten de aandacht hebben van de minister, zo schrijft zij. Aanspreekpunten vormen bij de nazorg een belangrijke schakel tussen de veteraan en de zorgverlening. Veteranen moeten te allen tijde en voor alle vragen terechtkunnen bij het nog in te richten Veteranenloket dat 24 uur per dag bereikbaar zal zijn. Wordt het streven van de minister om dat loket nog deze zomer te openen, ook gerealiseerd? Mijn fractie krijgt graag nog een toelichting op de manier waarop de verdere afhandeling van meldingen bij het Veteranenloket is geregeld. Het mag niet weer uitlopen op het van het kastje naar de muur sturen van veteranen die klachten, wensen of vragen hebben. Ik hoop dus dat de minister hierop een nadere toelichting kan geven.

De PVV juicht de regionalisering van veteranenactiviteiten toe. Dat de Nederlandse Veteranendag nog steeds in Den Haag wordt georganiseerd, maakt het voor een aantal oudere veteranen toch lastig om deze dag bij te wonen. De PVV blijft het dan ook mooier vinden om de Veteranendag afwisselend in verschillende delen van het land te organiseren. Volgens de PVV wordt de Nederlandse Veteranendag zo beter bereikbaar voor oudere veteranen, die zich dapper en met volle overgave hebben ingezet voor ons land, en beter zichtbaar voor burgers in die delen van het land waar mensen niet zo snel naar Den Haag zullen of kunnen komen om deze feestelijkheden bij te wonen. Als de Nederlandse Veteranendag jaarlijks in een ander deel van ons land wordt gehouden, zal dat nog meer bijdragen aan de erkenning van en de waardering voor onze veteranen, alsmede aan de positie die defensie als geheel inneemt in de samenleving. Ik benadruk dat dit niet wegneemt dat wij de vele initiatieven die nu al op lokaal gebied worden ondernomen om waardering voor de veteranen te laten blijken, hooglijk waarderen. Die lokale activiteiten hebben echter toch niet de grote uitstraling van de landelijke Veteranendag. Daarom vraag ik de minister tot slot of zij zich ervoor wil inzetten dat de landelijke Nederlandse Veteranendag telkens in een ander deel van het land wordt gehouden.

De voorzitter: Dank u wel, mijnheer De Roon. U hebt negen minuten van uw spreektijd gebruikt; dan weet u dat voor uw tweede termijn.

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Voorzitter. Vandaag besteden we aandacht aan het veteranenbeleid van Defensie. Dat is elk jaar een belangrijk moment, want eens per jaar staan we in de Kamer stil om het uitsluitend te hebben over hen die in dienst van onze krijgsmacht over de grens hebben gevochten. Juist omdat zij zo veel waarde hecht aan wat veteranen voor ons land hebben gedaan, was de VVD verheugd over de totstandkoming van de Veteranenwet twee jaar geleden. Zoals onze veteranen ons onder vaak moeilijke omstandigheden hebben gediend, zo is het voor ons belangrijk om ook hen te dienen door middel van onze waardering voor hun daden en door hen bij te staan wanneer zij als gevolg van hun uitzending problemen ondervinden of zorg nodig hebben.

Het is goed dat de Veteranenwet dit jaar in werking zal treden. De Tweede Kamer en verschillende voorgaande kabinetten zijn hier jarenlang mee bezig geweest. Mijn complimenten aan iedereen die zich hiervoor heeft ingezet, ook de mensen die hier zitten. Heel veel mensen hebben er heel veel werk aan besteed. Het zou goed zijn om de wet eindelijk eens in werking te zien treden. Het resultaat van al het werk was een voorstel waarmee de zorg voor de veteranen in één wet bij elkaar wordt gebracht. Echter, de uitvoering van onderdelen van de wet wordt geregeld in een Algemene Maatregel van Bestuur. Daar wachten wij nu op. Zodra deze Algemene Maatregel van Bestuur van kracht is, kan de Kamer starten met het toezien op de uitvoering van de wet. Op dit moment is het dus eigenlijk nog te vroeg om hierover te spreken. Het is evenwel goed om te zien dat vanuit particulier initiatief uit de samenleving mensen aan de slag gaan, dat er bijeenkomsten zijn en dat de Veteranenombudsman heeft aangegeven van start te gaan, zodat mensen met klachten bij hem terechtkunnen. Ook bij Defensie zie ik dat mensen in de startblokken staan om er voortvarend werk van te maken, onder andere voor het in de zomer te openen loket. Ik uit daarvoor mijn waardering en complimenten.

Voor de veteranen is erkenning en waardering belangrijk. Ik zal dit jaar dan ook wederom het respect uitspreken dat de VVD heeft voor mannen en vrouwen die in dienst van de krijgsmacht in het buitenland hun leven op het spel zetten. Nederlanders hebben veel waardering voor veteranen, ondanks het feit dat de steun voor missies niet altijd groot is. Ik ga daarbij niet uit van de opiniepeilingen, zoals de voorgaande spreker deed. Wij weten dat de steun voor missies niet altijd groot is. Die is namelijk voornamelijk groot als de missies zichtbaar zijn. De zichtbaarheid is dus erg belangrijk.

De heer De Roon (PVV): Zijn missies zoals die naar Kunduz en Uruzgan, die toch bijna dagelijks op de televisie zijn geweest, dan niet voldoende zichtbaar geweest voor de burgers? Hoe verklaart de woordvoerster van de VVD-fractie dat er in de opiniepeilingen dan toch betrekkelijke lage waarderingen van deze missies naar voren komen?

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Ik constateer uit alles wat is gepubliceerd en alles wat wordt geschreven dat de erkenning en waardering samenhangen met de mate waarin missies bekend zijn bij het grote publiek en ook begrijpelijk zijn voor het grote publiek. Antipiraterijmissies zijn heel helder en eenduidig te begrijpen. Andere missies zijn vaak lastiger uit te leggen. Dat wordt wat complexer. Dat neemt niet weg dat ook de kleine missies heel belangrijk zijn.

De heer De Roon (PVV): Lastiger uit te leggen en wat moeilijker te begrijpen, zo zegt mevrouw Berckmoes. De partijen die veteranen op missies naar bijvoorbeeld Afghanistan hebben uitgezonden, hebben toch jarenlang de tijd gehad om het uit te leggen? Waarom komt dat dan niet over?

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Ik denk niet dat ik degene ben die deze vraag moet beantwoorden. Het enige wat ik constateer, ook vanuit deze positie, is dat bekendheid met de missies in de maatschappij, in de samenleving, bijdraagt aan de waardering voor de veteranen. Er zijn heel kleine missies, waar twee mensen naartoe gaan, die nooit bekend worden maar waar Nederlanders heel goed werk verrichten. Ook de waardering daarvoor is heel belangrijk.

De heer De Roon (PVV): De woordvoerster van de VVD-fractie kan nu wel praten over heel kleine missies, waarvan ik het belang trouwens niet wil onderschatten, maar het gaat natuurlijk vooral om de grote missies, zoals de enorme missies die we hebben gedaan in Afghanistan. Die hebben ontzettend veel geld van de belastingbetaler gekost en hebben offers gevraagd van onze militairen; soms, in 25 gevallen, tot de dood aan toe. Partijen zoals die van mevrouw Berckmoes hebben toch duidelijk jarenlang de gelegenheid gehad om het belang van die missies aan de bevolking duidelijk te maken. Daar zijn zij kennelijk niet in geslaagd, want de waardering voor nut en noodzaak van die missies onder de burgers is ontzettend laag, veel lager dan voor de missie in de wateren voor Oost-Afrika. Mijn vraag blijft toch hoe het komt dat de burgers dat niet zien, terwijl de VVD zegt dat het zo'n belangrijke missie was.

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Dat is een herhaling van de vraag, dus het wordt een herhaling van mijn antwoord. Het is belangrijk om de missies zichtbaar te maken. Dat draagt ook bij aan de waardering voor de veteranen. De ene missie is de andere niet, ook niet in grootte of omvang. Het is de zorg van de VVD dat er voortdurend en duurzaam waardering bestaat voor de inzet van onze mensen in andere landen. Dat is een inspanning die onze voortdurende aandacht moet krijgen, samen met andere elementen in de samenleving.

Voorzitter. Doordat de Nederlandse missies kleiner zijn dan voorheen, bestaat het risico dat de aandacht voor veteranen in de toekomst verslapt. Ik hoor graag van de minister hoe Defensie ervoor zorgt dat ook het werk dat onze militairen doen bij kleine en middelgrote missies zichtbaar is. Dat is ook belangrijk voor het draagvlak voor de krijgsmacht in de samenleving.

Het vorige kabinet besloot tot het aflossen van de zogenaamde ereschuld. Dit is een schadeloosstelling voor veteranen die voor 1 juli 2007 gewond zijn geraakt als gevolg van hun militaire inzet. De VVD-fractie is verheugd dat de Tweede Kamer in samenwerking met het vorige kabinet ook hier veteranen heeft kunnen bijstaan met de hulp die zij verdienen. Wij hebben kunnen zien dat in 2012 73 miljoen van de ereschuld is betaald. Ik hoor graag van de minister wanneer de uitvoering van deze regeling wordt afgerond. Daarnaast wil ik weten of de regeling binnen het oorspronkelijke budget zal worden uitgevoerd.

Al verschillende keren is de afgelopen jaren ophef ontstaan over de keuring van militairen met PTSS die in aanmerking komen voor een militair invaliditeitspensioen. In een artikel werd de indruk gewekt dat het doel van de keuring is om mensen een zo laag mogelijke uitkering te geven. In de Tweede Kamer buitelt men na de verschijning van zo'n artikel vervolgens over elkaar heen om hiervan schande te roepen. Wat is echter het hele verhaal? Laten wij eens kijken naar de feiten.

In het door Defensie gebruikte protocol wordt gebruikgemaakt van een officiële methodiek om psychische afwijkingen te duiden en het percentage invaliditeit in te schatten. De betrouwbaarheid is in 2012 door het Universitair Medisch Centrum Groningen als goed beoordeeld. Natuurlijk begrijp ik dat in bepaalde gevallen veteranen niet tevreden zijn met hun herkeuring. Het kan voor een persoon een schok zijn als na een herkeuring het invaliditeitspercentage naar beneden wordt bijgesteld. Daarnaast heeft dit directe gevolgen voor de financiële situatie van de veteraan. Het is echter belangrijk om de zaken zuiver te houden. Feit is dat Defensie hierin fatsoenlijk handelt ten opzichte van de veteranen. Het idee dat Defensie veteranen met opzet een lager percentage toebedeelt dan terecht zou zijn, vind ik een zeer zware beschuldiging. De VVD-fractie vindt het belangrijk dat veteranen met PTSS de hulp krijgen waarop zij recht hebben. Uit de brief van de minister concludeer ik dat dit ook het geval is. De methodiek die Defensie toepast, wordt ondersteund door een van onze beste medische faculteiten.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Mevrouw Berckmoes heeft het over de werking van de protocollen. Er staat een revisie van de protocollen op het programma. Hoe staat zij tegenover deze revisie?

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): De PTSS-behandeling is voortdurend onderhevig aan ontwikkelingen. Er worden grote vorderingen gemaakt met de behandeling van PTSS. Het is dan ook goed dat zo'n protocol in ontwikkeling is. Als aan de protocollen evidence-based medicine ten grondslag ligt, denk ik dat de goede vorderingen die in Nederland vrij snel worden gemaakt, ook in de protocollen moeten worden opgenomen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik hoor in deze woorden eigenlijk dat het wenselijk is om zo snel mogelijk over te gaan tot revisie van de protocollen. Is mevrouw Berckmoes het met de CDA-fractie eens dat reeds eind 2013, begin 2014 alvast met de revisie van de protocollen kan worden begonnen, juist omdat er een zo grote voortgang op het gebied van PTSS is?

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Ik weet niet of de voortgang zodanig is dat de protocollen moeten worden veranderd. Als sprake is van baanbrekend goed werk dat extra kan worden gedaan voor de veteranen, kan de VVD-fractie daar niet tegen zijn. Ik kan me ook voorstellen dat de minister daarin voortvarend optreedt. Ik denk namelijk dat geen enkele partij hier aan tafel niet de beste hulp wil voor de veteranen, ook als het gaat om de PTSS-zorg.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik hoor termen als «schande roepen», «er moet zuiver worden gehandeld», «fatsoenlijk» en «zware beschuldigingen». Ik hoor graag van mevrouw Berckmoes aan wie die woorden gericht zijn. Ik verwijs naar een antwoord van de minister op vraag 58 over de bezwaarschriften na invoering van de protocollen. Daarin staat dat er bij het ABP in het eerste kwartaal van 2013 601 bezwaarschriften in behandeling zijn, waarvan er 423 betrekking hebben op de vaststelling van het militair invaliditeitspensioen. Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal per jaar ingediende bezwaarschriften. Dat is vreemd, maar dat stond letterlijk in het antwoord. Ik verneem graag of de zware woorden die mevrouw Berckmoes spreekt, zijn gericht tegen deze veteranen die bezwaarschriften indienen. Gaan de woorden over «schande» en «fatsoenlijk handelen» hun aan?

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Mevrouw Eijsink haalt mijn betoog een beetje uit elkaar. De VVD-fractie schaart zich achter het protocol voor het militair invaliditeitspensioen. Zij vindt dit een goed en gedegen protocol dat is gestoeld op evidence-based medicine. Het is voor ons belangrijk dat deze mensen adequaat worden geholpen. Wij hebben de indruk dat dit op dit moment zo is. Als er aanleiding is om de zorg te verbeteren op basis van een veranderend protocol, moet dat ook mogelijk zijn. Ik doel er eigenlijk op dat telkens wanneer er een artikel in de krant verschijnt, Tweede Kamerleden over elkaar buitelen om er schande van te roepen. Mijn woorden waren dus absoluut niet gericht aan de veteranen die klachten indienen. Als je wordt herkeurd en je invaliditeitspensioen wordt naar beneden bijgesteld, kan ik me heel goed voorstellen dat je daar niet bij staat te juichen. Daarvoor hebben wij alle begrip.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Het is fijn dat we duidelijk krijgen aan wie de woorden gericht zijn, namelijk aan de collega's aan deze kant van de tafel; dank voor deze duidelijkheid. Het zijn de Kamerleden die over elkaar buitelen, schande roepen en zeggen dat het allemaal niet goed is, maar mevrouw Berckmoes heeft wel begrip voor de mensen die een bezwaarschrift indienen. Dat is goed om te horen. Is mevrouw Berckmoes zich ervan bewust dat als er 601 bezwaarschriften liggen, daar 601 veteranen achter zitten, dat daar gezinnen achter zitten die al jaren wachten op uitspraken omdat het MIP is vastgelopen vanwege het protocol? Het protocol – ik weet er in alle bescheidenheid iets van – is vastgesteld in 2008 en is nooit bedacht als een financiële maatregel. We hebben dit gedaan ten behoeve van de Uruzgan-missie. Het is vastgesteld naar aanleiding van en ten behoeve van die missie. Ik hoor mevrouw Berckmoes hier niets over zeggen. Dat Kamerleden er dan vragen over stellen aan de minister, lijkt mij vrij duidelijk. Soms komen veteranen namelijk niet verder. Soms moeten ze het via een krant doen. De BNMO heeft al jarenlang 200 bezwaarschriften liggen waarop niet wordt gereageerd. Ik vraag mevrouw Berckmoes om hierop te reageren, ook naar aanleiding van de oproep van de Ombudsman vanochtend. Ik zou zeggen dat hij niet de minste is. Hij heeft precies hierover geschreven.

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Ik heb net al even aangehaald dat de VVD-fractie het proactieve handelen van de Ombudsman waardeert en dat het goed is om te zien dat er initiatieven in de samenleving ontstaan. Het is ook belangrijk dat mensen hun verhaal kwijt kunnen en dat veteranen bij elkaar steun en erkenning kunnen vinden. Het is in Nederland gebruikelijk dat je een klacht indient als je het ergens niet mee eens bent. Het is het mooie van Nederland dat dit kan. Het is dus goed dat dit voortvarend ter hand wordt genomen en dat er transparantie over is; nogmaals, alle begrip. Tegelijkertijd is het protocol gebaseerd op evidence-based medicine waarmee PTSS kan worden onderzocht. Alle verbeteringen die daarmee kunnen worden bereikt, zijn heel goed, want het gaat razendsnel.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Mijn laatste opmerking aan het adres van mevrouw Berckmoes betreft de zaak van de heer Dave Maat. Ik noem zijn naam hier met toestemming. Zijn zaak heeft jaren geduurd en ging hierover. Zegt mevrouw Berckmoes nu indirect, via de Kamerleden, dat het toch eigenlijk een schande was dat we hier jarenlang aandacht voor vroegen, dat we jarenlang dit soort zaken aan de orde stelden?

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Mevrouw Eijsink haalt een aantal zaken totaal uit hun verband.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter, ik haal niets door elkaar.

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Daar ga ik niet op in. Natuurlijk is er alle begrip voor dat mensen adequaat en snel willen worden geholpen. We weten ook hoe dat gaat. Daar is tijd voor nodig en het vergt een zorgvuldige afweging. Mevrouw Eijsink is zelf enorm van de zeer zorgvuldige afweging. Mensen moeten natuurlijk niet twaalf jaar of langer ergens op wachten. Daarom is de Veteranenwet ook in werking getreden, zodat mensen worden geholpen, er erkenning en waardering is en de zorg er komt. Het is heel belangrijk dat de Algemene Maatregel van Bestuur van kracht wordt, zodat we werkelijk aan de slag kunnen en ook kunnen gaan controleren.

De heer Jasper van Dijk (SP): Het is een beetje vreemd dat mevrouw Berckmoes enerzijds zegt dat Defensie harstikke goed bezig is en anderzijds begrip heeft voor al die veteranen die bezwaarschriften indienen, waarvan de behandeling maar op zich laat wachten. Wat is het nu?

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Ik kan mijn pleidooi nog een keer herhalen. Uiteraard heeft de VVD alle waardering voor de veteranen. Dat zijn de mensen die hebben gestreden met gevaar voor hun leven. Heel veel mensen hebben het niet overleefd. Heel veel mensen hebben het wel overleefd. Het is heel belangrijk dat er heel veel aandacht voor hen is. Erkenning, waardering en zorg zijn geregeld in de Veteranenwet. Die Veteranenwet moet van start gaan. Dan kan de Tweede Kamer haar rol innemen om de wet te controleren. Ik sta er echt om te trappelen dat de wet in werking treedt. Ik ben ook blij dat deze stappen zullen worden genomen. Mij kan het in ieder geval niet snel genoeg gaan, maar na anderhalf jaar in Den Haag weet ik inmiddels dat het allemaal wat minder snel gaat dan ik in het bedrijfsleven gewend was. Natuurlijk moet je je dan houden aan de regels. Er is een protocol om het invaliditeitspensioen vast te stellen. Natuurlijk ben je niet blij als jouw invaliditeitspensioen wordt teruggebracht. Natuurlijk ga je daartegen in beroep. Daar heb ik alle begrip voor, maar dat is actie-reactie. Het is goed dat dit gebeurt, want zo houden we elkaar scherp. Zo kunnen we de minister ook in de uitvoering van de wet aanspreken op dat wat er gebeurt.

De heer Jasper van Dijk (SP): In dit pleidooi vind ik het niet zo sterk dat mevrouw Berckmoes enerzijds erkent dat niet alles rond dit dossier op rolletjes verloopt en zich anderzijds een beetje laatdunkend uitlaat over haar collega-Kamerleden die zich daarover uitspreken, dat niet goed vinden en daarover opheldering willen. Vindt zij niet dat zij iets te grote woorden gebruikt?

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Iets te grote woorden? Meestal ben ik heel genuanceerd in mijn woordvoering, ben ik daar ook weinig zichtbaar in. Ik vind wel dat het goed is dat de Tweede Kamer het initiatief heeft genomen tot de Veteranenwet, dat we daar werk van maken en dat we daar kritisch op zijn. Ik heb dus ook alle begrip voor de collega's en voor de veteranen die heel kritisch zijn bij alles wat er gebeurt. Tegelijkertijd vraag ik er aandacht voor dat de basis goed is, dat er een Veteranenwet is die goed is, dat het zijn tijd moet hebben om te evolueren, zo u wilt, en dat het goed is dat we daar met elkaar kritisch naar kijken. Moeten wij echter bij elk artikel dat in de krant verschijnt, schande roepen? Nee, we mogen ook best een keer roepen dat er een heel goed wetsvoorstel aan ten grondslag ligt en dat er een heel goed protocol aan ten grondslag ligt. Natuurlijk kan altijd alles beter, maar je kunt nooit alles, zoals in de shampooreclame, tot in de puntjes regelen.

De voorzitter: Mevrouw Berckmoes vervolgt haar betoog.

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Voorzitter. Natuurlijk begrijp ik dat in bepaalde gevallen veteranen niet tevreden zijn met hun herkeuring; ik herhaal een klein stukje van mijn inbreng. Het kan voor mensen een schok zijn als de herkeuring niet het percentage oplevert dat ze hadden verwacht. Daarnaast heeft dit directe gevolgen voor de financiële situatie, wat een extra emotie met zich meebrengt. Wat de VVD-fractie betreft, moeten we de zaken echter zuiver houden. Feit is dat Defensie fatsoenlijk handelt ten opzichte van de veteranen. Het idee dat Defensie veteranen met opzet een lager percentage toebedeelt dan terecht zou zijn, vind ik een zware beschuldiging. De VVD vindt dat de veteranen de hulp moeten krijgen waarop ze recht hebben. Als ik de brief van de minister lees, is dit ook het geval. De methodiek die Defensie toepast, wordt ondersteund door een van de beste medische faculteiten. Excuses voor deze herhaling, voorzitter.

Ik kom te spreken over de Oorlogsgravenstichting. Deze stichting heeft aangegeven geld tekort te komen voor het onderhoud van graven van Nederlandse gesneuvelden. Dit komt onder meer door een stijging van de roepia met 25%. Bijna de helft van onze oorlogsgraven bevindt zich namelijk in Indonesië. Dit verklaart ook direct een deel van de gestegen kosten voor het onderhoud. Het onderhoud van de oorlogsgraven van Nederlandse gesneuvelden is een belangrijke zaak. Het gaat hier om mannen en vrouwen die in extreme omstandigheden – de Wereldoorlog, Indonesië, Korea, Afghanistan – hun leven hebben gegeven voor onze vrijheid. Hun graven herdenken niet alleen het offer dat zij voor ons allen hebben gebracht, maar zijn ook een symbool van de dankbaarheid die wij hun verschuldigd zijn; een herinnering aan de moed van onze militairen, die in moeilijke tijden en onder zware omstandigheden onze vrijheid hebben verdedigd. Ik heb contact opgenomen met de Oorlogsgravenstichting met de vraag hoe de situatie er nu precies uitziet. Zij heeft aangegeven in gesprek te zijn met het ministerie van Binnenlandse Zaken om een oplossing te vinden voor dit probleem. Aangezien deze gesprekken nog lopen, is het op dit moment niet opportuun om ons hierin te mengen. Wellicht kan de minister laten weten hoe het vfonds (Nationaal Fonds voor Vrede, Vrijheid en Veteranenzorg) met de Oorlogsgravenstichting is verbonden. Dat is me nog niet geheel duidelijk. Wel vind ik het belangrijk om aan te geven dat dit onderwerp de VVD-fractie aan het hart gaat en dat zij de uitkomsten van de gesprekken afwacht.

De Oorlogsgravenstichting is nog niet zo lang geleden begonnen met het opzetten van een afdeling voor fondsenwerving. Het is bijvoorbeeld mogelijk om een van de oorlogsgraven te adopteren. Veel scholen hebben dat inmiddels gedaan. Dat is een mooi initiatief, waarvan ik zelf ook gebruik zal maken. Het eren van hen die voor onze vrijheid zijn gestorven, zou niet enkel een verantwoordelijkheid van de overheid moeten zijn, maar vraagt om een bijdrage van allen die hun vrijheid aan hen verschuldigd zijn.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dat is nu al het tweede advies dat wij als collega's van mevrouw Berckmoes-Duindam krijgen, namelijk dat we ons ook nog niet met de oorlogsgraven mogen bemoeien, terwijl het wel duidelijk is dat hier een groot probleem ligt dat heel veel mensen diep in het hart raakt. Ik krijg graag een toelichting van mevrouw Berckmoes waarom wij weer een advies krijgen om ons ergens niet tegenaan te bemoeien.

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Het staat elk Tweede Kamerlid vrij om zich overal tegenaan te bemoeien. Ik geef alleen aan dat de VVD-fractie zichzelf heeft geïnformeerd over de status. Er zijn ook artikelen verschenen in het AD en andere kranten over de Oorlogsgravenstichting. Dat heeft mij getriggerd om contact met deze stichting op te nemen om het verhaal erachter te horen en om er wat meer beeld en geluid bij te krijgen, zoals mevrouw Eijsink altijd zo mooi zegt. Dat beeld en geluid heb ik inmiddels. Ik weet dat er op 1 juli weer een gesprek is tussen Binnenlandse Zaken en de directeur van de stichting. Het is goed om dat even af te wachten. Ze zijn zeer voortvarend bezig om met fondsenwerving dingen gedaan te krijgen. Het is ook heel duidelijk dat daar ontwikkelingen zijn. Ik wil alleen de zorg van de VVD-fractie uitdrukken dat het heel belangrijk is dat deze graven er netjes bij liggen. Dat moet je niet laten verslonzen; vandaar deze bijdrage.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dan adviseer ik mevrouw Berckmoes om nog even naar haar tekst te kijken, en dan vooral naar de passage waarin ze het woord «ons» gebruikte. Ik zal me echter niet meer richten op de manier waarop de tekst werd uitgesproken en teruggaan naar het onderwerp. De oorlogsgraven zijn eigenlijk al vele jaren een probleem. Volgens mij wordt al sinds 2001 gesproken over de vraag of de Oorlogsgravenstichting voldoende subsidie krijgt. Zeker de graven in Nederlands-Indië hebben een heel grote emotionele waarde. Er ligt natuurlijk ook een bepaalde opdracht voor de regering, maar ook voor ons als Kamerleden, om heel zorgvuldig met dit soort graven om te gaan. Dit zijn wel mensen die in de strijd voor Nederland en voor andere landen zijn gestorven. Ik kan me indenken dat een grotere betrokkenheid van de minister van Defensie juist een heel belangrijke bijdrage kan leveren. Waarom is mevrouw Berckmoes daarop tegen?

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Ik ben helemaal nergens op tegen. Als ik het woord «ons» in de mond neem, heb ik het over de VVD-fractie. Ik merk dat de CDA-fractie zich hierdoor aangesproken voelt. Ik heb heel duidelijk uitgesproken dat het in het kader van de gedachtenis aan de mensen die zijn gesneuveld onder zeer moeilijke omstandigheden, bijzonder belangrijk is dat deze graven er netjes bij liggen. De VVD-fractie vindt het dus heel erg belangrijk en dat is ook mijn motivatie geweest om dit onderwerp in dit notaoverleg op te nemen.

De voorzitter: Kort, mevrouw Bruins Slot.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Mevrouw Berckmoes stelt zich nogal procedureel op. Zou het niet een enorme meerwaarde zijn als de minister van Defensie samen met de minister van Binnenlandse Zaken zou bekijken hoe ze goed maatwerk kunnen leveren? Dit is een probleem dat breed is gesignaleerd. Het is heel lastig om een oplossing daarvoor te vinden. De minister van Defensie heeft wel de middelen, qua mensen en qua kennis, om Binnenlandse Zaken en de Oorlogsgravenstichting erbij te ondersteunen dat de oorlogsgraven goed in stand blijven en dat mensen, bijvoorbeeld nabestaanden, bezoeken aan de graven kunnen blijven brengen.

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Ik ben het eens met het pleidooi van de CDA-fractie. De organisatie hiervan is toch wel vrij diffuus. Er zijn vele instanties die zich bezighouden met gesneuvelden. Het is heel belangrijk dat dit duidelijk wordt en dat hierin efficiency optreedt, ook vanuit de overheid. Daarom heb ik de minister ook gevraagd of het vfonds hierbij betrokken is.

De heer De Roon (PVV): Wij hebben vanochtend van de Stichting Vakantiefaciliteiten Militairen (Vafamil) een brief gekregen. Daarin staat dat zij al ruim 50 jaar een aantal terreinen van Defensie mag gebruiken om militairen en veteranen er hun vakantie te laten doorbrengen, maar dat zij die terreinen ineens per 1 oktober 2014 weer moet inleveren bij Defensie. Defensie had tot nu toe geen kosten aan deze terreinen, want het onderhoud ervan werd door deze stichting gedaan. Niettemin wil Defensie de terreinen per 1 oktober 2014 terug hebben. Nogmaals, naast militairen maken ook veteranen hiervan gebruik. Mijn vraag aan de woordvoerster van de VVD-fractie is of zij het met mij eens is dat wij van deze VVD-minister zouden moeten weten waarom dit nu nodig is en waarom de veteranen en andere militairen op dit punt moeten worden gepakt. Wil de woordvoerster van de VVD-fractie ook van de minister van Defensie van de VVD weten of deze nog eens opnieuw wil bekijken of er een oplossing is om dit te voorkomen?

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Dit is een onderwerp waarop ik niet ben ingegaan. Ik weet er te weinig van. Misschien kan de heer Roon dit in eerste instantie als vraag neerleggen bij de minister. Hij heeft alsnog deze zendtijd gekregen. Ik denk dat we het antwoord van de minister moeten afwachten. Ik weet hier te weinig van.

De heer De Roon (PVV): Is mevrouw Berckmoes het met mij eens dat dit toch gewoon goede vragen zijn? Waarom is dit nodig? Kan de minister nog eens kijken of het niet anders kan worden opgelost? Daarbij kan mevrouw Berckmoes zich, zonder dat zij zich in allerlei details van dit onderwerp heeft verdiept, toch wel aansluiten?

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Elke vraag van een Tweede Kamerlid is een goede vraag, dus ook deze vraag.

De heer De Roon (PVV): Dan noteer ik dat deze vraag ook door de VVD-fractie is gesteld aan de minister.

De voorzitter: Dan noteer ik die bij uw spreektijd, mijnheer De Roon! Nee, dat zal ik niet doen.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik heb de hele inbreng van de VVD-fractie afgewacht. Mijn vraag is blijven staan. Ik hoor mevrouw Berckmoes enerzijds zeggen dat er een basis ligt, namelijk de Veteranenwet die in beide Kamers is aangenomen. Anderzijds heeft zij het over de inwerkingtreding. Ik vraag de VVD-fractie, zeker omdat de wet nog niet in werking is getreden, waarom zij niet heeft gevraagd waarom het zo lang duurt voordat de wet er ligt en waarom alle besluiten die eronder liggen, er nog niet zijn. Ik denk dat het meer dan terecht is dat die vraag aan de minister wordt gesteld. Ik ben verbaasd dat de VVD-fractie twee jaar na dato nog steeds achteroverleunt en het te vroeg vindt om erover te spreken. Ik heb namelijk genoteerd dat mevrouw Berckmoes letterlijk zei dat het te vroeg is om hierover te spreken. Ik hoor graag haar reactie op mijn verbazing.

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Reeds vorig jaar heeft de VVD-fractie gevraagd wanneer deze wet in werking zou treden. Wij staan werkelijk te trappelen om, als de wet in werking is getreden, de evaluatie ervan ter hand te nemen. Dat is ook de taak van de Tweede Kamer. Het is heel belangrijk dat de Algemene Maatregel van Bestuur er komt; liever vroeg dan laat. Dat heb ik volgens mij toch heel duidelijk meegenomen in mijn betoog. Tegelijkertijd is er in de schriftelijke vragenronde wel degelijk gevraagd, ook door de VVD-fractie, wanneer deze wet tot uitvoering kan worden gebracht.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik hoor zelfs het woord «evaluatie». De wet is aangenomen in beide Kamers maar is twee jaar verder nog niet in werking getreden. Je kunt schriftelijk een vraag stellen, maar ik zou toch op zijn minst verwachten dat de VVD-fractie die vraag vandaag, wanneer we de minister in de ogen kunnen kijken, ook stelt. Waarom duurt het zo lang? Geen enkele vraag hierover in de inbreng van de VVD-fractie! Dat snap ik niet.

Ik voeg daaraan het volgende toe. De Veteranenombudsman is een van de onderdelen waardoor met smart wordt gewacht op de inwerkingtreding van deze wet. Ik heb begrepen dat de Ombudsman niet kan wachten, want de klachten wachten ook niet totdat de wet uiteindelijk helemaal is ingeregeld. Ik vraag de VVD-fractie wat zij ervan vindt dat de Ombudsman per 1 juli dan maar van start gaat, terwijl de wet er eigenlijk nog niet is. Er zijn dus twee punten. 1. Waarom stelt de VVD-fractie de waaromvraag niet? 2. Wat vindt zij ervan dat de Ombudsman alsnog gewoon maar zelf aan de slag gaat?

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Fijn dat ik de gelegenheid krijg om mijn betoog te herhalen. Het lijdt geen twijfel dat iedereen die hier zit, niet kan wachten met het tot uitvoering brengen van deze wet. Vorig jaar heeft de VVD-fractie daarnaar gevraagd. Ook vandaag is het voldoende tot uitdrukking gekomen. Dat is ook de reden dat ik heb gezegd dat ik heel blij ben met de Veteranenombudsman die voortvarend start met het eerste punt, namelijk klachten in ontvangst nemen van veteranen. Ik hoop zo van de minister te horen wat het vervolg zal zijn. Ik ben ook heel blij dat de minister in april 2013 in het AO Defensiepersoneel heeft aangekondigd alvast te starten met de opening van het loket. Mijn buurman ter rechterzijde heeft al gezegd dat ook de PVV daar heel blij mee is. Van de zomer zou dat van start moeten gaan. Het is heel belangrijk dat dit aanspreekpunt voor mensen van start gaat. Iedereen zit daarop te wachten; dat lijdt geen twijfel. Ik vind het heel jammer dat de D66-fractie dat niet uit mijn betoog heeft kunnen opmaken. Ik zal mij de volgende keer beter moeten uitdrukken.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik ben blij dat ik door deze interruptie iets duidelijkere woorden van de VVD-fractie heb mogen horen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vind het een beetje moeilijk om de antwoorden van mevrouw Berckmoes te vertalen. Deelt zij nu de zorg van de Ombudsman, die heeft gezegd dat hij bezorgd is om het getreuzel rondom de Veteranenwet? Is zij het daarmee eens?

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Ik heb overal begrip voor. Dat is ook weleens lastig. Iedereen zit te wachten op de uitwerking van de Veteranenwet, op de Algemene Maatregel van Bestuur. Uit antwoorden die wij schriftelijk hebben gekregen van het ministerie van Defensie, heb ik begrepen dat het sectoroverleg is opgeschort doordat het ministerie van Defensie niet met de bonden in gesprek is geraakt en zij er ook hun zegje nog over moeten doen. Net zoals bij de reorganisatie is alles een beetje vertraagd, dus ook de Algemene Maatregel van Bestuur. We zitten dus gewoon een beetje op elkaar te wachten. Daarom ben ik blij dat de Veteranenombudsman heeft gezegd niet langer te wachten. Hij kan dat initiatief ook nemen; dat is ook een signaal aan de samenleving dat het belangrijk is dat we van start gaan en de handen uit de mouwen steken.

De heer Jasper van Dijk (SP): Nog één poging. Is mevrouw Berckmoes het ermee eens dat de uitvoering van deze wet veel te lang op zich laat wachten?

De voorzitter: Mevrouw Berckmoes, kort.

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Het zou prettig zijn als de uitwerking van deze wet zo snel mogelijk van start gaat.

De voorzitter: Dat is inderdaad kort. Mevrouw Eijsink?

Mevrouw Eijsink (PvdA): Als u het mij toestaat, voorzitter, meld ik even een feitelijkheid, terugkomend op de zware opmerkingen van mevrouw Berckmoes over «schandelijk», «zuiver houden», «fatsoen» et cetera. Ik heb hier de formele reactie naar aanleiding van de berichtingeving in de Telegraaf over toepassing van het PTSS-protocol, de Kamerbrief van 7 juni. Dit verzoek is gedaan namens de gehele vaste commissie. Ik wijs mevrouw Berckmoes er dus even op dat dit mede namens haar verzocht is. Als zij dat niet had gewild, was dat goed geweest, maar dan had ze dat duidelijk moeten maken in de commissie. Deze aantijgingen vind ik als collega toch zwaar wegen.

Dan mijn vragen. Ik hoorde mevrouw Berckmoes spreken over de Oorlogsgravenstichting. Het is de regering die daarop gaat bezuinigen. Mag ik mevrouw Berckmoes vragen welk voorstel zij via haar collega-woordvoerder namens de VVD-fractie doet? Ik hoorde haar ook vragen wat het vfonds gaat doen. Dat is een vraag aan de minister, maar het vfonds is zelfstandig. Het vfonds is Postcodeloterijgeld. Ik vraag mevrouw Berckmoes of zij pagina 16 en 17 van het jaarverslag over 2012 van het vfonds heeft gelezen. Ik zeg niet dat ze die hoeft te kennen, helemaal niet, maar het is indrukwekkend om te zien wat daar wordt besteed aan erkenning en waardering van oorlogsgetroffenen en veteranen. Misschien kan ze daarop reageren. Mijn laatste vraag betreft het volgende. Ik heb mevrouw Berckmoes niet gehoord over het feit dat de minister bij brief van 17 juni de Kamer niet heeft willen informeren over een hoofdstuk Uruzgan, zoals afgesproken in februari 2011 bij de evaluatie van ISAF, alsmede dat zij niet nader wil informeren over het Veteranenloket. Ze zegt wel dat de Veteranenwet snel in werking moet treden. Dat gaat via de Algemene Maatregel van Bestuur naar de Kamer in een voorhangregeling. Laten we dat ook even noemen, want het was juist het idee dat de Kamer erover zou gaan. Ik zou het dus fijn vinden als mevrouw Berckmoes wat meer op de inhoud inging en niet alleen op het proces. Daar heb ik namelijk nog niet zo veel over gehoord.

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Mevrouw Eijsink noemt heel veel punten op. Het is mij niet bekend dat er bezuinigingen plaatsvinden op de Oorlogsgravenstichting. Ik heb me daarin verdiept. Er wordt meer subsidie gevraagd door de Oorlogsgravenstichting. Daarover is zij nu in conclaaf met Binnenlandse Zaken. Daarnaast moest zij voor een groot deel haar eigen vermogen opsouperen. Dat is inmiddels gebeurd. Het is nu dus tijd voor de Oorlogsgravenstichting om samen met de minister van Binnenlandse Zaken te bekijken hoe de zaken ervoor staan en hoe zij verdergaat. Je merkt dat er in de samenleving toch heel diffuus wordt omgegaan met de organisatie van oorlogsgraven, slachtoffergraven en alles wat daarmee samenhangt. Er wordt heel veel op touw gezet, maar er is niet één aanvoerder die precies weet wat er gebeurt. Daarom heb ik de minister ook gevraagd of zij kan aangeven in hoeverre het vfonds is verbonden met de Oorlogsgravenstichting. Dat is mij namelijk niet duidelijk. Als het mij niet duidelijk is, zal het veel andere mensen ook niet duidelijk zijn; dat is althans mijn aanname.

De VVD-fractie is er groot voorstander van om datgene wat in de Veteranenwet staat en buiten een AMvB kan worden geregeld, voortvarend ter hand te nemen. Ik heb dat de minister ook aangegeven: handen uit de mouwen. Ik hoop dat dit zo snel mogelijk ten uitvoer kan worden gebracht.

Mevrouw Eijsink (PvdA): «Handen uit de mouwen» is mij iets te simplistisch. Ik heb de uitwerking van de memorie van toelichting voor mij liggen. Artikel 8 is mede geschreven door de VVD. We zijn daarin gezamenlijk opgetrokken. Dat was toen heel positief. Ik hoor mevrouw Berckmoes daar helemaal niet over. Het Veteranenloket is een zwaar punt in de Veteranenwet, waarover de Kamer nog niets heeft vernomen. Mevrouw Berckmoes heeft het over «handen uit de mouwen». «Handen uit de mouwen» betekent randvoorwaarden, weten waar zaken over gaan en ook met de Kamer overleggen. Ik heb nog geen reactie gehad op mijn vraag over het Uruzganhoofdstuk. Wat de Oorlogsgravenstichting betreft, begrijp ik het gewoon helemaal niet. Net zoals mevrouw Bruins Slot ken ik deze stichting heel goed. Zij werkt onder andere in Kanchanaburi in Thailand. Ik weet niet wat mevrouw Berckmoes nu voorstelt. Wat wil zij nu? Het vfonds gaat daar namelijk niet over. Daar komen subsidieaanvragen binnen, betaald met onder andere Postcodeloterijmiddelen. Dat gaat niet via de overheid.

De voorzitter: Mevrouw Berckmoes gaat in op Afghanistan en de oorlogsgraven.

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Mevrouw Eijsink doelt op een toezegging van de minister. Ik neem aan dat mevrouw Eijsink dat in haar woordvoering nog meeneemt. Wat dat betreft wachten we het antwoord van de minister even af. Het loket is juist een van de dingen waarover de minister wel heeft gesproken. In het AO Defensiepersoneel van 16 april heeft zij aangegeven dat zij met het loket van start zou gaan. Op dat moment is daarover niet verder gesproken. Er is ook geen reactie geweest van mevrouw Eijsink of van andere collega's. Ik ben daar heel blij mee; ik zie ernaar uit dat het loket van de zomer wordt geopend. Voor zover er dingen van start kunnen gaan, is het dus prima als dat kan gebeuren; liever vandaag dan morgen. Wat ben ik verder nog vergeten?

De voorzitter: Mevrouw Eijsink wilde inzake Afghanistan graag uw opvatting horen over de terugkoppeling van de kant van de regering.

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Ik wacht het antwoord van de minister gewoon eventjes af. Heel veel dingen zijn blijven liggen doordat het sectoroverleg stil is komen te liggen. Dat is onderhevig aan heel veel vertraging van heel veel dingen. De minister heeft toegezegd dat zij dit zou meenemen in de nota. Ik wacht het even af.

De voorzitter: Mevrouw Berckmoes, u hebt acht minuten van uw spreektijd gebruikt. U zit wat dat betreft nog ruim in uw jasje.

Ik zeg de commissie dat zij voortvarend is begonnen op deze maandagochtend met 17 minuten effectieve spreektijd en al 30 minuten aan interrupties; ik geef het de leden maar even mee.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Wij spreken over veteranenbeleid. Goede nazorg is van groot belang. Wij kennen pijnlijke voorbeelden van veteranen die veel schade hebben opgelopen en daardoor ook schade aanrichten. Een halfjaar geleden kreeg mijn fractie een mail van een moeder, die met lede ogen moest aanzien hoe een Afghanistanveteraan vol frustratie zijn vrouw – c.q. haar dochter – en kinderen angst aanjoeg en regelmatig het meubilair aan gort sloeg. Hij was ook gewelddadig ten opzichte van vrouw en kinderen. Hij was hiervoor opgenomen geweest en behandeld voor PTSS, maar weigerde verdere hulpverlening. Hulpverleners konden niets doen zolang er geen incident had plaatsgevonden. De moeder kon volgens eigen zeggen niet terecht bij het Centraal Aanmeldingspunt, omdat de desbetreffende militair nog in dienst was. De hulpverlener van Defensie die regelmatig langskwam, was op uitzending. Het advies was om zo nodig dan maar aangifte te doen van huiselijk geweld, zodat iets kon worden ondernomen. Wanneer iemand hulp weigert en nog niet duidelijk een streep is overgegaan, kunnen we natuurlijk niets afdwingen. Dit specifieke geval onderstreept echter het belang van goed beleid en van één Veteranenloket waar veteranen en hun omgeving terechtkunnen.

De Veteranenwet is in februari 2012 aangenomen in de Eerste Kamer. De onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur laten echter sindsdien op zich wachten. De minister schreef vorige week dat ze nog in overleg is met de centrales van overheidspersoneel om deze in te vullen. Vooruitlopend daarop wil ze voor de zomer het Veteranenloket van start laten gaan. Als een van de mede-indieners gaat een snelle en zorgvuldige uitvoering van de wet mij aan het hart. Toch lijkt het allemaal nogal rommelig te gaan. Waarom laat de uitvoering zo lang op zich wachten? Wat zijn de geschilpunten met de vertegenwoordigers van het personeel? Hoe gaat het Veteranenloket er precies uitzien als het voor de zomer van start gaat?

Wij hebben het al gehad over het bericht van vanochtend. De Ombudsman is bezorgd over het getreuzel en gaat vanaf 1 juli optreden als Veteranenombudsman; graag een reactie van de minister op deze kwalificatie. Aangezien de Kamer heeft gevraagd om bij de uitwerking van de Algemene Maatregel van Bestuur betrokken te zijn, had de minister kunnen weten dat we ook betrokken willen zijn bij de start van het Veteranenloket, ook al wordt hiermee vooruitgelopen op het besluit. Een slechte start kan het draagvlak en succes van een dergelijk loket ondermijnen; graag een reactie.

Een ander punt waarvoor de Kamer nadrukkelijk aandacht heeft gevraagd, is de ereschuld ten opzichte van veteranen. Na lang aandringen is er vorig jaar uiteindelijk geld voor gevonden. Het is positief om te lezen dat dit najaar, hoewel voor vele militairen te laat, uiteindelijk is overgegaan tot betalingen. Een minpunt is echter de samenloop met de herkeuringen op basis van het nieuwe PTSS-protocol. De medische eindtoestand op basis van dat protocol is namelijk bepalend voor de hoogte van de ereschuld die door Defensie wordt ingelost. Bijvoorbeeld: iemand wordt in 2006 opgenomen in Amersfoort en in 2007 voorlopig afgekeurd voor 80%. In 2010 wordt hij herkeurd, wederom voor 80%, en in 2012 wordt hij herkeurd volgens het nieuwe protocol. In plaats van voor 80% wordt de persoon nu voor 15% invalide geacht. Ruim vijf jaar was hij voor het overgrote deel afgekeurd en was er geen re-integratie en geen perspectief. Het bedrag waarop deze persoon rekende, wordt op het laatste moment enorm naar beneden bijgesteld. Hoe kunnen we zo met militairen omgaan? Maatschappelijke erkenning en waardering zijn belangrijk, maar kunnen dit soort tekortkomingen niet goedmaken. De minister schrijft dat voor sommigen van hen, die vooraf meermalen zijn gekeurd en bij wie sprake is van een stabiel percentage, een overgangsregeling komt. Dat is mooi, maar hoe ziet die regeling er precies uit?

Vorig jaar stelde ik onder anderen met collega Eijsink Kamervragen over het aantal zelfdodingen onder veteranen. De toenmalige minister antwoordde toen dat er geen betrouwbare gegevens over waren en dat «Defensie bestudeert of het mogelijk is om aan de hand van de informatie van het CBS periodiek onderzoek uit te voeren naar zelfdoding bij veteranen». Tijdens het wetgevingsoverleg personeel van afgelopen december vroegen de fracties van de Partij van de Arbeid en de SP aandacht voor twee taboes binnen Defensie, namelijk relatieproblemen en zelfdoding. Gevraagd naar een eerder toegezegd onderzoek zei de minister dat het onderzoek nog niet klaar was en dat zij hoopte de Kamer daarover zo snel mogelijk te kunnen informeren. Is dit onderzoek er nu? Graag krijg ik opheldering. Ik vroeg tevens aandacht voor de suggestie om thuisfrontcomités na het eindigen van een missie langer in stand te houden. De minister zei toen daarop in deze nota terug te komen. Er staat wel iets over de thuisfrontcomités maar geen antwoord op mijn vraag; graag ook hier opheldering.

Net zoals collega Eijsink vraag ik waarom de toegezegde rapportage over Afghanistanveteranen ontbreekt. Het is onze grootste recente missie. We dienen te weten of en hoe de omgang met veteranen is verbeterd. De evaluatie van «Uruzgan» geeft veel informatie, maar de meerwaarde zit natuurlijk in het veteranenbeleid rondom die missie. Een verwijzing naar de eerder gemaakte evaluatie is onvoldoende, want het betroffen vragenlijsten met gegevens van 2007–2009, de respons door met name het thuisfront was met 20% laag te noemen en een analyse van gegevens had er al moeten zijn. Ik hoor graag waarom de rapportage met deze punten ontbreekt.

De voorzitter: U hebt precies zes minuten en veertien seconden gesproken, mijnheer Van Dijk.

We gaan door met mevrouw Eijsink voor haar eerste termijn. Ik geef u zoals afgesproken een seintje na vijftien minuten, mevrouw Eijsink.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Het jaarlijkse notaoverleg over veteranen is van groot belang, omdat we via de inhoud van de notaoverleggen de erkenning, de waardering en de zorg tot uitdrukking brengen, alsmede de blijheid die we met veel veteranen en actief dienenden – want ook over hen gaat deze veteranennota – delen.

De negende nota die nu voorligt, is echter beschrijvend en niet, zoals in de inleiding staat, een stand van zaken met onderbouwing van gegevens. Ik moet helaas zelfs constateren dat er grote fouten zitten in de tabellen en grafieken. Er is geen duiding of analyse van ontwikkelingen van het afgelopen jaar. Het is heel fragmentarisch en niet integraal. Er zijn geen antwoorden op de vragen of er worden ontwijkende antwoorden gegeven. Er is geen reactie op het verzoek van de vaste commissie om toelichting te geven op het Veteranenloket. Wanneer er in het algemeen overleg op 16 april is gezegd dat het loket gaat openen, ga je er toch gevoeglijk van uit dat de minister de Kamer daarover informeert om er desnoods in een apart algemeen overleg of bij de Veteranennota over te spreken. Dat was niet zo. Er staat niets over de militaire geestelijke gezondheidszorg, niets over de nazorg bij speciale missies, niets over de nazorg voor de tolken of over de re-integratie en de eerder toegezegde evaluatie; niet mis te verstaan in deze tijd waarin ook onze mensen worden ontslagen. Waar blijven zij? Hoe kunnen we ze volgen? Er staat niets over de geestelijke verzorging en Beukbergen, niets over casemanagers of zorgmanagers.

Dit is een opsomming. Ik heb eerdere veteranennota's erop nagekeken en daar stond het wel in. Iedereen mag zijn eigen weg volgen bij het informeren van de Kamer, maar het is lastig om nu een debat te hebben over heel veel wat ontbreekt. Ik vraag de minister om de Kamer de ontbrekende informatie toe te zenden voor een vervolgoverleg.

De zevende nota viel tussen wal en schip, want in juni van dat jaar bracht de Kamer de Veteranenwet uit. De achtste nota was vorig jaar. Iedereen die dat verslag leest, heeft vernomen dat het schraal en beperkt was en ging over het proces en niet over kwaliteit, capaciteit of geleerde lessen. De negende nota, die nu voorligt, is meer proces en nog minder inhoud. Er is bijna geen controle mogelijk. Het is een brief die nu voorligt en beslist geen nota voor overleg. Het feit dat er een Veteranenwet is – die nog niet in werking is getreden, waarover de Kamer verder nog niet is geïnformeerd – ontslaat de minister er niet van om jaarlijks met een voldragen en volwassen nota te komen.

De Kamer heeft per brief nog moeite gedaan om aanvullende informatie te krijgen. Ook daarop zei de minister «nee hoor». Ik verwijs naar de brief van 20 juni. In de brief van haar voorganger staat dat de daarin voorgestelde verbeteringen op dit moment ter hand worden genomen. Goed. In de brief van de minister van 17 juni lees ik «de conclusies uit de evaluaties zijn nog steeds actueel, waarmee een afzonderlijk hoofdstuk niet noodzakelijk is». Dat is toch vreemd. De grootste missie die wij hebben gehad, met 20.000 veteranen en actief dienenden, wordt niet meegenomen in een apart hoofdstuk. Deze toezegging is gedaan in februari 2011 naar aanleiding van de ISAF-evaluatie. Ik ga dat allemaal niet voorlezen; de minister kan dat zelf ergens vinden en anders heb ik het bij me.

De Kamer kan zo niets controleren en dat is een gemiste kans. Behalve het feit dat de Kamer erom vraagt, zou het de eer van de minister te na moeten zijn om zelf geen hoofdstuk over de stand van zaken ten aanzien van onze Uruzganveteranen in te brengen. Kortom, ik krijg graag een reactie en sowieso een brief over de ontbrekende informatie.

Collega's hebben al gesproken over het Veteranenbesluit. De Algemene Maatregel van Bestuur moet nog komen. De Kamer is op 25 april 2012 informeel voor het laatst hierover geïnformeerd. Dat was plezierig. De toezegging was dat de Kamer betrokken zou blijven. Wanneer mag ik van de minister vernemen dat de Kamer er weer bij zal worden betrokken? Wanneer komt er weer een informeel overleg? Let wel: de uitzondering was, geloof ik, dat de gehele Kamer deze wet mede indiende. Er kan dan straks geen voorstel naar de Kamer komen terwijl er sinds 25 april vorig jaar niets meer vernomen is.

Ik maak dan ook meteen maar een uitstapje naar de vakbonden. Ik zou het overigens op prijs stellen als de minister bij de beantwoording de vragen zou willen noemen, want dat maakt het helderder. Ik zal ook de vragen en antwoorden noemen waarover ik weer vragen heb. In antwoord op de vragen 2 en 3 schrijft de minister dat de Veteranennota niet de instemming van het georganiseerd overleg nodig heeft. Mag ik in herinnering roepen dat het de vakbonden waren die de afgelopen jaren telkenmale een hand hebben uitgestoken, hun nek hebben uitgestoken, om samen met vele anderen het veteranenbeleid op te zetten? Als enerzijds tegen de Kamer wordt gezegd dat er met de bonden moet worden overlegd en anderzijds nu wordt gezegd dat de zienswijze van de bonden er niet zo veel toe doet, is dat op zijn minst een heel dubbele houding.

Over de protocollen is al veel gezegd door collega's. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 9. In de laatste zin staat dat de veteranen bij wie op 1 september 2007 PTSS is vastgesteld, recht hebben op volledige schadevergoeding. Ik neem aan dat de minister hier bedoelt «volledige vergoeding van de materiële- en letselschade»; graag een antwoord hierop. Het is namelijk de opzet van de afspraak waaraan ik eerder refereerde in het interruptiedebatje met collega Berckmoes dat invalide veteranen van vóór 1 juli 2007 vallen onder de ereschuldregeling en dat de veteranen van na 1 juli 2007 komen te vallen onder een regeling die voorziet in het volledig vergoeden van de materiële schade en letselschade. Bij mijn weten is deze uitvoeringsbepaling nog niet besproken in het georganiseerd overleg. Ik vraag op dit punt om spoed en duidelijkheid. Het betreft vraag 9.

Vraag 47 betreft de overgangsregeling. Ik verwijs naar de laatste regel, waarin het overgangsrecht vermeld staat. Is dat besproken met het georganiseerd overleg? Eerder heeft de voorganger van de minister aangegeven dat invoering van het WIA IP via het PTSS- en LOK-protocol niet bedoeld was – ik kom terug op mijn debatje met mevrouw Berckmoes – om de uitkeringspercentages te verlagen. Nu blijft onduidelijk wat de feitelijke situatie is. Ik verwijs naar het antwoord van de minister op vraag 58 over de bezwaarschriften bij het ABP, waarover ik het zojuist ook al had. Het een correspondeert niet met het ander.

In het antwoord op vraag 54 wordt in één regel gesproken over het betrouwbaarheidsonderzoek en de validiteit. Mevrouw Bruins Slot weet daar veel meer van, maar «betrouwbaarheid» en «validiteit» zijn heel verschillende benaderingen van een onderzoek. Ik krijg graag een reactie van de minister, want juridisch is dit natuurlijk volstrekt anders als het weer om het overgangsrecht gaat.

De minister heeft genoemd dat het Veteranenloket wordt geopend. Ik ging ervan uit dat de Kamer, zoals te doen gebruikelijk, hierover geïnformeerd zou worden, zo zeg ik nog even tot mevrouw Berckmoes. Hoe is het Veteranenloket tot stand gekomen? Door, voor en met veteranen. Waarom? Ik generaliseer maar even, want heel veel ging en gaat ook goed, maar omdat men voorheen voelde dat men van het kastje naar de muur werd gestuurd, tussen wal en schip viel, vijf keer zijn verhaal moest doen. Dat is niet prettig. Als je vraagt om een veteranenpas, kan het zijn dat daarachter een heel verhaal schuilgaat van pijn en verdriet. Nog een keer vertellen is gewoon niet zo plezierig. Als het Veteranenloket er komt, moet de Kamer worden geïnformeerd via de Algemene Maatregel van Bestuur en de voorhangprocedure. Ja, wij willen ook snelheid. Dit moet echter goed worden neergezet en ingeregeld. Als er één stap fout gaat, betekent dit dat alles wat we hebben opgebouwd, niet goed zal functioneren als pijler van de Veteranenwet. Het kan niet via telefonistes; er hoort een zorgcoördinator achter te zitten. Ik krijg graag een reactie van de minister hierop. De Kamer hoort hierover te worden geïnformeerd en zij moet erover meespreken.

Ik kom te spreken over de toekomst en de nuldelijnsondersteuning. Ik complimenteer het Veteranen Platform, dat met heel veel inzet maar ook met heel veel middelen van het vfonds – uit mijn hoofd: € 245.000 – de afgelopen jaren op geweldige wijze de ondersteuning heeft verzorgd van de inloophuizen. Het is prachtig om te zien welke voortgang daar is geboekt: nuldelijnsondersteuning, vrijwilligerswerk, gezamenlijkheid. Ik vraag de minister echter wat wij in de toekomst gaan doen. De organisatie van de zorg zal de komende jaren anders gaan. Hoe staat het onder andere met het interdepartementale overleg van Defensie met VWS? Hoe staat het met de geüniformeerde beroepen? Hoe gaan we overleggen? Hoe houden we volume? Hoe krijgen we schaalvergroting daar waar nodig, ook uit efficiencyoverwegingen? Er zijn AWBZ-veranderingen, er is decentralisatie, er is een Wmo-verandering. Dat alles raakt onze veteranen in hun zorg. Dat alles raakt ook het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (LZV). Dat alles raakt ook de toezichthoudende RZO die hier fantastisch werk verricht en er goed naar kijkt. Deze zorgen delen wij, maar er staat niets over in de Veteranennota, noch in de vergezichten, terwijl we op dit moment weten dat er veel in verandering is en dat de geüniformeerde beroepen nauw worden betrokken bij de ontwikkelingen. Kortom: neemt de minister de nuldelijnsfinanciering financieel over? Ik verwijs naar vraag 31, waarin dat min of meer wordt gezegd. Neemt de overheid dit na drie jaar, wanneer het vfonds ophoudt met deze ondersteuning, over?

Ik maak een opmerking over de ereschuld. Op pagina 12 van de nota schrijft de minister dat zij een afname verwacht van het aantal schadeclaims in 2013. Ik vraag haar waaruit zij dat afleidt. Op basis van de veroordeling van het ministerie in de zaak van de heer Maat is toch een toename van het aantal claims te verwachten?

Over de thuisfrontonderzoeken hebben we vorig jaar ook gesproken. De Kamer wordt daarover niet geïnformeerd. Dat is natuurlijk zonde, want als ik zie wat er allemaal ligt aan onderzoeken dan zou dat moeten worden meegenomen. Het rapport «Uw mening, onze missie» is bijvoorbeeld een fantastisch rapport. Daarin zitten gegevens die in de nota hadden kunnen en moeten worden opgenomen, want dan kan de Kamer controleren. Het zijn allemaal haakjes aan de kapstok van de Veteranenwet. Wat nu in de nota staat, is allemaal beschrijvend. Ik heb geen idee hoe het werkelijk staat. Alleen het noemen is niet voldoende en ook met het alleen benoemen, het spijt me zeer, kan ik maar heel weinig.

Over de actief dienende veteraan schrijft de minister helemaal niets. We hebben het over de veteranen, maar ook over de actief dienenden. Zij vallen enerzijds binnen het zorgsysteem van Defensie zelf en kunnen anderzijds natuurlijk ook een beroep doen op andere zaken die de zorg betreffen. Daarover wordt niets geschreven in de Veteranennota. De motie-Pechtold was nu juist de grote vooruitgang bij de Veteranenwet. Waar blijft dit nu allemaal? Hoe kunnen deze nu actieve militairen, die straks post-actief zijn – de militairen van vandaag zijn de veteranen van de toekomst – straks heel direct bij de informatie die er komt? De communicatie daarover is nog niet erg sterk.

Het antwoord op vraag 5 betreft de militaire inzet bij het Vessel Protection Detachment. Mag ik opmerken dat hier hetzelfde antwoord wordt gegeven als vorig jaar? Ik verwijs naar vraag 16 bij de Veteranennota 2011–2012, waarin eveneens wordt gezegd dat er onderzoek zal worden gedaan. Hiermee kom ik niet echt veel verder. Ik krijg graag een echt duidelijk antwoord.

Inzake het scholenproject sluit ik mij aan bij de opmerkingen van de heer De Roon.

Over de zelfdodingen is al gesproken door collega Van Dijk en in de Kamervragen die wij hebben gesteld. Dit duurt ook wel heel erg lang. Ook hier speelt dat mensen van het kastje naar de muur zijn gestuurd. Er is binnen de organisaties zo verschrikkelijk veel kennis die kan worden gedeeld met de defensieorganisatie. Ik begrijp dus echt niet – hiermee duid ik op de gehele nota – waarom niet meer gebruikgemaakt is van de kennis in veteranenland en de Kamer op dit moment een beleidsarme nota krijgt. Als de Kamer vraagt of haar wat meer kan worden verteld over het symposium in maart, staat er: we bereiken de jonge veteranen nog niet, maar we gaan aan het denken. Ik probeer het niet te ridiculiseren en ik weet dat het lastig is, maar een nota behoort te gaan over wat er vorig jaar bedacht is, wat daarvan is bereikt, waar de Kamer controle op kan uitoefenen, wat zij met de cijfers kan doen en hoe een en ander wel of niet klopt. Ik vind het bijna vervelend om te noemen, maar in de grafieken wordt het gewoon door elkaar gehaald als er boven grafieken percentages staan en in de grafieken aantallen worden genoemd. Dit is allemaal aantoonbaar. Ik kan er niets mee in dit overleg. Daarom heb ik een voorstel gedaan om de ontbrekende informatie te ontvangen en hierover in september of oktober een ordentelijk aanvullend overleg te hebben. Het moet volgend jaar niet opnieuw gebeuren dat de Kamer een nota krijgt, de woordvoerders de nota van dit jaar uit de kast halen en vervolgens in een overleg zoals vandaag hun spreektijden moeten gebruiken om het proces neer te zetten. Ik heb de nota van 2005 nog voor mij liggen. Ik wil mijn kostbare spreektijd, die ik wil besteden aan de veteranen, niet gebruiken om iedere keer het proces te herhalen en om ontbrekende informatie te vragen. Dat vind ik niet kunnen, gezien het onderwerp waarover we spreken.

Er zijn ook zaken waarin de defensieorganisatie en de minister zichzelf tekortdoen. Het zou fantastisch zijn om een bijlage te krijgen met alle initiatieven die voortkomen uit de veteranengemeenschap zelf. Ik noem de vereniging De Gewonde Soldaat, ik noem de Wounded Warriors Nederland en alle andere verbanden waarbinnen veteranen zelf actief zijn, zoals het buddy support, waar het collegiaal overleg gewoon van start is gegaan en waar mensen elkaar gewoon helpen. Ook dat staat er niet in. Vorig jaar hadden we hierover een hele discussie met de voorganger van de minister, die toen zei daarvoor geen verantwoordelijkheid te dragen. Nee, dat klopt, maar wanneer je militairen leert dat buddy support en collegiale inzet zo van belang zijn, wat veel commandanten ook doen, moet dat in de nota komen. Dat is namelijk de stap, daar waar nodig, naar professionele hulp. Je hoopt dat het niet nodig is, maar als dat nodig is, is er professionele hulp. Iedereen moet dus wel inzichtelijk krijgen wat er precies gebeurt. Daarvoor stelt het vfonds geld beschikbaar. Het zou mij een lief ding waard zijn als de Kamer hierover nader geïnformeerd werd.

We verwachten nog een evaluatie van het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen. Dat loopt goed, alleen merk ik op dat er minder instellingen bij aangehaakt zijn. Dit is ook een grote zorg van het LZV zelf, want het heeft alles te maken met de ontwikkelingen in de ggz. Ik verwijs even naar mevrouw Bruins Slot, wetende dat dit sterk haar expertisegebied is en dat zij hierop zal terugkomen, waarbij ik me bij voorbaat al aansluit. U ziet, voorzitter, zo werken wij samen! Het is natuurlijk van groot belang wat er in de toekomst gebeurt. Er moet een hoofdstuk over de toekomst komen. Het aantal veteranen zal verminderen en er is schaalvergroting. We moeten dat goed houden. De middelen worden minder voor alles, dus ook voor dit.

Voorzitter. Hier laat ik het even bij.

De voorzitter: Dank u wel, mevrouw Eijsink. U hebt nu reeds aangegeven dat u een voortgezet notaoverleg wenst. Heb ik dat goed geconstateerd of wilt u gewoon een beantwoording van de vragen?

Mevrouw Eijsink (PvdA): Wij hebben eerst een eerste termijn. Ik hoop zeer dat de minister daarin ingaat op een aantal vragen. Dat zou mij zeer verblijden. Daarna hebben wij een tweede termijn. Daarin dienen wij bij een notaoverleg moties in …

De voorzitter: Dat hoeft u mij niet uit te leggen.

Mevrouw Eijsink (PvdA): … als dat nodig is, maar een VAO is volgens mij niet aan de orde in de procedure.

De voorzitter: Nee, maar in uw eerste termijn hebt u nadrukkelijk een paar formuleringen gebruikt die vrijwel letterlijk geleend lijken te zijn uit het huishoudelijk reglement daar waar het gaat om een voortgezet notaoverleg. Daarom vraag ik u of u daar nu reeds op preludeert, maar ik begrijp dat dit niet het geval is.

Mevrouw Hachchi (D66): U maakt nu een procedurepunt ten aanzien van de opmerkingen van mevrouw Eijsink, voorzitter. Zij doelde op bepaalde ontbrekende informatie. Dat zal ik straks ook doen. Wij willen daar een brief over. U kunt verwachten dat we naar aanleiding van die brief er behoefte aan hebben om alsnog met de minister om de tafel te gaan. Volgens mij moeten we echt dit debat afwachten voordat we die conclusie kunnen trekken.

De voorzitter: U legt mij nu uit wat ik zojuist vroeg, mevrouw Hachchi, namelijk of u aanvullende vragen beantwoord wilt hebben. Er werd nadrukkelijk over een nieuw notaoverleg gesproken, maar wellicht heb ik dat verkeerd begrepen.

Wij lassen een korte humanitaire stop in.

De vergadering wordt van 11.17 uur tot 11.24 uur geschorst.

De voorzitter: Het woord is aan mevrouw Bruins Slot. Ik zal u, zoals afgesproken, na twaalf minuten een seintje geven, mevrouw Bruins Slot.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Laatst vertelde iemand mij lachend dat bij een bezoek aan een voorstelling in de Verenigde Staten eerst de veteranen werden bedankt voor hun inzet. Wat overdreven, zo was zijn reactie. Ik kijk daar anders tegen aan. Het getuigt van een sterke veteranencultuur die daar diep in de samenleving ingebakken zit. Het CDA vindt dat veteranen recht hebben op erkenning en waardering van de samenleving, omdat ze als militairen onder moeilijke omstandigheden hun steentje hebben bijgedragen om de wereld voor mensen een stuk veiliger te maken. Het gaat dan om veteranen uit de Tweede Wereldoorlog en om veteranen die in Libanon, Korea, Nederlands-Indië, Afghanistan, Burundi en nog vele andere landen hebben gediend. Het is een indrukwekkende lijst. Het CDA is trots op de veteranen.

Daarom is het ook zo belangrijk dat dit jaar de Veteranendag weer in Den Haag en in vele andere gemeenten plaatsvindt. Dat is de mogelijkheid om aan ons in Nederland te laten zien wie allemaal in verre landen, in vaak zware omstandigheden, als militair aan het werk zijn geweest. Die zichtbaarheid is om twee redenen belangrijk. Om te beginnen leveren veteranen, terug in Nederland, een belangrijke bijdrage in het kader van het koesteren en waarderen van vrijheid. Ze hebben namelijk in andere landen gezien hoe het kan misgaan en wat dat voor een samenleving betekent. Veteranen zijn de beste vertolkers van de boodschap dat in vrijheid leven een luxe is en dat je zuinig moet zijn op vrijheid. Er is een tweede reden dat zichtbaarheid belangrijk is. Veteranen spelen soms noodgedwongen verstoppertje omdat mensen in hun omgeving niet op hun verhalen zitten te wachten. Dat is onverdiend. Daarom is het goed dat het Veteraneninstituut, het Veteranen Platform en andere veteranenorganisaties actief hun verhaal over het voetlicht brengen. Het gaat dan ook om het vertelproject van scholen, waarover de fracties van de PVV en de PvdA het al hadden, alsmede om het dragen van het veteraneninsigne, dat ik nu ook op mijn jasje heb zitten. Het zou mooi zijn als meer mensen in de samenleving wisten waar de veteranenspeld voor staat. Hoe kan de minister een betere kennis van de veteranenspeld bevorderen? Met het oog op erkenning en waardering is het prachtig dat Zijne Majesteit Koning Willem-Alexander het nationale defilé op zaterdag 29 juni afneemt.

Verschillende collega's hebben het er al uitgebreid over gehad: vorig jaar is de Veteranenwet in de Eerste Kamer aangenomen. Als een van de initiatiefnemers heb ik, onder de betrokken leiding van mevrouw Eijsink, aan die wet gewerkt. Ik maak me op dit moment wel echt zorgen over de uitvoering en de inwerkingtreding ervan. Ik ben niet de enige. Op een viertal punten krijg ik graag een reactie van de minister, ook omdat er in de Veteranennota – of brief, zoals je het eigenlijk moet noemen – eigenlijk vrij mager op wordt ingegaan.

Ten eerste stond vanochtend op alle websites dat de Nationale ombudsman niet langer op de minister wacht en al als Veteranenombudsman aan de slag gaat. Dat is wel een behoorlijke stap; graag een reactie van de minister. Ten tweede hoor ik veel geluiden uit het veld dat het Veteranenloket niet wordt ingevoerd zoals de initiatiefnemers hebben bedoeld. Ten derde ligt het Veteranenbesluit, waarin een heleboel belangrijke zaken zullen worden geregeld, nog steeds niet in de Tweede Kamer. Wanneer komt dat? Wanneer krijgen we de AMvB onder ogen? Ten vierde is de zorgcoördinatie, die zo ontzettend belangrijk is, nog steeds niet op de nieuwe leest geschoeid. Mevrouw Eijsink is daar uitgebreid op ingegaan, dus dat zal ik allemaal niet herhalen. Ik krijg graag een reactie van de minister op deze vier punten.

Ik kom te spreken over de zorg voor veteranen. De afgelopen jaren is er een enorme groep veteranen van de missie in Uruzgan bij gekomen. Het gaat om 20.000 vaak jonge militairen, van wie ik er een ben. Met de meeste militairen gaat het goed. Ze hebben onder zware omstandigheden hun werk op prima wijze gedaan. Dit zijn waardevolle ervaringen die ze de rest van hun leven kunnen gebruiken. Heeft de minister inzicht in het aantal militairen die zijn teruggekomen uit Uruzgan en nu met PTSS kampen? Zijn daar cijfers over? Zijn dat cijfers die de Kamer kan krijgen? Ook ontbreekt in de Veteranennota de aparte rapportage over de Uruzganveteranen die de vorige minister, minister Hillen, nog heeft toegezegd. Een groot deel van deze veteranen is inmiddels uit dienst getreden. Het is belangrijk om hen goed in het vizier te houden. Welke nieuwe mogelijkheden bieden social media om deze jonge groep veteranen in de gaten te houden en te bereiken? Ik hoor graag van de minister wat zij hier allemaal voor doet en welke initiatieven er worden genomen.

De kop in De Telegraaf was vorige maand ook niet mals: «Defensie beknibbelt op veteranen in nood». Het gaat dan om de herkeuring van veteranen op basis van het WIA IP-protocol. De minister heeft ons hierover een brief gestuurd, wat ik waardeer, maar in de Kamer wordt al jaren over de uitvoering van dit protocol gesproken. De CDA-fractie maakt zich zorgen over de werking van het protocol. Waarom is het niet mogelijk om eerder tot revisie van de protocollen over te gaan? De minister zegt eigenlijk dat ze op het een en ander wil wachten, maar waarom begint ze niet direct? Daarnaast geeft ze in reactie op de berichtgeving aan dat als er redenen zijn om het overgangsrecht verder te verruimen en een bepaling toe te voegen over individuele situaties, zij dit op voorstel van de centrales van overheidspersoneel wil doen. Dat is nogal onduidelijk. Wat zouden volgens de minister dergelijke redenen zijn? Heeft zij al zo'n verzoek gehad?

Veteranenzorg staat en valt met een goede zorgketen. De actief dienende militair is in beginsel aangewezen op de reguliere militaire zorg. Het LZV krijgt geld om ervoor te zorgen dat de keten werkt. Dat begint met een sterke nuldelijnszorg, zoals de PvdA-woordvoerder al aangaf. In de antwoorden op de schriftelijke vragen schrijft de minister dat nuldelijnszorg geen aparte plek krijgt in het Veteranenbesluit, maar indirect wordt verankerd. Nuldelijnszorg is zorg door mantelzorgers, familie en vrijwilligers, maar deze vorm van ondersteuning wordt ook verleend door verenigingen die behoren bij het Veteranen Platform. Tegelijkertijd schrijft de minister inzake de veteranenzorg dat nuldelijnszorg van enorm belang is om te voorkomen dat veteranen van specialistische zorg moeten gebruikmaken. Stepped care, heet dat in het vaktechnische jargon van de gezondheidszorg. Dat voelt als een tegenstelling. Enerzijds wil ze het indirect vastleggen in het Veteranenbesluit, anderzijds zegt ze dat de nuldelijnszorg essentieel is om veteranen zo vroeg mogelijk te bereiken. Rechtvaardigt dat niet om de nuldelijnszorg toch een zelfstandige plek te geven in de AMvB van het Veteranenbesluit?

Als de nuldelijnszorg niet voldoet, kom je bij de eerstelijns- of tweedelijnszorg uit. Een belangrijk deel van die zorg is de geestelijke gezondheidszorg die nu wordt vergoed op basis van de Zorgverzekeringswet. De minister signaleert terecht het knelpunt dat de landelijke versobering in de zorg geen negatieve effecten mag hebben op de zorg voor de veteranen. Er zijn echter wel twee grote ontwikkelingen die op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg plaatsvinden en het beleid van de minister heel erg gaan raken. Ik wil op die twee punten een uitleg van de minister. Ten eerste wordt de ggz verdeeld in een basis-ggz en een generalistische en specialistische geestelijke gezondheidszorg. Dit heeft ook gevolgen voor de hulp die de veteraan zoekt. Hoe gaat de minister hiermee om? Ten tweede ligt er een rapport van het College voor zorgverzekeringen waarin wordt voorgesteld om veel geestelijke gezondheidszorg niet langer binnen het basispakket te vergoeden. Dit is nog een lopende discussie, maar het zou heel goed kunnen dat straks een deel van de zorg niet meer onder het basispakket van de Zorgverzekeringswet valt. Wat is de minister van plan om te doen? Hoe is zij betrokken bij deze ontwikkelingen, die grotendeels op het ministerie van VWS plaatsvinden? Hoe waarborgt zij op termijn de toegang van de zorg voor de veteranen? Die dreigt namelijk wel onder druk te komen door deze twee ontwikkelingen; graag een reactie op dit punt.

Ik kom bij een punt waarover mevrouw Berckmoes al sprak: de oorlogsgraven. De komende jaren is er minder geld om de tienduizenden Nederlandse oorlogsgraven in landen zoals Indonesië en Duitsland te onderhouden. Daar liggen ruim 24.000 Nederlanders begraven. Het Veteraneninstituut heeft aangegeven te hopen op een snelle oplossing, niet alleen voor het onderhoud van de oorlogsgraven maar ook voor de reizen van de nabestaanden. Het bezoeken van de graven helpt natuurlijk nog steeds bij de verwerking van het verlies. De minister van Binnenlandse Zaken is hier trekker van, maar dit heeft natuurlijk een grote betrokkenheid met wat de minister van Defensie op dit punt doet. Hoe wil zij zich inzetten voor het oplossen van deze knelpunten? Welke mogelijkheden ziet ze?

Daarnaast merk ik op dat de geestelijk verzorgers vrij zijdelings een plek hebben gekregen in de Veteranennota, terwijl eerder besproken is dat zij meer zelfstandig zouden worden meegenomen omdat zij een unieke positie hebben. Zij hebben een heel belangrijke rol om veteranen, maar ook actief dienende militairen, te benaderen en te bereiken en met hen gesprekken aan te gaan, los van wat de commandant beslist en denkt. Waarom heeft de minister er niet voor gekozen om hen toch een aparte positie te geven?

Ik kom tot een afronding. In 2010 heb ik de toenmalige minister gevraagd hoe het staat met de uitkeuring van militairen die de dienst verlaten. Dat is een belangrijk moment, waarbij er nog zicht is op de fysieke en mentale gesteldheid van de militair. Een groot aantal militairen is natuurlijk veteraan. De minister heeft een ontzettend zware opdracht om mensen ontslag aan te dienen en hun te vertellen dat ze verder moeten in het burgerleven. Ik weet ook dat dit heel zwaar is, maar zorgt de minister er wel voldoende voor dat deze keuringen blijven plaatsvinden? Hoe groot is nu het percentage militairen dat nog steeds een uitkering heeft? Als het gaat om de vinger aan de pols te houden en goed zicht te hebben op de positie van veteranen, is dit een belangrijk punt om mee te beginnen.

De voorzitter: Dank u wel, mevrouw Bruins Slot. U hebt tien minuten en twintig seconden van uw spreektijd gebruikt, dus dat valt mee vergeleken met wat u had bedacht.

De volgende spreker is mevrouw Hachchi, die na twaalf minuten een seintje krijgt.

Mevrouw Hachchi (D66): Na tien minuten graag, voorzitter.

Voorzitter. Er bestaat geen leger zonder soldaten, er bestaat geen marine zonder matrozen en ondanks de opkomst van drones bestaat er geen luchtmacht zonder piloten. Ik zou bijna alle rangen en alle functies binnen defensie willen noemen, maar mijn punt is dat mensen de kern zijn van de krijgsmacht. Op missie gaan als militair is onvergelijkbaar met ander werk. De veteranen die dat werk hebben verricht, verdienen wat D66 betreft respect, waardering en waar nodig goede zorg. Ik denk dat die gedachte hier breed wordt gedragen, ongeacht de politieke kleur. Het is alweer een tijdje terug dat de Kamer de Veteranenwet aannam, waarmee dit moet worden geborgd. De goede intenties van deze wet zijn nog onvoldoende in de praktijk gebracht. Ik hoop dan ook dat we dit debat kunnen benutten om daarin weer wat stappen te zetten. Ik begin met kort stil te staan bij de nota. Dan zal ik wat opmerkingen maken over de inwerkingtreding van de wet. Vervolgens sta ik kort stil bij het onderscheid tussen mensen die bij de krijgsmacht dienen en mensen bij andere veiligheidsdiensten. Ten slotte ga ik in op een aantal recente onderzoeken uit de Verenigde Staten.

De nota is onvolledig. Ik zal de opsomming van mevrouw Eijsink niet herhalen; ik sluit mij daarbij aan. Als ik de nota vergelijk met die van vorig jaar, is deze gewoon veel dunner. Laat ik er een punt uitlichten. Er is een toezegging aan de Kamer gedaan om uitgebreid en goed geïnformeerd te worden over de veteranen uit Afghanistan, de veelal jonge veteranen. Ik sluit me aan bij het verzoek van mevrouw Eijsink om een brief, niet alleen over dit onderwerp maar zeker ook over de andere onderwerpen die ontbreken in de nota. Op zich is papier geen doel op zich, zo zeg ik ook tot de minister. Het gaat om resultaten waaraan de veteranen wat hebben. Het tempo van de uitvoering van het beleid lijkt na het vertrek van de voorganger van de minister echter een stukje trager te gaan. Hoe komt dat? Leidt de reorganisatie af van de beoogde werkzaamheden met betrekking tot zaken zoals het Veteranenloket? Lag het overleg met de bonden ook over dit soort zaken begin dit jaar stil? Worden de wetgevingsjuristen eerst ingezet voor andere prioriteiten of trekt de kaalslag op de bezetting van de HDP (Hoofddirectie Personeel) ook een zware wissel op het veteranenbeleid? Mijn fractie maakt zich zorgen over de vraag of er voldoende kennis en capaciteit bij Defensie blijft bestaan om de afspraken uit de Veteranenwet niet alleen op te tuigen, maar daarna ook goed te implementeren en in de lucht te houden. Staat de personele bezetting op dit punt onder druk?

In de inwerkingtreding van de wet lijkt ondanks de goede intenties steeds weer vertraging te sluipen. Ik begrijp dat een Veteranenloket, alsmede het bijbehorende besluit, goed en niet half moet functioneren voordat je het lanceert. De mensen en de problemen waarvoor dit onderdeel en andere onderdelen van de wet bedoeld zijn, bestaan echter al. Zij staan nu in de wacht. Krijgen we straks de situatie dat de minister op Veteranendag veteranen gaat huldigen die nog in actieve dienst zijn, terwijl de wet waarmee ze als veteraan erkend worden nog niet in werking is getreden? Wat de D66-fractie betreft is het zaak om dit jaar alle relevante onderdelen van de wet in werking te laten treden. Gaat dat lukken? Zo niet, kan de minister dan in elk geval goed bekijken wat sneller kan? Ik geef een al eerder genoemd voorbeeld. De Veteranenombudsman is volgens de nota al een hele tijd bezig met «het verkennen van het landschap». Ik denk dat hij het landschap wel zo'n drie keer heeft verkend en dat hij nu vooral iets wil doen. We hebben dat vanochtend ook kunnen lezen: hij wil per 1 juli van start gaan. Ik ben het met hem eens. Veteranen mogen niet de dupe worden van het langlopende wetgevingsproces. Net zoals de collega's krijg ik hierop graag een heldere reactie van de minister.

Mijn volgende punt is wat meer toekomstgericht. De aanduiding «veteraan» is natuurlijk veel ouder dan onze wetgeving en is in de volksmond wellicht ook breder dan de bepalingen. De strekking wordt met de nieuwe wet wat uitgebreid naar mensen die nog in actieve dienst zijn. Klopt het bijvoorbeeld dat een politieman die nu uitgezonden is op missie, na de uitzending een veel lichtere status heeft dan een marechaussee met vergelijkbare taken? Of komt hun een vergelijkbare behandeling toe? Hoe kijkt de minister aan tegen het onderscheid in hoe we enerzijds militairen behandelen en anderzijds anderen die risicovolle beroepen uitoefenen met een belangrijke maatschappelijke waarde, zoals politie of brandweer? Dat is niet hetzelfde, maar wellicht zit hiertussen toch meer dan vroeger een overlap, deels door de grotere civiel-militaire samenwerking en deels door de verbreding van de opvatting van de maatschappij over wat we verplicht zijn aan veteranen. Ik kan me voorstellen dat er goede juridische redenen zijn om in delen van de regelgeving het onderscheid zo te laten en ik wil hier ook nadrukkelijk niet de hele doos van Pandora openen wat de pakketvergelijking betreft, maar wellicht kunnen voorzieningen voor veteranen op een goede manier worden gedeeld met bijvoorbeeld oud-politiemensen of -brandweerlieden. Ik zie dat daarvoor een voorzichtig aanknopingspunt wordt geboden in de nota, maar het komt niet veel verder dan een aankondiging dat de mogelijkheden onderwerp van onderzoek zijn. Ik ben benieuwd hoe de minister tegen deze discussie aankijkt en of zij bereid is om met haar collega van Veiligheid en Justitie in overleg te treden over de vraag hoe we met deze kwesties moeten omgaan.

Veel van het veteranenbeleid is gericht op de nazorg en de waardering na de dienstjaren. Dat is wat mijn fractie betreft terecht, maar de voortschrijdende wetenschap biedt ook kansen om meer te doen aan de voorkant van het traject. Ik breng een punt naar voren dat ik vorig najaar al kort aanstipte. Om de 3% tot 5% van de veteranen die met PTSS kampen, te helpen om de traumatische herinneringen te verwerken, zijn in de Verenigde Staten simulaties en virtual-realityomgevingen gebruikt. Een idee dat momenteel bij de Universiteit van Californië wordt uitgewerkt is om deze programma's te gebruiken om militairen vóór de uitzending in contact te brengen met mogelijk moeilijke omstandigheden. Dat zou bijvoorbeeld de mogelijkheid bieden om militairen die worden uitgezonden, voor te bereiden en om de mensen er vooraf uit te halen die een hoger risico hebben op psychisch letsel als ze worden uitgezonden naar een gevaarlijk gebied. Is er ruimte om hiermee iets te doen in het onderzoeksprogramma voor veteranen? Ik denk zelf aan de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek, de RZO, die bekendstaat om het goede werk dat hij op dit vlak levert. Als ik de nota namelijk lees, lijkt het erop dat de genoemde Programma Advies Commissie Onderzoek vooral naar de nazorg kijkt. Ook de leerstoel bij het UMC lijkt nadrukkelijk vanuit dat perspectief benoemd. Bij de militaire geestelijke gezondheidszorg (MGGZ) zie ik dit evenmin terugkomen. Dat is begrijpelijk, maar mijn fractie denkt dat in deze voorzorg ook heel belangrijke kansen liggen. Nederland heeft relatief veel kennis op het vlak van training met behulp van ICT. Ik noem het werk van de Technische Universiteit Delft, waar simulaties worden ontwikkeld voor het oefenen door beveiligers in Den Haag en voor dijkpatrouilles. Ligt hier een kans, zo vraag ik de minister, en is zij bereid om te bekijken of dit wel tot zijn recht komt in de bestaande onderzoeksagenda voor veteranenzorg?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het is interessant dat mevrouw Hachchi naar dit onderzoek verwijst. Ik heb er ook berichten van meegekregen. Het is natuurlijk wel een dilemma, in de zin dat men er bij defensie altijd van uitgaat dat iedere militair in principe uitzendbaar is. Nu mevrouw Hachchi deze vraag stelt, vraag ik haar hoe zij omgaat met dat dilemma.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik heb dit niet voor niets gevraagd. Ik heb mijn woorden zorgvuldig gekozen. Ik zie dat er technieken zijn in het kader van de voorzorg om mensen goed getraind op pad te sturen. Ik zie dat die kansen er liggen. Ik ben erg benieuwd of de minister ze ook ziet en of ze bereid is, hiernaar te kijken. Ik heb niet voor niets aangekaart dat ik ook wel zie dat er haken en ogen aan zitten, zeker als je er bij zo'n training in het voortraject achter komt dat iemand misschien niet uitzendbaar is. Dat kan nogal wat gevolgen hebben. Ik heb daar geen sluitend antwoord op, behalve dat ik de kansen zie. Mocht je dit doen, dan denk ik wel dat zorgvuldig zal moeten worden bekeken wat het betekent voor dit soort situaties. Het uitgangspunt is natuurlijk dat elke militair uitzendbaar is. Daar heb je niet voor niets al die selectiecriteria voor. Er komt dus nogal wat bij kijken. Ik sluit mijn ogen daar niet voor. Ik heb dat expres hier en daar ook aangehaald in mijn inbreng. Het feit blijft dat er nieuwe technieken zijn. Als we wat kunnen doen om onze mensen nog beter hun werk te kunnen laten doen, waardoor ze later weer met een gerust hart en hoofd terugkeren in de samenleving, moeten we die kans echter niet laten liggen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik dank mevrouw Hachchi dat zij haar woorden nogmaals zorgvuldig heeft gewogen. Ze heeft inderdaad gelijk dat er een dilemma aan vastzit. Als militairen worden aangenomen voor hun beroep, is getoetst of ze uitzendbaar zijn. Ik vind dat mevrouw Hachchi nu duidelijk beide kanten naar voren heeft gebracht en heeft uitgesproken dat er een lastig element in zit.

Mevrouw Hachchi (D66): Dank daarvoor. Ik ben heel erg benieuwd naar de reactie van de minister. De vorige keer heb ik het artikel dat ik had gelezen, doorgegeven. Wellicht kunnen we er vandaag iets meer over horen.

Voorzitter. De collega's hebben vele vragen gesteld over het protocol. Ik sluit mij gemakshalve daarbij aan. Ik kom nog wel even terug op het onderzoek naar zelfdoding. Ook daar sluit ik me overigens bij de reeds gestelde vragen aan. Er wordt vergeleken met cijfers van het CBS. De vraag is echter of daarmee een eerlijke vergelijking ontstaat met veteranen. De groep militairen voor uitzending is immers ook niet representatief voor de Nederlandse bevolking, omdat er een stevige selectie plaatsvindt voordat je je militair mag noemen. Kan de minister ons verzekeren dat er een zorgvuldige correctie plaatsvindt voordat een steekproef van militairen op dit gevoelige thema wordt vergeleken met een doorsnee van de Nederlandse bevolking?

Omwille van de tijd sluit ik af door te herhalen dat wij niet uit het oog moeten verliezen dat de mensen de kern zijn van de krijgsmacht. Op missie gaan als militair is echt onvergelijkbaar met elk ander werk. De veteranen die dat werk verrichten, verdienen respect, waardering en waar nodig de zorg die ze nodig hebben.

De voorzitter: Dank u wel, mevrouw Hachchi. U hebt 8 minuten en 40 seconden van uw spreektijd gebruikt. Nu wij aan het einde van de eerste termijn van de Kamer zijn gekomen, schors ik voor wat voor sommigen een vroege lunch zal zijn.

De vergadering wordt van 11.46 uur tot 13.00 uur geschorst.

Minister Hennis-Plasschaert: Voorzitter. Er zijn vele vragen gesteld, waarop ik zo zorgvuldig mogelijk zal terugkomen. Ik maak eerst een aantal algemene opmerkingen alvorens ik de specifieke vragen beantwoord. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik goed nota heb genomen van de wensen van de vakcommissie Defensie voor de rapportage van volgend jaar. Die heb ik in mijn oren geknoopt. Ik zeg de leden bij dezen toe dat hun volgend jaar een andere nota zal worden toegestuurd, waarin meer informatie is opgenomen dan in deze nota het geval is. Als er ontbrekende onderwerpen zijn waarover de Kamer na dit overleg graag nog aanvullende informatie ontvangt, ben ik daartoe van harte bereid door middel van een brief.

Komende zaterdag, 29 juni, is het Veteranendag; alweer de negende keer sinds de eerste Nederlandse Veteranendag in 2005. De dag is een eerbetoon aan alle Nederlandse veteranen, zoals alle leden hebben benadrukt, waarbij erkenning en waardering uiteraard de sleutelwoorden zijn. 29 juni is ook de geboortedag van Prins Bernhard. Het was oorspronkelijk ook de vaste datum van de Veteranendag, als eerbetoon aan de prins vanwege zijn bijzondere band met de veteranen. Vanaf 2008 is besloten om de Veteranendag op de laatste zaterdag in juni te organiseren, om zo veel mogelijk mensen erbij aanwezig te kunnen laten zijn. Het feit dat deze twee zaken de komende zaterdag samenvallen, maakt deze Veteranendag wat mij betreft extra bijzonder. Ik ben ook heel verheugd dat Koning Willem-Alexander het defilé van 4.000 veteranen zal afnemen. Uiteraard is de premier aanwezig, evenals vele anderen, waaronder Kamerleden. De Kamer is immers zeer begaan met de Nederlandse veteraan, en terecht. Dat blijkt ook maar weer uit de inbreng van vanmorgen. Het doet mij ook deugd dat ik zaterdag samen met een van de initiatiefnemers, mevrouw Eijsink, de veteranenspeldjes zal uitreiken.

Sinds de eerste Veteranendag in 2005 is er veel bereikt op het gebied van erkenning en waardering en op het gebied van de veteranenzorg. Het veteranenbeleid staat goed op de rails. Ook internationaal gezien – ik heb er met collega's over gesproken – kan het de toets der kritiek meer dan prima doorstaan. Wel lijkt het me interessant om bijvoorbeeld met betrekking tot volgend jaar te bekijken of een internationale benchmark mogelijk is. Wat kunnen wij leren van andere landen en wat zouden andere landen van ons kunnen leren?

Er is veel gesproken over de Algemene Maatregel van Bestuur, het Veteranenbesluit. Waarom duurt het zo lang alvorens deze AMvB klaar is? Laat ik daar maar helder over zijn: daarvoor zijn verschillende oorzaken. Een oorzaak is capaciteitsgebrek. Soms moeten er dan prioriteiten worden gesteld. Mijn ambtsvoorganger heeft met de Kamer gedeeld dat er in de tweede helft van 2012 veel capaciteit is ingezet voor de uitwerking van de ereschuldregeling. Een andere oorzaak waarover de Kamer eerder is geïnformeerd, is de opschorting van het overleg met de centrales van overheidspersoneel. Ik zal de laatste zijn om naar de centrales te wijzen als zijnde «de» oorzaak, maar het is een van de dingen die uiteindelijk opstapelen en tot een vertraging leiden. De teksten voor de AMvB zijn eind vorig jaar voor het eerst besproken met de bonden. Daarna heeft het overleg een tijdje stilgelegen, zoals bekend, ook op dit onderwerp. Het overleg is in maart hervat, maar het kost ook tijd om weer volledig op stoom te komen. Inmiddels is opnieuw met de bonden over het Veteranenbesluit gesproken. De gesprekken zijn nog steeds gaande. Van geschilpunten als zodanig, waarover ik nu zou moeten rapporteren, is mijns inziens geen sprake. Ik hoop hierover binnenkort overeenstemming te bereiken.

Mijn inzet is om het concept dan eind september, begin oktober in de ministerraad te behandelen en daarna aan de Raad van State aan te bieden. Die heeft ook een bepaalde periode nodig, van ten minste zes weken, zo zeg ik uit mijn hoofd. Na ontvangst van het advies van de Raad van State kan ik het besluit in november aanbieden voor de voorhangprocedure. Dat is het tijdpad waarop ik inzet. Ik begrijp de irritatie van de Kamer hierover; daarover mag geen misverstand bestaan. Zij heeft gelijk als zij stelt dat het nogal heeft geduurd. Ik zeg echter dat de gevolgen materieel wel beperkt zijn, zonder afbreuk te doen aan het feit dat we nu echt wel haast moeten maken. De realiteit is dat we zo veel mogelijk proberen te handelen in de geest van de wet. Dat heb ik ook gezegd tijdens het AO Defensiepersoneel op 16 april jongstleden.

Een aantal onderdelen van het Veteranenbesluit is zoals bekend al in gang gezet. Een voorbeeld hiervan is het verlenen van de veteranenstatus aan actief dienende militairen. Daarover is inderdaad niets opgenomen in de Veteranennota. De leden hebben daar terecht op gewezen. Ik beschouw dat als een omissie. Dit zal niet meer voorkomen. Binnenkort, namelijk aanstaande zaterdag, zullen de eersten van deze groep hun veteranenspeld en veteranenpas ontvangen. Het is precies die groep die mevrouw Eijsink en ik samen zullen bedienen.

Mevrouw Hachchi (D66): De minister heeft het over een omissie. In het kader van omissies vraag ik haar het volgende. De minister begon met aan te geven dat zij de Kamer goed heeft verstaan en dat bij de volgende rapportage, volgend jaar, de nota over veteranen vollediger zal zijn. Zij gaf aan dat zij ten aanzien van het stuk dat we vandaag op de agenda hebben staan, bereid is om aanvullende informatie per brief naar de Kamer te sturen als wij daaraan behoefte hebben. Erkent zij dat de nota die vandaag voorligt, gewoon een aantal omissies bevat? De omissie van de veteranenstatus die de minister noemde, is er eentje, maar zo zijn er meerdere. Ik vraag de minister om te erkennen dat de nota op zijn minst dunner is dan we gewend zijn. Het gaat natuurlijk niet om de omvang, maar er ontbreekt gewoon een aantal cruciale onderwerpen. Ik vraag haar om uit te spreken dat zij bereid is om alsnog een aangepaste nota naar de Kamer te sturen.

Minister Hennis-Plasschaert: Mevrouw Hachchi herhaalt wat ik zelf net zei, dus het antwoord daarop is «ja». De nota kan vollediger en meer to the point zijn. Het gaat inderdaad niet om de omvang maar om de onderwerpen die erin zijn opgenomen. Als er na dit overleg nog behoefte is aan een aanvullende brief, ben ik daartoe van harte bereid. Kortom, mevrouw Hachchi herhaalt mijn woorden. Het antwoord is «ja».

Mevrouw Hachchi (D66): Ik wil verwarring voorkomen. Als ik de minister hoor, zegt zij niet hetzelfde als ik net heb gezegd. Ik heb gezegd dat de nota die nu op de agenda staat, onvoldoende is en dat de Kamer graag een aangepaste nota zou ontvangen. Uiteraard ben ik bereid om vandaag goed naar de minister te luisteren en al haar antwoorden goed tot mij te nemen, maar feit blijft dat er gewoon een aantal onderwerpen ontbreekt. Het gaat me niet om het papier, maar de Kamer heeft gewoon behoefte aan deze informatie zodat zij het debat met de minister op een deugdelijke manier kan aangaan. Wat ik net heb gezegd, is dus niet hetzelfde als wat de minister net samenvatte. Ik zou het dus toch wel prettig vinden als de Kamer alsnog een aangepaste nota krijgt met de onderwerpen die nu ontbreken.

Minister Hennis-Plasschaert: Als het voorstel is om een aangepaste Veteranennota toe te sturen, ben ik daartoe bereid. Dan stel ik echter voor dat we nu schorsen, want ik ga niet antwoorden om vervolgens alles weer op te schuiven. Het lijkt me wel dat we efficiënt met elkaar werken. Ik ben graag bereid om alle opmerkingen ten aanzien van het format en de inhoud mee te nemen voor de nota van volgend jaar. Ik ben ook bereid om de onderwerpen waarvan de commissie meent dat ze onvoldoende aan bod zijn gekomen, in een aanvullende brief te bespreken. Als de commissie echter zegt «tot hier en niet verder want we willen een nieuwe Veteranennota» dan is dat prima, maar dan schorsen we nu de beantwoording en dan gaan we verder als de nieuwe Veteranennota bij de leden op het bureau ligt.

De voorzitter: U zult zich kunnen voorstellen dat ik erover ga of we schorsen, minister. Het is inderdaad wel een vraag die ik al in eerste termijn opwierp, omdat een bepaalde formulering werd gebruikt door de Kamer. Ik zeg het nu dus ook tegen mevrouw Hachchi. Het kan. Wat ook kan, is de beantwoording afwachten en vervolgens met uw oordeel dan wel vraag komen. Het is dus van tweeën een. Mevrouw Hachchi, ik vraag dit nu heel specifiek aan u, omdat u zojuist deze pregnante vraag heeft neergelegd.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik zou graag even met de collega's overleggen, dus als wij even kunnen schorsen, dan heel graag. Ik maak nog een opmerking, ook omdat de minister terecht heel duidelijke taal spreekt maar dat ook enigszins met een bepaalde houding doet. Ik denk dan toch: als Kamerleden kijken wij uit naar dit debat en wij verwachten dan ook dat de stukken de informatie bevatten waarop de Kamer wacht. We hebben hierover verschillende toezeggingen gekregen. Ik vind het goed dat de minister vandaag duidelijke taal spreekt, maar het mag toch ook duidelijk zijn dat de Kamer hier meer dan terecht op wijst. Ik overleg dus graag even met de collega's over de wijze waarop we hier verder mee omgaan.

De voorzitter: Ik zal uw verzoek om een schorsing vanzelfsprekend inwilligen, mevrouw Hachchi. Ik wijs er wel op dat we nu net zijn begonnen aan de beantwoording van de minister. De beantwoording is de beantwoording, de regering is de regering. Ik stel dus voor dat we even schorsen, nadat een aantal leden een procedurele opmerking heeft gemaakt.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Misschien is het goed om nog even één ding duidelijk te krijgen. Ik heb goed geluisterd naar zowel de minister als collega Hachchi. Ook de PvdA-fractie heeft behoefte aan een aangepaste nota. Als de minister zegt dat zij daartoe bereid is maar dat zij dan niet verdergaat met de beantwoording, is dat een stellingname vanuit de minister, die nogal duidelijk overkomt. Ook mijn fractie zou een aangepaste nota zeer wenselijk vinden. Dan zouden we er graag zo snel mogelijk, in september, over spreken. Dat is het onderwerp namelijk wel waard. De minister heeft eigenlijk gezegd dat zij, als de Kamer dat wil, er zeer toe bereid is om alle omissies mee te nemen daarin. Ik merk daarbij op dat het dan wel van belang is om wederzijds goed te weten wat we bedoelen en niet langs elkaar heen te praten. Wellicht is daarvoor nog een gesprek met de minister nodig, zeker als het gaat om het Veteranenbesluit en een aantal punten die nu voorliggen.

De voorzitter: Dat lijkt me prima. Dit lijkt mij ook onderwerp van het gesprek dat wij in de schorsing met elkaar gaan voeren.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik ben het zeer eens met mevrouw Hachchi. De Kamer stelt vast dat zij niet volledig de nota heeft gekregen die werd gewenst. Het is een goed idee om even te schorsen. De minister zei in haar eerste zinnen al dat ze een aanvullende brief kan schrijven. Om die reden willen wij ons zo vroeg in deze termijn al even beraden. Dat verklaart waarom het nu even zo snel gaat.

De voorzitter: Ja. Zoals u vanwege mijn opmerking in eerste termijn zult beseffen, is dat niet geheel een verrassing. Ik ga zo schorsen om de koppen even bij elkaar te steken.

De vergadering wordt van 13.13 uur tot 13.41 uur geschorst.

De voorzitter: We hebben een korte schorsing gehad omdat de leden van de Kamer op basis van de vragen die zijn gesteld en op basis van de inleidende bewoordingen van de minister het gevoelen hadden dat het misschien goed zou zijn om duidelijk te stellen wat er ontbreekt of misschien na afloop van het debat nog zou kunnen ontbreken. De commissie heeft de volgende formulering gekozen. Wij zouden graag zien dat de minister – zij preludeerde daar al op in haar inleidende opmerkingen – een aangepaste notitie stuurt op die onderdelen die volgens de Kamer normaalgesproken in de nota hadden moeten staan. Ik noem de drie voorbeelden: het Veteranenbesluit, het Veteranenloket en Uruzgan. Op die onderdelen ontvangt de Kamer graag een aangepaste nota. Ik wilde «notitie» zeggen, maar het mag niet zo maar een notitietje zijn. Het moet echt een nota zijn, maar dat is het ook.

Wij willen nu gewoon beginnen aan de eerste termijn van de regering, aan de beantwoording van de minister. Overal waar aanvullingen zijn gevraagd – de minister had het ook over omissies – willen we de antwoorden van de minister afwachten. We willen de normale procedure volgen, zodat er een tweede termijn van de Kamer zal zijn om te bekijken of de beantwoording in voldoende mate is tegemoetgekomen aan de vragen die zijn gesteld.

Ik verzoek de minister dus om de nota aan te passen op onder andere de drie voorbeelden die ik net noemde, namelijk het Veteranenbesluit, het Veteranenloket en informatie over Uruzgan die nu wellicht nog niet kan worden gegeven. Ik vraag haar om aanvullingen daar waar mogelijk in dit debat te geven en om dat anders schriftelijk te doen. Dit wil ik u voorleggen, minister, en ik krijg daar graag uw antwoord op. Valt daar voor u aan te voldoen?

Minister Hennis-Plasschaert: Voorzitter. Ik zal met liefde voldoen aan de drie genoemde punten. Zal ik verdergaan met de beantwoording?

De voorzitter: Ja. De minister vervolgt haar betoog in eerste termijn.

Minister Hennis-Plasschaert: Voorzitter. Ik begon met...

De voorzitter: Mevrouw Hachchi, heel kort.

Mevrouw Hachchi (D66): Het gaat natuurlijk niet alleen om die drie punten. Dat zijn slechts voorbeelden. Het gaat om alle omissies. De minister zegt in haar reactie dat zij op die drie punten zal terugkomen, maar het gaat om meerdere omissies. De drie voorbeelden die de voorzitter noemde, spreken tot de verbeelding. Die ziet de Kamer graag terug in een aangepaste nota.

De voorzitter: Dat heb ik gezegd. Daarnaast is er de beantwoording van de minister, waarin zij op alle omissies en tekortkomingen kan terugkomen. Zij moet nog beginnen met die beantwoording, zo zeg ik tot de commissie. Daar gaan we nu mee beginnen. De minister heeft het woord.

Minister Hennis-Plasschaert: Voorzitter. Ik begon mijn betoog door te zeggen dat het zaterdag alweer de negende keer is dat we de Nederlandse Veteranendag organiseren en dat het een mooie dag zal zijn, waarbij erkenning en waardering de sleutelwoorden zijn. Ik heb gezegd dat ik blij ben dat ik met een van de initiatiefnemers van de Veteranenwet, mevrouw Eijsink, de speldjes zal uitreiken. Daarna ben ik ingegaan op de Algemene Maatregel van Bestuur en heb ik uiteengezet waarom het zo lang duurt alvorens deze klaar is. Ik was begonnen met te zeggen dat daaraan verschillende oorzaken ten grondslag liggen en dat het niet zo veel zin heeft om te vingerwijzen naar wat het nu precies is, omdat er een veelheid van oorzaken is die uiteindelijk zijn opgestapeld en waardoor de vertraging is ontstaan. Vervolgens gaf ik aan dat ik de concept-AMvB eind september, begin oktober in de ministerraad wil behandelen en hem daarna aan de Raad van State aanbied. Na ontvangst van het advies van de Raad van State, waarvoor enige tijd nodig is, zal ik het besluit op zijn vroegst in november kunnen aanbieden voor de voorhangprocedure. Ik gaf verder aan dat de gevolgen materieel beperkt zijn, omdat we al zo veel mogelijk in de geest van de wet proberen te handelen. Een voorbeeld daarvan is het verlenen van de veteranenstatus aan de actief dienende militairen. De eersten van deze groep zullen aanstaande zaterdag, zoals ik zei, hun veteranenspeld ontvangen. Ik heb dit ook kenbaar gemaakt tijdens het AO Defensiepersoneel op 16 april.

Toen hebben we ook kort met elkaar gesproken over het Veteranenloket, waarover de Kamer terecht om meer informatie heeft gevraagd. Dat was ook het plan, maar de informatie moet wel voldoende uitgewerkt zijn om met de Kamer te delen. Ik begrijp ook de meer formele kanttekeningen die worden gemaakt. Het loket kan niet opengaan voorafgaand aan de voorhangprocedure. Afhankelijk van de stappen die nu worden gezet, kan ik dus twee dingen doen. Ik kan deze zomer de informatie over het Veteranenloket delen met de Kamer en vervolgens inzetten op opening in september. Dat is namelijk in het belang van de veteranen. Er zitten goede bedoelingen achter; niet meer en niet minder. Het is niet in het kader van «ze doet maar». Als de boodschap van de Kamer echter is dat zij eerst de voorhangprocedure wil en dan pas verder wil gaan, vind ik dat ook goed en pas ik mij daaraan van harte aan.

Het Veteranenloket is opgenomen in de Veteranenwet. Morgen praat ik daar weer over met de bonden, in het bijzonder over het Veteranenbesluit. Het is de bedoeling dat het Veteranenloket gaat functioneren als frontoffice voor alle vragen op het gebied van veteranen en militaire oorlogs- en dienstslachtoffers. Voor directe toegang tot zorg wordt het bestaande Centraal Aanmeldpunt van het Veteraneninstituut doorontwikkeld. Dat is het plan. De melding wordt zo mogelijk direct afgedaan in het loket. Zorgvragen worden via het loket direct doorgeleid naar het Zorgloket voor Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers bij het ABP en in voorkomende gevallen uitgezet bij een zorgcoördinator. De zorgcoördinator draagt te allen tijde zorg voor het afhandelen van de melding. Als acute hulp noodzakelijk is, wordt de veteraan of zijn relatie 24 uur per dag direct doorverbonden met een hulpverlener van het LZV. Dit is slechts een kort en bondig kijkje in hoe het eruit komt te zien. Uiteraard wordt de verdere invulling voorafgaand aan de opening met de Kamer gedeeld.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb twee vragen, want de minister was al klaar met haar antwoord over het Veteranenbesluit. Is het binnen het tijdschema dat de minister aangeeft, nog de bedoeling dat de Kamer informeel overleg heeft over het Veteranenbesluit? Dat vraag ik niet voor niets. Ik heb voor mij liggen het verslag van een overleg dat heeft plaatsgevonden op 25 april 2012 over de implementatie van de Veteranenwet. Omdat de Kamer dat breed wenste, is toen toegezegd om de Kamer mee te nemen in de informele sfeer. Dat kan alleen maar goed zijn. Mijn andere vraag betreft het Veteranenloket. Ik hoorde de minister eigenlijk min of meer de bestaande situatie uitleggen. Het ging er juist om dat er niet zou worden doorverbonden. Het ging er juist om dat men niet van het kastje naar de muur zou worden gestuurd. Het gaat er nu om dat men niet tussen wal en schip valt. Kortom, er is een telefoonnummer, je belt, je wordt geholpen en er is geen verschil tussen de vraag naar materiële en immateriële zorg. Al dat doorverbinden en doorverwijzen is dus niet aan de hand. Dat is juist een van de zwaartepunten van het Veteranenloket. Ik heb hier de tekst van artikel 8 van de memorie van toelichting. Dat is de letter en de geest. Ik zou het op prijs stellen als dit eerst met de Kamer wordt besproken. Ook wij – ik spreek voor mezelf maar ik neem aan dat dit ook voor de collega's geldt – vinden het van belang dat veteranen zich dit nieuwe instrument zo snel mogelijk eigen maken. Het moet dan echter geen portaalopening worden. Het moet heel duidelijk worden wat de werkwijze erachter is. Met collega's ben ik ongerust over het feit dat de uitwerking zoals de Kamer bedoeld heeft, er niet is. Die uitwerking is dat je één iemand hebt. Dat is overigens niet iets wat de Kamer wilde, maar wat de veteranen graag willen na alle ervaringen die zij hebben opgedaan. Het is dus van groot belang om dit met de Kamer te delen.

Minister Hennis-Plasschaert: Ik kom de Kamer graag tegemoet. C'est le ton qui fait la musique. Ik vrees dat er zo langzaamaan ook een probleem is met het toezeggingenregister. Een aantal dingen die de Kamer vertaalt als toezegging, zijn bij ons namelijk niet bekend als toezegging. Ik ga er dus van uit dat we vandaag alle toezeggingen voor eens en altijd in beton gieten, zodat daarover geen misverstand kan bestaan bij volgende AO's dan wel notaoverleggen. Ik ben graag bereid om met de Kamer informeel over de AMvB te praten. Het is niet de normale procedure, maar in dit geval zal ik dat doen, ook gezien het feit dat de Kamer de initiatiefnemer was. Ik stel voor dat we dan in een keer het loket meenemen, zodat ik met het oog op de rapportagedruk daarover niet apart hoef te rapporteren, en dat we de opening van het Veteranenloket uitstellen totdat we met uw Kamer hebben gesproken.

De voorzitter: We doen de toezeggingenregistratie meestal op het moment dat er een schriftelijke beantwoording of een schriftelijke aanvulling naar de Kamer komt. Ik zal de toezegging dan ook altijd noemen aan het einde van een algemeen overleg. We zullen er zeker nog even naar kijken, maar volgens mij doen we dit vrij precies.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik zou graag nog een inhoudelijk antwoord van de minister horen. Het verschil is nu even als volgt: we hebben het nu over het centrale loket. Dat betreft inderdaad niet de toezeggingenregistratie. Dat is naar aanleiding van de nota, die ik ook bij mij heb. Dat is van een andere orde; dat weet ik ook. We hebben het nu over het Veteranenloket. Dat staat in de Veteranenwet en in het besluit waarmee de minister bezig is, onder andere door het gesprek met de bonden van morgen. Laat ik het één keer duidelijk zeggen, voorzitter, en dan zal ik er in de eerste termijn niet meer op terugkomen. We hebben elkaar nu twee jaar lang bejubeld. In oktober 2011 is het wetsvoorstel aangenomen in de Tweede Kamer en in december 2011 in de Eerste Kamer. Het gaat erom, de samenwerking voort te zetten. Het gaat erom dat de Kamer de goede samenwerking die zij rondom het besluit heeft gehad met de organisatie van de minister, met de minister zelf en met haar voorganger, op formele maar ook op informele wijze goed kan voortzetten. De Kamer was de initiatiefnemer. Omdat de vorige staatssecretaris de wet niet wilde, heeft de Kamer dit gedaan. De Kamer moet dan ook worden geïnformeerd en mag niet als laatste in het traject zitten. Het gaat er ook niet om wat de Kamer wilde; het gaat erom wat de veteranen wilden en wat goed voor hen was. Dat vonden wij met zijn allen. Dat moeten we vasthouden in dit debat in plaats van naar elkaar te wijzen. Dat doet de minister overigens ook niet. De zaken moeten echter wel uit elkaar worden gehaald. Het registratiesysteem is wat anders dan de toezeggingen en de letter en geest van de wet waarnaar de minister verwijst. Dat is het Veteranenloket; artikel 8 van de wet.

Minister Hennis-Plasschaert: Even het volgende over het proces en over de inhoud. Evenals mevrouw Eijsink ken ik de tekst van artikel 8 van de wet. Over de invulling van het Veteranenloket zitten we helemaal op één lijn. Nogmaals, de verdere uitwerking ervan wordt besproken. Ik stel voor dat we in plaats van al de verschillende gespreksmomenten, terwijl dingen toch onderdeel uitmaken van het proces, alles bundelen in het kader van het meer algemene Veteranenbesluit. Ik doe volgens mij precies waar de Kamer om vraagt: op informele wijze de perfecte samenwerking van de afgelopen jaren voortzetten door een informeel overleg te plannen over de verdere uitwerking van het Veteranenbesluit, waaronder het Veteranenloket.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voor de duidelijkheid het volgende. Wij hebben destijds een uitgebreide behandeling van de Veteranenwet gehad en daarbij is er tussen heel veel verschillende partijen heel veel uitgewisseld over het Veteranenloket. Het was vooral de bedoeling om te voorkomen dat men vanuit het Veteraneninstituut weer zou moeten doorgaan naar het ABP-zorgloket of naar de zorgcoördinator. Het zou meer centraal, bij één persoon moeten worden neergelegd, om het van-het-kastje-naar-de-muurgevoel weg te nemen. Hoor ik in de woorden van de minister dat zij ook wel ziet – en zoals ook in de Handelingen over de wet staat – dat in die persoon bij het Veteraneninstituut eigenlijk een soort samenvoeging zal plaatsvinden van de zorgcoördinatie en het zorgloket van het ABP, zodat mensen niet meer van het kastje naar de muur worden gestuurd? Dat is mij nog niet helemaal duidelijk.

Minister Hennis-Plasschaert: Volgens mij hebben u en mijn ambtsvoorganger al uitgebreid gesproken over hoe dat van-het-kastje-naar-de-muurgevoel kan worden voorkomen en hoe kan worden bewerkstelligd dat iedereen zich gehoord voelt; dus over het one-stop-shop-principe. Dat is het Veteranenloket. Ik ben het dus van harte eens met mevrouw Bruins Slot; dat van-het-kastje-naar-de-muurgevoel willen we juist vermijden. Zo willen we invulling geven aan het Veteranenloket.

De voorzitter: Voor mij is er één kastje óp de muur: de klok. Ik wil dat de minister nu voortvarend antwoordt.

Minister Hennis-Plasschaert: Aan de ereschuldregeling wil ik een paar algemene woorden wijden. Ik noemde dit net al toen ik zei waarvoor wij onze capaciteit inzetten. Vorig jaar hebben wij een hoge prioriteit aan de ereschuldregeling gegeven. De wens van een schaderegeling voor de oudere veteranen bestond in de Kamer en bij Defensie al langere tijd. Het is dan ook een belangrijke gebeurtenis dat deze regeling, tegen de stroom van allerlei bezuinigingen in, vorig jaar tot stand kon komen. Na de totstandkoming is de uitvoering voortvarend ter hand genomen. Het streven was om in 2012 het grootste deel van de uitkeringen te verstrekken aan de invalide veteranen die daar recht op hadden. Wij hebben dat ook gerealiseerd. Wij zijn nu bezig met de laatste afhandelingen, waarmee wij uitkomen op een totaal van ongeveer 2.400. 121 aanvragen staan nog open; die zullen naar verwachting in de loop van dit jaar worden afgehandeld. Ik denk dat we hier al met al kunnen vaststellen dat niet alles verkeerd gaat, maar dat dingen ook heel snel en succesvol verlopen. De prioriteit die eraan is gegeven heeft zich uitbetaald, mede dankzij de voortvarende aanpak van het ABP. Gezamenlijk – en ik doel hiermee ook op de Kamer en op de bonden – zijn wij in staat geweest om de groep invalide veteranen in een korte tijd op een heel concrete manier te geven waar zij recht op had. Zoals bekend zal na de ereschuldregeling een start worden gemaakt met de uitvoering van een volledige schadevergoedingsregeling; het sluitstuk. Met deze regeling is het niet meer nodig om de Staat aansprakelijk te stellen om, in aanvulling op het militaire invaliditeitspensioen, mensen een vergoeding van de geleden schade te doen ontvangen. Hierover zijn een aantal specifieke vragen gesteld. Ik kom daar straks op terug.

Zoals gezegd, de erkenning van en waardering voor veteranen is een belangrijke doelstelling van het veteranenbeleid. Hiervoor worden ontzettend veel verschillende activiteiten ontplooid, door vele verschillende partijen: het Veteraneninstituut, de Nederlandse Veteranen, de stichting Nederlandse Veteranendag, het Veteranen Platform. De heer De Roon zei het al: in toenemende mate is sprake van veteranendagen op lokaal en regionaal niveau, die op een vergelijkbare manier aandacht besteden aan veteranen. Ik acht dat heel erg van belang omdat voor de individuele veteranen juist deze dagen belangrijk zijn, omdat deze doorwerken in hun directe omgeving. Een andere activiteit betreft de dagen voor de militaire oorlogs- en dienstslachtoffers en hun partners, die dit jaar in september en oktober worden georganiseerd. Deze draaien, zoals bekend, om contact met lotgenoten en informatievoorziening. Sommigen ervaren deze als afleiding. De realiteit is dat deze dagen sinds 2005 zijn uitgegroeid tot een gewaardeerd evenement. Dit stelt Defensie in staat om op een heel concrete manier haar grote waardering voor onze militaire oorlogs- en dienstslachtoffers en hun partners te laten blijken.

Zoals ik al zei, er zijn heel veel activiteiten: de Nationale Veteranendag, de regionale en lokale dagen, de MOD-dagen, de publiekscampagnes, de vele onderwijsprojecten. Ik kom hier in antwoord op de vragen van de heer De Roon op terug. Al deze activiteiten bij elkaar, al die activiteiten die ook nog door allerhande stichtingen worden georganiseerd, dragen bij aan de totale doelstelling: het verkrijgen van de terechte waardering voor en erkenning van onze veteranen.

Natuurlijk gaat het niet alleen om erkenning en waardering; het gaat misschien wel vooral om het bieden van adequate zorg aan de veteranen. Dat is een zeer belangrijke doelstelling van ons veteranenbeleid. Met de komst van de Veteranenwet is de zorgplicht voor Defensie wettelijk verankerd. Ik dank de Kamer daarvoor. Een belangrijk onderdeel van de zorg is het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (LZV), dat in 2007 is opgericht. Dit heeft samenhang gebracht in de hulpverlening aan veteranen met psychische klachten. De doelstelling van het LZV is echter breder. Ik heb er nu goed zicht op dat het LZV echt in staat is om met zijn civiel-militaire netwerk laagdrempelige zorg te bieden, gericht op volledig herstel waar dat mogelijk is en op rehabilitatie waar dat noodzakelijk is. De LZV-zorg heeft als uitgangspunt dat de veteraan zelf richting moet kunnen geven aan zijn leven, dus ook aan dat deel waarvoor hij zelf zorg draagt. Het LZV heeft een landelijk dekkend netwerk van zorgaanbieders. Dit is erop gericht om de veteraan uiteindelijk zo veel mogelijk in zijn eigen regio de meest geëigende en laagdrempelige zorg te bieden. Het LZV zal dit jaar worden geëvalueerd door de Raad voor Zorg en Onderzoek, de RZO. Ik hoop en verwacht dat het rapport van deze evaluatie eind dit jaar beschikbaar komt. Natuurlijk zal ik de Kamer informeren over de resultaten hiervan. Naast de evaluatie van het LZV zal de RZO ook een onderzoeksagenda samenstellen. Mevrouw Hachchi kwam mijns inziens met een goed idee. Ik heb haar daar eerder over horen spreken. Ik neem dit dus graag op en laat de Kamer weten wat daarmee gaat gebeuren.

Met alle ontwikkelingen die ik net noemde, is het een feit dat de zorgketen voor veteranen steeds sterker wordt. Straks, wanneer dan ook maar in ieder geval dit jaar, zal een en ander worden gecombineerd met het nieuwe Veteranenloket en zijn we in staat om een steeds beter vangnet te bieden. Het is een feit dat de zorg voor veteranen nodig blijft. Het is aan ons om, met steun van de Kamer en in dialoog met de Kamer en anderen, deze zo goed mogelijk te organiseren.

Als ik zeg dat we grote stappen hebben gezet op het terrein van de zorg alsook op het terrein van erkenning en waardering, zeg ik niet dat wij klaar zijn. Natuurlijk kan het altijd beter. Door alle betrokken partijen, ook op Plein 4, wordt met veel passie en inzet daaraan gewerkt. Verdere ontwikkeling blijft het streven. Voor de schorsing heb ik gezegd dat ik voornemens ben om te bekijken wat wij kunnen leren van wat in de landen om ons heen gebeurt. De realiteit is wel dat andere landen vooral bij ons komen kijken. Als zoiets uit een internationale benchmark komt, is dat misschien ook wel eens fijn om te horen.

Ik ga nu over naar de specifieke vragen. De heer De Roon heeft gevraagd naar de positieve resultaten van het scholenproject. De capaciteit van de projectmedewerkers op het Veteraneninstituut is hiervoor uitgebreid. De regionalisering van veteranenactiviteiten vergroot die capaciteit ook weer. Wij blijven inzetten op de groei van het scholenproject. Het aantal klassenbezoeken groeit nog steeds. Ik kan hieraan nu geen percentage verbinden, maar ik kan wel bekijken of ik daarop in de nota van volgend jaar wat specifieker kan inzoomen, alhoewel ik vind dat we ervoor moeten oppassen dat de rapportagedruk niet op alle onderwerpen zo hoog oploopt dat we straks door de bomen het bos niet meer kunnen zien. Het is wel een feit dat het aantal klassenbezoeken groeit. Het aantal gastsprekers groeit ook nog steeds. Voor de kwaliteit baseer ik me vooral op de terugkoppeling van scholieren, docenten, veteranen-gastsprekers. Men is er bijzonder positief over. Dit wordt gemonitord door het Veteraneninstituut. Hebben we een specifiek beeld van de beeldvorming onder jongeren over veteranen? Nee, moet ik eerlijk zeggen. Zoals gezegd geven de evaluatieformulieren een positieve indicatie, maar er is geen separaat onderzoek gedaan naar de beeldvorming onder deze doelgroep.

De heer De Roon vroeg in dit kader ook naar het effect van het scholenproject op de werving. Als wij hierover met de scholen in contact zijn, benadrukken we dat het niet gaat om een wervingscampagne, omdat daarbij een aantal zaken door elkaar zouden kunnen worden gehaald. Dat hoeft niet per se, al kan ik me voorstellen dat scholieren geïnspireerd raken door de persoon die voor hen staat en met veel passie vertelt over zijn ervaringen. Bij het benaderen van de scholen wordt dus benadrukt dat het geen wervingscampagne betreft, omdat onze eerste insteek vooral kennisoverdracht is, evenals het bijdragen aan de erkenning van en waardering voor veteranen.

De heer De Roon vroeg verder waarom missies in Oost-Afrika meer worden gewaardeerd dan andere missies.

De heer De Roon (PVV): De minister gaat nu over op een ander onderwerp. Ik miste een reactie op mijn opmerking dat uit de bijlage bij de Veteranennota juist blijkt dat het aantal gastoptredens op het voortgezet onderwijs vanaf 2010 stabiel is gebleven. Lager onderwijs stijgt, bijzondere evenementen stijgen ook, maar de optredens in het voortgezet onderwijs blijven stabiel. Ik zou graag het commentaar van de minister daarop vernemen. Hoe komt dat en wat kunnen we eraan doen om dit te verbeteren?

Minister Hennis-Plasschaert: De realiteit is dat wij de capaciteit aan het vergroten zijn. Ik ga er dus van uit dat dit weer zal groeien. Ik zal dit echter nagaan en de heer De Roon op een ander moment laten weten of het inderdaad stabiliseert, en of we een extra push moeten geven voor het voortgezet onderwijs. Net als hij acht ik dit scholenproject van groot belang.

De heer De Roon heeft ook gevraagd naar de missies bij Oost-Afrika. De realiteit is dat als dingen op een bepaald moment worden gemeten, er wel degelijk een koppeling ontstaat met de actualiteit en daarmee aandacht in de media. Het is ook een heel directe boodschap over onze koopvaardij, over onze goederenstromen. Dat is weer een heel andere boodschap dan die over Afghanistan. Overigens was de boodschap over Afghanistan in het verleden en nu net zo duidelijk, maar wel weer een totaal ander onderwerp: het terrorisme daar bestrijden waar het ontstaat. Maar inderdaad is dat heel duidelijk iets anders dan je koopvaardijschepen in beeld brengen. De missie bij Oost-Afrika is op dit moment een grotere missie, met heel veel zichtbaarheid, dus daar is veel media-aandacht voor. Ik vermoed dat daartussen enige koppeling zit. Ik ga er ook van uit dat de politieke meningen hierover kunnen verschillen. Laten we wel benadrukken dat de waardering voor al deze veteranen – en over hen hebben we het vandaag toch echt – helemaal losstaat van welke missie ze hebben uitgevoerd. Dit wil ik hier, met de heer De Roon, benadrukt hebben.

In een interruptiedebatje met zijn buurvrouw Berckmoes vroeg de heer De Roon ook naar de Vafamil-terreinen. Die afspraken zijn gemaakt omdat Defensie uiterlijk 1 oktober 2014 de terreinen zal afstoten. Ik begrijp dat dit niet fijn is, maar eenieder weet wat voor enorme taakstelling Defensie heeft en hoeveel moeite het kost om het ruimtebeslag van defensie te verkleinen. Dit is echter wel de enige weg voorwaarts en een noodzakelijke weg voorwaarts: het ruimtebeslag, de footprint van defensie in Nederland zo klein mogelijk te maken. Het was destijds een van de beslissingen om de terreinen van Vafamil af te stoten. De termijn loopt tot 1 oktober 2014, zodat Vafamil de gelegenheid kreeg om zich hierop voor te bereiden. Vafamil heeft niet zozeer een voorkeursrecht om terreinen te kopen; het is een derde partij. Gemeenten kunnen dat echter wel. Ik ga er eigenlijk van uit dat Vafamil, als dat van de terreinen wil blijven gebruikmaken, hierover in gesprek is of gaat met de betrokken gemeenten. Ik snap dus het punt van de heer De Roon, maar ik vraag toch echt begrip voor het feit dat de Beleidsbrief van 2011, de noodzaak om tot een kleiner ruimtebeslag door Defensie te komen, in dezen de weg voorwaarts is.

De heer De Roon vroeg ook waarom de Nederlandse Veteranendag op afwisselende plekken in het land wordt gevierd, en dit omwille van de bereikbaarheid. Vorig jaar is daar ook over gesproken. Er is een motie over ingediend, maar die is niet aangenomen. De realiteit is dat er op lokaal en regionaal niveau vele activiteiten worden georganiseerd die er allemaal toe doen, die allemaal ook in elkaar klikken. Maar een manifestatie in het politieke hart van Nederland dat Den Haag toch uiteindelijk is, in de Hofstad, met zijn Binnenhof en Ridderzaal, evenals de uitstraling en betrokkenheid van de politiek, maken de Veteranendag tot het succes dat hij is. Uit alles blijkt dat deze uitstekend voorziet in de behoefte van de veteranen en van het publiek. En laten wij eerlijk zijn: de organisatie van zo'n grootschalig defilé is niet op elke locatie mogelijk. Ik blijf daarom van mening dat Den Haag hiervoor een goede stad is. We moeten ook in het achterhoofd houden dat er vier provinciale Veteranendagen zijn: deze keer in Limburg, Zeeland, Friesland en Drenthe. Ik begrijp het punt dus, maar gezien de hoeveelheid aan activiteiten in het hele land denk ik dat wij hiermee op de goede weg zijn.

Mevrouw Berckmoes en mevrouw Bruins Slot hebben gesproken, ieder vanuit een eigen invalshoek, over de Oorlogsgravenstichting. Zij merkten terecht op dat de Oorlogsgravenstichting ressorteert onder het ministerie van BZK. Daarmee onderhoudt de stichting ook alle contacten. BZK draagt met name de verantwoordelijkheid voor aangelegenheden die betrekking hebben op onze voormalige overzeese gebiedsdelen. Het ministerie van Defensie is niet betrokken bij de financiering van de Oorlogsgravenstichting. Ik zou de wereld willen toezeggen, maar het is bekend hoe het is gesteld met het huishoudboekje van Defensie. Ik kan daarvoor nu dus geen toezeggingen doen. In antwoord op mevrouw Berckmoes zeg ik dat het vfonds een particulier initiatief betreft. Zij zal dus bij het vfonds moeten nagaan wat de precieze relatie is en welke contacten er zijn met de Oorlogsgravenstichting. Natuurlijk ben ik wel bereid om actief contact te zoeken met de minister van BZK en hem te vragen om mij te informeren over de stand van zaken. Ik wil hem ook wijzen op de enorme emoties die hierbij een rol spelen. Dit blijft een aangelegenheid van een ambtsgenoot, maar ik zal dit zeer zeker actief met hem bespreken en hem vragen of de vakcommissie voor Defensie na het reces hierover meer informatie kan ontvangen via BZK.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dank voor die toezegging, ook voor de toezegging om de Kamer hierover actief of via de ambtsgenoot te informeren. Ik wil deze minister echter, naast om goed overleg, ook vragen of zij bepaalde hand-en-spandiensten kan doen. Er zit natuurlijk veel kennis en kunde in haar organisatie. Wellicht kan daarmee nog wat terrein worden gewonnen.

Minister Hennis-Plasschaert: Zeker. Ik zal voor die gesprekken ook zeker bekijken waarmee wij BZK van dienst kunnen zijn, als het gaat om onze kennis en capaciteit. Dat is natuurlijk iets anders dan een financiële bijdrage. Ik hoop dat dit duidelijk is.

Mevrouw Berckmoes vroeg ook of de ereschuldregeling binnen het budget is gebleven. Volgens mij is op die vraag al schriftelijk geantwoord, maar ik ben dat niet helemaal zeker. Daarom herhaal ik het antwoord: nee, het door Financiën ter beschikking gestelde budget is overschreden, dus daarmee hebben we het te doen; door een herallocatie van de eindejaarsmarge binnen de Defensiebegroting kan wel een dekking worden gevonden. Wij hebben dit dus geregeld, maar we zijn wel over het oorspronkelijke budget heen.

Mevrouw Berckmoes vroeg verder om een grotere zichtbaarheid van de kleine missies. Klein of groot, elke missie doet ertoe en is in het belang van Nederland. Ook bij kleine missies wordt een thuisfrontorganisatie ingericht, wordt contact gehouden met de media en wordt via de normale communicatielijnen en de daartoe geëigende middelen bekendheid gegeven aan de inzet van de betrokken militairen. Dat zal ik blijven doen, omdat een kleine missie net zo goed in het belang van Nederland is als een heel grote missie, en soms zelfs juist het verschil kan maken.

Nu het antwoord op de vragen van de leden Van Dijk, Eijsink en Hachchi over zelfmoord en het onderzoek. Er wordt specifiek gevraagd of er een correctie kan plaatsvinden. Het antwoord daarop is: ja. Voor zover mij dit nu bekend is en mij op het netvlies staat, zal bij het onderzoek worden gebruikgemaakt van de gegevens die bij het CBS bekend zijn. Het onderzoek naar het voorkomen van zelfdoding onder veteranen bevindt zich nu in de aanbestedingsfase. Bij de aanbesteding is het een eis dat een onafhankelijk en gerenommeerd instituut met ervaring op dit vlak het onderzoek gaat uitvoeren en dat er een correctie zal plaatsvinden.

De heer Jasper van Dijk (SP): Kunt u al zeggen wanneer een en ander aan ons kan worden toegestuurd?

Minister Hennis-Plasschaert: Nee, helaas. Ik zou u dat graag zeggen, maar de realiteit is dat ik dat nog niet kan zeggen. Ik hoop dat het onderzoek aan het eind van het jaar van start gaat. Het tijdpad ken ikzelf ook nog niet. Laten we het volgende afspreken: als ik daar meer zicht op heb, zal ik de Kamer informeren. Ik heb hierover nu onvoldoende informatie beschikbaar om concreet te worden.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Dit onderwerp is al bij vele Veteranennota's, al dan niet en marge besproken. De minister heeft het over «eind dit jaar», maar dat is wel erg laat. De Kamer heeft verwezen naar eerdere moties hierover, zoals die van het lid Poppe. Dit ligt nog steeds op tafel, dus ik vraag de minister of het niet toch wat sneller kan. Dit is ook van belang vanwege de vergelijkingen die zullen worden gemaakt. De jonge mannen en vrouwen die in dienst komen bij de krijgsmacht en op een missie worden gestuurd, zijn natuurlijk fysiek getraind en hebben, als het goed is, niet allemaal een vergelijkbare beginsituatie. Uit eerdere onderzoeken bleek dat alle vergelijkingen niet helemaal opgaan. Ik vraag de minister om hier goed naar te kijken. Er is voldoende expertise bij de organisaties die Defensie ondersteunen, onder andere bij het Veteraneninstituut. Daar is zelfs iemand die heel veel zowel binnenlandse als buitenlandse expertise op dit gebied heeft. Ik vraag de minister om deze expertise grondig hierbij te betrekken en om hier heel goed naar te kijken. Dit vereist natuurlijk enorme zorgvuldigheid, maar het zou goed zijn als tot meer spoed werd gemaand. Ik vergelijk dit met het eerder toegezegde politieonderzoek, in aansluiting hierop.

Minister Hennis-Plasschaert: Die toezegging van twee jaar geleden is mij niet bekend. Ik zal dit nagaan. Natuurlijk komt er snelheid, waar dat kan, maar soms lukt het gewoon niet om de zaken zodanig te bespoedigen als de Kamer wenst. Ik doe mijn best. Ik zal zeker kijken naar de expertise waarop mevrouw Eijsink doelt.

Alle leden vroegen mij om een reactie op het voornemen van de Ombudsman. Ik omarm dat van harte. Hij heeft mij blijkbaar op 19 juni een brief gestuurd. Die is bij mij binnengekomen op 21 juni. Ik had hem niet gelezen, want op 21 juni was ik elders. Ik zag dit vanochtend op teletekst. Ik moet zeggen dat ik dat niet zo chic vond, omdat ik prima bereikbaar ben. Hij heeft mij inderdaad medegedeeld dat hij als Nationale ombudsman, zijnde de Veteranenombudsman, per 1 juli klachten van veteranen in behandeling zal nemen, hoewel de wet dan nog niet in werking is. Nogmaals, ik omarm dit, want dit komt precies overeen met de suggestie van Defensie naar aanleiding van een eerdere vraag van de Nationale ombudsman of het deel van de wet dat de Veteranenombudsman regelt, niet eerder in werking zou kunnen treden. Voor alle duidelijkheid, de benodigde gelden voor het opzetten van het Bureau Veteranenombudsman zijn al vorig jaar aan de Nationale ombudsman ter beschikking gesteld, dus hij kan van start. Ik steun hem van harte.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Dit was vrijdag al bij de Kamer bekend. In die zin was de brief in ieder geval dus wel bij de Kamer aangekomen. Wellicht ten overvloede, maar artikel 11 gaat niet uit van een Algemene Maatregel van Bestuur. Ik wijs er dus even op dat artikel 11 dat niet nodig heeft, voordat we misschien in andere situaties terechtkomen en we zaken door elkaar gaan gooien. Ik hoor graag van de minister in hoeverre de Ombudsman direct aan de slag kan, ook met de bezwaarschriften van de BNMO (Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers). Dit speelt namelijk al twee jaar. Dit speelt bij vraag en antwoord 58, waarin sprake is van 600 bezwaarschriften. Het is natuurlijk de vraag of de Ombudsman hier gelijk mee aan de slag kan en of daarvoor – om het in VVD-termen te zeggen – meteen de handen uit de mouwen kunnen.

Minister Hennis-Plasschaert: Ja, hij kan direct aan de slag en de handen kunnen uit de mouwen. Volgens mij is dat overigens niet specifiek iets voor de VVD, maar beroepen alle partijen zich daar graag op. Ik zou dus zeggen: u kunt gelijk aan de slag, Ombudsman, dus de handen uit de mouwen!

Mevrouw Eijsink (PvdA): Zoveel enthousiasme omarmen wij gelijk. Ik weet dat de Ombudsman al tijden bezig is met deze bezwaarschriften. Kan de Ombudsman hierover dan heel spoedig met de minister in overleg treden? Die bezwaarschriften van de BNMO liggen er al een hele tijd. In hoeverre kan men daar spoed mee maken?

Minister Hennis-Plasschaert: Begrijp ik het goed dat de vraag is of ik in gesprek wil met de Ombudsman? Wij moeten dingen wel gescheiden houden. De bezwaarschriften zijn nu gewoon in behandeling bij Defensie. De klachten daarover liggen bij de Nationale ombudsman. Ik heb vlak na mijn aantreden een kennismakingsgesprek gehad met de Nationale ombudsman, straks onze Veteranenombudsman. Ik heb hem gezegd dat mijn deur altijd openstaat. Hij heeft mijn telefoonnummer. Ik zal hem actief benaderen om nog een gesprek te plannen. Wij weten elkaar te vinden. Wij hoeven elkaar niet per se via teletekstpagina 101 toe te spreken.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik moet mij kennelijk iets beter uitdrukken. Het betreft de klachten over de bezwaarschriften. Wanneer kan de minister dit probleem samen met de Ombudsman oplossen? Als iets bij de Ombudsman komt, is dat niet voor niets; dan is er al een groot probleem aan de gang. Vaak gaat het dan om een probleem dat al jaren speelt. Of men het ermee eens is, is iets anders, maar er moet wel een oplossing voor komen.

Minister Hennis-Plasschaert: Zeker, dus mijn deur staat voor de Ombudsman altijd open en wij gaan met elkaar gesprekken aan.

De heer Jasper van Dijk (SP): Graag nog even opheldering over de opmerking van de minister dat zij wat verbaasd was om dit te vernemen via teletekst. Zij noemde het zelfs «niet zo chic» dat de Ombudsman zelf aan de slag gaat. Ik snap dat niet helemaal. Het bericht is toch helder: hij wil dat veteranen – citaat – «niet de dupe worden van een langlopend wetgevingsproces en bij mij voor een gesloten deur komen te staan»«.

Minister Hennis-Plasschaert: Zeker. Maar het verbaast mij dat als er van zo'n brief niet eens kennis is genomen, zo'n zelfde brief ook naar het ANP gaat. Ik heb daarover mijn verbazing uitgesproken. Ik ben hartstikke blij dat de Ombudsman doet wat hij doet. Mijn deur staat altijd voor hem open en ik zal de Ombudsman actief opzoeken om met hem verder te praten over hoe hij aan de slag gaat. Hij kan direct aan de slag; handen uit de mouwen!

De heer Jasper van Dijk (SP): Helder. Maar dat iemand een brief stuurt naar een minister en naar het ANP, moet u toch niet zo kunnen bevreemden. Ministers sturen toch ook weleens brieven naar de Kamer én direct naar het ANP?

Minister Hennis-Plasschaert: De minister stuurt nooit een brief naar het ANP, dat kan ik u verzekeren.

De heer Jasper van Dijk (SP): Nou, journalisten zijn ook weleens heel snel op de hoogte van zaken; sneller dan de Kamer.

De voorzitter: Het mediabeleid moeten we maar op een ander moment bespreken met de minister.

Mevrouw Hachchi (D66): Nog het volgende over de Veteranenombudsman. De collega's hebben hun vragen gesteld en ik heb goed naar de minister geluisterd, maar dit is mij nog niet helemaal helder. Het is natuurlijk goed dat de minister aangeeft dat de Veteranenombudsman, de Ombudsman zelf dus, nu aan de slag kan; dat de wet in die zin dus niets belemmert, ondanks het feit dat die nog niet in werking is getreden. Heb ik dat goed begrepen? In de woorden van de Ombudsman lees ik twee zorgpunten. Ten eerste: ontstaan er werkelijk geen problemen als hij aan de slag gaat met die klachten, terwijl de wet nog niet in werking is getreden? Ten tweede kan ik mij voorstellen dat het niet gaat om alleen de klachten zelf; er zal ook wat mee moeten gebeuren. Als de Ombudsman per 1 juli aan de slag gaat, in hoeverre kan het tijdpad dat de minister voor ogen heeft daarin dan voldoende voorzien? Dit waren dus twee vragen. Ik wil daarmee niets afdoen aan de stemming en het enthousiasme, maar uit hetgeen de Ombudsman naar voren bracht, snapte ik niet goed waar zijn zorg zit.

Minister Hennis-Plasschaert: Dit is heel helder verwoord. Inderdaad is de inwerkingtreding van de wet niet specifiek nodig. De Ombudsman is in staat om alle klachten in behandeling te nemen. Vanwege de wijze waarop dit in het nieuws is gekomen, zou je kunnen denken dat er willens en wetens wordt vooruitgelopen op de wet, terwijl de besluitvormingsprocedure daarvoor zou moeten hebben plaatsgevonden. Dat is niet het geval, dat hoeft dus niet. Hij kan aan de slag en niets staat hem daarbij in de weg.

De heer Van Dijk vroeg ook naar de overgangsregeling die is bedoeld om bij de invoering van de PTSS-protocollen de gevolgen voor individuele gevallen te beperken. Ik denk dat ik hierop al hier en daar in de schriftelijke beantwoording ben ingegaan, maar de realiteit is dat vóór de invoering van de keuringsprotocollen iedereen met een aanspraak op een militair invaliditeitspensioen periodiek werd herkeurd. Ook als er sprake was van een – zoals dat heet – «medische eindtoestand», vonden er keuringen plaats en kon het invaliditeitspercentage worden herzien. Het goede nieuws vind ikzelf dat de herkeuringen bij de invoering van de keuringsprotocollen in het geval van een medische eindtoestand zijn afgeschaft. Dat creëert rust, omdat je daarmee eigenlijk zegt: genezing valt niet meer te verwachten, we gaan u niet tarten met uitnodigingen voor herkeuringen, met alle onzekerheden van dien. Met andere woorden, met die nieuwe keuringsmethodiek kunnen we voorkomen dat deze gevallen worden geconfronteerd met een verlaging van het invaliditeitspercentage. Na de invoering van de protocollen bleek er een groep te zijn die vóór de invoering van de protocollen een of meer keren was gekeurd, terwijl er geen sprake van een medische eindtoestand was. Wel was er, zeker bij hen die meerdere keren waren gekeurd, een soort stabiel patroon te ontdekken, waardoor het invaliditeitspercentage als stabiel was te beschouwen. Wij hebben besloten dat voor deze groep nader overgangsrecht wordt vastgesteld. Dit is al in uitvoering. Het is inmiddels vastgesteld. Zo worden ook voor deze groep de gevolgen en onzekerheden met betrekking tot de invoering van de protocollen beperkt. Volgens mij heeft de heer Van Dijk dit goed verwoord.

De heer Van Dijk vroeg ook of de thuisfrontcomités langer in stand kunnen blijven na de uitzending. Ik wil dat wel toezeggen. Nogmaals: ik doe een toezegging. Hij zou nu dus een gat in de lucht moeten springen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Excuses, maar ik dacht nog even aan het vorige punt. Natuurlijk hoor ik veel liever die toezegging, dus ik blijf even luisteren.

De voorzitter: Dus eerst de toezegging, dan de gymnastiekoefening van de heer Van Dijk en daarna zijn vraag.

Minister Hennis-Plasschaert: De heer Van Dijk heeft gevraagd om thuisfrontcomités langer in stand te houden na de uitzending. Ik zei dat ik dat eigenlijk wel wil toezeggen. Ik zal dit in een Algemene Maatregel van Bestuur verwerken, ten behoeve van de voortzetting van de proactieve zorg en de zorg tijdens en na de inzet. Ik zal mij nog beraden over de duur van de periode. Mocht de Kamer hierover een specifieke mening of ideeën hebben, dan verneem ik die natuurlijk graag.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dank daarvoor, dit staat genoteerd. Wij zullen ons beraden op suggesties. Even terug naar de overgangsregeling met betrekking tot het PTSS-protocol. Kan de minister wat meer zeggen over de invulling daarvan? Op welke termijn zullen wij hier meer over horen?

Minister Hennis-Plasschaert: Zoals ik net zei: dit is al in uitvoering. Die mensen hoeven dus niet meer in onzekerheid te zitten. Wij willen de onzekerheid wegnemen voor de gevallen waarvan is vastgesteld dat ze een of meerdere keren zijn gekeurd en waarbij een bepaald patroon is waar te nemen met betrekking tot de mate van stabiliteit. Dit is dus al in uitvoering.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Dit was ook een antwoord op vraag 47, neem ik aan? Ik probeer deze zaak even te duiden, want zoiets is altijd vrij juridisch.

Minister Hennis-Plasschaert: Ik ga even kijken naar vraag 47.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik neem aan dat de minister dit in haar spreektekst had staan. Het gaat namelijk ook over het overgangsrecht. Ik zie achter de minister iemand knikken, die daar veel van afweet. Ik zou dit graag van de minister horen. In het antwoord staat namelijk, ik citeer: «Voor deze groep is besloten nader overgangsrecht vast te stellen teneinde de gevolgen van de invoering van de protocollen te beperken». Mijn vraag was: wat is dat overgangsrecht dan? En is dat besproken met het georganiseerd overleg, want de voorganger van de minister gaf aan dat het WIA IP, het PTSS- en LOK-protocol niet bedoeld zijn om het uitkeringspercentage te verlagen. Uit de feitelijke situatie blijkt nu – en ik verwijs nu naar de bezwaarschriften – dat dit wel het geval is. Dus wat is dat overgangsrecht, hoe ziet dat eruit? Het is natuurlijk gemakkelijk gezegd, maar wat is dat overgangsrecht? Daar loopt de Kamer al jaren tegen aan. Wat gebeurt er met deze groepen? Hoe wordt dit ingevuld?

Minister Hennis-Plasschaert: Ik zei het net al: de gevallen waarin nog geen sprake was van een medische eindtoestand, beschouwen wij nu wel als een medische eindtoestand, om de onzekerheid weg te nemen.

Mevrouw Eijsink (PvdA): In dat geval lijkt het mij toch goed dat wij dit op schrift krijgen. Dit wordt namelijk heel juridisch en het raakt heel veel mensen. Wat als de situatie verslechtert, wat als een situatie verandert? Dit was namelijk een heel ander antwoord dan dat van de voorganger van deze minister. Dit zijn de cruciale punten, ook voor de langlopende gevallen bij de DMO, dus dit luistert heel nauw. Wat is het overgangsrecht, wat is de definitie, hoelang geldt het overgangsrecht, wat betekent het als het minder wordt? Hier zit een heel gedifferentieerde groep achter. Die mensen krijgen met het overgangsrecht te maken.

Minister Hennis-Plasschaert: Volgens mij heeft mijn ambtsvoorganger vorig jaar oktober nog een heel lange brief gestuurd over het totaalpakket. Ik zal dat ook doen met betrekking tot dit specifieke punt, omdat ik denk dat het goed is als alle ruis en onduidelijkheid worden weggenomen. Niet iedereen valt onder dat overgangsrecht. Verder is het niet zo dat je, als je onder dat overgangsrecht valt, in één keer naar beneden kunt worden bijgesteld; dat willen we juist voorkomen. Als er sprake is van enige stabiliteit, van een stabiel patroon ten aanzien van het invaliditeitspercentage, kun je worden beschouwd als iemand die de medische eindtoestand heeft bereikt. Omdat dit vrij technisch is, denk ik dat het goed is om dit nog even schriftelijk uiteen te zetten. Ik kan wel zeggen dat het overgangsrecht is vastgesteld, precies zoals ik zojuist heb geschetst.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Dat betekent dat dit is besproken met het georganiseerd overleg. Ik dank de minister voor haar toezegging. Ik zou graag goed op schrift hebben wat ermee wordt bedoeld. In het antwoord op vraag 58 staat namelijk dat in het eerste kwartaal door het ABP 601 bezwaarschriften in behandeling zijn genomen, waarvan er 423 betrekking hebben op het militaire invaliditeitspensioen. Dat is natuurlijk niet niks. Als dat allemaal gekoppeld is aan het overgangsrecht, zie ik graag dat hierover een brief naar de Kamer komt, zodat de Kamer dit kan bespreken. We weten namelijk dat veel mensen juist in dit soort situaties vastlopen.

Minister Hennis-Plasschaert: Wij hebben dit besproken met de bonden en doen dat nog steeds. De cijfers die bij vraag 58 worden genoemd, kunnen niet allemaal worden geschaard onder de noemer «overgangsrecht». Het gaat per geval, dus er is niet zoiets als een collectieve benadering in dezen.

De voorzitter: Echt de laatste keer, mevrouw Eijsink.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Mag ik de minister in dat geval vragen om deze vraag echt te beantwoorden? Ik loop daar nu namelijk zelf tegen aan en de minister blijkbaar ook. De vraag van de Kamer was dat per jaar, dus over 2008, 2009 en 2010, wordt vastgesteld waarover het gaat. De Kamer kreeg daarop één antwoord. De minister zegt nu tegen de Kamer dat er verschillen kunnen zitten tussen die 601 bezwaarschriften. Dit is allemaal informatie die de minister aan de Kamer geeft, maar de Kamer had juist gevraagd om een differentiatie. Ik wil deze heel graag zien in de beantwoording.

Minister Hennis-Plasschaert: Ik zei net dat ik een schriftelijke uiteenzetting zal geven van het overgangsrecht. Met betrekking tot de bezwaarschriften kan ik wellicht bepaalde categorieën aangeven, maar let wel: ieder bezwaarschrift is een zelfstandig bezwaarschrift en er wordt besloten in individuele gevallen. Ik kan niet de aard en inhoud van ieder bezwaarschrift met de Kamer delen. Ik hoop op begrip daarvoor.

Waarom heb ik geen apart hoofdstuk over ISAF toegevoegd aan de Veteranennota, zoals vorig jaar is toegezegd? Ik praat hard en hopelijk duidelijk genoeg, zodat ook bij ons alles in het toezeggingenregister belandt. Vorig jaar is hier iets mee misgegaan. Volgens mij was dit voor de Kamer ook een punt voor de follow-upnota. Ik vind dit allemaal prima. De Kamer krijgt dit, voor zover beschikbaar.

Ik ben het met mevrouw Eijsink eens dat ISAF de grootste naoorlogse missie is die Nederland heeft uitgevoerd. Net als de Kamerleden vind ik het heel belangrijk om in de gaten te houden hoe het met deze veteranen gaat. Vorig jaar heeft mijn voorganger, Hans Hillen, de Kamer een brief gestuurd over de nazorg. Ik heb gezegd dat de bevindingen uit de evaluatie nog steeds actueel zijn. Defensie heeft geconstateerd dat het met het grootste deel van de militairen zelf prima gaat. Mevrouw Bruins Slot merkte terecht op dat een groot deel van de ISAF-veteranen nog steeds in actieve dienst is en onder de reguliere militaire zorg van Defensie valt. Ik heb in mijn brief van 17 juni jongstleden gemeld dat wij geen signalen van grote problemen hebben gekregen met betrekking tot deze specifieke groep. Wel is het volume van de groep enorm; dat ben ik met iedereen van harte eens. Daarom hebben wij daar bijzondere aandacht voor. Let wel, iemand uit een kleinere missie kan zomaar meer last krijgen dan iemand uit een grotere missie. Dat is niet nu al in kaart te brengen. De realiteit is ook dat bepaalde problematiek zich pas later kan manifesteren. De vraag is dus of we nu al alle gegevens beschikbaar hebben waarom de Kamer vraagt. We weten nog niet zo heel erg veel. Ook dat is misschien wel een antwoord. Als ik nu een hoofdstuk toezeg voor dit najaar of voor september of voor volgend jaar, is daarmee niet gezegd dat ik tegen die tijd wél alles weet, omdat zaken zich ook pas later kunnen manifesteren. Natuurlijk zijn er nog velen van de ISAF-groep in werkelijke dienst, maar een ander deel heeft inmiddels de dienst verlaten. Dat is niet eens zo eenvoudig te volgen. Het Landelijk Zorgsysteem Veteranen werkt aan een registratiesysteem, maar dat is nog niet volledig operationeel. Daar wordt hard aan gewerkt. Ik hecht daar heel veel waarde aan, omdat dit veel inzicht zal geven met gegevens over de groep postactieve ISAF-veteranen. Op grond van wat we nu weten, moet ik echter zeggen dat dit nog geen groep is die specifiek opvalt in vergelijking met andere groepen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): De minister geeft terecht aan dat mensen soms pas later PTSS ontwikkelen. Het is mogelijk dat mensen al drie keer op een missie zijn geweest en bij de vierde missie, die misschien relatief rustig was, in problemen komen. De minister weet nu toch wel hoeveel militairen en veteranen die uit dienst zijn, PTSS hebben overgehouden aan Afghanistan? Dat zijn toch basale cijfers, die bekend zijn op het ministerie, waarmee het een goede veteranenzorg kan inrichten?

Minister Hennis-Plasschaert: Ik doe nu even navraag. Volgens de laatste cijfers die zijn gemeld bij het LZV zijn het 119 mensen. Dat is wat ik nu kan zeggen. Voor de rest staat dit hopelijk in de follow-upnota.

De voorzitter: De aangepaste nota, bedoelt u.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik vind «follow-upnota» ook een interessante term, maar in dat geval wacht ik op dat soort cijfers. Het zou namelijk heel mooi zijn als we in de loop van de jaren inzicht krijgen in de ontwikkeling van die cijfers. «119» is een eerste getal. Ik wacht graag op de rest, in de aangepaste nota.

Mevrouw Eijsink (PvdA): In de nota stelt de minister dat in de ingevulde navraaglijsten analyses staan van de tweede helft van 2010 en de eerste helft van 2011. Dat zijn dus voornamelijk Uruzganveteranen. De minister laat weten, op pagina 6, dat de analyses pas eind dit jaar zullen worden uitgevoerd. Dit gaat natuurlijk specifiek over Uruzgan. We hebben het over de laatste helft van 2010 en de eerste helft van 2011, inmiddels dus twee jaar geleden. Hoe snel kun je die invullijsten analyseren? Als de minister twee jaar daarna zoiets aan de Kamer schrijft, vind ik dat wel heel erg laat. Het gaat natuurlijk om de mogelijkheid om direct te reageren. Kan de minister aangeven hoe dit verdergaat? Ik verwijs naar haar eigen brief, op pagina 6 onderaan.

Minister Hennis-Plasschaert: Ik kom in tweede termijn terug op pagina 6 onderaan.

Mevrouw Eijsink vroeg verder wat de volledige schadevergoeding is: is dat een vergoeding van de volledige materiële schade? Het antwoord daarop is: ja. We spreken met de bonden over een nadere invulling. Ik verwacht en hoop dat dit aan het eind van dit jaar klaar is. Dat is in ieder geval de inzet.

Mevrouw Eijsink vroeg: de betrouwbaarheid en de validiteit van het protocol, dat zijn toch verschillende dingen? Dat klopt, ze worden ook separaat vastgesteld. De betrouwbaarheid is vastgesteld door het UMCG-onderzoek. De klankbordgroep bestaande uit onafhankelijke deskundigen heeft, mede naar aanleiding van het betrouwbaarheidsonderzoek en de deskundigen die zijn betrokken bij de ontwikkeling van de protocollen, gesteld dat deze valide zijn. Ik hoop de Kamer daarmee duidelijkheid te hebben verschaft.

Mevrouw Eijsink heeft ook gevraagd of ik een toename van het aantal claims verwacht naar aanleiding van de uitspraak in de zaak van oud-Dutchbatter Maat. De uitspraak heeft specifiek betrekking op de omstandigheden van Dutchbat 3, meer in het bijzonder die van de heer Maat. Dit is bekend. Dit is de eerste aansprakelijkheidsstelling met betrekking tot de nazorg rond Dutchbat 3 die volledig is uitgeprocedeerd. De vraag of er sprake is van een schending van de zorgplicht, blijft een beoordeling die wij niet collectief kunnen afdoen, maar die in ieder geval afzonderlijk zal moeten worden gemaakt. Na de uitspraak van 25 maart jongstleden van de Centrale Raad van Beroep is er geen toename van het aantal ingediende claims geweest.

Mevrouw Eijsink vroeg waarom wij het rapport «Uw mening, onze missie» niet gebruiken, dus waarom ik dat onderzoek niet heb meegenomen. Dit is een initiatief van de Stichting Centrum «45 en het Veteraneninstituut, mogelijk gemaakt door het vfonds. Dat is heel goed, iets wat ik van harte toejuich. Het is echter niet dat ik alle initiatieven «dus» meteen maar als de mijne kan of wil claimen, of kan overnemen. We nemen er natuurlijk wel goed nota van en nemen het ook mee. Volgens mij wordt dit specifieke initiatief niet opeens belangrijker als ik het ga noemen in de Veteranennota. Ik zie ook niet in hoe wij de nota op die manier inhoudelijk rijker zouden maken. Natuurlijk ben ik, net als mevrouw Eijsink, benieuwd naar wat uit zo'n onderzoek voortkomt, naar wat het project meebrengt en naar wat wij ermee kunnen. Er wordt dus goed nota van genomen en er wordt mee gewerkt. Ik zie dat mevrouw Eijsink mij niet begrijpt, dus: let me know.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb een heel goed onderzoek voor me, waarin een aantal zaken staan die in ieder geval de voortgang bevorderen en een evaluatie van de situatie bevatten; een prima onderzoek dus. De minister beperkt zich in de nota tot twee beschrijvende alinea's over het thuisfront. Het is fijn voor de Kamer om dat te weten, maar het gaat natuurlijk om wat er met dat thuisfront gebeurt, ook in relatie tot wat er zo meteen in de wet staat en wat er zal worden uitgewerkt. Kortom, een nota aan de Kamer gaat over wat we meten, wat we weten, wat we hadden bedoeld. Onder andere dat is daar instrumenteel voor. Bij mijn weten lopen er geen twintig onderzoeken naar de organisaties die het veteranenbeleid uitvoeren, uitwerken, monitoren of ondersteunen. Dit is dus wel een belangrijk onderzoek. Ik neem aan dat de mensen die bij deze organisaties werken, worden betrokken bij het schrijven van de Veteranennota. Vandaar mijn verbazing van zo-even.

Minister Hennis-Plasschaert: Geloof me dat wij veel en intensief contact hebben met de vele spelers in het veteranenlandschap. Ik neem kennis van uw verbazing en zal bekijken in hoeverre ik daar iets mee kan. Maar nogmaals: een initiatief van een stichting, hoe belangrijk ook, is niet per definitie een initiatief van de overheid. Natuurlijk wordt daar goed naar gekeken, wordt daarvan nota genomen en wordt daarvan gebruikgemaakt als dat noodzakelijk is.

Mevrouw Eijsink vroeg ook naar het Vessel Protection Detachment (VPD). Zij merkte op dat het antwoord op vraag 5 over de status van de VPD's hetzelfde is als vorig jaar. Dat is juist. De realiteit is dat ik er nog mee bezig ben. Eigenlijk wil ik dit gaan regelen na de AMvB waarin de mogelijkheden tot het toekennen van de veteranenstatus nader zijn geregeld. Ik zeg hiermee niet dat ik een ander besluit hierover heb genomen, maar ik ben hier wel gevoelig voor. Maar na haar opmerking over het Veteranenloket hoor ik mijzelf zeggen: first things first. Ik wil in dit geval even wachten tot de AMvB er is.

Hoe worden alle veteraneninitiatieven bijgehouden door de minister? Het Veteraneninstituut houdt een overzicht bij van de belangrijkste veteraneninitiatieven, vanuit zijn eigenstandige rol. Het rapporteert daarover aan de Kamer, ook in het jaarverslag. Mede daarom hebben wij besloten om dit niet separaat in de Veteranennota te rapporteren, maar ik kan daarin natuurlijk altijd een verwijzing opnemen als daar prijs op wordt gesteld. Dit is echter bij de Kamer bekend, want dit staat in het jaarverslag.

Nu de ontwikkelingen in de langdurige zorg en de financiering van de ggz. Laat ik gezegd hebben dat wat er ook in het zorglandschap gebeurt, dit niets afdoet aan onze zorgplicht. Wat er dus ook gebeurt in het zorglandschap, onze zorgplicht blijft bestaan. Ik ben in gesprek met het ministerie van VWS over de gevolgen van het beleid rond de langdurige zorg voor militaire oorlogs- en dienst slachtoffers. Ik kan eigenlijk alleen maar herhalen dat die zorgplicht staat als een huis, en dat dit zo zal blijven. Ik denk dat ik daarmee voldoende heb gezegd.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik bedank de minister voor het feit dat zij zo volmondig achter die zorgplicht gaat staan. Ik vind dat je dit als minister van Defensie ook hoort te doen. Daarom is dit in de wet neergelegd. Het is echter wel een feit dat een groot deel van de financiering van de zorg die de veteranen nu krijgen, nog steeds uit de Zorgverzekeringswet komt. We komen straks misschien in de situatie dat Defensie een groot deel van de kosten van die zorg moet gaan dragen; dat is best mogelijk. Dat betekent dat de minister er rekening mee moet houden dat zij ervoor moet zorgen dat daarvoor uiteindelijk middelen op de plank liggen. Ik vraag de minister of zij actief bezig is om die uitvoeringsvraagstukken te bezien en daarvoor oplossingen weet te bedenken.

Minister Hennis-Plasschaert: Het antwoord is: ja. Ik zal uw vraag even meer in volkstaal vertalen: gaat u financieel bijplussen indien noodzakelijk? Ik ben daarover natuurlijk in gesprek met het ministerie van VWS. De eventuele gevolgen of de problemen die daarmee samenhangen heb ik echter goed op mijn netvlies. De boodschap is zoals zij is: wat er ook gebeurt in het zorglandschap, onze zorgplicht blijft overeind.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Wanneer verwacht de minister daar meer duidelijkheid over te kunnen geven?

Minister Hennis-Plasschaert: Ik heb geen datum. Vraagt u mij daar met enige regelmaat naar, dan probeer ik steeds naar waarheid een tijdpad te geven.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Misschien kan de minister in de aangepaste nota een procedureantwoord geven. Bij het ministerie van VWS is er namelijk ook het een en ander in beweging. Misschien kan zij nog geen datum geven, maar wel haar verwachting over de voortgang rond de procedure.

Minister Hennis-Plasschaert: Ik hoor net dat er heel veel kan. Dit ook.

Mevrouw Eijsink (PvdA): We hebben gesproken over de nuldelijnsondersteuning. Gaat de minister die ook overnemen? Wat het vfonds nu doet voor drie jaar, is natuurlijk een behoorlijk bedrag. Moet dat het haakje zijn naar professionele hulp als deze nodig is? En als het vfonds over een paar jaar zegt dat het die niet meer gaat betalen uit het Postcodeloterijgeld, hoe gaat de minister daar dan mee om?

Minister Hennis-Plasschaert: Mevrouw Eijsink gaat precies in op mijn volgende blokje, over wat Defensie doet met de financiering van de nuldelijnszorg. Het vfonds en het Veteranen Platform zijn in overleg om de regiefunctie en financiering van het nuldelijnssysteem bij het Veteranen Platform onder te brengen. Ik denk dat dit de Kamer bekend is. De samenwerking van het Veteraneninstituut, het vfonds en het Veteranen Platform is gericht op een landelijk dekkend genormeerd en financieel zelfstandig opererend samenwerkingsverband van veteranenontmoetingscentra. Tot 2016 heeft het vfonds een subsidie ter beschikking gesteld. Voor de langere termijn gaat Defensie er vooralsnog van uit dat er een financieel zelfstandig samenwerkingsverband zal ontstaan. Een toezegging met betrekking tot de toekenning van subsidie vanuit Defensie is op dit moment niet opportuun; wij moeten proberen om te bevorderen dat dit allemaal op eigen benen kan staan en functioneren. Ik houd dit natuurlijk wel goed in de gaten.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Het vfonds doet veel in veteranenland, heel veel zelfs, en dat is uiteraard toe te juichen. We hebben echter eerder een situatie gehad bij Stichting de Basis, waarbij het ook over Postcodeloterijgeld ging terwijl dit een overheidstaak is. Ik kan mij voorstellen dat de minister zegt dat het heel veel om vrijwilligerswerk gaat, maar dit is juist tot stand gekomen met het Veteranen Platform, omdat de inloophuizen moeite hadden om zich staande te houden, omdat men besturen overeind moest houden, en omdat gemeenten weliswaar bijplussen voor de inloophuizen, maar niet voldoende. Met alles wat er kan op basis van vrijwilligheid en met gemeenten, is het ook van belang om in stand te houden wat we nu doen. Ik heb begrepen dat het vfonds nu voor drie jaar een financiering heeft uitgezet. Dat gaat altijd heel erg snel. Wellicht is het toch goed om te bekijken hoe je dit overeind kunt houden. We willen immers zo veel mogelijk daarin behouden en geen professionele hulp, als die niet nodig is. Mij lijkt dat de minister een plan daarvoor zou moeten uitzetten in de hele zorgketen met betrekking tot geüniformeerde beroepen, die we ook gaan bespreken.

De voorzitter: Ik neem aan dat u vraagt om een plan?

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik vraag de minister hoe zij dat gaat doen. Zij geeft namelijk geen inzicht in de wijze waarop er wordt vooruitgekeken.

Minister Hennis-Plasschaert: Ik gaf net een antwoord. We kunnen daarover van mening verschillen, maar ik gaf net het antwoord dat het vfonds tot 2016 een subsidie ter beschikking heeft gesteld, dat wij erop blijven inzetten en blijven stimuleren dat men tot een financieel zelfstandig opererend samenwerkingsverband komt, ook met het oog op het nogal krappe financiële huishoudboekje van Defensie op dit moment. Als ik nu ga roepen dat wij een subsidie gaan toekennen, zouden we de prikkel wegnemen. Met andere woorden, we proberen echt in te zetten op een financieel zelfstandig opererend samenwerkingsverband. Ik houd de ontwikkelingen heel goed in de gaten, want het belang van nuldelijnszorg onderschrijf ik van harte, evenals mevrouw Eijsink.

Mevrouw Bruins Slot vroeg naar de nuldelijnsondersteuning en de geestelijke verzorging. Ik hoop en verwacht dat nu wel ergens in de nota staat dat juist de geestelijk verzorgers heel dicht bij de veteranen staan; dat werd terecht opgemerkt. Juist de geestelijk verzorgers zijn heel goed benaderbaar voor zingevings- en allerhande hulpvragen. Zij spelen hierdoor een heel belangrijke rol als professionele nuldelijnsondersteuner. Ik benadruk dat hier en zal dat blijven doen. Mevrouw Bruins Slot zei dat dit een beetje zijdelings aan de orde komt. Ik heb dit weekend de nota nog eens doorgelezen. De geestelijke verzorging komt bij een aantal punten behoorlijk naar voren. Ik zal er voor volgend jaar nog eens goed naar kijken, maar het belang van de geestelijk verzorgers voor allerlei zingevingshulpvragen staat ook voor mij buiten kijf.

Er is verder gevraagd of ik de nuldelijnszorg kan verankeren in het Veteranenbesluit. Hoe raar het ook klinkt, het kenmerk van de nuldelijnszorg is juist dat die van veteranen, voor veteranen en door veteranen is. Eigenlijk gaat het er juist om dat de overheid als werkgever daar enige afstand van houdt, om de zorgmijders niet af te schrikken. Alleen dit is al een argument om het juist niet in het Veteranenbesluit te regelen. De nuldelijnszorg wordt ondersteund door het Veteranen Platform, het Veteraneninstituut en de Basis. Deze instituten worden weer door Defensie ondersteund en dat staat weer in het Veteranenbesluit, dus indirect is dit er wel degelijk. Nogmaals, het niet zo dominant of direct verankeren van een besluit doet niks af aan het cruciale belang van de nuldelijnszorg in de gehele keten.

Een andere vraag ging over het bevorderen van de bekendheid van de veteranenspeld. Ik denk dat het een goed idee is om het Comité Nederlandse Veteranendag en andere betrokkenen en ook mijzelf erop te wijzen dat we de bekendheid van het veteraneninsigne kunnen vergroten door dit prominenter in de landelijke publiciteitscampagne naar voren te laten komen. De Amerikaanse situatie die mevrouw Bruins Slot schetste, herken ik helemaal: «Thank you for serving»; iedereen weet dan precies dat er een veteraan voor zijn neus staat. In Nederland is dat lange tijd niet vanzelfsprekend geweest. Ik denk dat we stappen in de juiste richting hebben gezet, maar een grotere herkenbaarheid van het veteraneninsigne speelt daarbij een rol. Ik zal dus bekijken wat we kunnen doen om hieraan meer bekendheid te geven in de landelijke publiciteitscampagne.

Er was verder de vraag of het uitkeuren van actieve militairen nog steeds structureel plaatsvindt. Jazeker, het uitkeuren is in aanwijzingen geborgd. Hoe groot het actuele percentage is, weet ik niet uit mijn hoofd. Ik moet dat nagaan. Mevrouw Bruins Slot vroeg ook naar de revisie van de PTSS-protocollen. Voor de revisie van de PTSS-protocollen is het nieuwe psychiatrische handboek de DSM-5 van belang. Dit is recent in de VS uitgekomen en komt waarschijnlijk in het najaar naar Nederland. Daar moet dan eerst ervaring mee worden opgedaan door de Nederlandse psychiaters, alvorens de revisie kan plaatsvinden. Dus ja, er is revisie, en aan de hand van de meest recente inzichten, maar ik zie niet dat we hier eerder dan in 2014 aan kunnen beginnen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Allereerst wil ik even borgen dat de cijfers van de uitkeuring in ieder geval nog naar de Kamer komen. De minister zei dat ze deze nog ging opzoeken, maar omwille van de registratie van de toezeggingen moet ik haar nu even vragen of ze naar de Kamer zullen komen.

Ten tweede de DSM-5. De vaste commissie voor VWS heeft hierover uitgebreide debatten met de minister van VWS gevoerd. Deze gaf eigenlijk aan dat de DSM-5 geen grote gevolgen zal hebben voor de huidige gang van zaken, of in ieder geval voor het beleid dat zij voert. Met de nota in de hand heb ik geïnformeerd bij GGZ Nederland of het daadwerkelijk nodig is om te wachten op de werking van DSM-5 alvorens door te kunnen gaan met de revisie. Ik heb het antwoord gekregen dat dit niet nodig is, dat dit wel handig kan zijn, maar dat je er daarbij van uit moet gaan dat je niet in 2014 uitkomt als men eerst inzicht moet hebben in de werking van DSM-5, maar twee à drie jaar later. De vraag is of wij zo lang willen wachten. Ik verzoek de minister dus eigenlijk het volgende. We hoeven hier niet per se op te wachten. Laten we daarom eerder tot de revisie van de protocollen overgaan.

Minister Hennis-Plasschaert: In de voorbereiding op dit notaoverleg heb ook ik gesproken met vertegenwoordigers van de ggz. Zij waren daar iets voorzichtiger in. Ik hecht eraan om dit zorgvuldig te doen. We hebben er niks aan om een revisie te starten en in vliegende haast verkeerde dingen te besluiten. Ik heb goed gehoord wat u zegt, ik ga dit wederom na en u kunt ervan op aan dat ik de revisie niet onnodig zal vertragen. Waar we vaart kunnen maken, zullen we dat dus ook doen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik kan er in ieder geval onderhands voor zorgen dat de informatie die ik heb, ook bij de minister terechtkomt, zodat zij die afweging wat beter kan maken. Die wereld zou natuurlijk perfect zijn als men weet dat DSM-5 wel helemaal is geïncorporeerd, maar volgens mij moet men daar niet zo lang op wachten, zeker niet gezien de onrust die over de protocollen bestaat. Het is geen noodzakelijke voorwaarde, dus wellicht is het in dit geval, gezien de onrust, handiger om eerder met een revisie van die protocollen te komen.

Minister Hennis-Plasschaert: Helder. De informatie stel ik heel erg op prijs, dus als u dit met de overige leden deelt en dit via de Griffie naar mij stuurt, ben ik een gelukkig mens.

De voorzitter: Een uitstekend voorstel, minister.

Minister Hennis-Plasschaert: Voorzitter. Ik beantwoord nog twee vragen en wil u vragen om daarna voor een minuut te schorsen voor een sanitaire stop.

De voorzitter: Een humanitaire stop.

Minister Hennis-Plasschaert: Mevrouw Hachchi stelde een vraag over samen optrekken met de politie. De politie valt niet onder de Veteranenwet. In mijn vorige leven als woordvoerder voor Veiligheid en Justitie hebben we het inderdaad uitgebreid hierover gehad. De politie heeft haar eigen systemen van zorg. Natuurlijk heb ik goed overleg met mijn ambtsgenoot van V&J. Ik zal hem hier nogmaals op wijzen. Ik hecht er echter ook aan om de veteranenstatus zoals deze bestaat voor het militaire apparaat, te bewaken. Maar naar aanleiding van deze opmerking zal ik dit zeer zeker onder de aandacht brengen van de heer Opstelten.

Mevrouw Hachchi (D66): Dank voor het antwoord. Zoals ik heb aangegeven, torn ik niet aan de status van de veteranen. Ik zie echter wel dat een aantal vergelijkingen opgaat, bijvoorbeeld ten aanzien van de inzet van politiemensen tijdens missies, die bij wijze van spreken hetzelfde doen als de marechaussee. Ik begrijp dat de minister bereid is om samen met haar collega van Veiligheid en Justitie te bekijken in hoeverre er gebruik kan worden gemaakt van mogelijkheden, zodat die kansen kunnen worden benut. Het gaat met name om de zorg voor de mensen. De minister heeft al het een en ander aangegeven, maar ik denk dat het voor ons belangrijk is om te weten wanneer wij hierover worden geïnformeerd. Dat mag van mij bij de standaardcommunicatie, dus in de stukken die naar de Kamer komen. Ik denk dat het handig is om te weten wanneer wij hier meer over gaan lezen.

Minister Hennis-Plasschaert: Ik ben daar graag toe bereid, ook om actief iets op te nemen met mijn collega, maar dit is en blijft een verantwoordelijkheid van de minister van V&J. Ik zal dit actief met hem bespreken, maar ik hoop dat u uw collega's in de vakcommissie voor V&J dan ook vraagt om een follow-up. Ik wil heel veel op mijn schouders nemen, maar ik beperk mij ook graag tot mijn beleidsterrein en geef daarom, met uw goedvinden, graag aan wie waarvoor verantwoordelijk is.

Tot slot iets waar ik eerder al iets over heb gezegd: de Amerikaanse onderzoeken, de simulaties en de andere zaken waarover mevrouw Hachchi sprak. Ik zal de RZO vragen om hier aandacht aan te schenken en mij hierover indringend te adviseren. Ik kan benadrukken dat onderzoek vóór de uitzendingen reeds een belangrijk aandachtspunt vormt voor mij en voor de RZO. Daarbij past aandacht van de RZO voor dit belanghebbende onderwerp.

Voorzitter. Een schorsing van één minuut zou ik nu zeer op prijs stellen.

De voorzitter: Die gunnen wij u. Als die twee minuten wordt, gunnen we u die ook.

De vergadering wordt van 14.57 uur tot 15.04 uur geschorst.

Minister Hennis-Plasschaert: Voorzitter. Als laatste wil ik nog even terugkomen op pagina 6, onderaan. Het gaat inderdaad over de vragenlijsten over nazorg in brede zin. Het is eigenlijk een macroanalyse voor beleidsdoeleinden. Voor deze periode is gekozen omdat hierin inderdaad diverse uitzendingen hebben gespeeld: redeployment ISAF, Kunduz, piraterijbestrijding. Die groep is al voorzien van individuele hulp, waar nodig is hulp aangeboden, maar hierbij gaat het dus meer om een macroanalyse voor beleidsdoeleinden. Volgens mij had ik dat punt nog openstaan.

Tot slot. Ik hechtte er in mijn eerste termijn aan om te benadrukken dat ik er zeer op gebrand ben om het veteranenbeleid verder vorm te geven en uit te rollen, samen met de Kamer en in goede samenwerking met de Kamer en de bonden, maar ook met alle andere spelers in veteranenland. Er wordt namelijk ontzettend veel inzet getoond, op Plein 4, daarbuiten, in de Kamer, bij de bonden, bij alle spelers die ertoe doen, om te knokken voor die gerechtvaardigde erkenning en waardering, en voor de juiste zorg. Ik hechtte eraan dit nogmaals te benadrukken. Ik ben graag bereid om de punten die na de schorsing aan het begin werden genoemd, te verwerken in de nota.

Mevrouw Eijsink (PvdA): De minister lichtte toe dat die ingevulde lijsten een grotere beleidsanalyse betreffen, maar als het gaat om eind 2010, begin 2011, lijken dit mij gegevens die twee jaar na dato wel bekend moeten zijn. Zoiets wil de Kamer ook gewoon terugzien in het hoofdstuk Uruzgan: wat gebeurt er, wat is er gaande, wat weten we nu al en wat niet? Daarop is immers alles gebaseerd. De minister heeft het over grootscheepse onderzoeken, over een beleidsmatige macroanalyse, maar de Kamer zit gewoon te wachten op de gegevens die zij heeft. Ik neem aan dat zij die ook heeft en dat zij die, zo nodig, naar de Kamer stuurt. Een dergelijke alinea, het feit dat de Kamer jarenlang over die vragenlijst heeft gesproken en het feit van slechts 20% respons van het thuisfront, maken dit van groot belang voor de uitwerking van de Algemene Maatregel van Bestuur bij de wet. De minister dient dit dus naar de Kamer toe te sturen en met de Kamer te delen wat zij weet.

Minister Hennis-Plasschaert: Dat heb ik al een paar keer toegezegd. Ik herhaal het hierbij nog eens.

De voorzitter: En wij zullen dit noteren. Ik zie dat de leden van de commissie een heel korte schorsing willen voor de voorbereiding van hun tweede termijn.

De vergadering wordt van 15.07 uur tot 15.10 uur geschorst.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Allereerst mijn reactie op de opmerkingen van de minister over het scholenproject, en met name op het punt dat er niet veel bekend is over de beeldvorming onder jongeren over veteranen en defensie in het algemeen, en in het bijzonder naar aanleiding van mijn opmerking dat de inzet van het scholenproject juist in het voortgezet onderwijs wat lijkt achter te blijven bij de groei elders in het onderwijs. Ik heb hier de cijfers: in het voortgezet onderwijs blijft vanaf 2010 het aantal gastoptredens van veteranen voor dat scholenproject cirkelen rond de 40. Ik vind dat toch erg weinig. De minister zei dat ze dit nog even zou gaan bekijken en dat zij zal laten weten of er een extra push nodig is voor het voortgezet onderwijs. Ik wil de minister wel de ruimte gunnen om nog naar de cijfers over 2013 te kunnen kijken, maar ik vraag haar dan wel om de Kamer toe te zeggen dat wij in ieder geval voor het krokusreces van volgend jaar haar standpunt mogen vernemen over de vraag of die extra push nodig is. Ik verwacht dat die nodig is, want met 40 schoolbezoeken van postactieve veteranen in een jaar en ervan uitgaande dat we in Nederland ongeveer 650 scholen van voortgezet onderwijs hebben, denk ik dat er nog veel ruimte voor groei is. En die groei is ook wenselijk.

Mijn tweede punt: de kwestie van de vakantiefaciliteiten voor de militairen. De minister zegt dat zij het geld van de verkoop van die terreinen nu eenmaal nodig heeft om de bezuinigingen rond te kunnen krijgen. De Stichting Vakantiefaciliteiten Militairen zou nu maar verder in gesprek moeten gaan met de betrokken gemeenten. Dat vind ik een wat makkelijk antwoord. Ik heb de minister namelijk gevraagd of zij de mogelijkheden kan onderzoeken om toch nog tegemoet te komen aan die Stichting Vakantiefaciliteiten Militairen. Ik heb daarop geen positieve reactie van de minister vernomen. Ik vind dat jammer en dring er nogmaals bij haar op aan om wél op zoek te gaan naar mogelijkheden om de militairen en veteranen die dit betreft en die vaak van een klein inkomen moeten rondkomen en zich, zeker in deze tijd van bezuinigingen, geen uitgebreide en dure vakanties in het buitenland kunnen veroorloven, tegemoet te komen. Wellicht zijn er mogelijkheden om deze militairen op de defensieterreinen die nog overblijven, juist in de vakantieperiode te accommoderen. Ik weet niet of dat kan, maar ik hoop dat de minister hierop wil antwoorden en dit wil onderzoeken.

Nu de kwestie van de veteranendagen. De minister zei over mijn pleidooi om de landelijke Veteranendag niet alleen in Den Haag maar jaarlijks ook elders in het land te organiseren, dat Den Haag de Hofstad is en goed is geëquipeerd om dat defilé te laten plaatsvinden en dat we hier ook de betrokkenheid van de politiek goed kunnen tonen. Ik wil niet betwisten dat Den Haag een goede plaats is voor zo'n landelijke Veteranendag, maar mij gaat het erom dat er in het land andere goede plaatsen zijn, waar je zo'n defilé zeker ook goed kunt doen plaatsvinden en waar de politiek, als deze tenminste de stamina heeft die we mogen verwachten, ook haar betrokkenheid kan tonen. Dat kan namelijk ook als de Veteranendag een keer bijvoorbeeld in Arnhem plaatsvindt. Ik blijf daarom toch aandringen bij de minister op een onderzoek naar de mogelijkheden, om niet steeds maar het beeld te bevestigen van: landelijke Veteranendag, «dus» Den Haag. Nee, de landelijke Veteranendag gaat het hele land aan, en kan dus best op andere locaties plaatsvinden.

Tot slot wil ik de minister nog wat vragen stellen naar aanleiding van een bericht dat ik vorige week in de Volkskrant zag. Dat bericht was niet alleen een geschreven tekst, maar ging vergezeld van een foto. Ik heb de foto bij me. Wij kunnen daarop zien hoe een aantal militairen zonder schoenen aan, op de vloer, op hun knieën in een moskee in Amsterdam-West zitten. Ik geef deze foto via de griffier aan de minister, met het verzoek om deze foto aan het verslag van dit notaoverleg toe te voegen. Ik heb daar een aantal vragen over. Het beeld dat eruit voortkomt vind ik namelijk een beeld van onderdanigheid. Ik vind dat beeld niet gepast. Mijn vragen aan de minister zijn concreet de volgende. Bent u het met mij eens dat de krijgsmacht, zeker in een islamitische omgeving, niet de uitstraling van sociale werkers zou moeten hebben, maar van een te duchten vechtmachine? Wil de minister maatregelen nemen om te voorkomen dat leden van de krijgsmacht zich in islamitische omgevingen als dhimmi's gedragen? Kan de minister aangeven met welke religieuze en culturele aspecten de militairen die daar in die moskee waren, rekening moeten leren houden? Dat was namelijk de verklaring voor dat optreden die wij via de media hebben gekregen. Lijkt het de minister niet veel zinniger om de Nederlandse militairen op de hoogte te brengen van het vrouwenhatende, antisemitische en gewelddadige karakter van de islam, en hun te leren om zichzelf en anderen daartegen te beschermen? Kan de minister ons garanderen dat er door Nederlandse militairen op uitzendingen op geen enkele manier meer zal worden gewerkt aan de bouw van moskeeën of aan het op andere wijze faciliteren van de islamitische ideologie? Wil de minister ervoor zorgen dat we het beeld dat op die foto te zien is, nu voor de laatste keer hebben gezien, dus dat dit nooit meer gebeurt?

De voorzitter: Mijnheer De Roon, begrijp ik het goed dat u de vragen die u al schriftelijk heeft ingediend, hier nog een keer voorlas?

De heer De Roon (PVV): Nee, deze vragen zijn uitgebreider. Ik kom erop terug omdat dit gaat om het landmachtbataljon 1 CIMIC, dat voor een klein deel, 40 man, bestaat uit beroepsmilitairen en uit 400 man reservisten, onder wie veel veteranen. Het beeld dat uit die foto naar voren komt, slaat dus niet alleen terug op de actieve krijgsmacht, maar ook op reservisten en ook op veteranen. Ik vind het een verschrikkelijk beeld. Ik vraag de minister om hierop te reageren in dit veteranenoverleg.

De voorzitter: Volgens mij had ik het goed dat u over dit onderwerp al schriftelijke vragen heeft gesteld. U heeft daar nu wat vragen aan toegevoegd. Vanzelfsprekend zijn die nu meegenomen. De foto die u ons heeft gegeven, zullen wij kopiëren. Ik vrees dat het een zwart-witkopie wordt, maar dat vindt u vast niet erg.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik hoor graag een toelichting. Wat is het voorstel van de PVV? Wat moet de minister gaan doen? Mogen militairen nooit meer in moskeeën komen? Of mogen ze nog wel in moskeeën komen, maar hoeven ze dan niet hun schoenen uit te doen? Wat wilt u dat de minister gaat doen?

De heer De Roon (PVV): Als de goede vervulling van hun functie het voor militairen noodzakelijk maakt om een moskee te betreden, dan moeten zij dat vooral doen; ik zou daar nooit op tegen zijn. Maar ik wil dat beeld van onderdanigheid, het dhimmigedrag dat uit deze foto spreekt, niet meer zien. Ik wil gewoon niet dat het beeld ontstaat dat onze krijgsmacht zich onderdanig gedraagt jegens de islam. Dat moeten we echt vermijden. Dat is in het belang van het beeld van onze krijgsmacht, onze reservisten en onze veteranen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik stel vast dat dit een buitengewoon vage opdracht is. Militairen bevinden zich namelijk overal. U wilt dus dat de minister tegen haar krijgsmacht zegt: dit beeld mag niet meer voorkomen?

De heer De Roon (PVV): Dat kan heel concreet: niet de schoenen uit als je een moskee betreedt, niet op je knietjes gaan zitten als je een moskee betreedt. Dat is namelijk nergens voor nodig. Je bent een Nederlandse militair en moet een krijgshaftige uitstraling hebben, zeker in een islamitische omgeving.

Mevrouw Hachchi (D66): Nog los van het feit dat ik het een Nederlandse militair waardig vind dat hij niet alleen zijn werk professioneel doet en die uitstraling heeft, maar ook respect heeft voor andere religies en gewoonten, wil ik de heer De Roon adviseren om een vraag aan de minister hieraan toe te voegen: in welk kader waren deze militairen in Nieuw-West aanwezig? Heb ik het goed begrepen dat dit was in het kader van de voorbereiding op een missie of op een aantal taken elders in de wereld? Ik zou dit graag aan de vragen van de heer De Roon toevoegen, dus via de heer De Roon het voorstel doen dat wij iets meer beeld en geluid krijgen bij wat de militairen precies in Nieuw-West deden, en dat in het kader van de veteranenzorg.

De heer De Roon (PVV): Dat moet mevrouw Hachchi maar in haar eigen termijn vragen. Ik wil haar er wel op wijzen dat ik de minister heb gevraagd om aan te geven met welke religieuze en culturele aspecten de militairen rekening zouden moeten leren houden. Misschien voldoet dit aan wat zij ook wil weten.

De voorzitter: Het beeld is inmiddels rondgedeeld en eenieder kan zijn eigen oordeel vellen.

Mevrouw Berckmoes-Duindam (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden. Zij gaf zelf aan dat het vollediger kan, en meer to the point. Er komt een follow-upnota of een aanvullende nota; alle synoniemen zijn wel gepasseerd. Het enige wat ik wil toevoegen is de vraag of dat in een eenduidig herkenbaar format kan; dat is namelijk handig voor de leesbaarheid in de komende jaren. Liefst dus een presentatie van de nota in één format, zodat we geen herhalingen krijgen.

Wat de minister zei over de internationale benchmark vond ik interessant. Er komen dus ook landen naar ons toe om te kijken wat er precies in onze Veteranenwet staat. Kan de minister de resultaten daarvan meenemen in de volgende nota, van volgend jaar? Ik denk dat dit heel interessant is. Elk land heeft zijn eigen cultuur en gaat op zijn eigen manier om met zijn veteranen. Mij is gebleken dat de omgang met veteranen in Amerika heel anders is dan die in Nederland. Het zou leuk zijn om daarvan kennis te nemen.

De vragen over de ereschuldregeling zijn beantwoord. Dank voor de antwoorden van de minister op de vragen over de Oorlogsgravenstichting. Zij gaf aan dat zij zich zeker zal laten informeren door haar collega van Binnenlandse Zaken. Wij zouden graag een reactie ontvangen. Wij vinden het prettig dat zij ons pleidooi wil meenemen. Is het eventueel mogelijk om kennis en capaciteit te delen met Binnenlandse Zaken? De minister zei namelijk dat zij geen geld heeft, maar wel kennis en capaciteit. Capaciteit kost ook geld. Het moet wel duidelijk zijn in hoeverre dit geld weghaalt bij andere zaken die ook belangrijk zijn, maar het delen van kennis en kunde is natuurlijk nooit weg.

De minister zei aanvankelijk dat er nog geen specifieke problemen zichtbaar zijn bij de Uruzganveteranen. Toch zijn er 119 PTSS-gevallen bekend. Over 30 jaar zullen er veel meer bekend zijn; het is inmiddels bekend hoe dat gaat bij PTSS. Het is interessant om dit te volgen, en ook de thuissituatie; het thuisfront krijgt namelijk ook steeds meer aandacht. Misschien kan de minister nog ingaan op de vraag in hoeverre gezinsleden in het onderzoek moeten worden meegenomen, omdat het ook belangrijk is om via nuldelijnszorg en preventie verdere problemen in de toekomst te voorkomen. Ik merk op dat het in de discussie voornamelijk gaat over de zorg. De erkenning en waardering die tot nu toe tot stand zijn gekomen, worden behoorlijk op prijs gesteld.

Een laatste puntje ten aanzien van de zorg, naar aanleiding van de keuringen, herkeuringen en de protocollen. «DSM» staat voor «Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders». Aan dat handboek voor psychiaters en psychologen werken ook Nederlandse psychiaters mee. Ik denk dat het een misvatting is om te denken dat het alleen maar door Amerikaanse psychiaters wordt geschreven, want dat is niet het geval. Het is bovendien niet meer dan een leidraad. Het pleidooi van mevrouw Bruins Slot wil ik daarom ondersteunen. Mocht er voortijdig aanleiding zijn om de zorg te verbeteren en die protocollen en nut en noodzaak daarvan te reviseren, dan kunnen wij dat steunen, nadat is aangetoond dat dit ook voor de Nederlandse veteranen nuttig is.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden. Mijn conclusie is dat dit debat nog niet af is, want de nota is nog niet af. Ik dank de minister voor het deel waarop zij wel antwoord heeft gegeven, maar ook daarin zaten punten waar wij nog op terug zullen komen, zoals het onderzoek naar zelfdoding. De toezegging met betrekking tot de thuisfrontcomités was heel mooi. Verder is er de omissie met betrekking tot Afghanistan/ISAF. De minister zei daarover dat er iets was misgegaan met de toezeggingen. Ik vraag me af of zij daar nog een toelichting op kan geven. We moeten immers ook leren, voor de volgende keer.

De kernvraag is dus: wanneer krijgen wij de aangepaste nota en wat gaat de minister daarin zetten? Volgens mij moeten we dat aan het eind van dit overleg heel goed noteren. Het zijn in ieder geval de punten met betrekking tot Uruzgan en het Veteranenloket. Collega's hebben ongetwijfeld nog zinvolle aanvullingen. Wij zullen dit debat dan vervolgen.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Laat ik beginnen met uit te spreken dat ik het waardeer dat de minister in haar opening begon met te zeggen dat zij er goed nota van heeft genomen dat de nota van volgend jaar in ieder geval veel beter moet en dat er veel aan ontbreekt. Een en ander betekent dat deze Kamercommissie heeft afgesproken dat – en zo zei de heer Van Dijk het ook – het debat nog niet af is en dat er een aangepaste nota komt met alle ontbrekende zaken. De minister sloot haar inbreng af met de opmerking dat zij graag bereid is om een en ander aan te vullen. Ik vind dat teleurstellend. De Kamercommissie heeft op 30 mei zelf getracht om een en ander te voorkomen. Ze heeft toen een brief gestuurd naar de minister met juist die zaken die nu ook door de minister als omissies worden erkend. In de brief van 17 juni staat gewoon: ik ga dat Veteranenloket openen. Meer informatie is er niet voor de Kamer. Met betrekking tot Uruzgan verwijst de minister gewoon voor de tweede keer naar 2012. Dat strookt natuurlijk niet met wat de Kamer verwachtte. Ik gebruik het woord niet zo vaak, maar toen ik de brief vorige week maandag las, vond ik die een redelijke schoffering van de Kamer. Ik vind dat een groot woord; dat gebruik ik nooit, volgens mij is dit echt de eerste keer. In tweede instantie dacht ik: het is eigenlijk niet een schoffering van de Kamer, maar van de veteranen. Ik hoef me namelijk niet zo aangesproken te voelen. Het gaat om de veteranen. Eén keer per jaar hebben we overleg over hen. Het gehele jaar verwijzen we naar dat ene notaoverleg. Als de commissie zelf het initiatief neemt om de minister duidelijk te maken dat zij op bepaalde punten graag aanvullingen krijgt, en deze komen er niet en ze worden gewoon weer opzij gezet, dan is dat teleurstellend voor de Kamer, maar nog meer voor de veteranen. Eén keer per jaar hoort er immers een goede nota te liggen, met beleid, waarin wordt vooruitgekeken en teruggekeken et cetera. Dat is het belang waar wij als Kamer over spreken. Wij krijgen dus nog een aangepaste nota.

Ik zal niet alles herhalen, maar om te voorkomen dat we langs elkaar heen spreken, zeg ik nog het volgende. In de afgelopen periode hebben we gesproken over de nazorg voor de tolken. Daarop zou worden teruggekomen. Die is niet onbelangrijk. Er is de MGGZ, de zorg voor speciale missies, de re-integratie en de eerder toegezegde evaluatie. Ik verwijs naar het verslag van de bijeenkomst van vorig jaar. Als ik dat gewoon kan lezen, is het toch opmerkelijk dat wij die toegezegde zaken niet krijgen? De re-integratie van onze gewonde soldaten is van zo'n groot belang. De Kamer zou daar gewoon over geïnformeerd moeten worden. De minister van Defensie zou de Kamer daar eigenlijk gráág over moeten willen informeren. Natuurlijk gaat niet alles helemaal goed. Laat ons die informatie vanzelfsprekend krijgen over wat er goed gaat, over wat er minder gaat, over waar hard aan wordt gewerkt, over waar we samen tegen aanlopen. Juist de zorg voor onze veteranen en nu actief dienenden is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Mijn fractie heeft dat al jarenlang gezegd. Wij willen die verantwoordelijkheid ook dragen, maar dat kan alleen als we uitermate goed zijn geïnformeerd en ook kunnen meedenken. Dat is van groot belang.

Wij wachten de aangepaste nota verder af.

Nog één opmerking over de veteranenactiviteiten. De minister zei dat ze die niet allemaal kan opnemen. Er is verwezen naar het Veteraneninstituut en naar websites. Ik zou willen zeggen: het is voor heel veel organisaties van belang om eens te worden genoemd. Er is namelijk zoveel positiefs te melden. Dit is in lijn met een nota die een balans moet zijn. Waar lopen we tegen aan? Natuurlijk begrijpen we dat niet alles goed gaat. Natuurlijk kan er, met al het harde werken van vele mensen, ook veel fout gaan. Daar zit echter geen schuldvraag achter, maar meer de vraag: wat kunnen we wel doen? Daaraan kunnen al die fantastische initiatieven worden gekoppeld van de mensen zelf, van de kleine organisaties die ik eerder noemde. Het zou zo mooi zijn als die wel in de nota werden genoemd, of in een bijlage. Al die inloophuizen, die nu met het Veteranen Platform een plek zullen vinden; dat is vooruitgang!

Ik wil graag afsluiten met het volgende. Er is veel vooruitgang geboekt, maar het kan niet zo zijn dat de Kamer iedere keer moet horen dat er zoveel is bereikt; dat is immers een beetje wat de minister zegt. Ja, natuurlijk is er veel bereikt, het zou raar zijn als dat niet zo was. Maar in 2013, na alle inzet van de afgelopen jaren, na alles wat we met zijn allen hebben bij geplust, is het aan de orde dat we meten en weten, ook wat er financieel van belang is en wat er nodig is: meer casemanagers, minder psychologie; minder of meer van wat? Daar gaat het ons om. Dat is controle van de Kamer. Met die controle erkennen en waarderen wij onze veteranen, meer dan als wij ieder jaar zeggen dat er heel veel is bereikt. Uiteraard is er veel bereikt, met dank aan de velen die daaraan hebben bijgedragen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Ik bedank de minister voor de antwoorden. Het is echt van belang dat we in de samenleving, maar ook hier in de Kamer en vanuit het ministerie blijven werken aan de erkenning en waardering van de veteranen. Inderdaad is het mooi dat de minister verwees naar de Amerikaanse uitdrukking «Thank you for serving». Het levert voor veteranen echt iets op als dat tegen hen wordt gezegd. Het is ook heel goed om te kijken naar de zorgplicht die Defensie voor de veteranen heeft. Die wordt in de komende jaren nog een lastige opdracht. Het is wel geruststellend dat de minister deze opdracht volmondig accepteert. Het enige wat ik jammer vind, is het volgende. Wij voeren dit overleg in de Kamer omdat wij het als Tweede Kamer belangrijk vinden om te laten weten dat wij de positie van veteranen heel erg hoog hebben zitten en dat wij eraan willen werken om hun positie op de voorgrond te houden. Ik vind het teleurstellend dat de toon deze keer zo anders was, juist omdat we in de afgelopen twee jaar zo veel hebben bereikt, met de Veteranenwet en met de ereschuldregeling, die ondanks de lastige situatie waar Defensie in zit, echt wel getrouw wordt uitgevoerd.

Ik heb in de beantwoording van de minister wel de bereidheid geproefd om een aantal zaken die – hoe zal ik het omschrijven – toch wat teleurstellend waren uitgewerkt, wat steviger in een aangepaste nota naar de Kamer te sturen. Ik heb daarom besloten om de moties die ik in mijn achterzak heb zitten, niet nu in te dienen, maar eerst af te wachten waar de minister in haar aangepaste nota mee zal komen. Ik ben het eens met mijn collega's van de SP, D66 en de PvdA dat het goed is om met elkaar nog een debat te voeren over de aangepaste nota.

Ik heb nog wel een vraag aan de minister. Zij zei, enigszins wel terecht, dat je indirect de nuldelijnszorg zou moeten leveren. We hebben het nog niet gehad over de wijze waarop de nuldelijnsondersteuning moet worden vormgeven. Laten we bekijken hoe de gemeente de nuldelijnszorg ondersteunt: dat is met behulp van een vrijwilligersorganisatie of een mantelzorgloket. Ik vraag de minister, nu direct en nauwkeurig geformuleerd: hoe wil zij de nuldelijnsondersteuning vastleggen in de AMvB van het Veteranenbesluit? De minister maakte namelijk terecht een opmerking over het feit dat nuldelijnszorg iets anders is dan nuldelijnsondersteuning.

Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Ik bedank de minister voor haar antwoorden in eerste termijn. Veteranen hebben in dit huis altijd aandacht, en specifiek één keer per jaar wanneer wij als vaste Kamercommissie een aantal uur uittrekken om over veteranen te spreken. Na vandaag is er zaterdag natuurlijk landelijke aandacht voor de veteranen. Voor die erkenning, waardering en zorg blijf ik terugkomen bij die wet: die Veteranenwet, die is bedoeld om die drie zaken vast te leggen en te borgen. De Veteranenombudsman maakte een punt. De minister «omarmt» dat enthousiast en juicht dat toe. Ik houd daar een vreemd gevoel aan over. Hij maakte namelijk een aantal punten over de zorgen die hij heeft over het feit dat de Veteranenwet nog niet in werking is getreden. De klachten zullen straks natuurlijk gaan over het feit dat een aantal zaken nog steeds niet goed zijn geregeld. Kortom, ondanks het enthousiasme van deze minister blijft het dus zaak om de kernboodschap van de Ombudsman te benadrukken, namelijk dat die wet er liefst gisteren had moeten zijn.

Mij viel op dat, naast de Veteranenombudsman, ook de veteranenstatus kennelijk geen problemen kent en dat daarmee van start kan worden gegaan. Het zou ook niet anders kunnen, want dan kon de minister zaterdag ook geen lintjes uitdelen aan de veteranen in actieve dienst. Ik vraag me daarbij af welke andere bepalingen binnen die wet nu eigenlijk al meteen van start kunnen gaan. Nogmaals, ik houd mij nu vast aan het tijdpad dat de minister heeft aangegeven: in november 2013 liggen de besluiten voor.

Nog het volgende naar aanleiding van de opmerkingen van de collega's over de – in de woorden van de minister zelf – «omissies» in de nota. Ook ik wacht de aangepaste nota af. Ik wijs erop dat het hierbij om meer gaat dan die drie punten, maar ik denk dat de minister het lijstje inmiddels wel compleet heeft. Ik zie die nota ook voor het vervolg van dit debat graag tegemoet. Ik wil de minister bedanken voor haar toezegging dat zij schriftelijk terugkomt op het PTSS-protocol en het overgangsrecht. Dit zal dus een vervolg krijgen. Ik noemde het idee van de RZO in het kader van de voorzorg en de nieuwe technieken. Kennelijk komt de minister ook meteen op dat voorbeeld uit. Ik dank de minister voor de toezegging hieromtrent. Ik zal dit met grote belangstelling volgen, want voorzorg moet nog veel meer aandacht krijgen, naast de nazorg die hard nodig is.

Minister Hennis-Plasschaert: Voorzitter. In antwoord op de vraag van de heer De Roon in tweede termijn wil ik graag zeggen hoe het zit met het onderwijsproject, in het bijzonder ten aanzien van het voortgezet onderwijs. De heer De Roon noemde volgens mij de krokusvakantie. Dat lijkt mij een heel haalbare termijn. Ik heb net gezegd dat ik met hem van mening ben dat dit van groot belang is voor de beeldvorming van jongeren over de veteranen en voor de kennisoverdracht. Ik doe die toezegging dus graag.

De heer De Roon ging ook in op Vafamil. Zijn er mogelijkheden om de stichting tegemoet te komen? Volgens mij zijn de contacten met de stichting goed verlopen, is men uitgebreid de tijd gegeven en is men voorgelicht over de procedure. Ik wil het best nog wel eens terugkoppelen en de stichting aan de hand meenemen naar de betreffende gemeenten. Zij heeft op dat gebied zelf natuurlijk ook een bepaalde verantwoordelijkheid. Ik zal bekijken wat ik kan doen, maar in alle eerlijkheid: dit staat op dit moment niet boven aan mijn to-dolijstje, er zijn veel zaken die nu echt haast hebben. Ik begrijp het punt dat andere terreinen wellicht beschikbaar kunnen worden gesteld. Ik moet hier even rustig over nadenken. Ik laat dit niet terugkomen in de aangepaste nota, maar kom er op een ander moment op terug. Ik zal dit in ieder geval niet vergeten. Dit kan dus worden meegenomen in het toezeggingenoverzichtje. Ik vind het fair om hier een helder antwoord op te geven.

Nu de vraag over Veteranendag elders dan in Den Haag. Ik hecht eraan om het huidige beleid voort te zetten, niet zozeer omdat de politiek daar dan aanwezig kan zijn, want wij kunnen ook in de trein of auto stappen. Het gaat dus niet zozeer om de politiek, maar wel om de uitstraling en de efficiëntie die wordt opgebouwd als zoiets op één plek wordt gedaan. Wij hebben nu vier andere plekken in het land waarop dit op provinciaal niveau wordt georganiseerd. Ik zal navraag laten doen naar de behoefte om die Veteranendag echt elders in het land te laten houden. Ik sluit mij hier dus niet voor af en ben niet rigide, maar ik zie op dit moment geen echte noodzaak. Maar nogmaals, ik ben niet doof voor wat er wordt gezegd.

Mevrouw Berckmoes vroeg naar een eenduidig en herkenbaar format. Aan het begin van mijn eerste termijn zei ik dat ik van mening ben dat we naar één format moeten, zodat men weet wat men kan verwachten. De Kamer zal dit overigens nog niet bij de aangepaste nota krijgen, omdat ik daaraan alleen de onderwerpen toevoeg waarover de Kamer vragen heeft gesteld. Volgend jaar is er een format waarover eerst uitgebreid met de Kamer van gedachten is gewisseld, zodat in ieder geval niet meer daardoor ruis ontstaat. Ik hecht eraan dat eenieder zich herkent in de informatie die daarin is opgenomen.

Over zorg en revisie nog het volgende. Zoals ik eerder zei in antwoord op mevrouw Bruins Slot: als er mogelijkheden zijn tot het uitvoeren van een eerdere revisie, doe ik dat. Ik ga niet zitten wachten om het wachten; dat moet ergens toe leiden. Ik zal de Kamer daarvan op de hoogte houden.

De heer Van Dijk zei: dit debat is niet af want de nota is niet af. Wanneer komt de aangepaste nota? In ieder geval niet voor het zomerreces. Dat gaat voor de Kamer al over twee weken van start, maar er is meer tijd voor nodig. Ik herhaal: ik ga niet de hele nota herschrijven, maar wel de punten aanvullen en aanpassen waar de Kamer op heeft gewezen. Voor volgend jaar is er een nieuwe en uitgebreidere opzet, zodat we dit gedoe zullen kunnen vermijden. Ik snap alle punten die mevrouw Eijsink zonet noemde: de nazorg voor tolken, de re-integratie van gewonde soldaten, zorg rond speciale missies, de MGGZ. Ik til heel zwaar aan de zorgen die mevrouw Eijsink zonet uitsprak. Ik vind het bijna onacceptabel dat hier wordt gesproken over het schofferen van de veteraan door Defensie. Dat de wijze van rapporteren anders kan en beter moet, doet niets af aan het feit dat door mijn ambtsvoorganger, door mijzelf en door heel veel mensen in veteranenland en op Plein 4 met veel inzet en passie, hart, ziel en zaligheid, dag in dag uit wordt gewerkt ten behoeve van de veteraan en in het belang van de veteraan. Verder kom ik tegemoet aan de punten die mevrouw Eijsink noemde.

Mevrouw Bruins Slot heeft nog gevraagd naar de nuldelijnsondersteuning. In mijn eerste termijn gaf ik reeds aan dat de nuldelijnszorg wordt ondersteund door het Veteranen Platform, het Veteraneninstituut en de Basis. Deze instituten worden weer door Defensie ondersteund. Dat staat wel in het Veteranenbesluit, maar in het bijzonder op verzoek van mevrouw Eijsink hebben wij net afgesproken dat wij informeel met elkaar van gedachten gaan wisselen over het Veteranenbesluit. Ik neem aan dat wij daarna hierop terug kunnen komen. De Kamer kan dan aangeven of en waarom zij zich minder of meer senang voelt bij de gehanteerde formulering en welke suggesties zij heeft om die aan te passen.

Mevrouw Hachchi vroeg welke andere bepalingen in de wet al van kracht zijn. Aan het begin van mijn betoog zei ik dat de gevolgen van de wet materieel zijn te overzien, omdat er al veel is geregeld; we zijn niet helemaal vanuit het niets gestart. Ik ben blij dat de Veteranenombudsman per 1 juli begint. Ik hoop ook dat we een aantal andere zaken kunnen versnellen. Wij zijn bezig met de status van de actief dienende militair. Ik heb net aangegeven dat ik eraan hecht om het Veteranenloket mee te nemen in het overleg over het Veteranenbesluit, juist om ervoor te zorgen dat Kamer, regering en alle andere spelers in het veld weten waarover we het hebben. Ik heb gezegd dat een voorhangprocedure in november in ieder geval in de bedoeling ligt. Dat is ook echt de inzet. Ik ben het er van harte mee eens dat we moeten opschieten, maar dat heb ik allemaal al eerder gezegd. De wet regelt een aantal zaken die al via andere regelingen van kracht zijn. We beginnen dus niet helemaal vanuit het niets. Het is gewoon mooier en netter om dit voor eens en voor altijd te regelen, in goede harmonie en samenwerking met elkaar.

Voorzitter, ik dank u en alle leden voor de inbreng.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb nog een kleine vraag: wanneer precies denkt de minister met haar aanpassingen van de nota te komen? Is dat voor het eind van het zomerreces of niet?

Minister Hennis-Plasschaert: Ik denk eerder dat het in de loop van september wordt. U bent zelf begin september terug van reces. In augustus zijn de begrotingsraden van de regering. Ik hecht eraan om het nu goed te doen, zodat we een goed en constructief overleg zullen kunnen hebben. Ik denk dus eerder aan eind september dan aan direct na het zomerreces.

De heer De Roon (PVV): Ik heb eigenlijk nog geen reactie gehoord van de minister op mijn vragen naar aanleiding van die rare vertoning in de Mevlanamoskee vorige week, waarbij militairen op de grond zaten, met hun schoenen uit, op hun knietjes, luisterend naar de hun toesprekende imam. Dat is onderdanig gedrag, dat is dhimmigedrag en dat is onwenselijk. Ik heb uit haar woorden begrepen dat de minister vorige week in het buitenland zat, dus zij heeft het artikel in De Telegraaf van 21 juni met als kop «Een tik van de molen» misschien niet gelezen. De auteur schreef dat er weer sprake is van een leger aan diversiteitscoaches en dat er, telkens als je denkt dat zulke dwalingen voorbij zijn, weer eentje opduikt. Nu is er weer deze diversiteitsmissie van het leger. Volgens hem lijkt het erop dat nu ook het leger een tik van diezelfde ideologische diversiteitsmolen heeft gekregen, en dat nota bene onder een VVD-minister. Ik zal het de minister heel gemakkelijk maken: ik vraag haar gewoon of zij kan uitspreken of zij het met mij eens kan zijn dat het beeld dat uit die foto naar voren komt, onwenselijk is; dat daarmee wordt voldaan aan de eisen van de islam, dat onze krijgsmacht dat niet moet doen en dat zij ervoor zal zorgen dat dit op die manier niet meer zal gebeuren.

Minister Hennis-Plasschaert: De schriftelijke vragen die zijn ingediend, aangevuld met de vragen die de heer De Roon zojuist stelde over dit onderwerp, zal ik schriftelijk afdoen. Ik heb het artikel niet precies op mijn netvlies. Over de foto zeg ik in alle eerlijkheid: men was daar op uitnodiging, dus men heeft respect voor de gebruiken binnen de kamers en muren van het gebouw waar men verblijft. Er is geen sprake van een oorlogssituatie of een inval. De schriftelijke vragen zullen worden beantwoord, uitgebreid met de vragen die zonet zijn gesteld. Met alle respect, maar hier was sprake van een gesprek op uitnodiging, dus niet van een inval vanwege een dreiging, terrorisme of een oorlogssituatie.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik wil de minister nog vragen het volgende in haar beantwoording mee te nemen. Uit de berichtgeving van de lokale omroep in Amsterdam heb ik begrepen dat Defensie in Nieuw-West een training of iets dergelijks heeft gehad. Ik weet niet of dat kan in combinatie met de antwoorden op de vragen van de heer De Roon, maar ik zou daar iets meer informatie over willen hebben. Ik wil niet per se naar AT5 hoeven kijken om daarover iets meer te kunnen weten. Als zij dit in haar beantwoording kan meenemen, heel graag.

Minister Hennis-Plasschaert: Ik wil dit best meenemen in de beantwoording, maar let wel: onze militairen trainen in binnen- en buitenland, met enige regelmaat, vanuit diverse invalshoeken en uitgangspunten. Ik denk dat het wat ver voert om een Kamerbrief te schrijven voor iedere training en voor specifieke opdrachten. Ik zal dit dus voor deze keer meenemen, maar ik hoop dat de Kamer begrijpt dat er vanwege de rapportagedruk en het wegbezuinigen van 30% een eind is aan wat ik kan produceren.

De voorzitter: Hiermee is een eind gekomen aan de beantwoording van de minister van alle gestelde vragen. Op dit moment rest mij niets anders dan vast te stellen dat de nota nog niet voldoende is besproken ten behoeve van de plenaire afronding. Na ommekomst van de aangepaste Veteranennota zal er een voortgezet notaoverleg worden gehouden.

Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd.

De minister zegt toe, de ontbrekende informatie in de volgende Veteranennota op te nemen.

De minister zegt toe, eind september 2013 een aangepaste Veteranennota aan de Kamer te doen toekomen. In deze aangepaste nota gaat de minister onder andere in op het Veteranenbesluit, het Veteranenloket en de Uruzganveteranen. Zij zal procedureel ingaan op de zorgplicht, de vragenlijsten, de nazorg voor de tolken en de MGGZ.

De minister informeert de Kamer over het scholenproject op het voortgezet onderwijs. Zij zal dit doen vóór het krokusreces.

De minister zal de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verzoeken om de Kamer te informeren over de Oorlogsgravenstichting. Ik hoor graag van de minister een termijn.

Minister Hennis-Plasschaert: Voor het eind van het zomerreces van de Tweede Kamer.

De voorzitter: Verder stuurt de minister het onderzoek over zelfdoding met de correctie van het CBS naar de Kamer, wanneer dat af is. Op dit moment is het tijdstip niet bekend, dus ik kan de minister niet vragen naar een termijn. Ik vermeld dit nu, zodat wij erop kunnen terugkomen.

De minister zal in de AMvB opnemen dat thuisfrontcomités langer kunnen worden ingezet.

De minister informeert de Kamer over het overgangsrecht inzake het invaliditeitspercentage en zal bezien of het mogelijk is om de ingediende bezwaarschriften te categoriseren. Ik hoor van de minister dat dit overzicht ook vóór het eind van het zomerreces van de Tweede Kamer komt.

De antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid De Roon worden aangevuld met de zojuist tijdens dit notaoverleg door hem gestelde vragen over het artikel in de Volkskrant over militairen in de moskee.

Volgens mij hebben ik en de griffier daarmee voldaan aan de toezeggingenregistratie.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): U noemde de toezegging over de zorgplicht. Het gaat daarbij eigenlijk om een aantal zaken: ten eerste de toezegging over de zorgplicht in de ontwikkeling van het basispakket, ten tweede de revisie van de PTSS-protocollen en ten derde de nuldelijnsondersteuning.

De voorzitter: Wij vullen het aan met de revisie en de nuldelijnsondersteuning.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Daarmee is die toezegging compleet.

De voorzitter: Wij hebben dit genoteerd. Wij zullen uiteindelijk alle drie de onderdelen apart specificeren in de toezeggingenregistratie.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Op te nemen zijn ook nog de re-integratie en de al eerder toegezegde evaluatie. Begrijp ik het goed dat het allemaal afzonderlijke brieven worden? Ik heb begrepen dat alles waarover we het nu hebben, in de aangepaste nota wordt opgenomen. Dat heb ik toch goed begrepen? Mijn vraag over het overgangsrecht betreft de antwoorden op de vragen 47 en 58; ik wilde een nadere duiding daarvan. Ik zou het plezierig vinden als alles wat wij nu bespreken, in die aangepaste nota komt; anders gaat het in ons archief allemaal uit elkaar lopen.

De voorzitter: Ik kan het allemaal nog een keer voorlezen, maar in de tweede toezegging heb ik dit geplaatst onder «onder andere». Ik meende dat ik dit al had gestipuleerd, maar dat doe ik dan bij dezen nog maar een keer. Vervolgens heb ik een lijst genoemd met de zaken die in de aangepaste Veteranennota zouden moeten verschijnen.

Minister Hennis-Plasschaert: Mevrouw Eijsink heeft gelijk: zo veel mogelijk in de nota. Ik heb net gezegd dat er direct na het zomerreces een aparte brief komt over het overgangsrecht, maar ik kan dit net zo goed meenemen in de nota. Het komt dan alleen niet direct na het zomerreces, maar een paar weken later.

De voorzitter: Dus ik maak er in de zevende toezegging «nota» van; dus niet apart.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik dank de minister voor deze toezegging. Ik zou ook graag de percentages kennen met betrekking tot dat overgangsrecht, voordat de zaken uit elkaar gaan lopen. Dit zijn geen onbelangrijke zaken, dus graag.

De voorzitter: Dus wij vermelden bij toezegging zeven: «inclusief de percentages».

De heer De Roon (PVV): Ik dacht dat de minister ook een toezegging had gedaan met betrekking tot vakantiefaciliteiten voor militairen, namelijk dat zij zal nagaan of de militairen die behoefte hebben aan dergelijke faciliteiten, op een andere wijze kunnen worden geaccommodeerd op de defensieterreinen die wel bij Defensie blijven. Ik dacht dat de minister ons ook had toegezegd dat zij zou nagaan of er behoefte bestaat aan het houden van de landelijke Veteranendag elders in het land. Zij zou de Kamer over beide onderwerpen nader berichten; althans zo heb ik het begrepen.

Minister Hennis-Plasschaert: Ik denk dat het aardig is om dat laatste onderwerp mee te nemen bij de Veteranennota van volgend jaar. Het onderwerp Vafamil is misschien interessant om mee te nemen bij het WGO Personeel van later dit jaar. Ik zal hier zeker even naar kijken.

De voorzitter: Ik concludeer dat dit notaoverleg voor dit moment is afgerond. Wij zullen op een later moment een voortgezet notaoverleg voeren.

Ik dank de minister en haar medewerkers en ambtenaren. Ik dank ook de aanwezigen hier in de zaal en de mensen die thuis hebben meegeluisterd en -gekeken.

Sluiting 15.54 uur

Naar boven