30 139 Veteranenzorg

Nr. 115 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 juni 2013

De vaste commissie voor Defensie heeft mij in een brief van 30 mei jl. verzocht aanvullende vragen te beantwoorden over de Veteranennota 2012–2013. Met deze brief voldoe ik aan dit verzoek.

Veteranenloket

Voorafgaand aan het openen van het Veteranenloket zou de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) naar de Kamer gestuurd worden. Tot op heden is dit niet gebeurd. Wanneer kan de Kamer de AMvB verwachten? Is het nog wel mogelijk om het Veteranenloket voor de zomer te openen aangezien de Kamer de AMvB nog niet heeft ontvangen? De commissie ontvangt graag duidelijkheid over dit traject.

Ik ben thans in gesprek met de centrales van overheidspersoneel. Zodra overeenstemming is bereikt over de tekst van het Veteranenbesluit, zal het wetgevingstraject voortvarend ter hand genomen worden en zal ik u nader informeren over het tijdschema.

Zoals ik in de Veteranennota 2012–2013 heb gemeld (Kamerstuk 30 139, nr. 113), is vooruitlopend op de formele besluitvorming de uitvoering van enkele onderdelen van het Veteranenbesluit reeds in gang gezet. Dit betreft onder andere het Veteranenloket, waarbij ik streef naar opening van het loket deze zomer.

Ereschuld

De opsomming met betrekking tot de Ereschuld doet wat summier aan. De commissie ontvangt graag een uitgebreide toelichting op dit punt.

Zoals mijn ambtsvoorganger de Kamer op 12 juni 2012 heeft gemeld, is vorig jaar overeenstemming bereikt met de centrales van overheidspersoneel over een ereschuldregeling (Kamerstuk 30 139, nr. 100). De regeling is van toepassing op veteranen die voor 1 juli 2007 de dienst hebben verlaten en invalide zijn geraakt ten gevolge van inzet onder oorlogsomstandigheden of tijdens crisisbeheersingsoperaties. De grondslag voor de eenmalige uitkering is € 125.000. Vervolgens is de hoogte van de uitkering die de invalide veteraan ontvangt afhankelijk van het reeds eerder vastgestelde invaliditeitspercentage.

Na de totstandkoming van de regeling is de uitvoering voortvarend ter hand genomen. Uiteindelijk zijn in 2012 in totaal 2187 ereschulduitkeringen verstrekt aan invalide veteranen. Daarvan bestonden 55 uitkeringen uit een aanvullende betaling in verband met arbeidsongeschiktheid. In 2013 zijn 217 uitkeringen verstrekt waarvan er 144 een nabetaling betroffen in verband met arbeidsongeschiktheid (stand mei 2013). In 121 gevallen moeten dossiers nog worden (her)beoordeeld of is de medische eindtoestand nog niet bereikt. Dit betreft onder andere aanvragen van gewezen militairen bij wie is vastgesteld dat zij geen dienstslachtoffer maar oorlogsslachtoffer zijn. Daarnaast is voor sommige dossiers van arbeidsongeschikte veteranen nadere informatie opgevraagd bij het UWV. Bij deze laatste groep wordt bezien of de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door de inzet als militair onder buitengewone omstandigheden. Veteranen bij wie dit wordt vastgesteld en bij wie bovendien het arbeidsongeschiktheidspercentage hoger is dan het invaliditeitspercentage, ontvangen een aanvullende betaling. Naar verwachting wordt de uitvoering van de regeling in de loop van 2.013 voltooid, met uitzondering van de gevallen die pas in 2014 een medische eindtoestand bereiken. Het totaal van uitbetalingen zal naar verwachting uitkomen op ruim 2500 waar ook in antwoorden op Kamervragen over de Slotwet 2012 melding van wordt gemaakt (Kamerstuk 33 605 X, nr. 7).

Ik constateer dat het ABP namens Defensie in staat is geweest binnen afzienbare tijd de regeling ereschuld uit te voeren. Hiermee is een goede schaderegeling voor de groep «oude» veteranen tot stand gebracht in overeenstemming met de wens van de Kamer en Defensie.

Nazorg na uitzending recente missies

U heeft destijds het verzoek van de Kamer gehonoreerd om een apart hoofdstuk over de nazorg voor de militairen die hebben deelgenomen aan de ISAF-missie in Uruzgan in de Veteranennota op te nemen. In deze nota ontbreekt een dergelijk afzonderlijk hoofdstuk. De commissie verzoekt u om dit hoofdstuk alsnog aan de Kamer te doen toekomen.

Mijn ambtsvoorganger heeft op 20 juni 2012 de Kamer geïnformeerd over de nazorg voor militairen die hebben deelgenomen aan de ISAF-missie in Uruzgan (Kamerstuk 30 139, nr. 101). In de brief wordt de nazorg van militairen die hebben deelgenomen aan de ISAF-missie geëvalueerd. Uit de evaluatie blijkt dat de nazorgsystematiek naar behoren heeft gewerkt. De conclusies uit de evaluatie zijn nog steeds actueel, waarmee een afzonderlijk hoofdstuk niet noodzakelijk is.

De ISAF-missie is in 2010 beëindigd. De nazorg bestaat in het algemeen uit een primaire, secundaire en tertiaire fase. Inmiddels is voor bijna alle uitgezonden ISAF-militairen de tertiaire fase voltooid. Uit het onderzoek van de vragenlijsten uit de tertiaire fase blijkt dat voor veertien procent van de ISAF-veteranen een zorgtraject is gestart; negen procent op psychosociale gronden, drie procent op medische gronden en twee procent op grond van een combinatie van beide. De militairen met een individuele zorgvraag worden via de eerstelijnsgezondheidscentra zo nodig doorverwezen naar de tweedelijnszorg, te weten de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg of het Centraal Militair Hospitaal.

ISAF-militairen die de dienst hebben verlaten, kunnen zich met alle zorgvragen melden bij het Centrale Aanmeldpunt. Na melding bezoekt een maatschappelijk werker de veteraan voor een intakegesprek. Bij een spoedeisende zorgvraag kan de veteraan direct worden doorverwezen naar een civiele of militaire zorginstelling. Daarnaast kan de postactieve ISAF-veteraan worden doorverwezen via de huisarts. Defensie heeft de huisartsen via de Landelijke Huisartsenvereniging geïnformeerd over het Landelijk Zorgsysteem Veteranen en de mogelijkheid hiernaar door te verwijzen. Zowel vanuit de eerste- en tweedelijnszorg van Defensie als vanuit het Landelijk Zorgsysteem Veteranen zijn geen signalen ontvangen dat de behandeling van ISAF-veteranen tot problemen leidt.

Voorts kunnen in de tertiaire fase, afhankelijk van de wensen en behoeften van de betrokken militairen, reünies worden georganiseerd. De reünie is van belang bij de nazorg voor veteranen en daarom steunt Defensie deze financieel. Uit de gegevens van de operationele commandanten blijkt dat ISAF-veteranen hier veelvuldig gebruik van maken.

Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek (RZO)

U verwijst naar de rapporten van de RZO als bijlage bij de Veteranennota. De bijlagen bestaan echter alleen uit de door RZO uitgebrachte adviezen. Zijn deze adviezen gebaseerd op een onderliggend rapport? Zo ja, op welke wijze kan de Kamer van deze rapporten kennisnemen?

De RZO houdt toezicht op de kwaliteit van het Landelijk Zorgsysteem Veteranen en kan gevraagd en ongevraagd advies geven. Deze adviezen zijn openbaar en ik stuur ze door naar de Kamer. Aangezien de Kamer in 2012 en 2013 nog geen adviezen had ontvangen, heeft de vaste commissie voor Defensie mij daar op 22 mei alsnog om verzocht. In het verzoek is het woord «rapport» gebruikt en dat is in de Veteranennota overgenomen. Het betreft echter drie adviezen (nummer 15, 16 en 17) waar geen rapporten aan ten grondslag liggen.

Symposium toekomst Veteranenbeleid

Van het symposium van Defensie met deskundigen over de toekomst van het Veteranenbeleid op 6 maart jl. is een korte beschrijving opgenomen. Is het mogelijk dat de Kamer het verslag van het symposium alsnog ontvangt?

Het verslag van het symposium is als bijlage bij deze brief opgenomen1.

De minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven