30 015 Bodembeleid

Nr. 81 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 oktober 2020

Hierbij ontvangt u de beantwoording van de mondelinge vragen gesteld tijdens het vragenuurtje op 29 september 2020 (Handelingen II 2020/21, nr. 7, mondelinge vragen van het lid Van Esch over de ophef rondom de granulietstort). Omdat de vragen liggen op het zowel het beleidsterrein van de Staatssecretaris als het beleidsterrein van mijzelf, worden de vragen gezamenlijk door ons beantwoord. De leden Van Esch (PvdD), Laçin (SP), Bromet (Groen Links), Van Eijs (D’66), Van Brenk (50Plus), Van Aalst (PVV) en Von Martels (CDA) hebben tijdens dit debat een aantal vragen gesteld. Voor zover deze vragen niet reeds tijdens het debat zijn beantwoord, treft u hieronder de antwoorden aan.

Vragen van het Kamerlid Van Esch (PvdD)

Vraag 1

Hoe kan het dat een vergunning op inhoudelijke gronden geweigerd wordt en daarna door een topambtenaar zonder inhoudelijke kennis toch doorgedrukt wordt?

Antwoord 1

De toepassing van granuliet in Over de Maas voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit en het granuliet is voorzien van een geldige milieuhygiënische verklaring. Er is geen sprake van het «doordrukken» van een besluit. Zoals onder meer in mijn brief van 5 maart 2020 (Kamerstuk 30 015, nr. 62) is vermeld, ontstond er in 2018 binnen RWS, met betrokkenheid van de ILT en het directoraat-generaal Water en Bodem (DGWB), een inhoudelijke discussie over de vraag of granuliet toch niet zou moeten worden gezien als «bouwstof», in plaats van als «grond». Deze kwestie is in augustus 2019 door RWS aan de verantwoordelijke beleids-DG voorgelegd. RWS gaat over uitvoeringszaken, (interpretatie van) regelgeving is de verantwoordelijkheid van de beleids-DG. De beleids-DG heeft op 10 oktober 2019 herbevestigd dat granuliet moet worden gezien als grond in de zin van het Besluit Bodemkwaliteit. Op 17 oktober 2019 werd de DG RWS geïnformeerd dat een melding voor de toepassing van granuliet (wederom) als niet-toereikend werd gekwalificeerd. Dit was terug te voeren op de gevoerde interne discussie over de kwalificatie van granuliet. Op 18 oktober 2019 werd het standpunt van de beleids-DG door de DG RWS daarom telefonisch onder de aandacht gebracht van de verantwoordelijke dienst van Rijkswaterstaat voor toezicht en handhaving bij de toepassing van granuliet in Over de Maas. In de media wordt dit telefoongesprek gekenschetst als zou de top van RWS oneigenlijke druk hebben uitgeoefend op de regionale dienst in Zuid-Nederland. Door geen van de betrokkenen bij dat gesprek is dat zo ervaren. Het gesprek was ingegeven om binnen de RWS-organisatie tot een uniforme handelwijze te komen rond de toepassing van granuliet (en eventuele handhaving).

Vraag 2

Klopt het dat op 18 oktober in een video call wordt aangegeven dat inhoudelijke argumenten er niet toe doen?

Antwoord 2

Op 18 oktober 2019 heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de DG Rijkswaterstaat en de hoofden van de betrokken dienstonderdelen van Rijkswaterstaat. Geen van de deelnemers aan dit telefoongesprek herkent zich in de uitspraak dat inhoudelijke argumenten er niet toe zouden doen. Zie ook het antwoord op vraag 1.

Vraag 3

Wat vindt de Minister ervan dat het bedrijf, Rijkswaterstaat, bepaalde ambtenaren gewoon instrueert om weg te blijven van dit dossier, omdat zij niet objectief zouden zijn?

Antwoord 3

Deze aanname is onjuist. Rijkswaterstaat bepaalt zélf welke medewerkers zich met een bepaald dossier bezig houden en laat zich niet instrueren door bedrijven.

Vraag 4

Vindt de Minister het acceptabel dat lobbyisten met overduidelijke financiële belangen op deze manier met haar ambtenaren communiceren?

Antwoord 4

Er is vaker contact tussen IenW en bedrijven, net zo goed als er vaker contact is tussen IenW en burgers, andere overheden en een grote verscheidenheid aan belangenorganisaties. Rijkswaterstaat doet als uitvoeringsorganisatie zijn werk in het publieke domein en heeft daarom contacten met veel verschillende geledingen van de samenleving.

GIB heeft aandacht gevraagd voor een (te) lang lopende discussie over de kwalificatie van het materiaal granuliet. Deze discussie had consequenties voor het bedrijf. Het staat een bedrijf vrij in een dergelijke situatie met RWS en het Ministerie van IenW contact te leggen.

Vraag 5

Hoe kan het dat dit hele dossier doordrenkt is van asfaltbelangen en de Minister toch volhoudt dat die geen rol hebben gespeeld?

Antwoord 5

Al in de Kamerbrief van 5 maart jl. (Kamerstuk 30 015, nr. 62) is gemeld dat het bedrijf heeft gewezen op de mogelijke risico’s voor de asfaltproductie in het kader van de wegenbouw bij een voortdurende stagnatie van de afzet van granuliet. Het belang van de asfaltproductie is aan de orde geweest in de discussie binnen het ministerie, maar heeft geen doorslaggevende rol heeft gespeeld in de besluitvorming over de herbevestiging van de kwalificatie van granuliet als grond.

Vragen van het Kamerlid Laçin (SP)

Vraag 6

Hoe kan het dat ondanks inhoudelijke afwegingen waarop keer op keer is besloten om granuliet niet te laten storten – er ligt een juridisch document van de ILT, het advies van een stuurgroep om het niet te doen, de mening van deskundigen dat het niet moet gebeuren – toch de beslissing wordt genomen om te storten?

Antwoord 6.

Eerdere afwijzingen van de meldingen voor het toepassen van granuliet bij Over de Maas zijn terug te voeren op de interne discussie over granuliet.

De vraag of materiaal zoals granuliet mag worden toegepast moet worden beantwoord door te bezien of het materiaal en de voorgenomen toepassing voldoen aan de voorschriften van het Besluit bodemkwaliteit. Dat is op basis van de feiten bij de toepassing van granuliet in Over de Maas het geval.

Vraag 7

Dus ik zou deze Minister willen vragen om afstand van het besluit tot storten te nemen en deze nu te stoppen.

Antwoord 7

Het is de taak van het bevoegd gezag om toezicht te houden of binnen de regels wordt gehandeld, niet om zich een mening te vormen over de wenselijkheid van de keuze van het toegepaste materiaal.

Er is geen reden om aan te nemen dat de toepassing van granuliet in Over de Maas leidt tot risico’s voor mens en milieu. Dit blijkt uit verschillende rapporten en onderzoeken die ook eerder aan uw Kamer zijn gestuurd.1 De toetsing wijst uit dat granuliet en de toepassing in Over de Maas aan de (milieuhygiënische) eisen van het Besluit Bodemkwaliteit voldoen. Omdat het project aan de wettelijke eisen voldoet ontbreken de wettelijke middelen om het toepassen stop te zetten.

Zoals eerder aan uw Kamer gemeld vindt er een externe review plaats naar de milieuhygiënische kwaliteit van granuliet. Arcadis voert deze review uit. Tijdens de behandeling door de rechtbank Gelderland op 5 oktober jl. van de door de gemeente West Maas en Waal aangespannen gerechtelijke procedure (verzoek om voorlopige voorziening), heeft de toepasser van granuliet (Over de Maas BV) vrijwillig het aanbod aan de gemeente gedaan om de toepassing van granuliet voorlopig stil te leggen, zodra de bemonstering van de aangevoerde partijen granuliet ten behoeve van de review is afgerond. Over de Maas BV en de gemeente zijn vervolgens onderling, en met Arcadis, in overleg over dit aanbod (o.a. over de periode die nodig is voor een zorgvuldige monstername van het granuliet). Op 9 oktober jl. heeft de advocaat van de gemeente de rechtbank Gelderland en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State schriftelijk laten weten dat er overeenstemming is bereikt tussen de gemeente en Over de Maas BV. Zij hebben afgesproken dat de toepassing van granuliet door Over de Maas BV na 13 november a.s. (of zoveel eerder als mogelijk) vrijwillig zal worden stopgezet tot de resultaten van de review beschikbaar zijn. De gemeente heeft ook haar verzoeken om voorlopige voorziening bij voorzieningenrechters van de rechtbank Gelderland en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ingetrokken.

Vraag van het lid Bromet (GroenLinks)

Vraag 8

Wat doet het ministerie om voor de algemene belangen, namelijk natuur en gezondheid, op te komen?

Antwoord

Deze belangen zijn geborgd door middel van de regels die zijn gesteld in het Besluit bodemkwaliteit. De toepassing van grond, baggerspecie of een bouwstof, en de milieu hygiënische kwaliteit van het toe te passen materiaal moet altijd aan de eisen voldoen die in het Besluit bodemkwaliteit zijn gesteld. Dit wordt vastgesteld aan de hand van de milieu hygiënische verklaringen bij het materiaal.

Vraag van het lid Van Eijs (D66)

Vraag 9

Wat gaat de Minister doen om te zorgen dat al de processen in de toekomst wél een schoonheidsprijs verdienen, oftewel keurig op de inhoud en zorgvuldig worden genomen?

Antwoord 9

Zoals aangekondigd in de brief van de Staatssecretaris van 18 september (Kamerstuk 30 015, nr. 80), is de secretaris-generaal gevraagd een taskforce herinrichting bodemstelsel – met een externe begeleidingsgroep – in te stellen en te komen met een plan van aanpak voor het doorvoeren van de benodigde verbeteringen in het Kwalibo-stelsel. Ook het versterken van de kennis wordt hierbij betrokken. Met betrekking tot de verdere verbetering van toezicht en handhaving wil ik daarbij ook de bevindingen van de bestuurlijke commissie Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving in het milieudomein onder leiding van de heer Van Aartsen betrekken, die in het voorjaar van 2021 zal rapporteren.

Vragen van het lid Van Brenk (50Plus)

Vraag 10

Op pagina 63 van het rapport-Kuijken, waarnaar de Minister nogal veelvuldig verwijst, staat: «De vraag kan dus worden gesteld of de huidige regelgeving het eigenlijk wel mogelijk maakt dat vanuit het publieke deel van het stelsel, namelijk het ministerie, zelfstandig kan worden bepaald onder welke categorie (grond, bouwstof, bagger) een bepaald product kan worden toegepast. Ik denk dat het ministerie daartoe op dit moment niet bevoegd is.» Daarop wil ik graag een reactie van de Minister: «niet bevoegd is», volgens de heer Kuijken.

Antwoord 10

Binnen het stelsel bepalen de schemabeheerder met de Commissies van Deskundigen en de Certificerende Instellingen tot welke categorie een materiaal/product behoort op basis van de definities die zijn opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit en welk normdocument geldt; de commissies van de SBK toetsen dit. Pas daarna is het ministerie aan zet bij de opname van een normdocument in de (publieke) regelgeving en het toezicht en handhaving naar aanleiding van een melding.

De interne discussie over de vraag of granuliet als «grond» of als «bouwstof» moet worden beschouwd werd op medewerkersniveau aan de publieke kant van het stelsel gevoerd zonder ruggespraak met hun leidinggevenden en zonder betrokkenheid van de schemabeheerder die over de normdocumenten gaat.

De herbevestiging van de kwalificatie van granuliet als grond door de DG Water en Bodem had tot doel deze discussie te beëindigen. Zoals Kuijken meldt in zijn rapport is de DG Water en Bodem daarvoor de aangewezen functionaris.

Uiteindelijk heeft de rechter het laatste woord over de vraag of terecht is geoordeeld dat granuliet als «grond» kan worden gekwalificeerd gelet op de definitie die in het Besluit bodemkwaliteit is opgenomen.

Vraag 11

Waarop baseert de Minister haar conclusie dat de heer Kuijken zich achter de stelling schaart dat granuliet grond is. Want ik kan het niet uit het rapport halen. Heeft zij hem dat op de man af gevraagd?

Antwoord 11

Zowel de Staatssecretaris als ik hebben deze conclusie niet getrokken. In de brief van 18 september jl. wordt geconcludeerd dat het rapport Kuijken geen aanleiding geeft om het oordeel dat granuliet als grond onder het Bbk kan worden gekwalificeerd, te herzien.

Granuliet wordt al sinds 2009 op basis van het Besluit bodemkwaliteit gekwalificeerd als grond en als zodanig toegepast. Ook de voorzieningenrechters van de rechtbank Gelderland en van de Raad van State hebben heeft bij de behandeling van de verzoeken om voorlopige voorziening die zijn ingediend door de gemeente West Maas en Waal – mede op basis van de definitie van grond» die is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit – geoordeeld dat er onvoldoende aanleiding is om tot de conclusie te komen dat het besluit om granuliet als grond te zien onjuist is.

Vraag van het lid Van Aalst (PVV)

Vraag 12

Is deze Minister nu gewoon bereid om die puinhoop op haar ministerie op te ruimen, achter die mensen in West Maas en Waal te gaan staan en een einde aan deze ellende te maken?

Antwoord 12

De mensen op het ministerie en bij RWS doen naar eer en geweten hun werk. Dat geldt waar het de inhoudelijke overtuiging betreft zowel voor degenen die de status van granuliet ter discussie stelden, als degenen die oordeelden dat het uiteindelijk gezien de regelgeving als grond moest blijven worden beschouwd. Zoals eerder geconstateerd heeft de interne discussie hierover binnen het ministerie wel te lang geduurd en verdient het proces geen schoonheidsprijs. Hiervoor verwijs ik verder naar het antwoord op vraag 9. Met betrekking tot de zorgen van de burgers van West Maas en Waal verwijs ik u naar het review onderzoek naar de milieuhygiënische eigenschappen van granuliet dat op dit moment samen met de gemeente en provincie wordt uitgevoerd.

Vraag van lid Von Martels (CDA)

Vraag 13

De conclusie van de heer Kuijken als het gaat om het verondiepen van plassen is dat de verhouding tussen economie en ecologie totaal verstoord is. Wat gaat de Minister doen om ervoor te zorgen dat dat weer in balans komt?

Antwoord 13

De heer Kuijken concludeert dat het diepe plassenbeleid zijns inziens nu te veel is gericht op het economische verdienmodel van verdiepen en verondiepen. Zoals al eerder toegezegd2 zal er met de Omgevingswet een nieuwe vergunningplicht en een mer-beoordelingsplicht worden ingevoerd. Zoals toegezegd3 heb ik daarnaast met de andere overheden een botsproef gestart waarmee wordt onderzocht of het instrumentarium voor het verondiepen van diepe plassen onder de Omgevingswet voldoende functioneert en welke verdere verbeteringen noodzakelijk zijn.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer


X Noot
1

Zie o.a. de onderzoeken en rapporten die als bijlagen zijn gevoegd bij de brieven van 5 maart jl. (Kamerstuk 30 015, nr.62), 31 maart jl. (Kamerstuk 30 015, nr. 63) en 17 april jl. (Kamerstuk 30 015, nr. 64).

X Noot
2

Kamerstukken 27 625 en 30 015, nr.456.

X Noot
3

Notaoverleg 12 mei 2020, Kamerstuk 30 015, nr. 77.

Naar boven