30 015 Bodembeleid

Nr. 64 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 april 2020

Op 1 april 2020 ontving ik uw brief waarin u aangaf dat uw Kamer naar aanleiding van de brief «Reactie op toezegging gedaan tijdens het Algemeen Overleg

Leefomgeving van 10 maart 2020 over granuliet», d.d. 31 maart 2020 (Kamerstuk 30 015, nr. 63), de brief «Reactie op de uitzending van Zembla over granuliet», d.d. 5 maart 2020 (Kamerstuk 30 015, nr. 62) en de informatie uit de technische briefing en het rondetafelgesprek over granuliet van 9 maart

2020, niet over alle documenten beschikt.

In uw brief van 1 april verzoekt uw Kamer om toezending van een aantal documenten1.

Inlichtingen en context

Allereerst hecht ik eraan op te merken dat ik uw Kamer in mijn brieven van 5 maart 20202 en 31 maart 20203 reeds inlichtingen heb verstrekt. Daarbij wijs ik in het bijzonder op de passage in de brief van 5 maart waarin ik een weergave gaf over de bevestiging van granuliet als grond en de discussie die hierover binnen het Ministerie van IenW is gevoerd.

Met deze brief wil ik u de informatie verstrekken die voortvloeit uit de door u gevraagde ambtelijke documenten.

Graag ga ik, gelet op het verzoek van uw commissie, nogmaals in op de context van de door u gevraagde documenten. Deze vormden onderdeel van de door mij beschreven gang van zaken in de brief van 5 maart en de weergave van de intern gevoerde discussie. Zoals ik in deze brief aangaf ontstond vanaf 2018 binnen RWS, met betrokkenheid van de ILT en het directoraat Water en Bodem (DGWB), een inhoudelijke discussie over de vraag of granuliet toch niet zou moeten worden gezien als «bouwstof», in plaats van als «grond». In deze discussie speelden verschillende zienswijzen van medewerkers van verschillende organisaties een rol. Dit is ook terug te lezen in documenten en verslagen. Gezien de aard van het materiaal granuliet zijn deze zienswijzen ook voorstelbaar. Maar uiteindelijk telt de uitkomst (en niet een tussenstand) van deze discussie, welke bepalend is voor de opstelling van mijn ministerie.

Deze zienswijzen werden onder andere verwoord in een conceptmemo «Granuliet» welke is opgesteld door medewerkers van Bodemplus in het voorjaar van 2019. In dit conceptmemo werd gesteld dat granuliet als bouwstof moest worden beschouwd. 4 Dit conceptmemo is op 20 juni 2019 aan de orde gesteld in het zogenaamde Implementatieteam Besluit bodemkwaliteit. Dit team kent naast deelnemers uit mijn ministerie ook vertegenwoordigers van IPO, VNG, Unie van Waterschappen, de Nederlandse Vereniging van Procesmatige Grondverwerkingsbedrijven (NVGP) en Cascade.5

Het Implementatieteam volgde de redeneerlijn in het memo en adviseerde het Ministerie van I&W in haar uiteindelijke afweging aandacht te hebben voor de consequenties van beoordeling van het materiaal als bouwstof. Ik wil benadrukken dat dit Implementatieteam een adviserende en geen besluitvormende rol heeft.

Vervolgens is het advies van het Implementatieteam binnen mijn ministerie op 21 augustus 2019 besproken in een directeurenoverleg onder leiding van de beleidsverantwoordelijke instantie, het directoraat-generaal Water en Bodem (DGWB). Daar is het advies van het Implementatieteam meegewogen, maar is herbevestigd dat granuliet als «grond» kon worden beschouwd. Op 10 oktober 2019 heeft, zoals ik in eveneens mijn brief van 5 maart aangaf, de verantwoordelijke beleids-DG, hierover een standpunt ingenomen en dit in een memo aan de DG RWS kenbaar gemaakt. De overwegingen die daaraan ten grondslag lagen heb ik eveneens in mijn brief van 5 maart verwoord.

In deze memo van 10 oktober 2019 werd tevens aangegeven dat de ILT desgevraagd aangaf geen bezwaar te hebben tegen de bestaande wijze van certificeren van granuliet (o.g.v. normdocument BRL 9321), dit in afwachting van een nieuw te ontwikkelen normdocument (BRL 9344). Het initiatief voor de ontwikkeling van een nieuwe BRL ligt bij het bedrijfsleven.

Omdat ik waarde hecht aan de onafhankelijke mening van de ILT en gezien de vragen die hierover in uw Kamer leven, heb ik de IG recent verzocht nogmaals naar de toepasbaarheid van BRL 9321 te kijken en mij daarover te informeren. In een brief van de ILT gericht aan mij van 24 maart 2020 is door de IG bevestigd dat het bestaande certificaat voor granuliet nog kan worden gebruikt tot de nieuwe BRL 9344 als normdocument in de regeling is opgenomen. Ik meldde u dit in mijn brief van 31 maart en gaf in de beantwoording op de vragen van de leden Kröger, Laçin en Van Brenk6 aan dat de toepassing van granuliet onder BRL 9321 rechtsgeldig is.

Met het schetsen van de hierboven geduide context heb ik uw Kamer aanvullende informatie verstrekt. Ik wil u tevens wijzen op het standpunt van het kabinet zoals verwoord in de brief van 18 november 2019 (Kamerstuk 28 362, nr. 23) ten aanzien van het verstrekken van documenten in het licht van artikel 68 Grondwet. Sinds deze brief uit november 2019 heeft uw Kamer de moties van het lid Omtzigt c.s. (Kamerstuk 28 362, nrs. 25 en 26) aangenomen. Het kabinet heeft deze moties in beraad, in afwachting van het spontane advies van de Raad van State over de ministeriële verantwoordelijkheid. Na publicatie van dit advies zendt het kabinet uw Kamer een nadere kabinetsreactie.

Externe review

In mijn brief van 5 maart jl. heb ik u toegezegd u te informeren over de aanpak van de review naar de milieukwaliteit van granuliet. Deze aanpak is inmiddels in overleg met de gemeente West Maas en Waal vastgesteld en heeft ook de goedkeuring heeft van de provincie. Ik doe u hierbij de aanpak toekomen. Zie hiervoor bijlage 17.

Onderzoek dhr. Kuijken

Zoals ik in mijn brief van 31 maart 2020 aangaf heb ik dhr. Kuijken bereid gevonden te gaan kijken naar de keten waarbinnen in het kader van het Besluit bodemkwaliteit invulling wordt gegeven aan de totstandkoming van een BRL, accreditatie en de afgifte van productcertificaten en hier lessen uit te trekken in de casus van granuliet. Vanzelfsprekend krijgt dhr. Kuijken tijdens zijn onderzoek toegang tot alle documenten en bronnen die betrekking hebben op het vraagstuk rond granuliet.

Wob-verzoeken

Ik wil niet onvermeld laten dat mijn ministerie in februari enkele Wob-verzoeken heeft ontvangen die betrekking hebben op alle documenten over het onderwerp granuliet. Ik ben van plan binnen enkele weken hierover de eerste besluiten te nemen. Vanzelfsprekend zal ik uw Kamer hiervan zo snel mogelijk op de hoogte brengen.

Handhavingsverzoek

Zoals gemeld in mijn brief van 31 maart 2020 heeft de gemeente West Maas en Waal op 16 maart jl. bij mijn ministerie een verzoek tot handhaving ingediend met betrekking tot de toepassing van granuliet bij Over de Maas. Hierin vroeg de gemeente om binnen 7 dagen na dagtekening te beslissen. Uiteraard is het belangrijk om snel te reageren op een verzoek tot handhaving, maar een termijn van 7 dagen is te kort om tot een zorgvuldige reactie te komen. Dit heb ik op 24 maart jl. aan de gemeente laten weten.

Daarna heeft de gemeente bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Kort samengevat vraagt de gemeente aan de Raad van State om RWS en ILT een korte termijn te stellen waarbinnen op het verzoek tot handhaving moet worden gereageerd.

Op 8 april jl. heeft de voorzieningenrechter een uitspraak gedaan over dit verzoek om voorlopige voorziening. Dit oordeel gaat niet over de vraag of wel of geen sprake is van een overtreding van wettelijke voorschriften, maar alleen over de vraag wanneer er een besluit moeten worden genomen op het verzoek tot handhaving.

Zoals reeds aangegeven vind ik snelheid en zorgvuldigheid belangrijk. Tijdens de zitting op 3 april jl. is daarom namens mijn ministerie het voorstel gedaan om sneller dan de wettelijke termijn van 8 weken te reageren op het verzoek tot handhaving van de gemeente. Toen is de datum van 24 april a.s. (12:00u) voorgesteld. De gemeente heeft aangegeven hiermee in te kunnen stemmen.

De rechter heeft deze datum overgenomen en geoordeeld dat er uiterlijk op vrijdag 24 april 2020 om 12.00 uur een besluit op het handhavingsverzoek van de gemeente moet worden genomen.

Er wordt zo snel als mogelijk, maar in ieder geval voor het verstrijken van deze termijn, door mij een besluit op het handhavingsverzoek van de gemeente genomen.

Verificatieonderzoek

Als bijlage 2 bij deze brief treft u aan het rapport d.d. 25 maart 2020 dat in opdracht van Rijkswaterstaat is opgesteld door Geonius Milieu BV8. Het betreft de resultaten van de laboratoriumanalyses van granulietmonsters die ten behoeve van dit verificatieonderzoek bij Over de Maas zijn genomen op 18 februari 2020. Dergelijke onderzoeken vinden regelmatig plaats. De resultaten van dit rapport zijn in lijn met de eerdere verificatieonderzoeken die ik u als bijlagen bij mijn brief van 5 maart 2020 heb doen toekomen en laten zien dat het granuliet voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer


X Noot
1

Het concept BRL 9344 wordt gevraagd maar is een openbaar stuk.

X Noot
2

Kamerstuk 30 015, nr. 62

X Noot
3

Kamerstuk 30 015, nr. 63

X Noot
4

Van deze memo hebben meerdere concepten gecirculeerd, waaronder een versie van 22 april 2020

X Noot
5

Branchevereniging voor zand- en grindbedrijven

X Noot
6

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2280

X Noot
7

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
8

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven