30 015 Voortgang bodemsanering

Nr. 48 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 januari 2014

In februari 2013 heb ik u geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van het convenant bodembeleid. Hierbij bied ik u de toegezegde voortgangsrapportage1 aan die een gedetailleerd beeld geeft van de stand van zaken. De rapportage is opgesteld door het gemeenschappelijk uitvoeringsprogramma van het convenant op basis van enquêtes en interviews met alle bevoegde overheden van de Wet bodembescherming.

Historie

We hebben een langdurige saneringsoperatie achter de rug voor de aanpak van historische verontreinigingen. Behalve aan het saneren zelf is ook veel moeite besteed aan het inventariseren van plekken met (mogelijke) verontreiniging. Dit heeft een lijst opgeleverd met locaties waar mogelijk sprake is van risico’s zodat een spoedige aanpak nodig is. Wat resteert is een lijst van ca. 250.000 locaties waar een risico bestaat dat de bodemkwaliteit niet overeenkomt met de functie. Deze vragen geen snelle aanpak zodat eventuele verontreinigingen kunnen worden meegenomen bij een toekomstige ontwikkeling.

Bodemconvenant

Aan het begin van de operatie was er een grote betrokkenheid van het Rijk. Later is steeds meer verantwoordelijkheid bij de andere overheden neergelegd om ruimte te bieden aan lokaal maatwerk. De beleidsafspraken tussen het Rijk en de andere overheden zijn in 2009 in een convenant vastgelegd. Daarin is afgesproken dat locaties waar sprake is van humane spoed (meest vervuilde locaties met risico voor de mens) voor eind 2015 worden aangepakt of tenminste de risico’s te hebben beheerst. Daarnaast worden locaties met verspreidings- en ecologische spoed geïnventariseerd en zo mogelijk beheerst. Verder zijn in het convenant afspraken gemaakt over decentralisatie, nieuwe instrumenten (o.a. gebiedsgerichte aanpak) en verbreding naar duurzaam gebruik van de ondergrond. Een gemeenschappelijk uitvoeringsprogramma ondersteunt en monitort de uitvoering van de afspraken. De eerste voortgangsrapportage is in 2011 gepubliceerd. Een van de belangrijkste resultaten daarbij was de lijst van humane spoedlocaties (404 in aantal).

Conclusies review

Uit de nu voorliggende voortgangsrapportage kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • De aanpak van de spoedlocaties vordert goed. Inventarisatie van de humane spoedlocaties is grotendeels gereed, de aanpak van deze locaties ligt op schema. Van de lijst uit 2011 (in totaal 404 locaties) is bij 191 de sanering afgerond, 113 saneringen lopen nog en 100 moeten nog worden gestart. Slechts voor 24 locaties (6% van totaal) dreigt afronding in 2015 niet gehaald te worden. Na de vaststelling van de 2011-lijst zijn er nog 133 nieuwe spoedlocaties bij gekomen. Dit is deels het resultaat van verder onderzoek en deels van functiewijziging van de bodem;

  • Van deze nieuwe locaties wordt inmiddels de helft al aangepakt. Voor slechts 10% van deze nieuwe gevallen lijkt aanpak voor einde 2015 niet haalbaar. Omdat het grootschalige onderzoek inmiddels is afgerond verwacht ik dat het aantal nieuwe gevallen in de komende jaren sterk zal afnemen. Op locaties waar de aanpak moeizaam verloopt zal nog extra inzet worden gepleegd, o.a. door uitwisselen van expertise tussen de bevoegde overheden onderling;

  • De inventarisatie van de overige spoedgevallen, vanwege ecologie en/of verspreiding, is naar voren gehaald en voor een groot deel gereed; in het convenant was dit pas einde 2015 voorzien. Dit heeft geleid tot een lijst van 1315 locaties. Voor de helft van deze locaties is al met de aanpak een begin gemaakt. De intentie is alle locaties voor einde 2015 tenminste beheerst te hebben. Er zijn nog 465 locaties waar nader onderzocht moet worden of daar sprake is van verspreidings/ecologische spoed;

  • Bij grondwaterverontreiniging – verspreidingsspoed – is een gebiedsgerichte aanpak, waarbij een cluster van locaties in samenhang wordt aangepakt, vaak veel kosteneffectiever dan een gevalsaanpak. Hiervoor is een nieuw wettelijk instrumentarium ontwikkeld, de gebiedsgerichte aanpak. Dit wordt door veel gemeenten al toegepast en zal nog verder worden gestimuleerd;

  • De transitie naar een bodemontwikkelingsbeleid is ingezet. Steeds vaker formuleren provincies en gemeenten een beleid voor de ondergrond. Nu is het zaak om van plannen naar uitvoering te komen. In het convenant is aangekondigd dat in 2009 door het Rijk in gezamenlijkheid met de andere overheden hiervoor een visie zal worden opgesteld. In eerste instantie is deze afspraak uitgewerkt in de vorm van de beleidsvisie duurzaam gebruik van de ondergrond van 16 april 2010 (Bijlage bij Kamerstuk 32 123-XI, nr. 67). Deze heeft een vervolg gekregen in de Structuurvisie ondergrond die bij brief van 19 december 2011 (Kamerstuk 33 136, nr. 1) is aangekondigd. Bij brief van 21 maart 2013 (Kamerstuk 33 136, nr. 5) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de verbreding en verdieping van de aanpak in deze Structuurvisie en een bijstelling van de planning. De voorbereiding van de Structuurvisie gebeurt in samenwerking met de andere overheden en ander stakeholders. Er vindt nader overleg tussen de Minister van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu plaats over het moment waarop een ontwerp Structuurvisie Ondergrond aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden;

  • Kennis en competenties zijn een punt van zorg door uitstroom van medewerkers en nieuwe technologische ontwikkelingen. Daarom wordt meer ingezet op samenwerking tussen overheden onderling en met de net gevormde omgevingsdiensten.

  • Digitale informatie over de bodem en ondergrond is van groot belang voor het maken van afwegingen in het kader van een duurzaam en verantwoord gebruik van de bodem en ondergrond. Dit geldt zowel voor initiatiefnemers als voor de overheid in haar rol als vergunningverlener en toezichthouder. Uit de rondgang bij overheden blijkt dat de kwaliteit en beschikbaarheid van de bodeminformatie niet overal optimaal is. Van belang is dat de informatie over bodem en ondergrond kenbaar, toegankelijk en begrijpelijk is voor gebruikers die niet direct werkzaam zijn op het terrein van bodem en ondergrond. Om deze informatie ook voor de toekomst te behouden zijn heldere afspraken nodig tussen alle betrokken partijen, zowel bedrijfsleven, overheden als kennisinstituten;

  • De uitwerking van die afspraken vindt plaats in afstemming met overige relevante ontwikkelingen in het kader van het informatiebeheer. Zoals de visievorming over de Laan van de Leefomgeving in het kader van de Nieuwe Omgevingswet, nationale en Europese verplichtingen rond open data, de basisregistraties en specifiek de basisregistratie ondergrond.

De uitvoering van het convenant loopt in het algemeen goed. Door de mindere economische tijden staat de afrondingstermijn wel onder druk. Er zijn nauwelijks ontwikkelingen waarop een bodemsanering kan meeliften. Daarom wordt er een uiterste inspanning geleverd om alle locaties waar sprake is van spoed tenminste te beheersen, zoals is afgesproken. Omdat veel locaties in handen zijn van bedrijven is een verdergaande samenwerking met bedrijfsleven nodig. Hierover ben ik met de sector in gesprek.

Kosten

De kosten van de aanpak worden gedragen door het Rijk, andere overheden en het bedrijfsleven. Voor de spoedlocaties waar (ook) humane risico’s aanwezig zijn, is de schatting van de bevoegde overheden dat deze na juli 2013 in totaal nog 298 miljoen euro gaan kosten (206 miljoen euro voor bedrijfsleven en 92 miljoen euro voor de overheden).

Op basis van de opgave door de andere overheden zijn de totale kosten van de totale spoedopgave ecologie en verspreiding geschat op ca. 1,45 miljard euro. Dit bedrag kent nog veel onzekerheden. Omdat 80% van dit bedrag wordt gevormd door 20% van de gevallen vindt nog nader onderzoek plaats naar de kosten van deze grote gevallen. Zo’n 660 miljoen euro is al voorzien in diverse programma’s van overheid en bedrijfsleven (b.v. in de gasfabriekenregelingen). Daarmee resteert nog circa 783 miljoen euro. Ongeveer 343 miljoen euro zal hiervan door de overheid moeten worden opgebracht. Naast deze kosten zijn nog middelen nodig voor zaken als nazorg, apparaatskosten en bodemontwikkelingsgeld. Alle genoemde bedragen zijn indicatief en op basis van de opgave van de bevoegde overheden. Naar de onderbouwing van deze bedragen wordt nog nader onderzoek verricht.

Nieuwe afspraken

Het huidige convenant met de andere overheden loopt in 2015 af. Samen met de andere overheden en het bedrijfsleven onderzoek ik de wenselijkheid voor nieuwe afspraken. Omdat het veel bedrijfslocaties zijn zal het bedrijfsleven hierbij worden betrokken. Inzet van de nieuwe afspraken is om de transitie van bodembeleid verder vorm te geven. Na het afronden van de sanering van de spoedlocaties kan worden overgegaan naar een beheersfase waarin zorgen voor de bodemkwaliteit een integraal onderdeel van het ruimtelijk beleid wordt. Daarnaast zullen afspraken worden gemaakt over de nazorg van locaties en over delen van kennis en informatie.

Omgevingswet

Er zijn de afgelopen jaren diverse aanpassingen gedaan op de bestaande wet bodembescherming. De vernieuwing bodembeleid vereist ook nieuwe wetgeving. Deze zal onderdeel uitmaken van de Omgevingswet. Mijn streven is de nieuwe bodemregelgeving tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de Omgevingswet in te laten gaan.

De nu voorliggende rapportage toont aan dat er door alle betrokken partijen hard is gewerkt aan de verbetering van de bodemkwaliteit. Er blijft echter nog veel te doen. Op basis van deze rapportage heb ik er alle vertrouwen in dat de afspraken uit het bodemconvenant voor eind 2015 kunnen worden gehaald.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven