30 015 Voortgang bodemsanering

Nr. 42 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 september 2010

Bijgaand bied ik u aan het Jaarverslag monitoring bodemsanering over 2009, dat ieder jaar door de gezamenlijke gedecentraliseerde overheden Wet bodembescherming (Wbb) in samenwerking met het RIVM wordt opgesteld1.

Het onderhavige jaarverslag 2009 toont een positief beeld van de voortgang van bodemsanering in Nederland, als ook van het tempo van de bodemonderzoeken. In 2009 zijn op bijna 2000 locaties bodemsaneringen afgerond. Het beeld van de afgelopen jaren, waarbij sprake is van gestage toename van het aantal gesaneerde locaties wordt hiermee bevestigd. Deze stijgende trend wordt mede bevorderd door vereenvoudiging van regelgeving via het Besluit Uniforme Saneringen (BUS). Ik zal bezien of in de nabije toekomst deze BUS-systematiek verder verbreed kan worden.

De rapportage constateert dat in het grootste deel van de gevallen waar sanering plaatsvindt er sprake is van locaties waar maatschappelijke dynamiek de drijfveer is, dat wil zeggen dat er bv. een woningbouwlocatie wordt ontwikkeld ter plaatse van een bodemverontreiniging of een ondergrondse parkeergarage wordt gerealiseerd. Het feit dat de maatschappelijke dynamiek de bodemsanering grotendeels stuurt, onderstreept het belang van de afspraak die is gemaakt voor de versnelling van de aanpak van spoedlocaties in het landelijk convenant. Met deze afspraak wordt immers beoogd de spoedlocaties een hogere plek op de uitvoeringsagenda van het bevoegd gezag Wbb te geven. In 2009 is ca. € 320,– mln. geïnvesteerd in bodemsanering en bodemonderzoek. De multiplier van deze investeringen ligt op 2,3. Met deze € 320,– wordt een bedrag van ca. € 740,– aan verdere investeringen losgetrokken. VROM streeft overigens naar een multiplier van 4.

Voor wat betreft nieuwe ontwikkelingen is de introductie van de Kaderrichtlijn Water van belang. Deze richtlijn noopt tot nauwere samenwerking op het gebied van water, grondwater en ondergrond en is daarmee een goede aansporing om te komen tot een meer integraal duurzaam gebiedsontwikkelingsbeleid, waarvan het beheer van de ondergrond en de duurzame benutting van kansen die de ondergrond biedt, bv. via toepassing van warmte-koude opslag en geothermie, een belangrijk onderdeel uitmaakt.

Met de implementatie van het convenant Bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties dat ik, samen met de Minister van LNV, de Staatssecretaris van V&W, IPO, VNG en Unie van Waterschappen op 10 juli 2009 heb gesloten, is de afspraak tot verdere decentralisatie van de uitvoering van de bodemsanering gemaakt. Dit leidt ertoe dat met ingang van 2010 het bevoegd gezag over de kwantitatieve gegevens met betrekking tot de uitvoering nog rapporteert aan de eigen afzonderlijke Staten respectievelijk de Raad, en dat de gezamenlijke landelijke rapportage over de voortgang van de landelijke bodemsaneringsoperatie met kwantitatieve gegevens niet meer door de gezamenlijke decentrale overheden wordt opgesteld en aan mij wordt aangeboden, zodat ik het aan u door kan geleiden. De Wet bodembescherming zal op dit punt worden aangepast.

Wel zal het Rijk de uitvoering van de afspraken van het Convenant in kwalitatieve zin goed volgen. Ik kies daarbij voor een maatschappelijk jaarverslag waarin een overzicht van de vordering van de afspraken van het convenant wordt gegeven. Een dergelijke kwalitatieve rapportage, waarover u bij brief in het najaar verder zal worden geïnformeerd en die ik ook reeds heb aangekondigd in mijn brief van 9 april ter voorbereiding van een Algemeen Overleg met uw Kamer (Kamerstuk 30 015), wil ik u vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid jaarlijks ter kennisname brengen.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. C. Huizinga-Heringa


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven