30 015 Bodembeleid

Nr. 124 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 juli 2024

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (IenW) heeft op 12 juni jl. verzocht om een reactie te mogen ontvangen over de betekenis van twee arresten van het Gerechtshof in Den Haag in een civielrechtelijke zaak tussen BNNVARA en een geïnterviewde deskundige, en het bedrijf Bontrup/GIB.1 Op 20 juni is door de commissie IenW eveneens verzocht om een reactie op het schrijven van het Burgercollectief de Dreumelse Waard over de betekenis van deze arresten.

Hierbij reageer ik op beide verzoeken. Ik merk hierbij op dat de Staat geen partij is in deze civielrechtelijke procedure. Omdat er bovendien de mogelijkheid bestaat van cassatie bij de Hoge Raad, past bij het geven van een inhoudelijke reactie op de arresten van het Gerechtshof terughoudendheid. Wel kan vanuit de verantwoordelijkheid voor de bodemregelgeving ingaan worden op de inhoud van die regelgeving.

De arresten van het Gerechtshof en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak

De arresten van het Gerechtshof gaan over uitlatingen van Zembla over het bedrijf GIB en het product granuliet. Het Gerechtshof maakt bij het oordeel over de vraag of deze uitlatingen onrechtmatig zijn een afweging tussen twee grondrechten: de vrijheid van meningsuiting (persvrijheid) en het recht op bescherming van reputatie.

Het Gerechtshof oordeelt dat de persvrijheid in dit geval zwaarder weegt dan het recht op de bescherming van de reputatie van GIB. Volgens het Gerechtshof is het van belang dat de uitlatingen van Zembla bijdragen aan een publiek debat over een zaak van algemeen belang en dat de pers een belangrijke maatschappelijke functie heeft, met name als publieke waakhond.

De passages van het Gerechtshof over granuliet moeten in bovenstaande context worden gelezen. De arresten van het Gerechtshof gaan dus niet als zodanig over de vraag of het toepassen van granuliet als grond in overeenstemming is met het Besluit Bodemkwaliteit (nu het Besluit activiteiten leefomgeving). Hierover heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hoogste bestuursrechter eerder uitspraak gedaan op 13 oktober 2021.2 In deze uitspraak oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak dat het toepassen van granuliet als grond in overeenstemming is met het Besluit bodemkwaliteit (hierna: Bbk) en dat een handhavingsverzoek van de gemeente West Maas en Waal gericht aan de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat daarom terecht is afgewezen. De arresten van het Gerechtshof doen hier op geen enkele wijze aan af.

Toch heeft het Gerechtshof wel een oordeel gegeven over de vraag of granuliet grond is in de zin van het Bbk en de Regeling bodemkwaliteit (hierna: Rbk). Tussen het oordeel hierover van het Gerechtshof en de Afdeling bestuursrechtspraak lijkt licht te zitten. Het Gerechtshof oordeelt immers dat het «door Zembla aangevoerde argument voor het standpunt dat granuliet geen grond is voldoende steun heeft in de feiten. Vaststaat immers dat polyacrylamide een bodemvreemde stof is die tijdens het produceren van granuliet wordt toegevoegd en daarin aanwezig blijft, en uit de toelichting bij het Bbk en uit de Rbk blijkt voldoende duidelijk dat voor grond een bijmengverbod geldt, wat tot gevolg heeft dat granuliet geen grond kan zijn.» Het Gerechtshof overweegt tevens dat de Afdeling bestuursrechtspraak weliswaar heeft geconstateerd dat een flocculant is toegevoegd en dat dit «geen probleem is omdat de hoeveelheid toegevoegd flocculant ver onder de grens ligt van ten hoogste 20 gewichtsprocenten bodemvreemd materiaal», maar dat «nergens uit blijkt» dat de Afdeling bestuursrechtspraak «(inhoudelijk) naar het bijmengverbod heeft gekeken».

Bijmengverbod

Het verschil tussen de twee gerechtelijke uitspraken ten aanzien van de kwalificatie van granuliet lijkt dus betrekking te hebben op de vraag of er sprake is van een »bijmengverbod» en of het toevoegen van flocculant daarmee in strijd zou zijn. Dat is niet het geval. In het Bbk is geregeld dat onder grond of baggerspecie mede moet worden verstaan «grond of baggerspecie die is vermengd met ten hoogste 20 gewichtsprocenten bodemvreemd materiaal». In de nota van toelichting van het Bbk is aangegeven dat deze bepaling «nadrukkelijk niet gaat om het bijmengen van bodemvreemd materiaal in grond of baggerspecie» (Staatsblad 2007, 469).

In de toelichting bij het huidige Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal) is een soortgelijke zinsnede opgenomen (Staatsblad 2021, 98, Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet). Deze zinsnede is echter niet bedoeld om aan te geven dat het gebruik van flocculant niet zou zijn toegestaan. Een dergelijk verbod vloeit ook niet voort uit de bepaling over bodemvreemd materiaal in het Bbk of het Bal zelf.

Ter toelichting daarop het volgende: de bepaling over bodemvreemd materiaal ziet alleen op materiaal dat al aanwezig is voordat grond wordt afgegraven of bewerkt. Hierbij wordt voor steenachtig materiaal (bijv. scherven van bakstenen) en hout een grens van 20% aangehouden. Voor ander bodemvreemd materiaal, zoals plastic en piepschuim, geldt dat dit alleen nog sporadisch mag voorkomen. De achtergrond van deze bepaling over bodemvreemd materiaal is het beleidsmatige uitgangspunt dat een partij grond die wordt afgegraven of bewerkt in de praktijk nooit voor de volle 100% schoon kan zijn, terwijl dat voor de toepassing ervan niet milieubezwaarlijk hoeft te zijn.

Hieruit volgt echter geenszins dat het verboden is om een flocculant te gebruiken. Het gebruik van flocculant betreft namelijk niet het onnodig achteraf bijmengen van afvalmateriaal (dat is inderdaad niet toegestaan), maar is functioneel nodig om de kleinste fracties in het productieproces te scheiden van water. Met andere woorden: het gebruik van flocculant is juist nodig om het product granuliet geschikt te maken om als grond te kunnen worden toegepast. Dit is ook in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak bevestigd, mede op basis van een onafhankelijk deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (STAB).

Mede op basis van dit deskundigenbericht is met deze uitspraak tevens vast komen te staan dat het zeer onwaarschijnlijk is dat relevante effecten voor mens en milieu als gevolg van het toegepaste granuliet met flocculant zullen optreden.

Conclusie

De arresten van het Gerechtshof hebben voor de kwalificatie van granuliet als grond dus geen consequenties. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak en de geldende wet- en regelgeving blijven leidend voor de conclusie dat granuliet als grond kan worden toegepast. Het standpunt blijft daarmee ongewijzigd.

Tot slot

Het Burgercollectief de Dreumelse Waard vraagt in haar schrijven ook aandacht voor een onafhankelijke evaluatie van de milieuhygiënische risico's van granuliet op lange termijn.

Hoewel met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak op basis van alle onderzoeken is komen vast te staan dat de kans op schadelijke hoeveelheden acylamide uiterst klein is en tot op heden in de praktijk ook niet is aangetoond, heeft mijn voorganger in mei 2023 toegezegd om te monitoren of er acrylamide in diepe plassen is te vinden.3 Dit betekent dat er over langere tijd wordt gemeten in verschillende diepe plassen, waar grond of bagger dat is ontwaterd met flocculanten is toegepast. Hierover wordt de Kamer eind 2024 nader geïnformeerd. Het doel van deze monitoring is om de zorgen die er bij omwonenden zijn over de langetermijnrisico’s van mogelijke vorming van acrylamide vanuit flocculanten, zo veel mogelijk weg te nemen. Mochten de resultaten van die monitoring daartoe aanleiding geven, dan zal uiteraard worden bezien of er maatregelen nodig zijn.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, C.A. Jansen


X Noot
1

De arresten zijn op rechtspraak.nl gepubliceerd onder de nummers ECLI:NL:GHDHA:2024:810 en ECLI:NL:GHDHA:2024:811.

X Noot
2

De uitspraak is op rechtspraak.nl gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:RVS:2021:2282.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2022–2023, 30 015, nr. 114.

Naar boven