29 826 Industriebeleid

Nr. 151 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 november 2022

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 8 juli 2022 over de zomerbrief Maatwerk (Kamerstuk 29 826, nr. 148).

De vragen en opmerkingen zijn op 30 september 2022 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 8 november 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder

De adjunct-griffier van de commissie, Van Dijke

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige stuk. Deze leden zijn blij dat de Minister hard werkt aan het verder uitwerken van de maatwerkafspraken. Zij vinden het belangrijk dat de industrie in Nederland verduurzaamt. Hiermee brengen we onze ambitieuze klimaatdoelen dichterbij en versterken we het verdienvermogen van Nederland. De maatwerkafspraken leveren een belangrijke bijdrage aan het versnellen van de verduurzaming van de Nederlandse industrie. Bovendien kunnen de maatwerkafspraken tevens ook de verduurzaming van andere sectoren versnellen. Volgens de leden van de VVD-fractie reden temeer om de maatwerkafspraken zo snel als mogelijk af te ronden. Over de snelheid en het opstellen van de maatwerkafspraken hebben deze leden nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie onderstrepen dat de uitwerking van de twintig maatwerkafspraken met de grootste uitstoters het belangrijkste nieuwe instrument zal zijn om onze industrie te verduurzamen. Eerder was het voorstel om eind twintig23 alle Joint Letters of Intent af te hebben. De leden van de VVD-fractie hebben destijds al aangegeven dat dit veel te laat is. Deelt de Minister deze opvatting?

Deze opvatting deel ik niet. Het kost tijd om zowel vanuit de overheid als het bedrijf te komen tot heldere uitwerking van afspraken, zodat deze afspraken ook daadwerkelijk concreet en uitvoerbaar zijn. Dat betekent niet dat we ondertussen niets doen met deze bedrijven. De afspraken die we maken met bedrijven worden stapsgewijs steeds concreter. Voor de zomer heb ik een Expression of Principles met Tata getekend, eind dit jaar verwacht ik met vier à vijf andere bedrijven een dergelijk overeenkomst te tekenen. Ondertussen proberen we vanuit de overheid uiteraard bestaande knelpunten voor verduurzaming van deze bedrijven op te lossen.

Het kost daarnaast ook tijd om uit te werken wat binnen maatwerk valt en wat onderdeel is van regulier onderhoud en procesverbetering bij een bedrijf, alsook wat valt onder de uitvoering van lopend beleid.

Nadat de Joint Letters of Intent zijn afgerond, moeten de afspraken nog worden beoordeeld en uitgewerkt. Deelt de Minister de inschatting dat er met deze tijdslijn op zijn vroegst in twintig25 zal worden gestart met de uitvoering van de afspraken? De brief van de Minister gaat niet in op dit onderdeel van het tijdspad. Kan de Minister daarom in haar beantwoording dit onderdeel van het tijdspad toelichten en daarbij aangegeven wanneer zij verwacht dat de afspraken uiteindelijk in werking zullen treden? Kan de Minister tevens een appreciatie van het tijdspad geven, daarbij in het achterhoofd houdend dat dit het belangrijkste en meest impactvolle instrument is om onze industrie te verduurzamen?

Het tijdpad van de maatwerkaanpak verschilt sterk per bedrijf en daarmee ook de planning van de inwerkingtreding van de uiteindelijke maatwerkafspraken. Sommige bedrijven zijn ambitieus en willen dit jaar een Expression of Principles tekenen en in de loop van volgend jaar een Joint Letter of Intent. De uitvoering kan vervolgens na advies door een externe commissie in gang worden gezet. Er zijn ook bedrijven die aangeven nog tijd nodig te hebben om hun eigen strategie en roadmaps te bepalen. De lopende maatwerkgesprekken over het projectportfolio van de bedrijven en de mogelijkheden voor versnelling of vergroting van de verwachte CO2-reductie leveren echter nu al punten op van meer generieke aard waar ik mee aan de slag ga om al veel eerder impact te hebben dan uitsluitend via de uiteindelijke maatwerkafspraken.

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de Minister zo pragmatisch mogelijk te werk moet gaan wat betreft de maatwerkafspraken. Hierbij zien deze leden dat de maatwerkafspraken mogelijk sneller in werking kunnen treden als eerst de afspraken rondom CO2-uitstoot worden uitgewerkt. Deelt de Minister deze mening? Is de Minister bereid om eerst de afspraken rondom CO2-uitstoot uit te werken en daarna aan de slag te gaan met de andere afspraken?

De inzet van de maatwerkaanpak is om per bedrijf een samenhangende set afspraken te maken over een extra stap in de verduurzaming, waarbij er een balans moet zijn tussen de extra stap die het bedrijf wil zetten en de bijdrage die de overheid kan leveren. De focus van de maatwerkafspraken en daarmee van de projecten ligt op de CO2-reductie en het tijdig realiseren van de beoogde reductie. In de uitwerking van de afspraken is de planning en procesvoering cruciaal en daarom zal ik er op toezien dat er geen onnodige vertraging plaatsvindt.

De leden van de VVD-fractie willen dat alle industrie in Nederland de kans krijgt om te verduurzamen. Hiervoor zijn de stok en de wortel nodig. Het is de taak van de overheid om ervoor te zorgen dat alle randvoorwaarden voor verduurzaming tijdig aanwezig zijn. Andersom mag van het bedrijfsleven worden verwacht dat zij ambitieus en hard te werk gaan om te verduurzamen. De leden van de VVD-fractie vinden de stok in de vorm van een marginale CO2-heffing passend. Hoe apprecieert de Minister dit? De leden van de VVD-fractie willen daarbij voorstellen gebruik te maken van een hardheidsclausule. Als de overheid haar deel van de afspraken nakomt, maar de bedrijven doen dit niet, dan zal de heffing in werking treden. Maar als de overheid haar deel van de afspraken niet nakomt, waardoor het voor de bedrijven ook niet mogelijk is om hun deel uit te voeren, zal de heffing niet in werking treden. Kan de Minister zich vinden in dit voorstel? Kan de Minister haar antwoord toelichten? Welke andere instrumenten kan de Minister daarnaast gebruiken om de wederkerigheid te borgen?

Het is aan de overheid en industrie om gezamenlijk de klimaatambities te realiseren. Hierbij is er ook oog voor de knelpunten in de industrie. Het kabinet onderschrijft het belang van de marginale CO2-heffing. Het kabinet vindt dat de CO2-heffing voldoende waarborgen biedt om tot een goede balans tussen subsidiërende maatregelen (de wortel) en beprijzing (de stok) te komen. De CO2-heffing is vormgegeven als een heffing met een afnemende vrijgestelde voet. Een deel van de uitstoot wordt vrijgesteld; alleen de emissies die met het oog op de industriële reductiedoelstelling gereduceerd moeten worden, zullen worden belast. De vrijgestelde emissies zullen worden afgebouwd tot in het jaar 2030 alleen dat deel is vrijgesteld dat correspondeert met de reductiedoelstelling.

De maatwerkafspraken zijn gericht op het eerder of extra realiseren van CO2-reductie ten opzichte van de reductieopgave die de betreffende bedrijven al voor 2030 hebben en die met de verhoogde CO2-heffing wordt geborgd. De overheid faciliteert de bedrijven daarbij met diverse instrumenten zoals de SDE++, de VEKI-regeling en de DEI+. Maatwerk is daarmee dus aanvullend. De maatwerkaanpak richt zich daarnaast ook bedrijven die in 2030 de CO2-heffing niet kunnen voorblijven maar die wel substantiële stappen nemen voor verduurzaming na 2030. De wederkerigheid van afspraken zal vooral betrekking hebben op het bieden van de benodigde randvoorwaarden om tijdig projecten te realiseren die een extra bijdrage leveren aan de verduurzaming.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de medeoverheden betrokken zijn bij de voorbereiding en uitwerking van de maatwerkafspraken. Kan de Minister deze betrokkenheid verder verduidelijken? Om welke medeoverheden gaat het precies? Zijn ook de omgevingsdiensten betrokken? Kan er vertraging in het proces optreden door de betrokkenheid van medeoverheden?

In de verschillende regio’s waar maatwerkbedrijven zich bevinden worden ook de provincies en omgevingsdiensten betrokken bij de afspraken. Waar wenselijk sluiten ook gemeenten aan. De medeoverheden worden al vroeg in het proces betrokken zodat zij direct meedraaien in het proces. Ik zie de betrokkenheid van medeoverheden daarom niet als vertragende factor, maar juist als borging voor regionaal draagvlak.

De leden van de VVD-fractie lezen dat het Rijk zich inspant om, in samenwerking met de medeoverheden en netbeheerders, de projecten in het kader van het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) op tijd te realiseren. Kan de Minister aangeven of er al wordt gewerkt aan een versnelling om te voorkomen dat het proces van de maatwerkafspraken niet wordt vertraagd?

Het proces van de maatwerkafspraken kent een duidelijke planning, waarbij de eerste Joint Letters of Intent in 2023 getekend moeten zijn. Veel van de industrieprojecten die deel kunnen uitmaken van de maatwerkafspraken zijn afhankelijk van de tijdige realisatie van infrastructuur, waar het MIEK op stuurt. MIEK-projecten kunnen daarmee voorwaardelijk zijn aan de maatwerkafspraken. De maatwerkafspraken kunnen op hun beurt leiden tot meer zekerheid over de industrieprojecten waarvoor de infrastructuur nodig is, waardoor de versnelde aanleg mogelijk beter onderbouwd en gerealiseerd kan worden.

De leden van de VVD-fractie lezen dat het niet is uitgesloten dat in een latere fase de maatwerkaanpak ook op andere bedrijven kan worden toegepast. Kan de Minister aangeven om welke hoeveelheid bedrijven dit eventueel kan gaan? Worden hiermee ook bedrijven in de keten van de top twintig grootste industriële uitstoters bedoeld? Op welke termijn zullen ook andere bedrijven worden ondersteund om hun verduurzamingsopgave te realiseren?

De maatwerkaanpak kent een afgebakende doelgroep en daar zal voorlopig alle tijd en aandacht op gericht zijn. Het kan echter zo zijn dat zich een bedrijf aandient dat een grote extra CO2-reductie kan realiseren maar die extra hulp nodig heeft naast de beschikbare instrumenten, dan kijken we daar welwillend naar. Andere bedrijven worden momenteel al ondersteund in hun verduurzamingsopgave via de accounthouders van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Zij spreken projectplannen door, adviseren over steunmaatregelen die de overheid ter beschikking heeft, inventariseren knelpunten en helpen die op te lossen. Met deze bedrijven worden echter geen maatwerkafspraken gemaakt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief. Deze leden markeren de cruciale rol die deze grootste uitstoters en tevens energie-intensieve bedrijven spelen in het behalen van de klimaatdoelen en het stoppen met het gebruik van fossiele brand- en grondstoffen. Zij wijzen daarbij op de oproep van het College van Rijksadviseurs, waarin de regering wordt opgeroepen om te komen met een nieuwe economische hoofdinfrastructuur waarbinnen nagedacht moet worden over de rol van deze bedrijven. Voorts constateren zij dat besluitvorming over het voortbestaan, de locatie en de energievraag van deze bedrijven een randvoorwaarde is voor de grote investeringen die Nederland moet doen in de toekomstige energie-infrastructuur. Het voorgaande in overweging nemend zijn deze leden bijzonder kritisch over de snelheid en ambitie van de Minister op dit dossier. Zij hebben dan ook verschillende vragen.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de energiecrisis aantoont dat in de hoeveelheid energie-intensieve industrie in Nederland niet toekomstbestendig is. In Nederland is ruimte schaars en de druk op natuur en milieu hoog. Nederland kent vanwege historisch-economische redenen (toegang tot goedkoop gas als gevolg van het Groningenveld) een disproportioneel hoog aantal energie-intensieve industriële bedrijven. Gezien de verantwoordelijkheid van Nederland om de uitstoot van CO2 terug te dringen en zo de klimaatdoelen te halen is de vraag of dit houdbaar is. De energiecrisis versnelt de roep om een antwoord op deze vraag en vraagt om visie op de toekomst van de energie-intensieve industrie in Nederland. Deze visie zou ook oog moeten hebben voor de afhankelijkheid van de Nederlandse economie van buitenlandse fossiele grondstoffen. De leden van de D66-fractie vragen de Minister uitgebreid te reflecteren op deze opvatting.

Uitgangspunt van het Nederlandse groene industriebeleid is dat het kabinet ernaar streeft CO2-reductie zoveel mogelijk te laten plaatsvinden door verduurzaming van de industrie in Nederland, in plaats van productie naar het buitenland te verplaatsen. De vraag naar de producten van de energie-intensieve industrie blijft immers of neemt zelfs toe. Dit is ook van belang voor strategische autonomie, we willen voor belangrijke producten niet volledig afhankelijk worden van het buitenland. Wel moet het duurzaam: klimaatneutraal en circulair en onafhankelijk van fossiele brandstoffen en grondstoffen. Bedrijven die deze transitie niet kunnen of willen maken, zullen verdwijnen als gevolg van het marktproces en binnen de kaders van onder meer het Emission Trade System (ETS) en de CO2-heffing.

Voor de kortetermijnproblemen als gevolg van extreem hoge gasprijzen werkt het kabinet op EU-niveau aan maatregelen die de prijs op de gasmarkt verder kunnen verlagen, zoals gezamenlijke inkoop. Op dit moment onderzoek ik daarnaast wat de impact van de gestegen energieprijzen is voor energie-intensieve bedrijven en voor de gehele Nederlandse economie. Tevens onderzoek ik hoe het kabinet hierop kan acteren. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfslevenbeleid van 19 oktober jl. (Kamerstuk 32 637, nr. 512) zal ik uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren voor het einde van het jaar.

Het kabinet ondersteunt bedrijven die de transitie naar een klimaatneutrale bedrijfsvoering willen maken met o.a. infrastructuur en omvangrijke subsidies. De EU werkt daarnaast aan bescherming van het internationaal gelijk speelveld voor weglekgevoelige bedrijfstakken door middel van de koolstofgrenscorrectie (carbon border adjustment mechanism).

Het voortbestaan van de energie-intensieve industrie in Nederland is afhankelijk van de capaciteit van deze industrie om tijdig de uitstoot van CO2 terug te dringen en tegelijk concurrerend te blijven ten opzichte van de rest van de wereld. De energievraag van de industrie ziet het kabinet niet als limiterend, hoewel het aanbod van groene energiedragers de komende decennia wereldwijd nog schaars zal zijn. Op lange termijn verwacht het kabinet dat er voldoende groene energiedragers vanaf windparken op zee en geïmporteerde groene energiedragers beschikbaar zijn om aan de Nederlandse energievraag te voldoen.1 Het kabinet kijkt daarbij onder meer naar de toekomstscenario’s van TNO2. TNO concludeert: «Nederland is in staat om in grote mate zelf te voorzien in de toekomstige energievraag met hernieuwbare energiebronnen. Wind- en zonne-energie zijn de belangrijkste bronnen en afhankelijk van de groei van de energievraag zal kernenergie deel kunnen uitmaken van de energiemix. Wel blijft Nederland voor fossiele brandstoffen van importen afhankelijk in de periode waarin het Nederlandse energiesysteem nog niet volledig is verduurzaamd. Er is ook een energiesysteem mogelijk waarin fossiele brandstoffen in 2050 een rol blijven spelen, en dat toch aan de Europese broeikasgasreductiedoelen voldoet.»

Op lange termijn is veel onzeker. Energie-intensieve bedrijven zullen ook zelf gaan heroverwegen waar een installatie het best kan worden geplaatst. Deze keuze hangt af van vele factoren, waaronder de lokale energieprijzen ten opzichte van de rest van de wereld. Om een inschatting te maken van de concurrentiepositie van deze sector na de transitie naar CO2-neutraliteit heb ik bureau Ecorys dit jaar een onderzoek laten doen naar de concurrentiepositie van de sector nadat de transitie is voltooid3. De uitkomst van dit onderzoek is dat de productiekosten van duurzame energie in 2050 ongeveer op gelijke hoogte zullen zijn als ten opzichte van landen met veel industrie zoals het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, India, de Verenigde Staten en China. Er is wat betreft dit aspect geen verslechtering van de concurrentiepositie ten opzichte van deze landen te verwachten. In landen tussen de Kreeftkeerkring en Steenbokskeerkring zijn de productiekosten in de toekomst waarschijnlijk wel lager door een grotere opbrengst van zonne-energie. Ten opzichte van deze landen is de concurrentiepositie van Nederland dus slechter als het gaat om energiekosten, maar dat is nu ook al zo. Er zijn vermoedelijk andere factoren die de keuze voor een vestigingsplaats bepalen die voorkomen dat bedrijven daarnaar toe trekken. Ecorys geeft ook aan dat import van groene waterstof de energiekosten kan verlagen, mits dit per pijpleiding (vanuit Zuid-Europa) gebeurt.

Deze conclusie neemt echter niet weg dat er nog veel onbekende factoren zijn die de vestigingskeuze van bedrijven voor duurzame installaties anders kan uitpakken. Veel bedrijven staan nu voor de afweging om (opnieuw) in Nederland te investeren of elders. Nederland heeft belangrijke voordelen met de ligging aan zee en integratiemogelijkheden binnen bestaande industrieclusters, maar men vraagt om zekerheid over vergunningen, infrastructuur, subsidies (voor technieken met een onrendabele top) en een stabiel overheidsbeleid. Het is van belang dat Nederland de zekerheid snel geeft, zeker nu andere landen steeds vaker ruime subsidies voor duurzame productie bieden.

De leden van de D66-fractie constateren dat de energiecrisis nu en de komende jaren waarschijnlijk grote problemen met zich meebrengt voor de industrie in termen van rentabiliteit en beschikbaarheid van grondstoffen. Hoeveel van de bedrijven waarmee gesproken wordt over de maatwerkafspraken hebben hun productie al verminderd als gevolg van energiebesparende afspraken met de overheid of omdat productie niet langer rendabel is?

Er zijn geen afspraken voor productievermindering gemaakt met maatwerkbedrijven. Uit een rondgang die we gedaan hebben langs gasintensieve bedrijven blijkt dat ongeveer 40% van de top-20 uitstoters in Nederland de productie heeft beperkt als gevolg van de hoge energieprijzen.

Betreffende die bedrijven waar dit reeds het geval is, zoals bijvoorbeeld Aldel in Groningen of Nyrstar in Noord-Brabant vragen de leden van de D66-fractie of de Minister dit een houdbare situatie vindt en voor hoe lang. Verwacht zij dat deze bedrijven steun van de overheid nodig hebben? Is de Minister daar dan toe bereid?

Op dit moment onderzoek ik wat de impact van de gestegen energieprijzen is voor energie-intensieve industriële bedrijven en voor de gehele Nederlandse economie. Tevens onderzoek ik hoe het kabinet hierop kan acteren. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Bedrijfslevenbeleid van 19 oktober jl. zal ik uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren voor het einde van het jaar.

Deelt de Minister de opvatting van de leden van de D66-fractie dat dergelijke steun in eerste instantie gefinancierd kan worden uit reserves van de bedrijven zelf en daarna, en onder strenge voorwaarden rond verduurzaming, uit de financiële middelen van de maatwerkafspraken?

Op dit moment is het nog niet duidelijk of het nodig en wenselijk is om energie-intensieve industriële bedrijven die in de problemen komen ten gevolge van de hoge energieprijzen, te ondersteunen en of er middelen nodig zijn daarvoor. Zoals hierboven aangegeven doe ik daar op dit moment onderzoek naar. Financiële middelen voor de maatwerkafspraken zijn bedoeld voor de verduurzaming van maatwerkbedrijven en moeten daar ook voor aangewend worden om zeker te stellen dat de verduurzamingsdoelstellingen van het kabinet worden behaald.

In hoeverre verwacht zij dat de aanstaande boycot van de Europese Unie op Russische olie hier een versterkende rol in gaat spelen?

De aardolie- en olieproducten-boycot kunnen ervoor zorgen dat raffinaderijmarges tijdelijk omhoog zullen gaan, doordat er een krapte ontstaat aan raffinagecapaciteit in Europa voor met name de productie van diesel. De raffinagesector zal dus naar verwachting profiteren van de olieboycot en olieproductenboycot. Hogere prijzen voor aardolieproducten zullen in veel sectoren leiden tot hogere transportkosten en hogere fossiele grondstofkosten. Dit zal een impact hebben op een groot deel van de maatwerkbedrijven. Deze impact is afhankelijk van de mate waarin deze kostenstijging zich ook voordoet in andere delen van de wereld. Als dit het geval is, kan een groot deel van de kosten worden doorbelast naar afnemers.

De leden van de D66-fractie lezen dat de meeste bedrijven voor 2030 nog een zogenaamd turnaround-moment hebben. Om hoeveel bedrijven gaat het hier? Voor hoeveel van de beoogde bedrijven waarmee de overheid maatwerkafspraken beoogt te maken is dit niet geval? Wat betekent dit volgens de Minister voor het behalen van de 60 procent CO2-reductie in 2030?

In de komende jaren moeten de meeste bedrijven de belangrijkste investeringsbeslissingen nemen om hun reductiedoelen in 2030 te behalen. De timing van de turnarounds en onderhoudsstops is vervolgens belangrijk voor de daadwerkelijke uitvoering van de projecten. Het is echter niet aan mij om hierover informatie te delen. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor het realiseren van hun reductiedoelen. De mix van instrumenten, inclusief de maatwerkaanpak, moet het mede mogelijk maken de gestelde doelen te behalen.

Brengt de Minister in kaart welke nieuwe (buitenlandse) afhankelijkheden ontstaan als gevolg van de transitie van deze bedrijven naar bijvoorbeeld kritieke mineralen en andere schaarse grondstoffen?

Einde van dit jaar brengt het kabinet een grondstoffenstrategie uit. Hierin komt ook de leveringszekerheid van kritieke mineralen en andere schaarse grondstoffen in relatie tot de energietransitie aan bod.

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat de Europese Commissie goedkeuring heeft verleend aan de subsidieregeling Indirecte kostencompensatie ETS (IKC-ETS). Is de Minister voornemens dit instrument in 2023 in te zetten? Heeft zij hiervoor ruimte op haar begroting? Hoeveel van de twintig bedrijven waarmee de Minister in gesprek is in het kader van de maatwerkafspraken staan op de lijst van 62 bedrijven die in aanmerking komen voor deze subsidieregeling?

Het kabinet heeft op dit moment geen middelen beschikbaar gesteld voor compensatie van indirecte emissiekosten gemaakt in 2022 en daarna, zoals onlangs aangegeven via de beantwoording van de Kamervragen die gesteld waren door de leden Kröger (GroenLinks) en Thijssen (Partij van de Arbeid) (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 49). Ik laat daarom beantwoording van de overige vragen hier achterwege.

Kan de Minister ingaan op welke Europese lidstaten gebruik maken van de regeling, waarmee wordt gedoeld op het beschikbaar stellen van financiële middelen?

Uit de staatssteundatabase van de EC blijkt dat de volgende landen gebruik maken van de mogelijkheid tot het bieden van indirecte kostencompensatie in de context van het Europese emissiehandelssysteem voor de volledige vierde ETS-handelsperiode (2021–2030): Duitsland, Italië, Luxemburg, Roemenië, Spanje en Tsjechië. Net als Nederland heeft Finland goedkeuring gekregen voor een kortere periode: 2021–2025. Mij is voorts bekend dat België en Frankrijk nog werken aan hun invulling van hun IKC-regeling, waaraan de EC vooralsnog geen goedkeuring heeft verleend.

De leden van de D66-fractie vragen de Minister verder uit te wijden over randvoorwaardelijke criteria, zoals de beschreven CO2-reductie in de keten, die zij voornemens is te stellen. Werkt zij bijvoorbeeld aan een afwegingskader voor (verplichte) voorwaarden rond circulariteit en een afbouwpad voor het gebruik van fossiele brandstoffen? Is zij, in die gevallen waar een industrie over moet gaan op elektrische bedrijfsprocessen, bereid om afspraken op te nemen over flexibele productieprocessen (produceren op momenten dat er veel groene stroom wordt opgewekt) om zo bij te dragen aan optimalisatie van het elektriciteitsnet?

In het regeerakkoord is opgenomen dat reductie van broeikasgassen en circulaire productie hand in hand gaan. Afspraken over de randvoorwaardelijke criteria zullen het resultaat moeten zijn van de onderhandelingen met bedrijven.

In de afspraken streef ik, conform het Rijksbrede programma Nederland Circulair in 2050, naar het stapsgewijs toewerken naar een circulair productieproces in 2050 met als tussendoel in 2030 50% minder gebruik van primaire abiotische grondstoffen om de impact op klimaatverandering, biodiversiteitsverlies, vervuiling en leveringsrisico’s te reduceren.

Het aanleggen van elektriciteitsinfra is voorlopig een bottleneck in de transitie. Het is daarom zaak om het net zo efficiënt mogelijk te gebruiken, ook de delen die al dan niet via MIEK-projecten versneld aangelegd worden. Binnen de CES-uitvraag is flexibiliteit ook een onderwerp. We onderzoeken in hoeverre vraagflexibiliteit geëist kan worden bij de versnelde realisatie van netverzwaring of uitbreiding en/of de aansluiting van individuele bedrijven. We bekijken ook of dit onderdeel van maatwerkafspraken kan zijn. Dit geldt ook voor aanlanding van wind na 2030, die gepaard zal moeten gaan met flexibele vraag nabij de aanlanding.

De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister wijst op de noodzaak van wederkerigheid en de noodzakelijke acties van (mede-)overheden. Zij noemt in dit kader bijvoorbeeld infrastructuur en energieaanbod. In de brief schrijft de Minister dat het aanbod van bijvoorbeeld elektriciteit en de energie-infrastructuur verzekerd moet zijn. Deze leden constateren echter dat onder meer de netbeheerders in Nederland in afwachting zijn van besluitvorming rond de grote industriële clusters in Nederland voor het aanleggen voor van deze infrastructuur. Hoe gaat de Minister deze kip-eidiscussie oplossen?

We kunnen niet met zekerheid zeggen wat de exacte energievraag in de toekomst is, maar we moeten nu infrastructuur aanleggen zodat we op tijd zijn om de transitie te accommoderen. Bovendien heeft de industrie zekerheid nodig over de realisatie van die infrastructuur om de verdere besluitvorming omtrent haar verduurzamingsprojecten te kunnen doorlopen en tot de uiteindelijke realisatie over te gaan. Via de Cluster Energie Strategieën (CES) en het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat probeer ik het kip-ei-probleem tussen de industrie en infrastructuur te doorbreken. De CES-en geven een beeld van de toekomstige energievraag en de daarvoor benodigde infrastructuur, maar dat beeld is omgeven met onzekerheden. De regietaak van de overheid heeft tot doel om deze onzekerheden te minimaliseren de resterende onzekerheid te overbruggen zodat netbeheerders en industrie tot investeringen over kunnen gaan.

Het knelpunt is vooral de beperkte uitvoeringscapaciteit van de netbeheerders versus de veel grotere vraag naar aanvullende transportcapaciteit. Netbeheerders investeren fors in het versterken van het elektriciteitsnet de komende jaren. Deze investeringen zijn voor een deel ook gericht op het versterken van de infrastructuur voor de industrie. Helaas kunnen netbeheerders de explosieve vraag naar transportcapaciteit niet bijbenen. Via het Programma Infrastructuur Duurzame Industrie (PIDI) werken partijen samen om waar mogelijk projecten te versnellen, zodat gewenste realisatiedata van de industrie overeen komen met de inbedrijfnamedata (IBN) van TenneT.

Erkent zij dat, zoals de netbeheerders in het rapport «Alles uit de kast» (Bijlage bij Kamerstukken 32 813 en 29 023, nr. 1052) stellen, de CO2-reductiedoelen mogelijk onhaalbaar zijn bij het uitblijven van meer ambitie en snelheid in de onder andere de maatwerkafspraken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat zij doen om dit proces te versnellen?

We zijn ambitieus. Het maken van maatwerkafspraken met de grootste industriële uitstoters is een nieuwe werkwijze voor zowel overheid als de bedrijven. We zijn met elkaar aan het uitzoeken hoe we dit proces zo effectief mogelijk kunnen inrichten. Zoals mijn antwoord op de vorige vraag laat zien is het op elkaar aan laten sluiten van investeringsbeslissingen of besluitvormingsprocessen delicaat en complex. We doen ons best om de vaart erin te houden.

Op wat voor termijn kan de Minister de netbeheerders helderheid geven, al dan niet op het niveau van de Cluster Energie Strategieën (CES), over de benodigde (infrastructurele) energiebehoefte?

Die helderheid is en wordt gegeven middels de CES-en. De netbeheerders geven aan dat dit beeld nog onvoldoende helder is. Tegelijkertijd is dat ook exact het kip-ei-probleem dat de TIKI (Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord Industrie) al heeft vastgesteld in 2020. Het beeld zal steeds een stapje helderder worden, maar we moeten nu – dus onder onzekerheden – investeren om op tijd te zijn met de infrastructuur.

Naast de CES-en zetten we in op de inrichting van Data Safehouses waar individuele bedrijven veilig confidentiële data kunnen delen met netbeheerders en andere partijen. Met deze data krijgen netbeheerders meer duidelijkheid over de precieze invulling van de energievraag in ruimte en tijd, op bedrijfs- en site-niveau.

Kan de Minister ingaan op de mogelijkheden die RepowerEU biedt om vergunningverlening te versnellen?

De Europese Commissie is gekomen met het REPowerEU-plan om duurzame energieprojecten te versnellen. Dit betreft met name de procedures voor de totstandkoming van besluiten voor duurzame energieprojecten. Volgens de voorstellen hoeft voor bepaalde milieuongevoelige gebieden zoals kunstmatige en bebouwde oppervlakken (bijvoorbeeld daken), gebieden die verband houden met de vervoersinfrastructuur, parkeerterreinen, afvalterreinen, industrieterreinen, mijnen, kunstmatige binnenwaterlichamen, meren of reservoirs, en, in voorkomend geval, locaties voor de behandeling van stedelijk afvalwater, alsmede aangetaste grond die niet bruikbaar is voor de landbouw, geen project-MER uitgevoerd te worden als op plan-niveau uit de plan-MER en uit een nadere screening is gebleken dat het niet zeer waarschijnlijk is dat zich aanzienlijke onvoorziene negatieve effecten voor het milieu zullen voordoen. Ook wordt de natuurtoets van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in die gebieden lichter gemaakt door als uitgangspunt te hanteren dat als op plan-niveau mitigerende maatregelen zijn getroffen om schadelijke effecten zoveel mogelijk te voorkomen, er bij de toestemmingverlening op projectniveau in beginsel van uit wordt gegaan dat zich geen significante effecten voor Natura 2000-gebieden voordoen en geen sprake is van opzettelijke overtreding van verboden schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde soorten.

Over het voorstel wordt nog onderhandeld, maar dat er in bepaalde gevallen geen project-MER uitgevoerd hoeft te worden en een verlichting van de natuurtoets draagt bij aan versnelling van de doorlooptijd voor vergunningverlening van dit soort energieprojecten.

Ligt de Minister op schema om de door haar genoemde doelen van 10 tot 15 Expressions of Interest en twee tot vijf concept Joint Letters of Intent voor het einde van dit jaar te behalen?

Uit de gesprekken met de bedrijven blijkt dat er verschillen in tempo zijn om tot Expressions of Interest te kunnen komen. Sommige bedrijven hebben zeer concrete voorstellen beschikbaar, andere bedrijven hebben tijd nodig om met buitenlandse hoofdkantoren af te stemmen en kansrijke voorstellen te identificeren voor meer of snellere reductie. Daarnaast vragen de uitdagende actuele marktomstandigheden veel aandacht van de bedrijven. Ik verwacht eind dit jaar vier à vijf intentieverklaringen in de vorm van een Expression of Principles te tekenen.

De leden van de D66-fractie menen uit de brief van de Minister op te maken dat zij niet actief het gesprek aangaat met de twintig grootste uitstoters, maar hen een open uitnodiging doet om zelf het initiatief te nemen om in gesprek te gaan over maatwerk. Deze leden hebben vraagtekens bij deze aanpak. Zij zijn van mening dat een afwachtende aanpak alleen werkt als er sprake is van normering. Is de Minister bereid om actief het gesprek aan te gaan met deze bedrijven en daarin helder haar verwachtingen en doelen op tafel te leggen?

Met alle bedrijven is actief het gesprek aangegaan over de verwachtingen en doelen van maatwerk. Sommige bedrijven hebben zich daarna gemeld voor verdere gesprekken en andere hebben aangegeven meer tijd nodig te hebben om hun mogelijkheden voor maatwerk in meer detail te kunnen bespreken.

De leden van de D66-fractie vragen ook wanneer de Nationale Investeringsregeling Klimaatprojecten Industrie (NIKI) ter behandeling aan de Kamer wordt aangeboden.

De NIKI betreft een ministeriële regeling en hoeft dus niet voor behandeling naar de Kamer. De streefdatum voor de publicatie en openstelling van de regeling is zomer 2023.

De leden van de D66-fractie lezen over de intensieve gesprekken die het ministerie voert met Tata Steel Nederland (TSN). Deze leden vragen wanneer de Minister verwacht meer helderheid te kunnen geven over de benodigde investeringen en tijdslijnen? Verwacht de Minister inderdaad dat de zogenoemde detailleringsstap nog dit jaar binnenkomt? Welke stappen onderneemt zij indien vertraging optreedt in het proces, wat in essentie betekent dat geen sprake is van CO2-reductie rond 2030?

Op dit moment kan ik u niet meer helderheid geven over de benodigde investeringen en tijdslijnen. Ik verwacht nog steeds, zoals medegedeeld in de Zomerbrief Maatwerk, voor het einde van het jaar een volgende detailleringsstap van Tata Steel Nederland (TSN) te ontvangen. Na ontvangst van deze informatie zullen de plannen, waaronder de investeringen en tijdslijnen, geanalyseerd worden. Zoals toegezegd zal ik u begin volgend jaar weer op de hoogte stellen over de stand van zaken van de maatwerkafspraken, zo ook over de ontwikkelingen op het gebied van een maatwerkafspraak met TSN.

Met het ondertekenen van de Expression of Principles hebben TSN, het Rijk en de provincie Noord-Holland zich uitgesproken zich in te spannen om de verduurzaming van TSN te bespoedigen. Dit houdt onder andere ook in dat de partijen de benodigde werkzaamheden met elkaar afstemmen. Uiteraard ben ik intensief in gesprek met het bedrijf en spreek ik TSN aan op vertragingen, mochten die aan hun kant optreden. Hetzelfde geldt voor de andere partijen. Dit neemt niet weg dat het bedrijf zelf primair verantwoordelijk is voor tijdige verduurzaming. Uiteindelijk is het vooral in het belang van TSN om vaart te maken met de verduurzaming: de oplopende CO2-heffing en ETS-kosten maken hun huidige business model op termijn onrendabel.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief en hebben daarover enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie zien in de maatwerkafspraken een goed instrument om de verduurzaming van de Nederlandse industrie te versnellen en bedrijven waar nodig daarbij te ondersteunen door als overheid onder andere te zorgen voor de benodigde infrastructuur voor het transport van onder andere elektriciteit, waterstof en CO2. Het is voor bedrijven die willen investeren in verduurzaming belangrijk dat er tijdig duidelijkheid is over de beschikbaarheid van deze infrastructuur.

Voor de leden van de CDA-fractie is wederkerigheid een van de belangrijkste voorwaarden voor het maken van maatwerkafspraken. Wanneer de overheid zorgt voor onder andere de benodigde infrastructuur mag van bedrijven een stevig commitment worden verwacht qua verduurzaming. Deze leden zien deze wederkerigheid ook terug in de brief van de Minister, bijvoorbeeld daar waar zij aangeeft dat de mate van inspanning van de overheid mede afhankelijk zal zijn van de inspanning die een bedrijf doet aan onder andere extra CO2-reductie. De leden van de CDA-fractie merken hierbij echter wel op dat er in de tweede bijlage van de brief wel enige onduidelijkheid ontstaat over de wederkerigheid van de afspraken. Zo lezen zij dat bedrijven zich moeten committeren aan een plan met bindende afspraken voor CO2-reductie in zowel scope 1, 2 en 3, terwijl de overheid zich inspant om ervoor te zorgen dat de benodigde infrastructuur tijdig beschikbaar is. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat de consequenties zijn voor een bedrijf waarmee een maatwerkafspraak gemaakt is als zij, doordat de infrastructuur die nodig is om de bindende afspraken waaraan zij zich committeren ondanks de inspanning van de overheid niet tijdig wordt gerealiseerd, de afgesproken CO2-reductie niet halen. In hoeverre en op welke wijze zal een bedrijf in een dergelijke situatie worden afgerekend op het niet halen van de doelen? Kan de Minister tevens aangeven in hoeverre hier daadwerkelijk sprake zal zijn van een wederzijds commitment?

Maatwerkafspraken zijn een aanvulling op de reeds beschikbare instrumenten voor de verduurzaming van de industrie. Doel van de maatwerkafspraken is dat de overheid en het betreffende bedrijf concrete afspraken maken om duurzame investeringen voor meer of extra CO2-reductie in Nederland te laten plaatsvinden en om o.a. de impact op de leefomgeving te verminderen. Per bedrijf worden de doelen en voorwaarden voor deze extra stap vastgelegd en daar zal bij de uitvoering op worden gestuurd. De exacte uitwerking van de wederkerigheid zal de komende tijd nader geconcretiseerd worden.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister stelt dat de financiële ondersteuning voor de maatwerkafspraken zoveel mogelijk zal plaatsvinden via generieke ondersteuningsinstrumenten zoals de Stimulering Duurzame Energietransitie (SDE++), de Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+) en Versnelde Klimaatinvesteringen Industrie (VEKI). De keuze voor maatwerk met generieke instrumenten komt op deze leden als enigszins paradoxaal over. Zij vragen de Minister om toe te lichten hoe deze generieke instrumenten daadwerkelijk ingezet kunnen worden om maatwerk te bieden.

Maatwerk betreft een breder hulpkader dan slechts financiële ondersteuning. Voor financiële ondersteuning geldt dat alles wat middels het generiek instrumentarium kan worden ondersteund, deze route volgt. Deze instrumenten werken goed en hebben reeds staatssteun goedkeuring ontvangen van de EC, waardoor de steunkaders helder zijn en subsidieaanvragen sneller en eenvoudiger behandeld kunnen worden. Deze instrumenten kunnen daarom meteen worden gebruikt door bedrijven. De SDE++ maakt daarbij gebruik van een tendermechanisme, waardoor de meest kostenefficiënte projecten als eerste beschikt worden. Naast de SDE++, DEI en VEKI ontwikkelen we de NIKI om de grote opschalingsprojecten in de industrie te kunnen ondersteunen. Ook dit wordt een generieke regeling. Het maatwerktraject wordt wel gebruikt om deze instrumenten te optimaliseren. In specifieke gevallen dat het generiek instrumentarium niet toereikend is kan een maatwerksubsidie overwogen worden. Dit vergt echter een individuele toetsing aan de staatsteunkaders bij de Europese Commissie.

Tevens merken zij op dat er voor de financiering van de NIKI, het voortzetten van de VEKI en uitbreiding van de DEI+ nog besluitvorming moet plaatsvinden over het budget. Zij vragen de Minister op welke termijn deze besluitvorming plaats zal vinden en waaraan wordt gedacht qua budgetten voor deze regelingen.

Voor 2023 zijn de budgetten gecommuniceerd tijdens Prinsjesdag. Voor de periode erna wordt dit in kaart gebracht bij de uitwerking van het Deelprogramma «Verduurzaming industrie en innovatie MKB» in het Klimaatfonds.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister ernaar streeft om eind dit jaar 10 tot 15 Expressions of Interest op te stellen met bedrijven en 2 tot 5 Joint Letters of Intent. Vervolgens moet een beoordelingsfase, uitwerkingsfase en uitvoeringsfase worden doorlopen. Zij vragen de Minister om ook voor deze fases een tijdpad te schetsen. Wanneer verwacht zij daadwerkelijk tot uitwerking en uitvoering te kunnen komen van de maatwerkafspraken?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar de beantwoording van de tweede vraag en zesde gesteld door de VVD.

Deze leden merken op dat het bij de afspraken over verduurzaming van TSN na een beoordelingsfase van een half jaar (vanaf begin 2023) nog eens een jaar zal duren om tot een concrete maatwerkafspraak te komen. Dan is het inmiddels medio 2024, voordat aan uitvoering kan worden gedacht. Verwacht de Minister dat een dergelijk tijdpad ook voor maatwerkafspraken met andere bedrijven zal gelden? Welke mogelijkheden ziet de Minister om (individuele) maatwerkafspraken te versnellen, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van tijdsgevoelige duurzame investeringsbeslissingen?

Elk industriebedrijf is verschillend. Elk maatwerktraject daarmee ook. De complexiteit is per bedrijf anders en trajecten zijn dus niet goed vergelijkbaar. In de gesprekken tussen EZK en de individuele bedrijven wordt bij het bepalen van de scope van de afspraken zoveel mogelijk aangesloten bij het tijdpad van de investeringsbeslissingen bij de bedrijven.

De leden van de CDA-fractie merken ten slotte op dat de maatwerkafspraken als hoofddoel hebben om te komen tot snelle en substantiële CO2-reductie in de industrie. Naast dit doel worden echter ook een veelheid aan andere beleidsdoelen betrokken in het maatwerk zoals milieu en veiligheidseisen, eisen met betrekking tot goed werkgeverschap en bestuur en energiebesparing. Deze leden onderschrijven deze doelen, maar vragen in hoeverre het meenemen van deze beleidsdoelen in de maatwerkafspraken leidt tot onnodige complexiteit waarmee de daadwerkelijke ondersteuning van verduurzamingsprojecten wordt vertraagd of in gevaar komt. Zij vragen de Minister om hierop te reflecteren en daarbij in te gaan op hoe het traject van het maken van maatwerkafspraken zo snel mogelijk kan leiden tot (het ondersteunen van) concrete projecten.

Maatwerk is de uitgelezen kans om op terreinen die belangrijk zijn voor de maatschappij voortgang te boeken met de industrie. Het zijn koplopers met grote mogelijkheden. Daarom is in het coalitieakkoord opgenomen dat reductie van broeikasgassen en verbetering van de leefomgeving hand in hand gaan. Tegelijkertijd betekent dit niet dat alle mogelijke elementen in elke afspraak terugkomen. Per bedrijf wordt bekeken, in samenwerking met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, welke extra beleidsdoelen relevant en uitvoerbaar zijn.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige brief.

De leden van de SP-fractie constateren dat de Minister heeft gekozen voor maatwerk bij bedrijven in de transitie naar een groene industrie. De leden uiten zich kritisch tegenover de keuze van de Minister om TSN als «voorloper» op de maatwerkaanpak te nemen. Is de Minister het met de leden eens dat TSN onvoldoende heeft verduurzaamd de afgelopen jaren en veel te weinig maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft getoond om als voorbeeld van een maatwerkaanpak te fungeren? Kan de Minister beargumenteren waarom TSN als voorbeeld genomen wordt?

De term voorloper in de Kamerbrief is niet een kwalificatie van de duurzaamheidsprestaties van het bedrijf geweest. Ik heb de term voorloper in de brief gebruikt om aan te geven dat TSN het eerste bedrijf is waarmee ik het maatwerktraject gestart ben. Het bedrijf loopt in dat opzicht voor op andere bedrijven waarmee ik ook maatwerkafspraken aan het maken ben. Bij het maken van deze maatwerkafspraken met TSN is het voor mij belangrijk dat het bedrijf ambitieuze verduurzamingsplannen gaat realiseren om te komen tot een duurzame, schone en toekomstbestendige staalfabriek in IJmuiden. Dit zal een aanzienlijke bijdrage leveren aan de verbetering van het Nederlandse milieu en aan het bereiken van de klimaatdoelstellingen.

De leden van de SP-fractie zien «maatwerk» als te vrijblijvend. Er wordt te weinig urgentie getoond. De recente ontwikkeling van de energieprijs benadrukt alleen al de economische urgentie van deze transitie. In het coalitieakkoord wordt gesproken over bindende maatwerkafspraken. Is de Minister nog steeds van plan om de maatwerkafspraken bindend te laten zijn voor industrie? Op welke manier waarborgt de Minister dat bedrijven de overeengekomen afspraken ook daadwerkelijk nakomen? Zijn er bijvoorbeeld sancties als het niet nagekomen wordt?

De maatwerkaanpak is een extra instrument om met de betreffende bedrijven investeringen in een duurzame industrie mogelijk te maken. Concrete afspraken in het kader van maatwerk worden waar nodig voorzien van passende, bindende voorwaarden voor zowel de overheid als het bedrijf.

De leden van de SP-fractie kijken kritisch naar de wijze waarop de Minister de bedrijven wil helpen bij hun aanspraak op het «generieke instrumentarium», waarmee de verschillende subsidiemogelijkheden worden bedoeld. Indien dit niet op tijd mogelijk blijkt, dan is de Minister in staat om specifieke financiële steun te onderzoeken. Is de Minister het met de leden van de SP-fractie eens dat dit er toe kan leiden dat bedrijven afwachten om zo voor specifieke, meer toegespitste steun in aanmerking te komen? Vindt de Minister niet dat dit een averechts effect heeft op zowel het besteden van publieke middelen (niet kosteneffectief), als ook de snelheid van de transitie? De leden van de SP-fractie vragen een kritische reflectie van de Minister over het toekennen van publieke steunmiddelen aan bedrijven terwijl de winsten geprivatiseerd kunnen worden.

De overheid kijkt kritisch mee met deze bedrijven. Het algemene instrumentarium geeft duidelijkheid aan bedrijven en heeft het vaak de voorkeur boven specifieke steun omdat hier veel extra eisen aan het bedrijf bij kunnen komen kijken en het verkrijgen van staatssteungoedkeuring vaak lang duurt. Daar waar bedrijven gebruik kunnen maken van de generieke middelen zonder aan extra specifieke eisen te moeten voldoen, is de verwachting dat ze voor het algemeen instrumentarium zullen kiezen. Voor verduurzaming is het vaak nodig steun toe te kennen omdat bedrijven vanuit bijvoorbeeld kosten of concurrentieoverwegingen de verduurzamingsslag niet kunnen maken.

De leden van de SP-fractie zien in dat het verduurzamen van de industrie het balanceren is tussen enerzijds de industrie in Nederland houden en anderzijds afdwingen dat zij investeren in het verduurzamen. Dat kan tot hogere kosten kan leiden waardoor zij misschien (internationaal) minder concurrerend zijn. Is de Minister bereid om in meer detail dit afwegingskader met de Kamer te delen? Kan zij hierbij ingaan op de vraag tot hoe ver zij bereid is te gaan om concessies te doen richting de industrie? Kan zij reflecteren op de positie van haar huidige beleid in dit afwegingskader?

Ik ben er van overtuigd dat er in Nederland toekomst is voor een concurrerende duurzame industrie. Graag verwijs ik hiervoor naar mijn recente brief over de verduurzaming van de industrie (Kamerstukken 29 826 en 32 813, nr. 135). In de maatwerkaanpak zullen business cases beoordeeld worden en zal er sprake moeten zijn van een langetermijnperspectief. Zoals ik heb aangegeven zullen Joint Letters of Intent getoetst worden door een externe commissie. Als er financiële steun gegeven zou worden buiten de reguliere regelingen, dan moet deze ondersteuning getoetst worden door de EC. Dit kost tijd. Ik denk niet dat er een prikkel is om bewust te sturen op ondersteuning buiten het reguliere instrumentarium. Voor de gevallen waar toch ondersteuning nodig is buiten het reguliere instrumentarium, werk ik aan een toetsingskader waarover ik uw Kamer begin volgend jaar zal informeren. Daarbij zal ik ook ingaan op de motie van de leden Krögeren en Thijssen (Kamerstuk 29 826, nr. 141) die het kabinet verzoekt van bedrijven die steun krijgen bij het verduurzamingsproces in de maatwerkafspraken als voorwaarde een concreet en onafhankelijk doorgerekend plan te vragen over hoe zij klimaatneutraal worden.

Kan zij hierin ook meenemen in hoeverre de IKC-ETS en de keuze van het kabinet om deze voor de komende jaren te continueren tot een maximum van 835 miljoen euro zich verhoudt tot dit afwegingskader?

Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Kröger (GroenLinks) en Thijssen (Partij van de Arbeid) (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 49) betreft het bedrag van € 835 miljoen een subsidieplafond en niet het daadwerkelijk gereserveerde budget voor deze regeling. Op dit moment zijn er geen middelen beschikbaar voor compensatie van indirecte emissiekosten gemaakt in 2022 en daarna.

Hoe verhoudt maatwerk zich tot het eerlijk verdelen van de publieke middelen en het in stand houden van een eerlijk speelveld voor industrie in Nederland? De leden van de SP-fractie vragen hierbij in het bijzonder aandacht voor het (al dan niet tijdelijk) sluiten van fabrieken met een hoog energiegebruik, zoals Nyrstar en Aldel.

De eerlijke verdeling van publieke middelen en het behouden van een eerlijk speelveld voor de industrie in Nederland zijn ook voor mij van groot belang. Daarom probeer ik zoveel mogelijk projecten via het generieke instrumentarium te ondersteunen en stel ik extra eisen aan bedrijven die maatwerkafspraken willen maken.

De leden van de SP-fractie lezen in de brief dat de Minister bedrijven met een groot energiegebruik wil verplichten om energiebesparende en energieopwekkende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder uit te voeren. Hoe is de Minister van plan om te toetsen of bedrijven zich hieraan houden? Hoe is de Minister van plan om te handhaven? Kan zij bijvoorbeeld ingaan op mogelijke sancties voor bedrijven die zich hier niet aan houden?

Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar de Kamerbrief over de aanscherping van de energiebesparingsplicht die de Minister voor Klimaat en Energie op 4 juli jl. naar uw Kamer heeft gestuurd (Kamerstukken 30 196 en 29 826, nr. 793). In deze brief gaat hij in op de aanscherping van de energiebesparingsplicht, maar zet hij ook uiteen dat grootverbruikers elke vier jaar een onderzoek naar de verduurzaming van het energiegebruik, inclusief isolatiescan en analyse aandrijfsystemen, moeten uitvoeren. Op basis van dit onderzoek stelt het bedrijf een uitvoeringsplan op. Het onderzoek en uitvoeringsplan wordt beoordeeld door de bevoegde omgevingsdienst. In de Kamerbrief wordt ook uiteengezet hoe de Minister voor Klimaat en Energie met extra middelen de kennis en capaciteit van omgevingsdiensten versterkt. In de Leidraad Handhavingsacties en Termijnen (https://www.infomil.nl/onderwerpen/integrale/handhaving/) wordt richting gegeven aan de sancties voor overtredingen. De hoogte van de sancties zijn afhankelijk van de ernst van de overtreding.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen in de Zomerbrief Maatwerk geen beschouwing over welke industrie we in Nederland nodig hebben, zoals welke industrie relatief veel en relatief weinig bijdraagt aan de Nederlandse maatschappij. Het is noodzakelijk eerst te reflecteren over hoe een groene Nederlandse economie in 2050 eruit zou kunnen zien, alvorens alles wordt gedaan om de bestaande industriebedrijven te proberen te verduurzamen. Hoe ziet de Minister dit? Is hierover nagedacht?

Bedrijven moeten laten zien dat ze na verduurzaming toekomstbestendig zijn. Daarbij wordt met elk bedrijf gesproken over circulariteit en reductie van emissies in de keten. Hun klimaatplannen worden getoetst door een onafhankelijke commissie. Langetermijn-winstgevendheid is essentieel voor de toekomstbestendigheid van bedrijven en zal op termijn alleen mogelijk zijn als bedrijven schone productieprocessen hebben en schone producten maken.

Met welke energievraag rekent de Minister bij een CO2-reductiedoel van 60 procent? In het commissiedebat heeft de Minister toegezegd voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) deze verschillende scenario’s uit te werken en haar visie hierop mee te geven. Kunnen de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties deze brief op korte termijn verwachten?

Er wordt niet met een specifieke energievraag gerekend bij het CO2-reductiedoel van 60%, omdat dit sterk afhankelijk is van de manier waarop de industrie haar CO2-emissies reduceert. De rijksoverheid borgt het reductiedoel van de industrie door middel van de CO2-heffing, maar laat de industrie vrij in de manier waarop zij daartoe komt. Dit kan bijvoorbeeld door middel van energiebesparing, CCS of waterstof. Daarnaast zal ik op het verzoek over de scenario’s en visie van de leden ingaan in mijn brief over de energie-intensieve industrie, die ik voor het eind van het jaar heb beloofd.

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat de Minister zekerheid wil geven over de beschikbare energie- en grondstoffeninfrastructuur. De leden zien risico’s op lock-ins als daarin nu geen slimme keuzes worden gemaakt. Het is goed dat de Minister niet alleen kijkt naar de doelen voor 2030, maar ook kijkt naar de eindsituatie (Nederland klimaatneutraal). Energie-infrastructuur gaat echter decennia mee, dus hoe gaat de Minister voorkomen dat er een fossiele lock-in komt, bijvoorbeeld bij de aanleg van pijpleidingen ten behoeve van carbon capture and storage (CCS)?

Het is zeker wenselijk om verder te kijken dan 2030. De verdere transitiepaden richting klimaatneutraal nemen we in ogenschouw en daarbij ook de verdere toekomstige behoefte aan infrastructuur en eventueel gewijzigd gebruik. Kandidaat-MIEK projecten worden dan ook onder andere beoordeeld op toekomstgerichtheid. Ook binnen het PES/NPE zullen hier verantwoorde afwegingen over worden gemaakt. De aanleg van CO2-infrastructuur kan in de toekomst anders worden benut. Bijvoorbeeld voor CCU-toepassingen (CO2 gebruiken als grondstof), maar ook voor het bereiken van negatieve emissies bij opslag van biogene CO2.

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat de Minister blauwe waterstof ziet als een van de verduurzamingsopties. Tegelijkertijd zien de leden dat de wereld door de oorlog in Oekraïne is veranderd en betoogde de Minister recent dat de prijs voor aardgas niet meer zal terugkeren naar het oude niveau. Bovendien zal de CO2 die vrijkomt bij blauwe waterstof moeten worden afgevangen en opgeslagen en ook dat is duur. Is de Minister nog van mening dat blauwe waterstof een (financieel) verstandige keuze is? Kan deze route niet beter worden overgeslagen nu groene waterstof snel wordt opgeschaald? Is de Minister bereid deze twee opties in het licht van de nieuwe energieprijzen naast elkaar te zetten en te analyseren?

In de Kamerbrief over voortgang ordening en ontwikkeling waterstofmarkt (Kamerstuk 32 813, nr. 1060) heeft de Minister voor Klimaat en Energie een toelichting gegeven op de besluiten die hij wil nemen op het gebied van marktordening, marktontwikkeling en infrastructuur die nodig zijn om de waterstofmarkt te ontwikkelen. Deze besluiten richten zich op de inzet van hernieuwbare waterstof, ook om te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit RED II. Bij de uitwerking van een passend instrumentarium om de vraag en het aanbod van hernieuwbare waterstof te stimuleren wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen in de energiemarkt om tot een robuust pakket te komen om de ambities tot 2030 en daarna te realiseren.

Voor bepaalde industriële processen, zoals in krakers, is blauwe waterstof een verstandige keuze, zeker voor kortetermijn-verduurzaming en het behalen van de klimaatdoelen in 2030. Naast het bestaand en nieuw instrumentarium voor hernieuwbare waterstof konden bedrijven in 2022 via de SDE++-subsidie aanvragen voor het afvangen en opslaan van CO2 (CCS) onder meer bij de productie van waterstof uit industriële restgassen of aardgas. De verwachting is dat toepassing van CCS plaatsvindt om bestaande productieprocessen te verduurzamen (waterstof wordt veelal als grondstof gebruikt) en dat nieuwe productiecapaciteit van waterstof gebruikt maakt van hernieuwbare elektriciteit (waterstof wordt dan ook als brandstof gebruikt). Met dit beleid zet het kabinet verder in op het stimuleren van hernieuwbare waterstof. Een nieuwe analyse om groene en blauwe waterstof te vergelijken is in dat opzicht op dit moment dan ook niet relevant.

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vragen hoe de maatregelen uit het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) rondom CO2-besparing in de industrie bij elkaar optellen. In hoeverre zit er overlap tussen de aangescherpte CO2-heffing, de uitbreiding van de energiebesparingsverplichting naar de industrie en de maatwerkafspraken met de industrie?

De maatwerkafspraken betreft de top-20 industriële uitstoters. Er is in het coalitieakkoord geen hoeveelheid CO2-reductie gekoppeld aan de maatwerkafspraken. De totale opgave voor de industrie is 20,2CO2Mton CO2-reductie, waarvan er 18,3 Mton CO2 via de heffing wordt geborgd. Samen met de CO2-heffing moeten overige maatregelen in het coalitieakkoord (energiebelastingen, EIA etc.), inclusief maatwerkaanpak, de totale reductieopgave borgen. Het doel van de maatwerkafspraken is om ervoor te zorgen dat de Nederlandse industrie de duurzame norm stelt in Europa en wereldwijd. Hier is op voorhand geen getal aan te plakken, uit aanpak zal blijken wat mogelijk is. Het aantal dispensatierechten binnen de CO2-heffing bepaalt het maximum uit te stoten (of het doel voor de) industriële emissies. In het bepalen van de hoogte van de prijs van de CO2-heffing industrie wordt door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) rekening gehouden met aanwezige (Europese) instrumenten zoals subsidies, energiebelastingen, energiebesparingsplicht, etc. om een goede combinatie van wortel en stok, zoals in het Klimaatakkoord is afgesproken, te realiseren. Dit zorgt ervoor dat de industrie in Nederland kan verduurzamen.

Deze leden zijn niet tegen maatwerk om de industrie te helpen met verduurzamen, wanneer die industrie past binnen een groene economie op de lange termijn, maar deze leden lezen weinig over de drie miljard euro uit het Klimaatfonds die is vrijgemaakt voor de maatwerkafspraken. Waarom is dit bedrag nodig wanneer er ook een CO2-heffing en een energiebesparingsverplichting is? Op welke manier gaat de Minister voorkomen dat deze miljarden de CO2-heffing ondermijnen? Op basis waarvan is de 22 miljoen euro gebaseerd die nu voor 2023 is uitgetrokken voor maatwerkafspraken? Hoe waarborgt de Minister dat dit geld doelmatig en doeltreffend wordt uitgegeven?

De maatwerkafspraken zijn gericht op het eerder of extra realiseren van CO2-reductie ten opzichte van de reductieopgave die de betreffende bedrijven al voor 2030 hebben en op bedrijven die aantoonbaar voor 2030 de heffing niet voor kunnen blijven maar een plan hebben voor een ingrijpende aanpassing van het productieproces richting CO2-neutraliteit in 2040/2050. Ook wordt hierbij gekeken naar het versneld beperken van de impact van deze bedrijven op de leefomgeving De maatwerkaanpak is aanvullend op de bestaande instrumenten waaronder de CO2-heffing. Maatwerk voor de grootste uitstoters kan zowel over financiële als niet-financiële ondersteuning gaan.

Voor de financiële ondersteuning zal zoveel mogelijk het generieke instrumentarium worden benut waaronder de nieuwe NIKI-regeling, de SDE++ of inzet Invest-NL. De genoemde € 22 miljoen betreft kasmiddelen voor 2023 voor de NIKI-regeling. De beoogde omvang van de openstelling van de NIKI-regeling zal € 250 miljoen zijn in 2023. De kans is aanwezig dat daarnaast maatwerkoplossingen noodzakelijk zijn. In de voorwaarden van de instrumenten wordt de doelmatige en additionele inzet van de middelen uit het Klimaatfonds geborgd.

De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vragen de Minister in hoeverre scope-3-uitstoot ook wordt meegenomen in de maatwerkafspraken. Deze leden zijn van mening dat dit belangrijk is, aangezien de impact van de industrie zich veel verder strekt dan de uitstoot op het fabrieksterrein.

De impact van de industrie (en niet alleen de industrie) strekt zich inderdaad verder uit dan de uitstoot op het terrein. Binnen het maatwerktraject wordt daarom zeker gesproken over de reductie van ketenemissies van bedrijven en, daar waar mogelijk, zullen hier afspraken over worden gemaakt. Circulariteit in den brede wordt sowieso meegenomen in het maatwerktraject vanwege de focus op de langetermijnvisie op het opereren en de toegevoegde waarde van een bedrijf.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van de onderhavige brief. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de maatwerkbrief urgentie mist. We zouden nog alle tijd hebben om maandenlang te onderhandelen met grote vervuilers hoe ze hun bedrijfsvoering gaan verduurzamen. De Minister start de onderhandelingen met slechts twintig bedrijven. Daarnaast krijgen bedrijven die «aantoonbaar beperkte opties hebben om te verduurzamen» zelfs tot 2050 de tijd voor omschakeling. Deze leden zijn van mening dat er geen tijd te verliezen is. Het plan van de Minister zou leuk zijn geweest in de jaren negentig, maar niet anno 2022. Om de doelen uit het Parijsakkoord te halen moet de uitstoot zo snel mogelijk zo veel mogelijk naar beneden. De wereld heeft nog slechts enkele jaren de tijd om het passeren van de kritische grens van anderhalve graden opwarming te voorkomen. Een rijk land als Nederland met een groot aandeel in het veroorzaken van de klimaatcrisis dient hierin conform het Parijsakkoord het voortouw te nemen. Kan de Minister reflecteren op het feit dat haar aanpak niet in lijn is met de doelen in het Parijsakkoord? Waar haalt ze het vertrouwen vandaan dat we de tijd hebben om te starten met slechts twintig bedrijven, gezien de steeds urgentere oproepen van klimaatwetenschappers dat we veel sneller moeten reduceren om een acceptabele kans op anderhalve graden te behouden?

Maatwerk is niet het enige beleid dat het kabinet voert op verduurzaming. Het moet voor versnelling zorgen van wat er nu al loopt. Er is dus geen sprake van enkel twintig bedrijven die iets moeten doen. In de Klimaatwet worden de ambitieuze doelen van dit kabinet geborgd, namelijk: ten minste 55% reductie in 2030 en klimaatneutraal in 2050. Met de CO2-heffing heeft het kabinet een borgend instrument om zeker te zijn dat de industrie daaraan bijdraagt. Daarnaast zijn er andere maatregelen zoals o.a. de energiebesparingsplicht.

Hoe verhoudt de hoge uitstoot die Nederland na 2030 nog zal hebben als grote vervuilers toegestaan wordt pas richting 2040/2050 te verduurzamen zich tot de doelen in het Parijsakkoord, met name op het gebied van gedeelde maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden?

Indien een bedrijf fors bijdraagt aan de Nederlandse CO2-uitstoot maar tot 2030 aantoonbaar beperkte opties heeft om te verduurzamen, dient het bedrijf een plan te hebben voor een ingrijpende aanpassing van het productieproces richting CO2-neutraliteit in 2040/2050 om in aanmerking te komen voor maatwerk. Uit de gesprekken die ik tot op heden gevoerd heb, blijkt dat de meeste bedrijven voldoende opties hebben om CO2-reductie voor 2030 te realiseren.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat grote vervuilers die hun bedrijfsvoering niet op tijd hebben aangepast moeten sluiten. Gezien de grote urgentie waarmee de uitstoot naar beneden moet worden gebracht is dat moment allang aangebroken. Vervuilers zoals Shell weten al sinds de jaren negentig dat ze een gigantisch aandeel hebben in het veroorzaken van catastrofale klimaatontwrichting. Al die tijd hebben ze nagelaten te investeren in duurzame energie, gelobbyd tegen ambitieus klimaatbeleid en geweigerd de bedrijfsvoering toekomstbestendig te maken. Nu zetten ze in op discutabele technieken als CCS en grijze waterstof, die de fossiele verslaving in stand houden. Acht de Minister dergelijke bedrijven betrouwbare onderhandelingspartners? Waar haalt ze het vertrouwen vandaan dat deze bedrijven zelf met ambitieuze klimaatplannen gaan komen die de reductiedoelen daadwerkelijk dichterbij brengen? Welke zekerheid kan zij bieden dat de reductieopgave gehaald gaat worden met deze vrijblijvende aanpak?

De transities waar industriebedrijven voor staan zijn zeer complex en ingrijpend. In mijn contacten met deze bedrijven merk ik dat zij overtuigd zijn van de noodzaak van een transitie en daar aan werken. Ik heb er vertrouwen in dat er voor deze bedrijven in Nederland een duurzaam perspectief is. Met diverse instrumenten, waaronder de maatwerkaanpak, werk ik eraan om de noodzakelijke investeringen mogelijk te maken. Ik ben hoopvol dat met de maatwerkaanpak meer en sneller CO2 gereduceerd kan worden. In de Expression of Principles en Joint Letters of Intent zullen de afspraken met de bedrijven de komende tijd worden uitgewerkt. Ik zal uw Kamer periodiek over de voortgang informeren.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie denken dat een klimaatplicht meer zekerheid zou bieden dat de doelen daadwerkelijk gehaald zullen worden. Kan de Minister uitleggen waarom zij de industrie niet wettelijk verplicht tot de reductieopgave?

In de Klimaatwet worden de ambitieuze doelen van dit kabinet geborgd, namelijk: ten minste 55% reductie in 2030 en klimaatneutraal in 2050. Met de CO2-heffing heeft het kabinet een borgend instrument om zeker te zijn dat de industrie daaraan bijdraagt. In 2024 staat een evaluatie van de CO2-heffing gepland. Deze evaluatie zou mogelijk kunnen leiden tot een herijking van het tariefpad van de heffing. Daarom is geen aanvullende klimaatplicht nodig.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de industrie dik wordt betaald om te verduurzamen met behulp van discutabele technieken. Terwijl de industrie tientallen jaren heeft gehad om te verduurzamen, een groot deel van de tijd gratis kon vervuilen en nauwelijks belasting betaalt, houden ze nu de hand op bij de overheid. Deze leden vinden dat de belastingbetaler niet dient op te draaien voor de onverantwoordelijke struisvogelpolitiek van de vervuilende industrie en al helemaal niet als dat geld gebruikt gaat worden voor dure en onzekere technieken zoals CCS, grijze en blauwe waterstof en biomassa, die de fossiele verslaving in stand houden en de natuurcrisis verergeren. Waarom kiest de Minister niet voor het principe «de vervuiler betaalt»? Op welke manier is sprake van de door de Minister zo vurig gewenste wederkerigheid als de overheid blijft geven en de industrie alleen maar neemt?

De vervuiler betaalt nog steeds. Dat is ook het principe van de EU-ETS en de CO2-heffing. De CO2-heffing wordt daarbij ook aangescherpt en in 2024 wederom geëvalueerd. Bedrijven waarmee afspraken worden gemaakt moeten ook echt extra inspanningen leveren om maatwerksteun te ontvangen. Ze moeten bijvoorbeeld hun impact op de leefomgeving verminderen. Ik zie het dus niet zo dat de overheid blijft geven en de industrie alleen maar neemt. Wederkerigheid blijft het uitgangspunt van elke maatwerkafspraak.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn het met de Minister eens dat «bedrijven die deze transitie niet willen of kunnen maken, op termijn zullen verdwijnen.» De enige manier om de uitdagingen van deze tijd te lijf te gaan is door de verschillende crises, de klimaat-, natuur-, gezondheids- en bestaanszekerheidscrisis, in samenhang op te lossen. Daarbij dient de fundamentele vraag gesteld te worden welke energiebehoefte past binnen de ecologische grenzen van de planeet en bij het Nederland van de toekomst. Niet alles kan. We hebben geen kunstmestproducenten nodig voor de landbouw van de toekomst en we hebben geen olieraffinaderijen nodig voor een klimaatneutrale economie. De huidige industrie zal moeten krimpen en de overheid moet daarin het voortouw nemen. Alleen op die manier zijn we ervan verzekerd dat alleen de bedrijven die het publieke belang dienen blijven bestaan. De Minister wil deze fundamentele keuzes aan de markt overlaten. Waar haalt de Minister het vertrouwen vandaan dat de markt de huidige crises gaat oplossen als het ook het vertrouwen in de heilige marktwerking is geweest dat ons überhaupt in de problemen heeft gebracht? Waar is die visie op de energiebehoefte van de toekomst en welke industrie binnen die energiebehoefte van de toekomst past?

Nederland is geen planeconomie. Het kabinet voert actief groen industriebeleid en stelt daarbij normen en helpt bedrijven die dit willen te verduurzamen. Dit gaat gepaard met strenge regels en grote investeringen. Het is dus geenszins het geval dat ik de toekomst van de Nederlandse industrie geheel aan de markt overlaat. De totale energiebehoefte zal in de toekomst waarschijnlijk dalen als gevolg van elektrificatie van warmtevoorziening en elektrisch rijden, die veel efficiënter zijn dan gangbare technieken. Dit geldt tot op zekere hoogte ook voor de industrie.

Ook vind ik het publiek belang in dit verband een moeilijk hanteerbaar criterium omdat vrijwel elke industrietak producten voortbrengt die nodig zijn voor menselijke basisbehoeften. Daarom zie ik een toekomst voor een brede schakering aan industrieën in Nederland, mits deze aan de duurzaamheidseisen voldoen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn allereerst teleurgesteld over het gebrek aan concrete resultaten van gesprekken met de industrie. Zij lezen een lange brief met een beschrijving van wat er allemaal in de maatwerkafspraken zou moeten komen, maar zij hadden al op zijn minst richtinggevende reductiedoelstellingen willen lezen. Wordt er voldoende vanuit het eindresultaat gedacht in plaats van af te wachten tot er een idee vanuit een bedrijf komt?

Het kabinet heeft als doel ten minste 55% reductie in 2030 en klimaatneutraal in 2050. Deze doelen zijn ook leidend in de maatwerkaanpak. Het is aan de bedrijven om met technische oplossingen te komen om de doelen te behalen.

Een voldoende heldere opdracht is ook in het belang van bedrijven, gezien de door de Minister genoemde investeringsrondes. Waarom heeft de industrie niet, net als de landbouw, een concrete reductiedoelstelling stikstof opgelegd gekregen?

Zoals per brief op 9 september jl. aan uw Kamer (Kamerstukken 33 576 en 35 334, nr. 322) is gecommuniceerd, zal het kabinet medio januari 2023 indicatieve NOx-doelen presenteren voor andere sectoren dan de landbouwsector, waaronder de industrie en de mobiliteitssector. Het kabinet doet dit aan de hand van de dit najaar te publiceren Klimaat- en Energieverkenning 2022 (KEV»22) en navolgende emissieramingen, waarvan door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) het depositie-effect in kaart zal worden gebracht. De definitieve doelen voor onder meer de industrie zullen worden vastgesteld tezamen met de gebiedsgerichte doelen volgend uit het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). Waar passend, kunnen deze doelen vervolgens worden meegenomen in de maatwerkaanpak.

Hoe voorkomt de Minister vertraging in de verduurzamingsopgave, wanneer de in het najaar te presenteren plannen tot onvoldoende reductie zouden leiden?

In het Coalitieakkoord is afgesproken dat maatwerk gaat om additionele reductie ten opzichte van andere instrumenten, waaronder de CO2-heffing industrie. De heffing heeft als doel om een CO2-reductie in de industrie te borgen die aansluit bij de geldende industriedoelstelling. De heffing belast CO2-uitstoot zodat het onaantrekkelijker wordt om uit te stoten en aantrekkelijker om te reduceren.

Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie

Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van onderhavige brief

Het lid van de BBB-fractie is verbaasd dat de Minister in haar brief wel aangeeft dat een ambitieuze verduurzamingsagenda voor onze industrie cruciaal is voor onze maatschappij en dat er meer van onze industrie wordt verwacht, maar dat er op Prinsjesdag vervolgens geen enkele aandacht was voor de energiekosten van de ondernemers en de mate waarin dit ervoor zorgt dat vele ondernemers bezig zijn met overleven en dus helemaal geen financiële ruimte beschikbaar hebben om te investeren in verduurzaming. Deelt de Minister de mening dat wie rood staat niet groen kan investeren?

Ik herken de zorg die het lid Van der Plas naar voren brengt. Als een onderneming in financiële problemen verkeert, kan dit de verduurzaming van het bedrijf in de weg zitten. Mede om deze reden heb ik de TEK-regeling aangekondigd, waarmee we mkb’ers met liquiditeiten de mogelijkheid bieden om zich aan te passen aan de veranderde marktomstandigheden met hoge energieprijzen. Ik breng daarnaast graag naar voren dat er uitgebreide subsidie- en garantieregelingen beschikbaar zijn voor ondernemers die het financieel lastig hebben en of geld te kort komen om hun bedrijf te verduurzamen. Hierbij kunt u denken aan de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) en de op 7 november 2022 geïntroduceerde BMKB-groen, die ondernemers in staat stellen een grotere lening aan te gaan dankzij borgstelling door de staat. Ook zijn energie-investeringen van de fiscale winst aftrekbaar, en zijn er specifieke subsidies beschikbaar voor bedrijfsverduurzaming. Met deze verschillende instrumenten hebben we een mooi pakket voorhanden om ondernemers te ondersteunen in de verduurzaming van hun bedrijf.

Brede compensatie van het bedrijfsleven in aanvulling op de genoemde instrumenten is momenteel niet aan de orde. We zien namelijk aanzienlijke verschillen in de mate waarin de hoge energieprijzen bedrijven en sectoren raken. Sommige ondernemingen hebben het bijzonder zwaar, andere bedrijven maken nog steeds hoge winsten. Daarnaast zijn er nog veel bedrijven die hun hogere kosten kunnen doorbelasten aan hun afnemers. Ik vind het belangrijk om de prikkel om te verduurzamen te behouden, en de inflatie niet verder te vergroten. Ik houd logischerwijs nauwlettend in de gaten of de bestaande maatregelen goed aan blijven sluiten bij de ontwikkelingen in de markt.

Het lid van de BBB-fractie hoort graag van de Minister of en op welke termijn er een kapitaalfonds komt waaruit zonder extra financieringseisen geïnvesteerd kan worden in verduurzaming, zodat ondernemers ondanks de energiecrisis toch kunnen blijven investeren.

Er komt geen apart kapitaalfonds. Wel heb ik op 7 november 2022 de BMKB-groen (borgstelling MKB-kredieten) geïntroduceerd. Deze verruiming van de BMKB is toegankelijk voor mkb-ondernemers die willen verduurzamen. Met deze groene garantiestelling kunnen bedrijven investeringen in bedrijfspanden en bedrijfsmiddelen gemakkelijker financieren. Er is een hoger garantiepercentage van effectief 67,5% van toepassing en om de regeling toegankelijker te maken voor ondernemers is de premie gehalveerd. Deze regeling leidt tot een positieve(re) krediettoets bij de financier en maakt het daardoor mogelijk om financiering te verstrekken die de bank zonder de BMKB-Groen te risicovol vindt, zodat ondernemers ondanks de huidig lastige marktomstandigheden kunnen blijven investeren in verduurzaming.

Het lid van de BBB-fractie leest dat de Minister ook aangeeft dat maatwerk aanleiding kan vormen om MIEK-projecten te versnellen vanwege de klimaatwinst en vanwege een duidelijk commitment van industriële partijen. Het lid van de BBB-fractie vindt dit veel te vrijblijvend. Investering in onze energie-en grondstoffeninfrastructuur is niet alleen van essentieel belang maar ook zeer urgent. Het is onvoorstelbaar dat uitbreidingen van elektriciteitsnetwerken nog steeds worden beperkt door de financieringsstructuur waarbij netbeheerders pas mogen investeren in uitbreiding van netwerkcapaciteit als een nieuw te vestigen bedrijf of een bedrijf die uitbreiding wenst eerst grond op een industrieterrein aangekocht heeft. Dit in plaats van te doen wat ondernemers gewoonlijk doen: voorsorteren op toekomstige vraag. Kan de Minister aangeven of en wanneer ze hier andere spelregels voor op gaat stellen?

Netbeheerders investeren fors in het uitbreiden en versterken van het elektriciteitsnet, ongeveer € 3 miljard per jaar. Het is niet per definitie zo dat netbeheerders niet mogen voorsorteren op toekomstige vraag. Netbeheerders maken elke twee jaar een investeringsplan voor de komende tien jaar en gaan hierbij uit van aannames over toekomstige vraag, mede gebaseerd op de uitvraag van marktpartijen.

De investeringen van de netbeheerders worden via de nettarieven die alle gebruikers opbrengen (huishoudens en bedrijven) terugverdiend. Om te voorkomen dat huishoudens en bedrijven te veel betalen, gelden er strenge eisen voor efficiëntie en doelmatigheid. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt hier streng toezicht op: alleen efficiënte en doelmatige investeringen mag de netbeheerder in de nettarieven in rekening brengen. De energietransitie is de laatste jaren in een stroomversnelling gekomen en de behoefte aan het transport van elektriciteit stijgt snel en steeds sneller. Hierdoor ontstaat transportschaarste en is er behoefte aan het sneller aanleggen van infrastructuur, meer anticiperen en efficiënter gebruik van het net. De Minister voor Klimaat en Energie, de netbeheerders en de ACM werken aan een brede herziening van de werkwijze. Dit landt onder andere in de Energiewet, de regelgeving, het prioriteringskader en het koppelen van het MIEK-proces (inclusief de CES-en waar de MIEK-projecten uit voort komen) aan de investeringsplannen van de netbeheerders. Kortom: ja, hier worden op dit moment andere spelregels voor opgesteld.


X Noot
1

Groene energiedragers kunnen ook als grondstof gebruikt worden voor industriële processen.

X Noot
2

https://www.tno.nl/nl/duurzaam/systeemtransitie/sociale-innovatie/scenario-klimaatneutraal-energiesysteem/ De scenario’s zijn doorgerekend met een energiesysteemmodel dat voor Nederland een energiesysteem bepaalt waarmee tegen de laagste maatschappelijk kosten de energievraag kan worden gedekt en de emissiedoelstellingen kunnen worden gerealiseerd.

Naar boven