29 818 Bepalingen over de medezeggenschap van werknemers (Wet medezeggenschap werknemers)

Nr. 35 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 december 2011

Met deze brief informeer ik u over de scholing van ondernemingsraadleden, over het kabinetsstandpunt uit 2009, alsmede over de motie Hamer.

Toekomst scholing en vorming ondernemingsraadleden

In reactie op het unanieme SER-advies «Toekomst scholing en vorming leden ondernemingsraad» heb ik u geïnformeerd (Kamerstuk 29 818, nr. 34) dat het kabinet het door de SER voorgestelde systeem van scholing overneemt. Dit betekent dat de WOR-heffing zal worden afgeschaft. Werkgevers hoeven dan geen percentage van de bruto loonsom meer af te dragen als heffing, maar betalen de volledige kosten voor de opleiding van OR-leden rechtstreeks aan het opleidingsinstituut. Hierdoor kunnen de administratieve lasten worden gereduceerd. Tegelijkertijd hebben OR-leden houvast aan het richtbedrag voor scholing per dag(deel) bij het bespreken van een scholingsprogramma en opleidingsbudget met de ondernemer.

Sinds de kabinetsreactie heb ik, ter voorbereiding van de wetswijziging, overleg gevoerd met de SER over de overgang naar het nieuwe systeem. Daarbij is gebleken dat alle partijen een snelle overgang wensen, mede vanwege het afgenomen draagvlak voor het huidige systeem. Verder dient de huidige WOR-heffing beëindigd te worden met ingang van een nieuw kalenderjaar. De benodigde wetswijziging zal ik daarom met voorrang ter hand nemen. Ik streef er naar het wijzigingsvoorstel in juni 2012 aan u voor te leggen. De overgang naar het nieuwe systeem kan dan plaatsvinden op 1 januari 2013.

Kabinetsstandpunt medezeggenschap 2009

In december 2009 is door het vorige kabinet een kabinetsstandpunt aan uw Kamer gezonden (Kamerstukken II 2009/10, 29 818, nr. 32). Dit hield in dat een fundamentele wijziging van de WOR niet wenselijk is, maar dat de wet op onderdelen aangepast kan worden om praktische knelpunten te verhelpen. De voorstellen hiervoor waren gebaseerd op een unanieme brief van de SER. Sinds publicatie van het kabinetsstandpunt hebben de vakorganisaties echter hun steun teruggetrokken voor twee voorstellen. Het eerste had betrekking op de mogelijkheid dat een OR in een specifiek geval afziet van uitoefening van zijn advies- of instemmingsrecht. Het tweede had betrekking op de zogenoemde ondernemingsovereenkomst, waarin OR en bestuur afspraken zouden kunnen maken over de invulling van bepaalde begrippen uit de WOR.

Door het onttrekken van hun steun aan deze voorstellen is de unanimiteit aan de brief van de SER komen te ontvallen. Om deze reden en vanwege de prioriteit die de SER voor het onderwerp scholing heeft uitgesproken heb ik, in afwijking van mijn eerdere voornemen, besloten aan het kabinetsstandpunt 2009 geen nadere invulling te geven. Mede in het licht van de motie Hamer (zie hieronder) zal ik echter wel invulling geven aan het voorstel uit het kabinetsstandpunt dat betrekking heeft op medezeggenschap in internationaal concernverband.

Motie Hamer

Naar aanleiding van de voorgenomen sluiting van de onderzoeksafdeling van het bedrijf Abbott te Weesp is de motie Hamer aangenomen (Kamerstukken 29 544, nr. 264). De motie verzoekt de regering te onderzoeken «hoe ondernemingsraden intensiever betrokken kunnen worden bij overnames, fusies, splitsingen of verplaatsingen van in het bijzonder internationale ondernemingen, en welke mogelijkheden er zijn om het adviesrecht en het instemmingsrecht te versterken».

Consultatieronde

In het kader van de motie is een expertbijeenkomst georganiseerd en zijn gesprekken gevoerd met de sociale partners. Zij bleken unaniem van mening dat de oplossing niet moet worden gezocht in een versterking van het advies- of instemmingsrecht omdat dit op zich adequate instrumenten zijn. De bevoegdheden van de ondernemingsraad zijn volgens alle betrokken partijen substantieel. Ook als het gaat om besluiten als fusie, overname of verplaatsing van bedrijfsactiviteiten waarbij besluitvorming plaatsvindt buiten Nederland heeft de Nederlandse ondernemingsraad invloed op reorganisatiebesluiten die gevolgen hebben voor werknemers in Nederland. Het probleem is veeleer dat de ondernemingsraad soms overvallen lijkt te worden door een voorgenomen besluit van de buitenlandse moedervennootschap. In dit verband wordt geconstateerd dat belangrijke besluiten die worden genomen op internationaal concernniveau zich deels onttrekken aan het bereik van de Nederlandse medezeggenschapsregelingen. De sociale partners zijn echter verdeeld over de mate waarin dat het geval is en over de vraag in hoeverre dit problematisch is. Dit verschil in beoordeling bleek eerder uit het SER-advies Evenwichtig ondernemingsbestuur (2008/01).

Analyse

Ik deel de opvatting van experts en sociale partners dat de werknemers van Nederlandse ondernemingen substantiële invloed kunnen uitoefenen, ook wanneer besluiten buiten Nederland worden genomen. Ik wijs daarbij ten eerste op het ruim geformuleerde adviesrecht in artikel 25 van de WOR. Daarnaast heeft de OR spreekrecht in de aandeelhoudersvergadering. Ook kennen de vakbonden het enquêterecht en kunnen zij gebruik maken van de SER Fusiegedragsregels, met vergaande mogelijkheden om ook in het kader van fusies met een internationale dimensie de belangen van Nederlandse werknemers te behartigen.

Hierbij past de kanttekening dat de reikwijdte van de WOR is begrensd tot Nederlands territoir. Bovendien moet het voor bedrijven aantrekkelijk blijven zich in Nederland te vestigen. Verder dienen eventuele aanpassingen van de WOR toepasbaar te zijn op alle ondernemingen in Nederland; ik stel geen specifieke regels voor ten aanzien van internationale concerns.

Voornemens kabinet

In het licht van de gevoerde gesprekken acht ik het zinvol de wet aan te vullen met een bepaling over de informatieplicht in het kader van internationale concernverhoudingen. De OR moet op de hoogte zijn hoe de zeggenschap van het bestuur van de Nederlandse onderneming binnen het concern is geregeld, want dit bestuur is de gesprekspartner voor de OR. Ik geef hiermee tevens invulling aan het door de sociale partners gesteunde voorstel uit het kabinetsstandpunt uit 2009. Daarnaast acht ik het van belang dat de ondernemingsraad tijdig op de hoogte wordt gebracht van voorgenomen wijzigingen in het concernbeleid. Ik wil dan ook bevorderen dat het concernbeleid regelmatig onderwerp van gesprek wordt tussen ondernemingsraad en bestuurder. De uitwerking van mijn voornemen moet nog nader vorm krijgen. Hierbij zal ik de sociale partners betrekken. In overleg met hen zal ik tevens bezien hoe voorlichting over bestaande rechten en plichten kan worden verzorgd, met als doel de rol van de ondernemingsraad bij reorganisatiebesluiten – met name in internationaal concernverband – te verstevigen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp

Naar boven