29 818 Bepalingen over de medezeggenschap van werknemers (Wet medezeggenschap werknemers)

Nr. 34 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 september 2011

De Sociaal-Economische Raad (SER) heeft op 18 maart 2011 een advies uitgebracht met de titel «Toekomst scholing en vorming leden ondernemingsraad». Bij brief van 19 april jl. heeft de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid mijn inhoudelijke reactie verzocht op dit SER-advies. In deze brief vindt u de reactie van het kabinet op het advies van de SER.

Het SER-advies

Op dit moment betalen ondernemers die verplicht zijn een ondernemingsraad (OR) in te stellen een percentage van de bruto loonsom via de Belastingdienst aan de SER. De SER bekostigt hiermee het Gemeenschappelijk Begeleidingsinstituut Ondernemingsraden (GBIO). Het GBIO verstrekt subsidies aan ondernemingen die hun OR-leden scholing laten volgen bij één van de door het GBIO gecertificeerde scholingsinstellingen. In de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) is geregeld dat alle kosten die de OR redelijkerwijze moet maken om zijn taken te vervullen voor rekening van de ondernemer komen. Ook de kosten van scholing vallen hieronder.

De SER constateert dat de huidige systematiek van scholing van OR-leden goede diensten heeft bewezen. Men constateert echter ook dat het draagvlak voor het principe van gesubsidieerde scholing via een heffing voor alle OR-instellingsplichtige bedrijven de laatste jaren is verminderd. Dit verminderde draagvlak heeft zijn weerslag op de effectiviteit van het systeem. Het SER-advies stelt daarom een nieuw systeem voor, dat de volgende elementen bevat:

  • afschaffing van de zogenaamde WOR-heffing, die ondernemingen die onder de verplichting vallen een OR in te stellen momenteel moeten afdragen ter bevordering van de scholing en vorming van OR-leden;

  • een expliciet wettelijk verankerd scholingsrecht voor OR-leden c.q. een expliciete plicht voor werkgevers om hun OR-leden de scholing te laten genieten die zij voor de vervulling van hun taak nodig achten;

  • een wettelijke geschillenregeling;

  • bevoegdheid voor de SER om een richtbedrag voor scholing per dag(deel) vast te stellen dat als richtsnoer dient voor het scholingsbudget van de OR;

  • een vorm van kwaliteitsbewaking van het opleidingsaanbod en monitoring van de werking van de nieuwe structuur.

Het SER-advies stelt verder dat het GBIO zou kunnen worden opgeheven, indien het nieuwe stelsel wordt geïmplementeerd. Het GBIO beheert momenteel het door de Belastingdienst geïnde geld uit de WOR-heffing. Daarvan worden subsidies verstrekt aan ondernemingen die hun OR-leden scholing laten volgen bij één van de door het GBIO gecertificeerde scholingsinstellingen.

Reactie

Allereerst wil het kabinet zijn waardering uitspreken voor het unanieme SER-advies. Sociale partners spelen een grote rol bij de kwaliteit van de medezeggenschap, en daarmee bij de scholing en vorming van ondernemingsraadsleden. Het kabinet ziet in dit advies dan ook met genoegen dat sociale partners zich ook voor de komende jaren willen committeren aan scholing van leden van ondernemingsraden.

Het kabinet ziet de voordelen van een andere systematiek. In het voorgestelde stelsel wordt de WOR-heffing afgeschaft. Werkgevers hoeven dan geen percentage van de bruto loonsom meer af te dragen als heffing, maar betalen de volledige kosten voor de opleiding van OR-leden rechtstreeks aan het opleidingsinstituut. Hierdoor kunnen de administratieve lasten worden gereduceerd. Tegelijkertijd hebben OR-leden houvast aan het richtbedrag voor scholing per dag(deel) bij het bespreken van een scholingsprogramma en opleidingsbudget met de ondernemer. Zoals ook het SER-advies meldt, is het scholingsrecht van OR-leden reeds vastgelegd in de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Het expliciteren van de vergoedingsplicht voor de ondernemer in de WOR benadrukt naar de mening van het kabinet dat het verdwijnen van de WOR-heffing niet het verdwijnen van het recht op scholing voor OR-leden betekent.

Wettelijke geschillenregeling

In het voorgestelde stelsel is er sprake van een wettelijke geschillenregeling met verplichte bemiddeling door de bedrijfscommissie. De uitwerking hiervan is niet in lijn met een eerder SER-advies om bemiddeling via bedrijfscommissies niet langer verplicht te stellen. Het kabinet ziet in eerste instantie geen aanleiding om voor wat betreft de scholing en vorming van OR-leden een andere lijn te kiezen. Er zal nader overleg worden gevoerd met de SER over de uitwerking van dit onderdeel van het advies.

Certificering en kwaliteitsbewaking

Onderdeel van het SER-advies is om wettelijk te bepalen dat de OR kan verlangen dat de scholing en vorming wordt verzorgd door een gecertificeerd opleidingsinstituut. Daarnaast blijkt uit het advies de voortzetting van de betrokkenheid van sociale partners bij de kwaliteit van de scholing door het voorstel een certificeringsysteem te ontwikkelen. Het SER-advies verwijst naar het systeem van arbo-certificering als voorbeeld. In de Arbeidsomstandighedenwet is een uitgebreide regeling terzake opgenomen. Hoewel het behoud van kwaliteit van het opleidingsaanbod van belang is, past een dergelijke regeling met nauwe betrokkenheid van de overheid volgens het kabinet niet binnen het systeem van de WOR. Ook zonder nadere regelgeving kan de kwaliteit van scholing worden gewaarborgd door het vaststellen van kwaliteitseisen aan opleidingen, trainers of scholingsinstituten. Zoals de SER suggereert kunnen sociale partners, overheidswerkgevers en brancheverenigingen hieraan een bijdrage leveren.

SER-commissie Bevordering Medezeggenschap

Tot slot heeft de SER besloten een specifieke Commissie Bevordering Medezeggenschap in te stellen. De in te stellen Commissie Bevordering Medezeggenschap krijgt onder meer een taak inzake de scholing en vorming van OR-leden. De SER acht het van belang dat deze commissie een aanbeveling doet aan partijen op decentraal niveau om hen te wijzen op het belang van goede scholing voor de kwaliteit van de medezeggenschap en het functioneren van de onderneming. Het is aan de SER om tot de instelling van een dergelijke commissie te besluiten. Het kabinet staat hier positief tegenover en acht het van belang dat sociale partners via deze weg hun betrokkenheid bij de medezeggenschap onderstrepen.

Tot slot

Ik ben voornemens de voorgestelde wijzigingen in de WOR op te nemen met inachtneming van deze brief. Een voorstel van wet tot wijziging van de WOR is reeds in voorbereiding, naar aanleiding van het kabinetsstandpunt medezeggenschap 2009 (Kamerstukken II 2009/10, 29 818, nr. 32). Ik wil dit SER-advies betrekken bij het ontwerp van het wetsvoorstel.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp

Naar boven