29 817 Sociale werkvoorziening

Nr. 145 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 juni 2018

Bij de regeling van werkzaamheden van 5 april 2018 heeft uw Kamer gevraagd om een schriftelijke reactie op de uitzending van het programma Zembla op 4 april 2018 («De afbraak van de sociale werkplaats»)1. Graag voldoe ik aan dat verzoek. Tevens maak ik van deze gelegenheid gebruik om een aantal vragen te beantwoorden die zijn gesteld in het 30-ledendebat van 11 april 2018 (Handelingen II 2017/18, nr. 72, item 8). Tegelijk met deze brief beantwoord ik de Kamervragen van het lid Jasper van Dijk over «De afbraak van de sociale werkplaats».

In deze brief ga ik achtereenvolgens in op het algemene beeld met betrekking tot het aan het werk helpen van mensen met een arbeidsbeperking, de ontwikkeling van beschut werk, de financiële middelen voor de uitvoering van de Participatiewet en de ontwikkelingen rond de infrastructuur om mensen met een beperking aan het werk te helpen.

1. Algemeen beeld

Ik hecht eraan de reactie op de uitzending van Zembla te plaatsen in het bredere kader van het kabinetsbeleid voor mensen met een arbeidsbeperking. We bevinden ons midden in een transitiefase op weg naar een inclusieve arbeidsmarkt, die de kans biedt aan mensen met arbeidsvermogen om te participeren in betaald werk. Daarbij willen we dat mensen zoveel mogelijk werken bij reguliere werkgevers. Dat kan in het bedrijfsleven zijn, maar ook bij de overheid. Daarvoor is een stelsel nodig dat voldoende activerend werkt zodat mensen hun eigen kracht en mogelijkheden tot arbeidsparticipatie optimaal benutten. Dat systeem moet er voor de mensen zijn, niet andersom. Vóór de komst van de Participatiewet was de situatie dat enerzijds veel mensen niet aan het werk waren die daar wel de mogelijkheden voor hadden, terwijl anderzijds het merendeel van de Wsw-ers ook bij reguliere werkgevers zou kunnen werken.

Met de komst van de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is een belangrijke stap gezet naar een meer activerend stelsel. Tegelijk met de stop op nieuwe instroom in de Wsw kunnen mensen die alleen onder aangepaste omstandigheden aan het werk kunnen terecht in beschut werk. Belangrijk is dat mensen met een arbeidsbeperking goed worden ondersteund bij het vinden van werk. Gemeenten hebben daartoe de beschikking over een breed scala aan instrumenten en middelen. Gemeenten hebben na een aanloop hun rol ook opgepakt zoals blijkt uit de ervaringsonderzoeken onder gemeenten, cliënten en werkgevers, die ik u eind vorig jaar toestuurde2. Uit deze onderzoeken blijkt dat gemeenten een flinke stap hebben gezet in de uitvoering van de Participatiewet. Het proces is volgens gemeenten op orde, er is geïnvesteerd in kennis en samenwerking en de nieuwe doelgroep, specifiek de schoolverlaters van het voorgezet special onderwijs en het praktijkonderwijs, is goed in beeld. Dat beeld wordt ook bevestigd door het onderzoek «Als je loslaat ben je ze kwijt» van de Inspectie SZW. Tenslotte blijkt uit de Statistiek Re-integratie Gemeenten (SRG) dat in november 2017 gemeenten voor 15.000 mensen die niet zelfstandig het Wml kunnen verdienen een voorziening inzetten.

De inspanningen van gemeenten staan niet op zichzelf. Een voorwaarde is ook dat het werk daadwerkelijk beschikbaar is. In het sociaal akkoord van 2013 hebben werkgevers zich daarom gebonden aan de afspraak om, oplopend tot 2026, te zorgen voor 125.000 banen voor mensen met een arbeidsbeperking: 100.000 in de marktsector, en 25.000 bij de overheid. Het aantal mensen met een arbeidsbeperking die via de banenafspraak aan het werk komen ligt goed op schema. Eind 2016 waren er in totaal 22.554 extra banen gerealiseerd. De doelstelling was 20.500. De positieve trend heeft zich in 2017 voortgezet blijkt uit de kwartaalrapportages van het UWV. We zien in 2017 ook een flinke toename van het aantal mensen uit de gemeentelijke doelgroep dat aan de slag is gegaan via de banenafspraak: in het vierde kwartaal 2017 waren dat er 21.400. Dat is 12.000 meer dan in het vierde kwartaal 2016. In het doelgroepenregister zitten inmiddels bijna 54.000 mensen uit de gemeentelijke doelgroep. Uit de beschikbare cijfers blijkt ook dat beschut werk zich positief ontwikkelt; eind 2017 werkten bijna 1200 mensen op een beschut werkplek tegen 313 eind 2016. In de volgende paragraaf ga ik hier nader op in.

Het aantal re-integratievoorzieningen dat gemeenten verstrekken aan de hele doelgroep van de Participatiewet is de afgelopen jaren toegenomen van 161.000 begin 2015 naar 190.000 eind 2017.

Derhalve kan op basis van bovenstaande ontwikkelingen en cijfers geconcludeerd worden dat gemeenten én werkgevers resultaten boeken. Het aantal re-integratievoorzieningen dat gemeenten aanbieden groeit, de banenafspraak ligt op koers en er worden steeds meer beschut werkplekken gerealiseerd. Kortom, de uitvoering van de Participatiewet begint op stoom te komen. We zijn er echter nog niet. Niet voor iedereen is het eenvoudig om aan de slag te gaan ook nu er weer meer banen beschikbaar komen en de opgave is nog groot. Meer dan de helft van de mensen met een arbeidsbeperking die niet zelfstandig het Wml per uur kunnen verdienen staat nog aan de kant. In het regeerakkoord is dan ook aangekondigd dat we de Participatiewet verder willen verbeteren. Daarbij gaat mijn aandacht in ieder geval uit naar de ondersteuning van juist de kwetsbare mensen die niet gemakkelijk bij een reguliere werkgever aan de slag kunnen. De in het regeerakkoord aangekondigde invoering van loondispensatie gekoppeld aan verhoging van het budget voor de mensen in een kwetsbare positie geeft gemeenten de mogelijkheid om meer mensen te begeleiden richting (beschut) werkplek, op zo’n manier dat werken voor betrokkenen loont ten opzichte van hun huidige, veelal uitkeringsgerelateerde situatie.

Daarbij is essentieel dat gemeenten goed inzicht hebben in de mensen uit de gemeentelijke doelgroep die in aanmerking kunnen komen voor beschut werk, of anderszins mogelijkheden hebben tot betaalde arbeid. Veel mensen in de bijstand willen graag werken en zouden ook gelukkiger zijn met een baan. Zij hebben daar vaak wel enige ondersteuning bij nodig. Mensen kennen is voorwaarde om mensen adequaat te kunnen ondersteunen. Het opnieuw bereiken en activeren van mensen kan ook oneigenlijk gebruik van de bijstand voorkomen. Gemeenten moeten hiermee actief aan de slag. Ik laat verschillende onderzoeken uitvoeren om te inventariseren wat effectieve werkwijzen zijn om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt goed in beeld te krijgen en aan het werk te helpen. Deze onderzoeken komen dit jaar beschikbaar voor gemeenten. Daarnaast is van belang dat in het onlangs afgesloten Interbestuurlijk Programma met de VNG is afgesproken om extra te investeren in het aan het werk helpen van mensen met een grote afstand tot de afstand. Met het accres van het gemeentefonds zijn hiervoor ook extra middelen beschikbaar gekomen.

2. Ontwikkeling beschut werk

Verwachtingen beschut werk en algemeen beeld

Beschut werk is bedoeld voor mensen die uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden hebben tot arbeidsparticipatie. Het onderscheidend criterium daarbij is dat het gaat om mensen die zoveel begeleiding en/of werkplekaanpassingen nodig hebben dat het niet van een reguliere werkgever mag worden verwacht dat hij deze mensen in dienst neemt. Juist om die reden is dit instrument expliciet in de Participatiewet opgenomen.

Ondanks dit uitgangspunt waren er na de inwerkingtreding van de Participatiewet veel gemeenten die ervoor kozen dit instrument niet aan te bieden. Om die reden zijn gemeenten met ingang van 1 januari 2017 verplicht beschut werkplekken te realiseren; aansluitend bij de behoefte en bij de middelen die zij daarvoor krijgen.

De inzet van nieuw beschut werk kende vanaf 2015 om diverse redenen een stroeve start. Inmiddels laten de cijfers een duidelijke stijgende lijn zien. Dat geldt zowel voor het aantal personen met een positief advies beschut werk als voor het aantal mensen dat beschut werkt. Om de ontwikkeling goed te kunnen beoordelen moet de gerealiseerde plekken afgezet worden tegen de aantallen die zijn opgenomen in de ministeriële regeling die bepaalt voor hoeveel mensen gemeenten beschut werk moeten inzetten, indien daar behoefte aan is. De ramingen gaan ervan uit dat deze aantallen geleidelijk oplopen tot 30.000 plaatsen in 2050. Voor 2017 was het aantal beschut werkplekken zoals genoemd in de regeling 2600 plekken en voor 2018 4600. Een gemeente is dus niet verplicht deze aantallen te halen: de verplichting geldt voorzover er behoefte aan is, tot het aantal van de ministeriële regeling. De uitzending van Zembla suggereerde dat er nu al 50.000 beschut werkplekken zouden moeten zijn. Dit is onjuist.

Ontwikkeling aantal positieve adviezen beschut werk

Over 2015 werden er 116 positieve adviezen afgegeven door UWV. Over 2016 388. Vanaf 2017 wordt de stijging sterker; aanleiding hiervoor is de wetswijziging die het mogelijk maakt dat naast gemeenten ook burgers zelf een aanvraag beschut werk kunnen indienen. Opvallend is dat er in 2017 meer aanvragen waren van burgers (1700) dan van gemeenten (1400).

Het totaal aantal positieve adviezen beschut werk ligt in 2017 op 1.650. Eind 2017 waren er gecumuleerd 2.154 positieve adviezen afgegeven door UWV.

In het eerste kwartaal van 2018 zijn er 490 positieve adviezen afgegeven. Dat betekent dat er eind maart 2018 in totaal 2644 positieve adviezen zijn afgegeven. Wanneer de aantallen uit het eerste kwartaal zich herhalen over de andere drie kwartalen, dan zal het aantal positieve adviezen over 2018 op 1.960 liggen, en het totaal 2015–2018 gecumuleerd op 4.114. Bij een positief advies is een gemeente verplicht om de betrokkene een beschut werkplek aan te bieden, tot het aantal dat is opgenomen in de ministeriele regeling.

Figuur 1. Positieve adviezen beschut werk (2015-eerste kwartaal 2018), cumulatief

Figuur 1. Positieve adviezen beschut werk (2015-eerste kwartaal 2018), cumulatief

Het aantal werkenden in relatie tot het aantal positieve adviezen

Het aantal personen met een positief advies beschut werk dat ook daadwerkelijk werkt op een beschutte werkplek, vertoont ook een stijgende lijn. Eind december 2017 waren er 1184 personen die werken in beschut werk. Eind 2016 waren dit er nog maar 313. De aantallen in de regeling gaan daarbij uit van plekken van gemiddeld 31 uur terwijl de ervaringen zijn dat de beschut werkers gemiddeld ca 25 uur per week werken. Er kunnen dus meer mensen een plek krijgen dan de genoemde aantallen. Concluderend kunnen we dus zeggen dat van de 2600 plekken waarvoor in 2017 ruimte geraamd is, er 37% vervuld zijn.

Het aantal werkenden blijft achter bij het aantal adviezen. Eind 2017 werkte 55% van de mensen met een positief advies op die datum (2154). Dit percentage is te verklaren door een aantal factoren: De ervaring leert dat gemeenten na een positief advies van UWV gemiddeld drie maanden nodig hebben om hun burger te plaatsen op een beschutte werkplek. Gemeentes moeten de beschutte werker goed leren kennen om voor hem een passende plek te vinden. Het ligt voor de hand dat dat enige tijd kost. Dit argument geldt te meer als het gaat om iemand die zelf een aanvraag heeft gedaan voor een advies beschut werk, zonder contact met de gemeente. Overigens komt het ook vaak voor dat een burger weliswaar zelf een aanvraag doet, maar na overleg met de gemeente. In dat geval is betrokkene natuurlijk wel al bekend. Mensen hebben soms ook een voortraject nodig voordat ze daadwerkelijk aan een beschut werkplek kunnen beginnen.

Daarnaast vallen mensen soms uit voordat ze een plek krijgen, of kort daarna; ze worden bijvoorbeeld ziek of verhuizen. Tot slot zijn er gemeenten die al een wachtlijst hebben. Het is dus geen gegeven dat iedereen met een positief advies ook daadwerkelijk op een beschutte werkplek werkt.

Uitwisseling van ervaringen en goede praktijken

Hoewel het aantal mensen dat werkt op een beschut werkplek toeneemt, blijft het aantal werkende personen dus nog wel achter bij de aantallen van de ministeriele regeling. Tegelijkertijd ben ik optimistisch dat we de komende jaren verder resultaat gaan boeken. Implementatie van nieuwe beleidsinstrumenten kost altijd veel tijd. Gemeenten hebben immers tijd nodig om goede processen in te regelen voor het beschut werk; uit de stijgende lijn maak ik op dat de processen steeds beter verlopen. Gemeenten kennen hun doelgroep ook steeds beter. Zij kunnen steeds beter op voorhand inschatten wie voor welke soort ondersteuning geschikt is. Zo neemt het aantal positieve adviezen ten opzichte van het aantal negatieve adviezen nog steeds toe; zie onderstaande tabel. De gemeente Amsterdam en Rotterdam zitten bijvoorbeeld op 91% positieve adviezen (afgezet tegen de aanvragen).

Figuur 1. Aandeel positief en negatief bevonden gemeentelijke aanvragen (2015-eerste kwartaal 2018)

Figuur 1. Aandeel positief en negatief bevonden gemeentelijke aanvragen (2015-eerste kwartaal 2018)

Uit de cijfers maak ik ook op dat gemeenten heel verschillend presteren bij het realiseren van beschut werk. Sommige gemeenten hebben al veel mensen aan het werk, soms zelf meer dan de aantallen genoemd in de ministeriele regeling, terwijl andere gemeentes nauwelijks plekken gerealiseerd hebben.

Dat gemeenten zo veel van elkaar verschillen geeft voor mij aan dat er nog een wereld te winnen is door betere processen. Ik vind het daarom zinvol goede voorbeelden uit te wisselen en te stimuleren dat ervaringen worden gedeeld. Sommige gemeenten hebben moeite om de mensen die zijn aangewezen op beschut werk te vinden. Andere gemeenten hebben hier geen moeite mee, omdat zij hun eigen bijstandsgerechtigden en werkzoekenden goed kennen, kijken of er geschikte mensen in dagbesteding zitten of samenwerken met GGZ-instellingen en instanties voor verstandelijk beperkten. Andere gemeenten vinden het moeilijk de juiste selectie te maken en worden dan geconfronteerd met veel negatieve adviezen. Weer andere gemeenten hebben geen moeite geschikte mensen te vinden maar vinden het wel moeilijk een toegesneden werkplek voor hen te vinden. Om gemeenten bij deze praktische problemen te ondersteunen is het belangrijk dat zij van elkaar kunnen leren, want zij zijn de praktijk-deskundigen. Ik wil dat graag stimuleren.

De Programmaraad, in samenwerking met SZW, zet daarom het project «beschut werk: leren van elkaar» op. De eerste intervisiebijeenkomst hiervoor is geweest waar al veel ervaringen zijn uitgewisseld. Gemeentes hebben tijdens deze bijeenkomst in een aantal gevallen ook een een-op-een verbinding gemaakt met een andere gemeente zodat zij elkaar op een directe manier kunnen ondersteunen. Voor en na de zomer wordt er verder gegaan met een «roadshow» waarbij gemeenten op wisselende locaties van beschut werk bij elkaar kunnen kijken hoe de ervaringen zijn. Ook komen er themasessies om dieper in te gaan op bepaalde aspecten, zoals de variëteit aan soorten werk en het vinden van kandidaten. Gemeentes die geïnteresseerd zijn, kunnen zich daarvoor aanmelden. Ik zal voorts met VGN en GGZ Nederland bespreken hoe we instellingen voor geestelijke gezondheidszorg en verstandelijke gehandicaptenzorg kunnen informeren over de mogelijkheden voor hun cliënten om in te stromen in beschut werk. Dit in navolging van de voorlichtingscampagne die mijn ministerie in 2017 heeft georganiseerd voor scholen voor voortgezet special onderwijs en praktijkonderwijs. Daarnaast gebruik ik de SZW gemeentebrief en het Programmajournaal van de Programmaraad om goede voorbeelden onder de aandacht te brengen. Voorts heb ik in aansluiting op de motie De Jong3 medio mei via de SZW gemeentebrief gemeenten opgeroepen actief mensen te benaderen die tot 21 december 2014 op de wachtlijst van de Wsw stonden, en mogelijk in aanmerking komen voor beschut werk. Deze inzet dient ook als reactie op de motie Bruins/Raemakers van 21 december 2017.4

Voor Wajongers en mensen met een WIA-uitkering is het belangrijk dat UWV met gemeenten goede afspraken maakt over hun samenwerking, over hoe zij met behulp van maatwerk mensen met een UWV-uitkering in aanmerking kunnen laten komen voor beschut werk. Bovendien heeft mijn voorganger met UWV afgesproken dat, hoewel in het budget voor gemeenten rekening is gehouden met de financiering van beschut werk voor de UWV-populatie, Wajongers die beschut werken hun voorzieningen van UWV krijgen. Dit houdt dus in dat de werkgever voor een Wajonger bij UWV loondispensatie en bijvoorbeeld ook jobcoaching of een vervoersvoorziening kan aanvragen. Mijn voorganger heeft de Tweede Kamer hierover in juli 2017 geïnformeerd. De samenwerking tussen UWV en gemeenten is ook onderdeel van de evaluatie van beschut werk.

Tenslotte

Tenslotte ga ik in op enkele vragen die gesteld zijn in het debat van 11 april 2018.

Dhr Peters (CDA) vroeg of beschut werk ook tijdelijk mogelijk is. Dat is het geval, want beschut werk is voor degenen die het nodig hebben, omdat zij alleen kunnen werken in een beschermde omgeving. Mensen kunnen zich ontwikkelen en na verloop van tijd, dankzij hun ervaring in beschut werk, in aanmerking komen voor een baan van de banenafspraak. In dat geval is de route dat zij een indicatie banenafspraak aanvragen (en dat hun positief advies beschut werk wordt omgezet in een negatief advies). Ook het omgekeerde is mogelijk: dat mensen verslechteren en hun arbeidsvermogen verliezen. In dat geval passen zij niet meer op een beschutte werkplek.

Dhr Raemakers (D66) vroeg naar de situatie dat een gemeente meer mensen met een positief advies heeft dan het aantal in de ministeriele regeling. In dat geval is een gemeente niet verplicht die meerdere mensen ook een beschut werkplek te bieden. Uiteraard kan dit wel; de gemeente kan hiervoor budget inzetten. Als de gemeente deze personen geen beschut werkplek aanbiedt, moet de gemeente hun wel een ander aanbod doen.

Dhr Gijs van Dijk (PvdA) vroeg naar het verschil in arbeidsvoorwaarden in beschut werk en in regulier werk. Dat is er in principe niet. In de Participatiewet zijn geen bepalingen opgenomen over de arbeidsvoorwaarden. De cao of arbeidsvoorwaardenregeling van de werkgever waar de beschutte werkplek is gerealiseerd is van toepassing.

Motie Gijs van Dijk (Kamerstuk 29 817, nr. 141) vroeg te onderzoeken of een terugvalmogelijkheid mogelijk is wanneer mensen vanuit beschut werk ander werk gaan doen, maar dat niet kunnen volhouden. Dat is inderdaad mogelijk; betrokkene kan dan opnieuw een indicatie beschut werk aanvragen en de gemeente zal voor hem dan opnieuw een beschut werkplek creëren (mits de aantallen uit de ministeriële regeling nog niet bereikt zijn).

Overigens ben ik me er terdege van bewust dat het voor mensen moeilijk kan zijn te switchen tussen verschillende vormen van (arbeids)participatie. Om dit te vergemakkelijken is het project Simpel switchen in de participatieketen gestart. Ik zal de Kamer hier te zijner tijd over informeren.

Ook zijn er van verschillende kanten vragen gesteld over de criteria die gelden voor beschut werk. Zoals bekend is iemand met arbeidsvermogen aangewezen op beschut werk als hij zoveel begeleiding en/of aanpassing van het werk nodig heeft dat dat niet verwacht kan worden van een reguliere werkgever. De productiviteit (de loonwaarde) van betrokkene speelt geen rol. Op dit moment is er voor mij geen aanleiding deze criteria aan te passen, bijvoorbeeld door de elementen begeleiding of werkaanpassing te versoepelen of juist nieuwe elementen zoals loonwaarde te introduceren. Wel wil ik dit punt betrekken bij de evaluatie van beschut werk die volgend jaar wordt uitgevoerd. Ik zal dan bezien of er bepaalde groepen buiten de boot vallen en of daar een relatie is met de criteria voor beschut werk. Ook de ervaring van UWV en van gemeenten worden onderzocht.

3. De financiële middelen

Gemeenten ontvangen voor de uitvoering van de Participatiewet middelen voor de re-integratieondersteuning van hun doelgroepen, waaronder middelen voor het realiseren van beschut werk. In 2018 gaat het in totaliteit om een bedrag van 622 miljoen euro. Dit bedrag loopt vanwege de instroom van de nieuwe doelgroep in de Participatiewet (waaronder beschut werk) geleidelijk op naar 1,2 miljard euro structureel. Daarnaast ontvangen gemeenten middelen voor de uitvoering van de Wsw. In 2018 gaat het om 1.921 miljoen euro. Dit bedrag loopt geleidelijk af naar 0 euro in 2050 omdat het aantal werkzame Wsw-ers jaarlijks afneemt.

Al deze middelen zijn ontschot, net als de middelen voor de uitvoering van de WMO en Jeugdzorg. Dat biedt gemeenten de ruimte om de inzet van middelen af te stemmen op de lokale behoefte en omstandigheden.

In de uitzending van Zembla werd een aantal malen gesproken over bezuinigingen. Daarbij werd een bedrag van 1,2 miljard euro. Op de Wsw-middelen is door het vorig kabinet bij de invoering van de Participatiewet voor de periode 2015 – 2020 een efficiencykorting doorgevoerd, die oploopt van circa 500 euro per Wsw-er in 2015 naar 3.000 euro in 2020. Op de totale Wsw-middelen betekent dit een afname van 50 miljoen euro in 2015 oplopend naar 290 miljoen euro in 2020 op jaarbasis. Voor de efficiencykorting is door mijn ambtsvoorganger met de VNG de Thermometer Wsw afgesproken om te bezien of de aannames die ten grondslag liggen aan deze korting houdbaar zijn. De uitkomsten van de twee-meting van de Thermometer wordt uw Kamer gelijktijdig met deze brief aangeboden.

Voor de financiering van beschut werk hebben gemeenten bij de invoering van de Participatiewet middelen beschikbaar gekregen via de gebundelde uitkering Participatiewet en het Participatiebudget. Daarnaast kunnen gemeenten gedurende vijf jaar met ingang van 2015 aanspraak maken op de bonus beschut werk. Deze bonus is bedoeld als een extra stimulans om beschut werkplekken te realiseren. Uit de gebundelde uitkering Participatiewet (middelen voor bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies) kunnen gemeenten de inzet van loonkostensubsidie voor beschut werk financieren.

Door mijn ambtsvoorganger is in een aantal brieven en ook debatten in uw Kamer uitvoerig ingegaan op de vraag naar de toereikendheid van de middelen voor re-integratieondersteuning, waaronder die voor beschut werk.5 Destijds is t.a.v. de middelen voor beschut werk geconcludeerd dat die toereikend zijn. Op dit moment is er geen aanleiding voor een andere conclusie. Op de korte termijn is het beeld dat gemeenten geld overhouden op de realisatie van beschutte werkplekken. De reden is dat de realisatie vooralsnog achterblijft bij de verwachtingen terwijl de beschikbaar gestelde financiële middelen niet worden aangepast aan de realisatie. Door mijn ambtsvoorganger is een motie van het lid Voortman (Kamerstuk 34 578 nr. 12) overgenomen om bij de evaluatie van de Participatiewet in 2019 tevens te rapporteren of de beschikbare middelen voor beschut werk toereikend zijn.

4. Ontwikkelingen infrastructuur sociale werkvoorziening

De sw-sector bevindt zich in een proces van transformatie. Sinds de invoering van de Participatiewet in 2015 vindt er geen nieuwe instroom meer plaats op grond van de Wet sociale werkvoorziening. Uit een brief van koepelorganisatie Cedris (10 april 2018) blijkt dat een meerderheid van de sw-bedrijven een brede transformatie doormaakt, waarbij zij zowel de doelgroep banenafspraak als de doelgroep nieuw beschut werk ondersteunen. Veel gemeenten kiezen ervoor om de kennis en expertise van sw-bedrijven breder in te zetten dan alleen voor de Wsw. Sw-bedrijven hebben expertise op het gebied van opleiding, training en re-integratie. Zij helpen gemeenten bij het inrichten van beschut werkplekken voor mensen voor wie een beschermde werkomgeving nodig blijft. Voor een deel van de doelgroep is dagbesteding geïndiceerd en ook op dat terrein wordt de infrastructuur van sw-bedrijven ingezet.

Ook voor andere doelgroepen uit de Participatiewet zoals statushouders zijn zij actief. Ongeveer een kwart van de sw-bedrijven heeft een beperkte(re) taakopdracht, nl. alléén (oud)Wsw-ers en nieuw beschut werk uitvoeren. Deze bedrijven zullen in de komende jaren krimpen. Enkele bedrijven worden opgeheven; in die gevallen besluiten de gemeenten zelf de begeleiding over te nemen.

In het kader van de transitie van de sw-bedrijven is ook de motie6 Kerstens van belang. Naar aanleiding van deze motie is 30 miljoen euro extra beschikbaar gesteld om de omvorming van de sw-bedrijven tot breed inzetbare en toekomstbestendige bedrijven, waar ook beschut werk deel van kan uitmaken, te ondersteunen. Zonder uitzondering zijn de regio’s daarmee aan de slag gegaan, waarbij de regionale samenwerking is versterkt en de sw-bedrijven steeds vaker hun rol kunnen pakken om ook de nieuwe brede doelgroep van de Participatiewet te bedienen. In aanvulling hierop heeft mijn ambtsvoorganger Cedris gefaciliteerd om een aantal onderzoeks- en ondersteuningstrajecten mogelijk te maken om de herstructurering van de sociale werkbedrijven te ondersteunen (bijvoorbeeld optimalisatie van bedrijfsvoering en optimalisatie van de samenwerking in de regio). Recent heb ik Cedris nog een aanvullende subsidie beschikbaar gesteld om goede voorbeelden uit de uitvoering van de plannen in het kader van de motie Kerstens uit te wisselen in een aantal regionale bijeenkomsten. Daarnaast heeft Cedris middelen om nadere ondersteuningsvragen vanuit de sw-bedrijven te honoreren.

Voorts wil ik u in dit kader wijzen op het kennispartnerschap dat Cedris en SBCM zijn aangegaan. In dit kennispartnerschap worden alle kennisactiviteiten gebundeld. Doel van de partijen is de benodigde expertise om voor de doelgroep betaald en duurzaam werk te realiseren, in stand te houden en door te ontwikkelen. Zij gaan dit doen via onderzoek, innovatie en nieuwe verbindingen (bijvoorbeeld met de GGZ), het verder versterken van de kennis van professionals (bijvoorbeeld met kennisplatforms voor jobcoaches en jobcreators), de kwaliteitsbevordering van organisaties die met de doelgroep werken en door scholing voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.

De SER7 maakte zich in een verkenning zorgen over de toekomst van de sw-bedrijven. De Raad is van mening dat deze bedrijven, in samenwerking met andere partijen, een belangrijke rol zouden moeten blijven spelen. Ik deel de opvattingen van de SER dat de opgedane kennis en expertise en het netwerk van werkgevers van de sw-bedrijven waardevol is voor de brede doelgroep van de Participatiewet. Gemeenten besluiten over de infrastructuur; ik constateer dat veel gemeenten daarbij gebruik maken van sw-bedrijven.

5. Conclusie

Overall ontwikkelt het beeld van de uitvoering van beschut werk en de transitie die sw-bedrijven samen met gemeenten doormaken zich positief. De realisatie van beschut werkplekken is nog onvoldoende, maar omdat sprake is van een stijgende trend ben ik optimistisch gestemd over de toekomst. Gemeenten beschikken over de benodigde voorzieningen, instrumenten en middelen en ik zie in de praktijk vele goede voorbeelden van (voormalige) sw-bedrijven die de slag hebben gemaakt naar breed inzetbare en toekomstbestendige bedrijven. Ik zal mij inzetten om gemeenten en alle andere organisaties op alle mogelijke manieren te faciliteren bij de belangrijke taak om mensen met een arbeidsbeperking te laten participeren.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark


X Noot
1

Handelingen II 2017/18, nr. 70, item 8

X Noot
2

Brief van 8 december 2017, Kamerstuk 34 352, nr. 76

X Noot
3

Kamerstuk 29 817, nr. 144

X Noot
4

Kamerstuk 34 775 XV, 63

X Noot
5

Kamerstuk 34 352, nr. 56 en Kamerstuk 34 578, nr. 17

X Noot
6

Kamerstuk 34 000 XV, nr. 27.

X Noot
7

SER-commissie Verkenning Sociale Infrastructuur Participatiewet (VSIP) – 24 juni 2016

Naar boven