Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 november 2019
Naar aanleiding van het verzoek van het lid Sjoerdsma (D66) bij de regeling van werkzaamheden
van 12 november jl. (Handelingen II 2019/20, nr. 22, Regeling van Werkzaamheden) stuur
ik u hierbij graag de aanvullende beantwoording op de antwoorden op vragen, gesteld
tijdens het plenaire debat van 6 november 2019 (Handelingen II 2019/20, nr. 20, debat
over voorkomen dat jihadisten terugkeren naar Nederland), over «voorkomen dat jihadisten
terugkeren naar Nederland». Die eerdere beantwoording ging uw Kamer toe op 11 november
jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 531).
Het kabinet heeft kennisgenomen van de uitspraken van voormalig Minister Defensie
en speciaal vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties in
Irak, mevrouw Hennis, dat Irak berechting niet aankan. Nederland is zich terdege bewust
van de zware last die Irak te dragen heeft en realiseert zich dat Irak die niet alleen
aan kan. Ik sprak daar ook over met de Iraakse Minister van Buitenlandse Zaken Al-Hakim.
Nederland is dan ook bereid om bij te dragen aan verdere versterking van de rechtsgang
in Irak. Uiteindelijk is het aan Irak zelf om te bepalen of het bereid en in staat
is om buitenlandse strijders te berechten.
Het kabinet heeft ingezet op het voorkomen dat Nederlanders willens en weten naar
Syrië uitreisden. Daar hebben we niet alleen voor gewaarschuwd, we hebben hen ook
actief tegengehouden. Personen die zich desondanks daar bevinden hebben zich buiten
het bereik van Nederland geplaatst. Of zij daardoor in handen van Assad vallen en
welke consequenties daar aan verbonden zouden kunnen zijn valt niet op voorhand te
zeggen.
Over het al dan niet informatie vergaren over Nederlandse uitreizigers in het gebied,
zoals de ontsnapping van de twee vrouwen die zich bij de ambassade in Turkije meldden,
kan ik geen nadere uitspraken doen. Over daaropvolgende contacten tussen de Nederlandse
en Turkse autoriteiten bent u onder andere geïnformeerd in bovengenoemde brief van
11 november jl.
In de veiligheidsanalyse van de NCTV worden verschillende risico’s geschetst. Zoals
ook in de brief van 11 november jl. aan uw kamer is gemeld, zijn er meerdere overwegingen
die een rol spelen en die meegewogen worden. Ten aanzien van het risico op ontsnappingen
en de kans dat mensen onder de radar naar Nederland vertrekken, heeft het kabinet
maatregelen getroffen om te voorkomen dat uitreizigers onopgemerkt kunnen terugkeren.
Ten aanzien van het advies van de NCTV dat de kinderen daar nu niet geradicaliseerd
zijn, maar dat die kans wel toeneemt met een voortdurend verblijf in een detentiekamp
verwijs ik u naar de Kamerbrief in reactie op het verzoek van de Kinderombudsman van
26 juni 2019 (Kamerstuk 29 754, nr. 461). Zoals daarin uiteengezet kunnen de ervaringen uit het verblijf in het oorlogsgebied
lange tijd doorwerken in de ontwikkeling van kinderen, zowel op mentaal als fysiek
vlak. Deze trauma’s kunnen, wanneer zij niet behandeld worden, in latere levensfasen
een risico voor het individu en voor de samenleving met zich meebrengen. Voor kinderen
is het van belang dat bij terugkeer wordt bekeken welke zorg en andere interventies
passend zijn. Dit is altijd maatwerk. Voorts wordt in de belangenafweging naast de
belangen van de kinderen ook gekeken naar andere aspecten, zoals de veiligheid van
de betrokkene, internationale diplomatieke verhoudingen en de veiligheidssituatie
in de regio. Daarbij speelt dat het terughalen van kinderen niet los kan worden gezien
van hun ouders, aangezien het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk
is en juridisch complex ligt.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok